Artikelen bij COM(2021)663 - Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU wat betreft toezichtsbevoegdheden, sancties, bijkantoren uit derde landen en ecologische, sociale en governancerisico’s

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1 
Wijzigingen van Richtlijn 2013/36/EU

Richtlijn 2013/36/EU wordt als volgt gewijzigd:

(1) artikel 3, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

a) het volgende punt 8 bis) wordt ingevoegd:

“8 bis)“leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie”: het leidinggevend orgaan handelend in zijn functie om de instelling daadwerkelijk te leiden, met inbegrip van de personen die het beleid van de instelling bepalen;”;

b) punt 9) wordt vervangen door:

“9)“directie”: de natuurlijke personen die binnen een instelling uitvoerende functies vervullen en die rechtstreeks aan het leidinggevend orgaan van de instelling rekenschap moeten afleggen maar geen lid zijn van dat orgaan, en die onder leiding van het leidinggevend orgaan van de instelling verantwoordelijk zijn voor het dagelijks bestuur van de instelling;”;

c) de volgende punten 9 bis) tot en met 9 quinquies) worden ingevoegd:

“9 bis)“medewerkers met een sleutelfunctie”: personen die invloed van betekenis hebben op de leiding van de instelling maar geen lid zijn van het leidinggevend orgaan, met inbegrip van de hoofden van de internecontrolefuncties en de financieel directeur, als deze hoofden of die directeur geen lid zijn van het leidinggevend orgaan;

9 ter)“financieel directeur”: de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de financiële middelen, de financiële plannen en de financiële rapportage van de instelling;

9 quater)“hoofden van de internecontrolefuncties”: de personen op het hoogste hiërarchische niveau die verantwoordelijk zijn voor het doeltreffend beheer van de dagelijkse werking van de onafhankelijke risicobeheer-, compliance- en interneauditfuncties van de instelling;

9 quinquies)“internecontrolefuncties”: risicobeheer-, compliance- en interneauditfuncties;”;

d) punt 11) wordt vervangen door:

“11)“modelrisico”: modelrisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 52 ter), van Verordening (EU) nr. 575/2013;”;

e) het volgende punt 29 bis) wordt ingevoegd:

“29 bis)“stand-alone instelling in de EU”: stand-alone instelling in de EU als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 33 bis), van Verordening (EU) nr. 575/2013;”;

f) het volgende punt 47 bis) wordt ingevoegd:

“47 bis)“in aanmerking komend kapitaal”: het in aanmerking komend kapitaal als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 71), van Verordening (EU) nr. 575/2013;”;

g) de volgende punten 66) tot en met 69) worden toegevoegd:

“66)“grote instelling”: een instelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 146), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

67) “relevante dochteronderneming”: een dochteronderneming van wezenlijk belang in de zin van artikel 4, lid 1, punt 135), van Verordening (EU) nr. 575/2013 of een grote dochteronderneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 147), van die verordening;

68) “dwangsommen”: dagelijkse sancties die erop gericht zijn een einde te maken aan lopende inbreuken en natuurlijke of rechtspersonen ertoe te dwingen opnieuw te voldoen aan hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013;

69) “ecologisch, sociaal en governancerisico”: ecologisch, sociaal en governancerisico als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 52 quinquies), van Verordening (EU) nr. 575/2013;”;

(2) artikel 4, lid 4, wordt vervangen door:

“4. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten beschikken over de deskundigheid, de middelen, de operationele capaciteit, de bevoegdheden en de onafhankelijkheid die noodzakelijk zijn om de taken te vervullen met betrekking tot prudentieel toezicht, onderzoeken en de bevoegdheden om de in deze richtlijn en in Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde dwangsommen en sancties op te leggen.

