Artikelen bij COM(2011)214 - Sociaaleconomische gevolgen van de ggo-teelt

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2011)214 - Sociaaleconomische gevolgen van de ggo-teelt.
document COM(2011)214 NLEN
datum 15 april 2011
 

|
52011DC0214

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende de sociaaleconomische gevolgen van de ggo-teelt op grond van de bijdragen van de lidstaten, overeenkomstig het desbetreffende verzoek in de conclusies van de Milieuraad van december 2008 /* COM/2011/0214 def. */


[pic] | EUROPESE COMMISSIE |

Brussel, 15.4.2011

COM(2011) 214 definitief

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de sociaaleconomische gevolgen van de ggo-teelt op grond van de bijdragen van de lidstaten, overeenkomstig het desbetreffende verzoek in de conclusies van de Milieuraad van december 2008

{SEC(2011) 481 definitief}

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

betreffende de sociaaleconomische gevolgen van de ggo-teelt op grond van de bijdragen van de lidstaten, overeenkomstig het desbetreffende verzoek in de conclusies van de Milieuraad van december 2008

Richtlijn 2001/18 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen (ggo's) in het milieu bepaalt dat de Commissie na drie jaar een verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn indient met een beoordeling van de sociaaleconomische implicaties van doelbewuste introducties en het in de handel brengen van ggo's. Bij de indiening van haar verslag in 2004 wees de Commisie erop dat de ervaring nog niet toereikend was om een dergelijke beoordeling te maken.

In december 2008 heeft de Raad de Commissie en de lidstaten verzocht zich opnieuw over deze kwestie te buigen. Daarom heeft de Commissie met behulp van een vragenlijst een raadpleging van de lidstaten over de sociaaleconomische gevolgen van de ggo-teelt gehouden.

De lidstaten werd verzocht om:

- ex-post verslag uit te brengen over het sociaaleconomische effect van op hun grondgebied geteelde ggo's;

- de mogelijke sociaaleconomische gevolgen van de toekomstige teelt van ggo's ex-ante te beoordelen.

Op twee (BG, IT) na alle lidstaten hebben bijdragen ingediend. Terwijl alle andere lidstaten de gevolgen van de teelt van ggo's onder de loep namen, verwees LT alleen naar het effect van ggo's in levensmiddelen en diervoeders. Noorwegen (NO) en enkele belanghebbenden namen ook aan de raadpleging deel.

De lidstaten beklemtoonden regelmatig dat hun bijdragen compilaties van de meningen van overheidsorganen en belanghebbenden waren en hun later in te nemen politieke standpunt onverlet lieten.

Niet-exhaustieve compilaties van de individuele bijdragen van de lidstaten staan vermeld in het werkdocument van de diensten van de Commissie, dat bij dit verslag is gevoegd. De volledige tekst van alle ontvangen bijdragen is te vinden op de website van de Commissie.

UITKOMST VAN DE RAADPLEGING

Gegevensbronnen

Aan de lidstaten is een indicatieve vragenlijst verstrekt om hen te helpen bij de indiening van hun bijdrage. De vragenlijst was opgebouwd rond de volgende hoofdpunten:

1) Economische en sociale gevolgen

2) Agronomische duurzaamheid

3) Milieu-effect

4) Andere gevolgen

18 lidstaten hebben in hun antwoord de structuur van de indicatieve vragenlijst gevolgd. De lidstaten konden hun bijdragen ook in alternative formaten toezenden.

Volgens de ontvangen bijdragen hebben de meeste lidstaten voor de opstelling van hun antwoord de nationale instellingen en belanghebbenden formeel geraadpleegd. Er zij echter op gewezen dat de reactie op de raadpleging zeer uiteenlopend was en dat de bijdragen niet op uniforme wijze over het gehele spectrum van belanghebbenden waren verdeeld. Zo betreurden bijvoorbeeld 6 lidstaten uitdrukkelijk dat hun bijdragen slechts betrekking hadden op een deel van de relevante nationale belanghebbenden.

De bijdragen bestonden uit reacties van ministeries, regionale autoriteiten, beroepsverenigingen, ondernemingen, niet-gouvernementele organisaties (ngo's), onderzoekcentra en individuele personen. Deze door de Commissie ontvangen bijdragen waren niet uniform en bestonden uit een compilatie van meningen die door een nationale bevoegde autoriteit waren samengevat of uit een onverkorte reeks antwoorden van verschillende belanghebbenden, die waren gebundeld en direct aan de Commissie waren toegestuurd.

