Artikelen bij COM(2017)257 - Voorwaarden en procedure op grond waarvan de Commissie van ondernemingen en ondernemersverenigingen informatie mag vragen over de interne markt en aanverwante gebieden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Hoofdstuk I

Algemene bepalingen

Artikel 1 - Onderwerp

1. Bij deze verordening worden bepalingen vastgesteld betreffende:

a) de voorwaarden waaronder de Commissie ondernemingen en ondernemersverenigingen kan vragen informatie te verstrekken die de Commissie nodig heeft om de aan haar toevertrouwde taken op de in artikel 2 bedoelde gebieden uit te voeren;

b) de procedure die moet worden gevolgd om dergelijke informatie op te vragen.

2. Deze verordening is van toepassing onverminderd andere bepalingen die de Commissie of organen of instanties van de Unie toestaan informatie te verzamelen of op te vragen.

Artikel 2 - Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op de volgende gebieden:

1) de interne markt, als bedoeld in artikel 26, lid 2, van het Verdrag;

2) landbouw en visserij, uitgezonderd de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee;

3) vervoer;

4) milieu;

5) energie.

Artikel 3 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) 'micro-onderneming': een onderneming zoals omschreven in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU;

2) 'kleine onderneming': een onderneming zoals omschreven in artikel 3, lid 2, eerste alinea, van Richtlijn 2013/34/EU;

3) 'middelgrote onderneming': een onderneming zoals omschreven in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2013/34/EU.

Artikel 4 - Bevoegdheid om informatie van ondernemingen en ondernemersverenigingen te vragen

Wanneer een ernstig probleem bij de toepassing van het recht van de Unie de verwezenlijking van een belangrijke beleidsdoelstelling van de Unie in gevaar brengt, mag de Commissie om het genoemde probleem aan te pakken informatie van ondernemingen en ondernemersverenigingen vragen, zoals bepaald in hoofdstuk II.

Hoofdstuk II

Voorwaarden en procedure voor het vragen van informatie

Artikel 5 - Voorwaarden

1. De Commissie mag haar in artikel 4 bedoelde bevoegdheid om ondernemingen en ondernemersverenigingen om informatie te vragen slechts uitoefenen, indien de haar beschikbare informatie die voor het in artikel 4 genoemde doel noodzakelijk is, onvoldoende of ongeschikt is en om de volgende redenen niet tijdig kan worden verkregen:

a) de informatie bevindt zich niet in een openbaar toegankelijke bron; en

b) de informatie is niet op verzoek van de Commissie door een lidstaat verstrekt; of

c) de informatie is niet door een natuurlijke of rechtspersoon verstrekt.

2. Alvorens de Commissie overeenkomstig artikel 6 informatie vraagt, neemt zij een besluit aan waarin zij haar voornemen te kennen geeft om de bevoegdheid tot het aan ondernemingen en ondernemersverenigingen vragen van informatie uit hoofde van deze verordening uit te oefenen.

Dit besluit omvat het volgende:

a) een beknopte omschrijving van het aangevoerde ernstige probleem van grensoverschrijdende aard bij de toepassing van het recht van de Unie en waarom dit probleem de verwezenlijking van een belangrijke beleidsdoelstelling van de Unie in gevaar brengt;

b) een beknopte omschrijving van de te vragen informatie;

c) een met redenen omklede toelichting waarom deze informatie voor het in artikel 4 genoemde doel noodzakelijk is;

d) een met redenen omklede toelichting waarom andere middelen om deze informatie te verkrijgen onvoldoende of ongeschikt zijn gebleken of waarom deze informatie tot nu toe niet tijdig kon worden verkregen;

e) de criteria voor de selectie van de adressaten van de informatieverzoeken.

Het besluit wordt aan de betrokken lidstaat of lidstaten gericht. De Commissie stelt de betrokken lidstaat of lidstaten hiervan onverwijld in kennis.

3. De ondernemingen of ondernemersverenigingen die het in artikel 4 bedoelde verzoek betreft, hoeven slechts de informatie te verstrekken waarover zij beschikken.

De Commissie neemt het evenredigheidsbeginsel in acht, met name wat kleine en middelgrote ondernemingen betreft.

Artikel 6 - Verzoek om informatie aan ondernemingen en ondernemersverenigingen

1. In de in artikel 4 bedoelde gevallen en onder de in artikel5 bedoelde voorwaarden mag de Commissie ondernemingen en ondernemersverenigingen door middel van een eenvoudig verzoek of een besluit vragen informatie te verstrekken.