Om de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten bij de uitoefening van hun bevoegdheden te vrijwaren, treffen de lidstaten alle nodige regelingen om ervoor te zorgen dat die bevoegde autoriteiten, met inbegrip van hun personeel en leden van hun bestuursorganen, onafhankelijk en objectief kunnen handelen, zonder instructies te vragen of te aanvaarden of onderhevig te zijn aan invloed van onder toezicht staande instellingen, van een regering van een lidstaat of een orgaan van de Unie of van enig ander publiek of privaat orgaan. Deze regelingen doen geen afbreuk aan de rechten en verplichtingen van de bevoegde autoriteiten die voortvloeien uit het feit dat zij deel uitmaken van het Europees systeem voor financieel toezicht zoals dat voortvloeit uit Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010*1, het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme zoals dat voortvloeit uit Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013*2 en Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van16 april 2014*3, de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad zoals die voortvloeit uit Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014*4.

De lidstaten zorgen er met name voor dat de bevoegde autoriteiten alle nodige regelingen hebben getroffen om belangenconflicten van hun personeel en leden van hun bestuursorganen te voorkomen. Daartoe stellen de lidstaten regels vast die in verhouding staan tot de rol en de verantwoordelijkheden van die personeelsleden en leden van de bestuursorganen, en die hen ten minste verbieden om:

a) handel te drijven in financiële instrumenten die zijn uitgegeven door of refereren aan instellingen die onder toezicht staan van de bevoegde autoriteiten, hun directe of indirecte moederondernemingen, dochterondernemingen of gelieerde ondernemingen;

b) na beëindiging van hun dienstverband bij de bevoegde autoriteit, in dienst te worden genomen door of een contractuele overeenkomst voor het verrichten van professionele diensten te aanvaarden met:

i) instellingen, met inbegrip van hun directe of indirecte moederondernemingen, dochterondernemingen of gelieerde ondernemingen, waarop zij rechtstreeks toezicht hebben uitgeoefend gedurende ten minste de twee jaren voorafgaand aan de datum waarop zij een nieuwe rol opnemen;

ii) bedrijven die diensten verlenen aan een van de in punt i) bedoelde ondernemingen waarop zij in de loop van de twee jaren voorafgaand aan de datum waarop zij een nieuwe rol opnemen, rechtstreeks toezicht uitoefenden, tenzij het hen strikt verboden is deel te nemen aan het verrichten van deze diensten zolang het hier bedoelde verbod van kracht blijft.

Personeelsleden en leden van bestuursorganen waarop de verbodsbepalingen van de derde alinea, punt b), van toepassing zijn, hebben recht op een passende vergoeding voor de onmogelijkheid om een verboden rol op zich te nemen.

De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren voor de bevoegde autoriteiten uit inzake het voorkomen van belangenconflicten en de onafhankelijkheid van de bevoegde autoriteiten, rekening houdend met internationale beste praktijken, met het oog op een evenredige toepassing van dit artikel.”;

______

*1    Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).

*2    Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).

*3    Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling van een kader voor samenwerking binnen het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

*4    Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

(3) Aan artikel 18 wordt het volgende punt g) toegevoegd:

“g)voldoet aan alle volgende voorwaarden:

i) er is vastgesteld dat zij faalt of waarschijnlijk zal falen overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt a), van Richtlijn 2014/59/EU of artikel 18, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 806/2014;

ii) de afwikkelingsautoriteit is van oordeel dat met betrekking tot die kredietinstelling is voldaan aan de voorwaarde van artikel 32, lid 1, punt b), van Richtlijn 2014/59/EU of van artikel 18, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 806/2014;

iii) de afwikkelingsautoriteit is van oordeel dat met betrekking tot die kredietinstelling niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 32, lid 1, punt c), van Richtlijn 2014/59/EU of van artikel 18, lid 1, punt c), van Verordening (EU) nr. 806/2014.”;

(4) Artikel 21 bis wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EU-moederholdings en gemengde financiële EU-moederholdings vragen goedkeuring aan in overeenstemming met dit artikel. Andere financiële holdings of gemengde financiële holdings vragen goedkeuring aan in overeenstemming met dit artikel indien zij op gesubconsolideerde basis moeten voldoen aan deze richtlijn of Verordening (EU) nr. 575/2013.