De door de lidstaten verstrekte gegevens waren afkomstig van een groot aantal bronnen, waaronder intercollegiale toetsingen, opiniepeilingen, veldproeven, resultaten van nationale controles, opstelling en analyse van draaiboeken, meningen van belanghebbenden en individuele personen.

Overeenkomstig de bijdragen hadden slechts 7 lidstaten ervaring met de teelt van ziekteresistente (Bt) mais MON 810 voor commerciële doeleinden. In RO werden vóór de toetreding tot de EU herbicidetolerante (HT) sojabonen geteeld en met de teelt van gg-aardappelen van de soort Amflora is in drie lidstaten begonnen.

Analyse van de antwoorden

Bij de analyse van de bijdragen van de lidstaten, NO en belanghebbenden heeft de Commissie de volgende hoofdpunten geconstateerd:

- het begrip van de betekenis en de reikwijdte van de sociaaleconomische dimensie van de ggo-teelt varieert sterk tussen de verschillende lidstaten en belanghebbenden. De vragenlijst heeft geholpen om enige structuur in de bijdragen aan te brengen, maar verscheidene deelnemers betreurden dat de termen, indicatoren en uitgangspunten voor vergelijkingen (conventionele en/of biologische sectoren) niet voldoende omschreven waren. Er werden verscheidene aanvullende onderwerpen voorgesteld, bv. ethiek (de betekenis en de reikwijdte van de term worden op verschillende wijze geïnterpreteerd – sommige interpretaties omvatten bv. de meerwaarde van de ggo's voor de gehele maatschappij of het effect op derde landen);

- veel bijdragen leken ruwe catalogi te zijn van de grote verscheidenheid van meningen over de ggo-teelt op nationaal niveau, zonder verdere filtrering of analyse door de lidstaten op grond van relevantie of kwaliteit vóór toezending aan de Commissie. Het was daarom moeilijk en vaak onmogelijk om duidelijke standpunten of trends op nationaal of Europees niveau aan te geven en deze op een statistisch relevante wijze te rapporteren;

- over het algemeen leken de bijdragen gepolariseerde meningen weer te geven, gesteund op een beperkte op feiten gebaseerde achtergrond in de specifieke Europese context en beïnvloed door de eerste positieve of negatieve perceptie van de indieners van de bijdragen over de teelt van Bt- en HT-gewassen in Europa en in de gehele wereld. De kern van de discussie betreft de coëxistentie van gg- en conventionele/biologische benaderingen in de gehele van-zaad-tot-schap-keten (controle op de onvoorziene aanwezigheid van ggo's in naastgelegen velden, scheiding van gg/niet-gg-producten in de gehele voedsel-/voederketen, keuze van de consumenten), effect op de biodiversiteit, wijziging van de landbouwmethoden en verkoopbaarheid van de producten, met een groot aantal uiteenlopende meningen over bijna al deze zaken;

- de antwoorden hadden betrekking op alle punten van de vragenlijst, hoewel de opmerkingen vooral waren gericht op de sociale en economische effecten van de ggo-teelt in de eerste stadia van de van-zaad-tot-schap-keten (d.w.z. zaadproductie, plantenteelt, bijenteelt en veeteelt);

- de wetenschappelijke literatuur en de studies waarnaar de indieners van de bijdragen verwezen, waren vooral gericht op de economische effecten van de ggo-teelt op het niveau van de landbouwbedrijven. Er zij op gewezen dat de respondenten hun schattingen van de waarschijnlijke effecten van de teelt van gg-gewassen gewoonlijk staafden met extrapolaties van de literatuur en de ervaring van derde landen, met uitzondering van respondenten uit lidstaten met ervaring op het gebied van de ggo-teelt, die ook verwezen naar op hun grondgebied uitgevoerde ex-poststudies. Deze nationale studies lieten de volgende resultaten zien:

- de opbrengst van Bt-mais neemt toe in regio's die zijn aangetast door maisboorders. ES maakte bijvoorbeeld melding van een door het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek (JRC) uitgevoerde studie waaruit blijkt dat in sommige door ziekten getroffen Spaanse provincies de telers van Bt-mais over een periode van drie jaar een hogere gemiddelde opbrengst dan conventionele landbouwers hadden (tot 11,8% in de provincie Zaragoza), alsook een hogere brutomarge. PT, RO en CZ maakten ook melding van een toename van de gemiddelde opbrengst tussen 7% en 12,5% als gevolg van de teelt van Bt-mais;

- RO deelde mee dat op het Roemeense grondgebied tot 2007 geteelde HT-sojabonen leidden tot een toename van de opbrengst met gemiddeld 31%.