Bij de selectie van de ontvangers van een informatieverzoek streeft de Commissie ernaar te waarborgen dat een dergelijk verzoek slechts wordt gericht aan ondernemingen en ondernemersverenigingen die in staat zijn relevante informatie te verstrekken.

De Commissie richt geen informatieverzoeken overeenkomstig deze verordening aan micro-ondernemingen, tenzij zij deel uitmaken van een groep ondernemingen die ten minste kan worden gekwalificeerd als een kleine groep zoals omschreven in artikel 6, lid 5, van Richtlijn 2013/34/EU.

2. In het in lid 1 bedoelde eenvoudige verzoek worden de rechtsgrondslag en het doel van het verzoek vermeld, wordt gespecificeerd welke informatie wordt gevraagd, en wordt een redelijke termijn vastgesteld waarbinnen die informatie moet worden verstrekt. In het verzoek worden ook de geldboeten vermeld die in artikel 9, lid 1, zijn bepaald voor het verstrekken van onjuiste of misleidende informatie.

3. In het in lid 1 bedoelde besluit worden de rechtsgrondslag en het doel van het verzoek vermeld, wordt gespecificeerd welke informatie wordt gevraagd, en wordt een redelijke termijn vastgesteld waarbinnen die informatie moet worden verstrekt. Naargelang van het geval, worden hierin ook de in artikel 9, lid 1, bepaalde geldboeten en de in artikel 9, lid 2, bepaalde dwangsommen vermeld.

Daarnaast wordt hierin gewezen op het recht van de onderneming of ondernemersvereniging om bij het Hof van Justitie van de Europese Unie een rechtsmiddel tegen het besluit in te stellen.

De desbetreffende onderneming of ondernemersvereniging mag overeenkomstig artikel 14 om verlenging van de termijn verzoeken.

4. De Commissie verstrekt de lidstaat op het grondgebied waarvan de statutaire zetel van de onderneming of ondernemersvereniging is gevestigd, tegelijkertijd een afschrift van het in dit artikel bedoelde eenvoudige verzoek of besluit.

Indien de Commissie overeenkomstig artikel 258 VWEU een formele inbreukprocedure is gestart, verstrekt zij de bij de procedure betrokken lidstaat een afschrift van alle in dit artikel bedoelde eenvoudige verzoeken of besluiten die in het kader van die procedure zijn gedaan of genomen, ongeacht waar de statutaire zetel van de onderneming of ondernemersvereniging is gevestigd.

5. De in lid 1 bedoelde besluiten worden gericht tot de betrokken onderneming of ondernemersvereniging. De Commissie stelt de adressaat onverwijld van het besluit in kennis.

Artikel 7 - Antwoorden op verzoeken om informatie en bescherming van vertrouwelijke informatie

1. De ondernemingen of ondernemersverenigingen die, naar aanleiding van een op artikel 5 gebaseerd informatieverzoek van de Commissie, informatie verstrekken, dienen hun antwoord aan de Commissie op duidelijke, volledige en correcte wijze in.

2. De Commissie geeft de adressaat de gelegenheid aan te geven welke informatie volgens hem onder de geheimhoudingsplicht valt.

De onderneming of ondernemersvereniging die uit hoofde van artikel 5 informatie indient, geeft duidelijk aan welke informatie zij, onder opgave van redenen, als vertrouwelijk beschouwt, en verstrekt de Commissie een afzonderlijke niet-vertrouwelijke versie van de ingediende informatie. Wanneer informatie binnen een bepaalde termijn moet worden verstrekt, geldt dezelfde termijn voor het verstrekken van de niet-vertrouwelijke versie.

3. Indien de door de Commissie ontvangen antwoorden relevant zijn voor een formele inbreukprocedure overeenkomstig artikel 258 VWEU tegen de lidstaat waarop het verzoek betrekking heeft, stuurt de Commissie deze door naar de betrokken lidstaat. Indien een antwoord in de zin van dit artikel informatie bevat die ten opzichte van die lidstaat vertrouwelijk moet blijven, stuurt de Commissie slechts de niet-vertrouwelijke versie van de ingediende informatie door.

4. De Commissie gaat na of het verzoek overeenkomstig lid 2, tweede alinea, van de antwoordende onderneming of ondernemersvereniging om vertrouwelijke behandeling van de ingediende informatie gegrond en evenredig is.