De bevoegde autoriteiten voeren een toetsing uit van de moederondernemingen van een instelling, of van de moederondernemingen van een entiteit die overeenkomstig artikel 8 een vergunning aanvraagt, om vast te stellen of er al dan niet sprake is van een onderneming die voldoet aan de criteria om als financiële moederholding in een lidstaat, een gemengde financiële moederholding in een lidstaat, een financiële EU-moederholding of een gemengde financiële EU-moederholding te worden beschouwd.

Wanneer de moederondernemingen in andere lidstaten zijn gevestigd dan de lidstaat waar de instelling of de entiteit die overeenkomstig artikel 8 een vergunning aanvraagt, is gevestigd, werken de bevoegde autoriteiten van deze lidstaten voor de toepassing van de tweede alinea nauw samen om de toetsing uit te voeren.

De bevoegde autoriteiten maken het resultaat van de in de tweede alinea bedoelde toetsing bekend.”;

b) lid 2 wordt als volgt gewijzigd:

i) in de eerste alinea wordt punt b) wordt vervangen door:

“b) informatie over de benoeming van minstens twee personen die daadwerkelijk leiding geven aan de financiële holding of de gemengde financiële holding en over de naleving van de vereisten in artikel 91, lid 1;”;

ii) de tweede alinea wordt vervangen door:

“Indien de goedkeuring van een financiële holding of een gemengde financiële holding tegelijk met de in artikel 22 en artikel 27 bis bedoelde beoordeling plaatsvindt, zorgt de bevoegde autoriteit, voor de toepassing van dit artikel, voor passende coördinatie met de consoliderende toezichthouder en, indien dat iemand anders is, de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is gevestigd. In dat geval wordt de in artikel 22, lid 3, tweede alinea, en artikel 27 bis, lid 6, bedoelde beoordelingsperiode opgeschort voor een periode van meer dan 20 werkdagen totdat de in dit artikel vermelde procedure is voltooid.”;

(5) aan artikel 21 ter, lid 6, worden de volgende tweede en derde alinea toegevoegd:

“De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme formats, definities en IT-oplossingen die in de Unie moeten worden toegepast voor de rapportage van de in de eerste alinea bedoelde informatie.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de tweede alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.”;

(6) het volgende nieuwe artikel 21 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 21 quater
Vereiste om een bijkantoor te vestigen voor het verlenen van bankdiensten door ondernemingen uit derde landen en uitzondering voor reverse solicitation van diensten

1. De lidstaten schrijven voor dat in een derde land gevestigde ondernemingen als bedoeld in artikel 47, leden 1 en 2, een bijkantoor op hun grondgebied moeten vestigen en overeenkomstig titel VI een vergunning moeten aanvragen om de in lid 1 van dat artikel bedoelde activiteiten in de betrokken lidstaat te beginnen of voort te zetten.

2. Indien een niet-professionele cliënt, een in aanmerking komende tegenpartij of een professionele cliënt in de zin van de afdelingen I en II van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU die in de Unie gevestigd of gelegen is, op eigen initiatief een in een derde land gevestigde onderneming benadert voor het verrichten van een dienst of activiteit als bedoeld in artikel 47, lid 1, is het in lid 1 van dit artikel bepaalde vereiste niet van toepassing op de verstrekking aan die persoon van de betrokken dienst of activiteit, met inbegrip van een relatie die specifiek verband houdt met het verstrekken van die dienst of activiteit. Onverminderd de intragroepsrelaties wordt, wanneer een onderneming uit een derde land, met inbegrip van een entiteit die namens haar optreedt of nauwe banden heeft met een dergelijke onderneming uit een derde land of een andere persoon die namens een dergelijke onderneming optreedt, cliënten of potentiële cliënten in de Unie benadert, dit niet beschouwd als een dienst die uitsluitend op eigen initiatief van de cliënt wordt verricht.