- andere sociaaleconomische effecten op de rest van de van-zaad-tot-schap-keten en de ruimere samenleving (bv. vervoer, verzekeringen, levensmiddelenindustrie, testlaboratoria, werkgelegenheids-/arbeidspatronen, administratieve activiteiten, keuze van de consumenten) kwamen ook uitvoerig aan bod in bijdragen van lidstaten die ggo's teelden of niet. De geuite standpunten waren echter wetenschappelijk en statistisch niet toereikend onderbouwd;

- de bijdragen van AT, BE, DE, FR, NL en UK bevatten gedetailleerde suggesties over de vraag of en hoe sociaaleconomische factoren kunnen worden geanalyseerd en in aanmerking genomen bij het beheer van de ggo-teelt in Europa. Verscheidene lidstaten verwezen ook naar de wetgeving en de ervaring van NO op het gebied van de inachtneming van sociaaleconomische elementen bij de verlening van vergunningen voor ggo's;

- veel bijdragen onderstreepten dat, wanneer in de toekomst evaluaties van de sociaaleconomische factoren worden uitgevoerd, deze ook aandacht moeten besteden aan de ethiek en rekening moeten houden met andere Europese beleidsterreinen (interne markt, gemeenschappelijk landbouwbeleid, milieubescherming), alsook met de juridische mogelijkheden en verplichtingen op internationaal niveau (met name wat betreft de compatibiliteit met de WTO-overeenkomsten en het Protocol van Cartagena inzake bioveiligheid).

AANVULLENDE ELEMENTEN INZAKE DE SOCIAALECONOMISCHE DIMENSIES VAN GGO' S

Vóór of tegelijk met het in dit verslag samengevatte raadplegingsproces onderzocht de Commissie de kennis van de sociaaleconomische dimensies van de teelt van ggo's in Europa en wereldwijd, via verschillende kanalen, waaronder Europese en internationale onderzoekprogramma's en wetenschappelijke publicaties.

Sociaaleconomische dimensies van de teelt van ggo's in derde landen

Aangezien de overgrote meerderheid van de teelt van gg-gewassen in de wereld buiten de EU plaatsvindt, hebben de diensten van de Commissie de huidige internationale wetenschappelijke literatuur over de economische en sociale dimensies van de ggo-teelt gebundeld en onderzocht. De compilatie van de door de Commissie in aanmerking genomen publicaties is te vinden in het werkdocument van de diensten van de Commissie, dat bij dit verslag is gevoegd.

Volgens deze bronnen bestaan talrijke effectstudies voor de voornaamste verkrijgbare gg-gewassen (Bt- en HT-gewassen). Studies over de effecten op het niveau van de landbouwbedrijven zijn het talrijkst en zijn gewoonlijk gebaseerd op aselecte enquêtes met betrekking tot landbouwers in ontwikkelings- en ontwikkelde landen.

In ontwikkelings- en ontwikkelde landen bestaat over het algemeen sluitend bewijs dat de momenteel in de handel gebrachte Bt-gewassen economisch voordelig kunnen zijn voor de landbouwers doordat zij het gebruik van bestrijdingsmiddelen verminderen en/of de opbrengst vergroten, hoewel de omvang van de winst voor de landbouwers per regio en jaar kan variëren (afhankelijk van het risico van de ziekte). De relatieve voordelen van Bt-gewassen voor kleine boeren lijken gelijk te zijn aan of groter te zijn dan die voor grote landbouwers.

HT-gewassen worden gewoonlijk door grote landbouwers en niet door kleine boeren geteeld. Uit talrijke studies blijkt dat er weinig of geen verschil in opbrengst is tussen HT- en conventionele sojabonen (met uitzonderingen zoals situaties waarin conventionele onkruidbestrijding zeer inefficiënt was, d.w.z. conventionele teelt van sojabonen in Roemenië). Over het algemeen vermindert de HT-technologie de productiekosten maar de hoge prijs voor HT-zaad kan ertoe leiden dat de toepassing van de technologie slechts geringe of überhaupt geen effecten op de economische brutomarge voor landbouwers heeft (studies in de VSA en Canada). In deze gevallen wordt de snelle toepassing van de HT-technologie door landbouwers niet toegeschreven aan de effecten ervan op het inkomen van het bedrijf maar wel aan de verbeterde onkruidbestrijding, de vereenvoudiging van het gewasbeheer, de vergemakkelijking van teeltmethoden zonder grondbewerking en de verbetering van het inkomen van de landbouwers buiten het bedrijf door tijdsbesparing. In sommige gevallen (Argentinië) leidt de goedkopere prijs van HT-sojazaad tot positieve brutomarge-effecten voor de landbouwers.