Na de desbetreffende onderneming of ondernemersvereniging in de gelegenheid te hebben gesteld om haar standpunt kenbaar te maken, kan de Commissie kan een besluit vaststellen dat informatie waarvoor om vertrouwelijk behandeling is verzocht, niet wordt beschermd en waarin een datum wordt vastgesteld waarna die informatie zal worden vrijgegeven. Deze termijn mag niet korter dan één maand zijn.

De onderneming of ondernemersvereniging wordt onverwijld van dit besluit in kennis gesteld.

Artikel 8 - Gebruik van de door de Commissie ingewonnen informatie

De Commissie mag de overeenkomstig artikel 5 ingewonnen informatie slechts voor de uitvoering van het in artikel 4 bedoelde doel gebruiken.

Slechts in de volgende gevallen mag de Commissie in documenten die aan andere partijen worden doorgegeven of openbaar worden gemaakt, vertrouwelijke informatie van de ondernemingen of ondernemersverenigingen opnemen:

a) indien deze informatie is samengevat of geaggregeerd of in elk geval in een dusdanige vorm wordt verstrekt dat afzonderlijke ondernemingen en ondernemersverenigingen niet kunnen worden geïdentificeerd;

b) indien de Commissie de voorafgaande toestemming van de respondent heeft gekregen om deze informatie vrij te geven;

c) indien bekendmaking van deze informatie aan een lidstaat noodzakelijk is om binnen het toepassingsgebied van deze verordening een inbreuk op het recht van de Unie te bewijzen, op voorwaarde dat de respondent in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt kenbaar te maken voordat een besluit is genomen, en om een beroep op beschikbare rechtsmiddelen te doen voordat de informatie bekend wordt gemaakt.

De Commissie mag informatie die al openbaar is gemaakt, voor andere doeleinden gebruiken dan in deze verordening zijn vastgesteld.

Hoofdstuk III

Geldboeten en dwangsommen

Artikel 9

Geldboeten en dwangsommen

1. De Commissie kan, bij besluit, indien nodig en evenredig geacht, aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten van ten hoogste 1 % van de in het voorafgaande boekjaar totale behaalde omzet opleggen, wanneer deze opzettelijk of uit grove onachtzaamheid:

a) in antwoord op een verzoek overeenkomstig artikel 6, lid 2, onjuiste of misleidende informatie verstrekken;

b) in antwoord op een overeenkomstig artikel 6, lid 3, vastgesteld besluit onjuiste, onvolledige of misleidende informatie verstrekken, dan wel de informatie niet binnen de vastgestelde termijn verstrekken.

2. De Commissie kan bij besluit aan ondernemingen of ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen indien een onderneming verzuimt binnen de vastgestelde termijn volledige, correcte en niet-misleidende informatie te verstrekken, zoals vereist bij een overeenkomstig artikel 6, lid 3, door de Commissie vastgestelde besluit.

De dwangsommen belopen ten hoogste 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet van de betrokken onderneming of de betrokken vereniging in het voorafgaande boekjaar voor elke werkdag waarmee de in haar besluit vastgestelde termijn wordt overschreden, berekend vanaf de in het besluit vastgestelde datum, totdat de ondernemingen of ondernemersverenigingen de informatie waarom de Commissie verzoekt of die door haar wordt verlangd, verstrekken.

3. Indien de onderneming of ondernemersvereniging geen of onvolledige informatie verstrekt, stelt de Commissie alvorens een boete of dwangsom op te leggen een laatste termijn van twee weken vast om de ontbrekende informatie te ontvangen.

4. Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete of de dwangsom houdt de Commissie rekening met de aard, de ernst en de duur van de schending van artikel 6, lid 1, alsmede met het evenredigheidsbeginsel, met name wat kleine en middelgrote ondernemingen betreft.

5. Wanneer de ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting zijn nagekomen ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie het bedrag van de dwangsom verminderen of kwijtschelden.

6. Alvorens een in lid 1 of lid 2 bedoeld besluit vast te stellen, stelt de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen in de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken.

Artikel 10 - Verjaringstermijn voor het opleggen van geldboeten en dwangsommen

1. Voor de bij artikel 9 aan de Commissie verleende bevoegdheden geldt een verjaringstermijn van drie jaar.

2. De in lid 1 bepaalde termijn gaat in op de dag waarop de in artikel 9 bedoelde inbreuk is gemaakt. Bij voortdurende of voortgezette schendingen van artikel 6, lid 1, gaat de termijn echter pas in op de dag waarop de schending is beëindigd.