3. Een initiatief van een cliënt of tegenpartij als bedoeld in lid 2 geeft de onderneming uit een derde land niet het recht om andere categorieën producten, activiteiten of diensten te verhandelen dan die waarom de cliënt of tegenpartij had verzocht, anders dan via een in een lidstaat gevestigd bijkantoor uit een derde land.”;

(7) aan titel III worden de volgende hoofdstukken 3, 4 en 5 toegevoegd:

“HOOFDSTUK 3

Verwerving of vervreemding van een gekwalificeerde deelneming

Artikel 27 bis
Kennisgeving en beoordeling van de verwerving

1. De lidstaten schrijven voor dat instellingen, financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EU-moederholdings en gemengde financiële EU-moederholdings, of andere financiële holdings of gemengde financiële holdings die overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1, op gesubconsolideerde basis om goedkeuring moeten verzoeken (de “verwerver”), hun bevoegde autoriteit in kennis moeten stellen van hun voornemen om direct of indirect een gekwalificeerde deelneming te verwerven die meer dan 15 % van het in aanmerking komend kapitaal van de verwerver bedraagt (de “voorgenomen verwerving”), en daarbij de omvang van de voorgenomen deelneming en de relevante informatie als bepaald in artikel 27 ter, lid 5, aangeven.

2. De bevoegde autoriteiten bevestigen de ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving of van aanvullende informatie uit hoofde van lid 5. onverwijld en in elk geval binnen twee werkdagen na ontvangst van die kennisgeving,

In afwijking van lid 2 van dit artikel en van artikel 22, lid 2, wordt, wanneer de bevoegde autoriteiten de voorgenomen verwerving als bedoeld in lid 1 van dit artikel of in artikel 22, lid 1, complex achten, de ontvangst van de kennisgeving van aanvullende informatie onverwijld bevestigd en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst van die kennisgeving.

3. De bevoegde autoriteiten beschikken over een termijn van 60 werkdagen vanaf de datum van de schriftelijke ontvangstbevestiging van de kennisgeving en vanaf de ontvangst van alle documenten, met inbegrip van de documenten die op vraag van de lidstaat overeenkomstig artikel 27 ter, lid 4, bij de kennisgeving moeten worden gevoegd (de “beoordelingsperiode”), om de in artikel 27 ter, lid 1, bedoelde beoordeling (de “beoordeling”) uit te voeren.

Indien de voorgenomen verwerving bestaat uit een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling als bedoeld in artikel 22, lid 1, blijft de verwerver onderworpen aan de kennisgevingsverplichting en de beoordeling uit hoofde van dat artikel.

4. De bevoegde autoriteiten stellen de kandidaat-verwerver bij de ontvangstbevestiging in kennis van de datum waarop de in lid 3 bedoelde beoordelingsperiode afloopt.

5. De bevoegde autoriteiten mogen, indien nodig, tijdens de beoordelingsperiode, doch niet na de 50ste werkdag daarvan, om aanvullende informatie verzoeken die noodzakelijk is om de beoordeling af te ronden. In hun verzoek, dat schriftelijk wordt gedaan, vermelden zij welke aanvullende informatie nodig is.

6. De beoordelingsperiode wordt opgeschort vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteiten om aanvullende informatie verzoeken, tot de datum waarop zij van de verwerver een antwoord daarop verkrijgen met alle gevraagde informatie. De opschorting duurt ten hoogste 20 werkdagen. Het staat de bevoegde autoriteiten vrij te verzoeken om vervollediging of verduidelijking van de informatie, maar daardoor wordt de beoordelingsperiode niet opgeschort.

7. De bevoegde autoriteiten kunnen de in lid 6, tweede alinea, bedoelde opschorting tot ten hoogste 30 werkdagen verlengen in de volgende situaties:

a) de overgenomen entiteit is gevestigd of gereglementeerd in een derde land;

b) de uitwisseling van informatie met autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad*5, is noodzakelijk voor het verrichten van de in artikel 27 ter, lid 1, van deze richtlijn bedoelde beoordeling.

8. Indien de goedkeuring van een financiële holding of een gemengde financiële holding op grond van artikel 21 bis tegelijk met de in dit artikel bedoelde beoordeling plaatsvindt, zorgt de bevoegde autoriteit, voor de toepassing van dat artikel, voor passende coördinatie met de consoliderende toezichthouder en, indien dat iemand anders is, met de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de financiële holding of gemengde financiële holding is gevestigd. In dat geval wordt de beoordelingsperiode opgeschort voor een periode van niet meer dan 20 werkdagen totdat de in artikel 21 bis vermelde procedure is voltooid.