Studies naar de ruimere micro-economische effecten (effecten op landbouwers die de nieuwe technologie niet toepassen, werkgelegenheid op het platteland, armoede en gezinsinkomen) in ontwikkelingslanden zijn zeer schaars (beperkt tot een klein aantal casestudies in India).

Op macro-economisch niveau zijn sectorale studies naar de totale omvang van de economische effecten van de teelt van gg-gewassen en de verdeling ervan over de economische actoren van de van-zaad-tot-schap-keten (zaadondernemingen, gg-landbouwers, niet-gg-landbouwers, producenten van levensmiddelen/diervoeders, consumenten) minder talrijk dan effectanalyses op het niveau van het bedrijf. Sectorale studies zijn gebaseerd op economische modellering en de modelparameters leiden tot een grote schommeling van de resultaten. De 'hoge zaadprijs van gg-gewassen' is een van de kritieke factoren van het verdelingspatroon voor de door gg-gewassen gecreëerde welvaart tussen de verschillende factoren van de van-zaad-to-schap-keten.

Ten slotte zijn weinig economische analyses ex-ante uitgevoerd op de nieuwe generatie gg-gewassen die nog niet in de handel zijn (droogteresistente gewassen, gewassen met verbeterde voedingswaarde). Wegens de kenmerken van deze gewassen moeten voor de evaluatie van de sociale en economische effecten ervan waarschijnlijk andere methodologieën worden ontwikkeld.

Er kan worden geconcludeerd dat de economische analyses een goed beeld hebben geschetst van de economische effecten op het niveau van de landbouwers wereldwijd, maar minder duidelijke resultaten hebben opgeleverd wat de sociale effecten betreft.

De methoden voor het meten van de economische effecten moeten worden verbeterd; met name methoden voor de beoordeling van de effecten ex-ante zouden bijzonder relevant voor de EU-situatie zijn. De huidige beperkingen hebben vooral betrekking op het kleine aantal geënqueteerde landbouwers, het gebruik van gedeeltelijke begrotingsmethoden in plaats van meer complexe econometrische analyses en het geringe aantal studies naar de ruimere micro-economische effecten. Effectstudies boven (zaadsector) en onder (levensmiddelen/diervoeders/consumenten) het niveau van de landbouwbedrijven zijn weinig talrijk. Hetzelfde geldt voor de segregatievoorschriften (etikettering-coëxistentievoorschriften). De methodologische kwesties moeten verder worden ontwikkeld om deze onderwerpen nader te behandelen.

Tot nu toe door de EU gefinancierde onderzoekprojecten in verband met de sociaaleconomische vooruitzichten van de ggo-teelt

De Commissie financieert in het kader van het vijfde en het zesde kaderprogramma voor onderzoek al meer dan tien jaar onderzoekprogramma's in verband met ggo's. Sommige van die projecten lijken bijzonder relevant te zijn in de context van de beoordeling van de sociaaleconomische effecten van de ggo-teelt in de Europese Unie.

- Resultaten en vooruitzichten inzake de coëxistentie en de traceerbaarheid van gg- en niet-gg-leveringsketens (CO-EXTRA – 2005-2009)

Het CO-EXTRA-project behandelt de gehele kwestie van de coëxistentie van gg- en niet-gg-leveringsketens, van de zaadproductie tot de schappen in de detailhandel. De meest relevante bevindingen in verband met de sociaaleconomische gevolgen zijn als volgt:

- technische maatregelen kunnen ervoor zorgen dat coëxistentie bij de 0,9%-etiketteringsdrempel voor maishybriden op de lange termijn haalbaar is, als de zaadpartijen zuiver genoeg zijn;

- coëxistentie in het veld wordt haalbaar geacht maar hangt in hoge mate af van de plaatselijke milieuomstandigheden en praktijken;

- de coëxistentie in de leveringsketen wordt mogelijk geacht met een passende organisatie van de keten, die specifieke kosten genereert in verband met het gescheiden houden van de producten van bedrijf tot fabriek, het uitvoeren van analytische tests en het handhaven van de traceerbaarheid van de producten;

- wat de attitudes van de consumenten ten aanzien van de gg-etikettering betreft, wilde in de bestudeerde landen 40 à 70% van de consumenten zelf kunnen bepalen of zij gg-levensmiddelen kochten en aten.