3. Elke handeling die de Commissie vaststelt met het oog op het onderzoek van of procedures ten aanzien van een schending van artikel 6, lid 1, stuit de verjaring van de oplegging van geldboeten of dwangsommen, vanaf de dag waarop van de handeling aan de betrokken onderneming of ondernemersvereniging kennis is gegeven.

4. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen. De verjaring treedt echter ten laatste in op de dag waarop een termijn van zes jaar is verstreken zonder dat de Commissie een geldboete of een dwangsom heeft opgelegd. Die termijn wordt verlengd met de periode gedurende welke de verjaringstermijn in overeenstemming met lid 5 wordt geschorst.

5. De verjaring ter zake van de oplegging van geldboeten en dwangsommen wordt geschorst zolang het besluit van de Commissie bij het Hof van Justitie van de Europese Unie aanhangig is.

Artikel 11 - Verjaringstermijn voor de tenuitvoerlegging van geldboeten en dwangsommen

1. De verjaringstermijn voor de aan de Commissie verleende bevoegdheden om overeenkomstig artikel 9 vastgestelde besluiten ten uitvoer te leggen, beloopt vijf jaar.

2. De in lid 1 bepaalde termijn gaat in op de dag waarop het krachtens artikel 9 genomen besluit in kracht van gewijsde is gegaan.

3. De in lid 1 bepaalde verjaringstermijn wordt gestuit:

a) door de kennisgeving van een besluit waarbij het oorspronkelijke bedrag van de geldboete of de dwangsom wordt gewijzigd of waarbij een daartoe strekkend verzoek wordt afgewezen;

b) door elke handeling van een op verzoek van de Commissie handelende lidstaat of van de Commissie tot inning van de geldboete of de dwangsom.

4. Na iedere stuiting begint een nieuwe verjaringstermijn te lopen.

5. De in lid 1 bedoelde verjaringstermijn wordt geschorst zolang:

a) de respondent betalingsfaciliteiten worden toegestaan;

b) de tenuitvoerlegging krachtens een beslissing van het Hof van Justitie van de Europese Unie is opgeschort.

Artikel 12 - Adressaten van besluiten

De op grond van artikel 9, leden 1 en 2, vastgestelde besluiten worden gericht tot de betrokken onderneming of ondernemersvereniging. De Commissie stelt de adressaat onverwijld van het besluit in kennis.

Artikel 13 - Toetsing door het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie van de Europese Unie bezit ter zake van een rechtsmiddel tegen door de Commissie opgelegde geldboeten of dwangsommen volledige rechtsmacht in de zin van artikel 261 VWEU. Het Hof kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Hoofdstuk IV

Slotbepalingen

Artikel 14 - Verlenging van termijnen

Termijnen worden uitgedrukt in maanden of in werkdagen.

Elk verzoek tot verlenging van een termijn wordt met redenen omkleed en wordt ten minste vijf werkdagen vóór het verstrijken van de termijn schriftelijk ingediend op het door de Commissie aangegeven adres. De Commissie kan besluiten de termijn te verlengen, voor zover dit gerechtvaardigd en evenredig is.

Artikel 15 - Bekendmaking van besluiten

1. De Commissie maakt in het Publicatieblad van de Europese Unie een samenvatting bekend van haar besluiten uit hoofde van artikel 5, lid 2. Die samenvatting houdt de vermelding in dat een afschrift van het besluit in de authentieke taalversie(s) kan worden verkregen.

2. De Commissie maakt besluiten uit hoofde van artikel 9, leden 1 en 2, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 16 - Geheimhoudingsplicht

Onverminderd de artikelen 7 en 8, mogen de lidstaten, alsmede hun ambtenaren en overige personeelsleden, de informatie die zij bij de toepassing van deze verordening hebben verkregen en die onder de geheimhoudingsplicht valt, niet openbaar maken.

Artikel 17 - Bescherming van persoonsgegevens

Met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening voeren de lidstaten hun taken uit zoals bedoeld in deze verordening overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen tot omzetting van Richtlijn 95/46/EG. Bij de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze verordening leeft de Commissie de bepalingen van Verordening (EG) nr. 45/2001 na.

Artikel 18 - Verslagen

De Commissie stelt om de twee jaar een verslag op over de toepassing van deze verordening en dient dat bij het Europees Parlement en de Raad in.

Artikel 19 - Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.