- Duurzame invoer van gg-gewassen in de Europese landbouw (SIGMEA – 2004-2007)

Het SIGMEA-project had tot doel een wetenschapgebaseerd kader te creëren om de beleidsmakers te informeren over de passende coëxistentie- en traceerbaarheidsmaatregelen voor de teelt van gg-gewassen.

Het project ontwikkelde onder meer een kwalitatief multi-attribuutmodel voor de beoordeling van ecologische en economische effecten.

Uit de verkregen resultaten blijkt over het algemeen dat de coëxistentiekosten afhangen van de landbouwcontext (landschappen, teeltsystemen, klimaat, praktijken), het aandeel van de gg-gewassen in het landbouwareaal en de bereidheid van de landbouwers om mee te werken. Verder blijkt uit de SIGMEA-studies dat de economie en de geschiktheid van de verschillende maatregelen hoofdzakelijk worden bepaald door de ruimtelijke en tijdelijke patronen van velden en gewassen. Dit duidt erop dat de maatregelen inzake het coëxistentiebeheer zo flexibel mogelijk moeten zijn en zijn gebaseerd op plaatselijke informatie over de kenmerken van de velden, waarbij de regionale en nationale bestuursorganen alleen algemene richtsnoeren en regels verstrekken.

- Kopen Europeanen ggo-levensmiddelen? (CONSUMERCHOICE – 2006-2008)

Het CONSUMERCHOICE-project had onder meer tot doel de gemeten attitudes van consumenten in 10 lidstaten ten aanzien van gg-levensmiddelen te vergelijken met hun feitelijk aankoopgedrag, wanneer hun de mogelijkheid wordt geboden om te kiezen tussen gg- en niet-gg-levensmiddelen. In dit verband kwam het project tot de volgende bevindingen:

- de antwoorden van consumenten op vragenlijsten over gg-levensmiddelen zijn geen betrouwbare leidraad voor wat zij doen als zij winkelen in warenhuizen;

- de Europeanen kopen gg-levensmiddelen als zij fysiek aanwezig zijn in de winkelschappen.

VOLGENDE STAPPEN

Door de bijdragen van de lidstaten is duidelijk geworden waar reeds statistisch relevante gegevens over de sociaaleconomische effecten van de ggo-teelt in Europa bestaan (hoofdzakelijk economische effecten op de landbouw). Op andere gebieden ontbreken voor de Europese context pertinente feiten en statistieken om de door de respondenten geuite meningen te onderbouwen. Daarom benadrukken de bijdragen dat de huidige of toekomstige sociaaleconomische effecten van de ggo-teelt in Europa, in de voedselketen en in de gehele samenleving, thans vaak niet op objectieve wijze worden geanalyseerd.

Op grond van het bovenstaande was de Commissie van mening dat het in dit verslag niet passend zou zijn om een meer doelgerichte analyse uit te voeren van de in de afzonderlijke bijdragen van de lidstaten ontwikkelde bijzondere punten.

De Commissie vindt echter dat de discussies over dit gevoelige onderwerp moeten worden verdiept en dat de aandacht moet worden verplaatst van gepolariseerde percepties naar meer tastbare en objectieve resultaten. Daarom stelt de Commissie voor om de primaire aandachtspunten van deze raadpleging te koppelen aan andere initiatieven inzake de sociaaleconomische effecten van ggo's (bv. onderzoekprojecten in het kader van het 6e kaderprogramma voor onderzoek en, indien relevant, bevindingen in derde landen) en om op Europees niveau een diepgaand bezinningsproces op een solide wetenschappelijke basis te starten met als doel:

- de vaststelling van een reeks factoren om de feitelijke sociaaleconomische gevolgen van de teelt van ggo's ex-ante en ex-post vast te stellen vanaf de zaadproductie tot de consumptie door de consumenten in de gehele Europese Unie. Er moet een methodologisch kader worden opgezet voor de vaststelling van precieze, op de lange termijn te monitoren sociaaleconomische factoren, tezamen met passende regels voor de verzameling van gegevens. De geraadpleegde partijen moeten alle regelgevende en economische actoren van de van-zaad-tot-schap-keten omvatten, alsook de ruimere samenleving;

- de verkenning van verschillende benaderingen om zo mogelijk gebruik te maken van het betere begrip van die multidimensionale sociaaleconomische factoren bij het beheer van de ggo-teelt in de Europese Unie. Er moet rekening worden gehouden met de expertise van de lidstaten die reeds begonnen zijn om over deze aspecten na te denken.

Dit bezinningsproces moet gezamenlijk door de lidstaten en de Commissie worden opgezet en geïmplementeerd. Belanghebbenden moeten daarbij ook actief worden betrokken om het welslagen van dit proces te garanderen.

BIJLAGE

Achtergrondinformatie over de teelt van ggo's in de EU 27-lidstaten

Commerciële teelt van ggo's | Events | Teeltoppervlak (Bt-mais – 2008) | Vrijwaringsclausule | Coëxistentiemaatregelen (vanaf april 2009) |

AT | Nee | 0 | Mais-Aardappelen | Ja |

BE | Nee | 0 | Nee | Ja |

BG | Nee | 0 | Nee | Nee |

CY | Nee | 0 | Nee | Nee |

CZ | Ja | Bt-mais Zetmeelaardappelen | 8 400 ha | Nee | Ja |

DE | Ja tot 2008 | Bt-mais Zetmeelaardappelen | 3 371 ha | Mais | Ja |

DK | Nee | 0 | Nee | Ja |

EE | Nee | 0 | Nee | Nee |

EL | Nee | 0 | Mais | Nee |

ES | Ja | Bt-mais | 79 269 ha | Nee | Nee |

FI | Nee | 0 | Nee | Nee |

FR | Ja tot 2007 | Bt-mais | 0 | Mais | Ja |

HU | Nee | 0 | Mais-Aardappelen | Ja |

IE | Nee | 0 | Nee | Nee |

IT | Nee | 0 | Nee | Nee |

LT | Nee | 0 | Nee | Ja |

LU | Nee | 0 | Mais-Aardappelen | Ja |

LV | Nee | 0 | Nee | Ja |

MT | Nee | 0 | Nee | Nee |

NL | Nee | 0 | Nee | Ja |

PL | Geen officiële informatie | 0 | Nee | Nee |

PT | Ja | Bt-mais | 4 851 ha (geregistreerd oppervlak tot juli 2008) | Nee | Ja |

RO | Ja | Bt-mais Soja tot 2007 | 7 146 ha | Nee | Ja |

SI | Nee | 0 | Nee | Nee |

SK | Ja | Bt-mais | 1 940 ha | Nee | Ja |

SE | Ja | Zetmeelaardappelen | 0 | Nee | Ja |

UK | Nee | 0 | Nee | Nee |

Zie voor nadere informatie het op 2 april 2009 door de Commissie gepubliceerde verslag over de coëxistentie van genetisch gemodificeerde gewassen met conventionele en biologische landbouw (http://ec.europa.eu/agriculture/gmo/coexistence/index_en.htm).

PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1.

Lijst van de acroniemen van de lidstaten: http://publications.europa.eu/code/nl/nl-370100.htm

http://ec.europa.eu/food/food/biotechnology/index_en.htm

BE, CZ, ES, PL, RO, UK.

CZ, DE, ES, FR, PT, RO, SK.

CZ, DE, SE.

Gomez-Barbero et al . (2008). Bt corn in Spain—the performance of the EU's first GM crop. Nature Biotechnology 26, 384-386.

Deze hogere opbrengst was voor slechts een van de drie onderzochte provincies statistisch significant.

Brookes, G. (2008). The impact of using GM insect resistant maize in Europe since 1998. International Journal of Biotechnology 10 (2/3), 148-166.

Brookes, G., and Barfoot, P. (2009). Global impact of biotech crops: Income and production effects 1996-2007. AgBioForum, 12(2), 184-208.

Enquête van CZ bij telers van MON 810.

Brookes, G. (2005a) The farm-level impact of herbicide-tolerant soybean in Romania. AgBioForum. 8, 235-241.

Zie voor nadere informatie het compendium van de resultaten van door de EU gefinancierd onderzoek naar genetisch gemodificeerde gewassen ("A decade of EU-funded GMO research (2001-2010)") ftp://ftp.cordis.europa.eu/pub/fp7/kbbe/docs/a-decade-of-eu-funded-gmo-research_en.pdf.

http://www.coextra.eu/

http://sigmea.group.shef.ac.uk/

http://www.kcl.ac.uk/schools/biohealth/research/nutritional/consumerchoice

CZ, DE, EE, EL, ES, NL, PL, SE, SI, UK.