9. Als de bevoegde autoriteiten bezwaar maken tegen de voorgenomen verwerving, geven zij de verwerver daarvan binnen twee werkdagen na voltooiing van de beoordeling en zonder de beoordelingsperiode te overschrijden schriftelijk en gemotiveerd kennis, met opgave van de redenen voor hun bezwaar. Onverminderd het nationale recht kan een passende motivering van het besluit om bezwaar te maken tegen de voorgenomen verwerving, op verzoek van de verwerver openbaar worden gemaakt. Het ontbreken van bepalingen in de nationale wetgeving betreffende een passende motivering van het besluit om bezwaar te maken tegen voorgenomen verwerving, belet de lidstaten niet de bevoegde autoriteit toe te staan dergelijke informatie bekend te maken zonder dat de verwerver daarom verzoekt.

10. Als de bevoegde autoriteiten zich niet schriftelijk tegen de voorgenomen verwerving verzetten binnen de beoordelingsperiode, wordt deze als goedgekeurd beschouwd.

11. De bevoegde autoriteiten mogen voor de voltooiing van de voorgenomen verwerving een maximumtermijn vaststellen en deze termijn zo nodig verlengen.

12. De lidstaten mogen geen voorschriften inzake kennisgeving aan of goedkeuring door bevoegde autoriteiten van rechtstreekse of middellijke verwervingen van kapitaal opleggen die stringenter zijn dan de bepalingen van artikel 89 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

________

*5    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).

Artikel 27 - ter Beoordelingscriteria

1. Bij de behandeling van de in artikel 27 bis, lid 1, bedoelde kennisgeving van de voorgenomen verwerving en de in artikel 27 bis, lid 5, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de verwerver na de verwerving en met name de risico’s waaraan de verwerver is of zou kunnen worden blootgesteld, aan de hand van de volgende criteria:

a) de in artikel 91, lid 1, bedoelde voldoende betrouwbaarheid, kennis, vaardigheden en ervaring van nieuwe leden van het leidinggevend orgaan van de verwerver die als gevolg van de voorgenomen verwerving zullen worden aangewezen;

b) of de verwerver zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële vereisten van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 en, indien van toepassing, andere handelingen van het Unierecht;

c) of er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen verwerving sprake is van witwassen van geld of terrorismefinanciering of van een poging daartoe in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849, of dat de voorgenomen verwerving het risico daarop zou kunnen vergroten.

2. Om het criterium van lid 1, punt c), en het criterium van artikel 23, lid 1, punt e) te beoordelen, raadplegen de bevoegde autoriteiten in het kader van hun verificaties de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de ondernemingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849.

3. De bevoegde autoriteiten mogen zich alleen tegen de voorgenomen verwerving verzetten indien daarvoor goede redenen zijn op grond van de criteria van lid 1 of indien de door de verwerver verstrekte informatie onvolledig is ondanks een overeenkomstig artikel 27 bis ingediend verzoek.

Voor de toepassing van dit lid en artikel 23, lid 2, en met betrekking tot het criterium van lid 1, punt c), vormt een schriftelijk bezwaar van de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de ondernemingen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 een redelijke grond voor bezwaar.

4. De lidstaten stellen geen voorafgaande voorwaarden voor de omvang van de te verwerven deelneming en staan hun bevoegde autoriteiten evenmin toe de voorgenomen verwerving aan de economische marktbehoeften te toetsen.

5. De lidstaten publiceren een lijst met de informatie die nodig is om de beoordeling uit te voeren. Die informatie wordt bij de in artikel 27 bis, lid 1, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten verstrekt. De informatie moet evenredig zijn aan en afgestemd zijn op de aard van de te verwerven entiteit. De lidstaten verlangen geen informatie die niet relevant is voor de prudentiële beoordeling in het kader van dit artikel.

6. Niettegenstaande artikel 27 bis, leden 2 tot en met 7, worden, indien kennis wordt gegeven van twee of meer voornemens om een gekwalificeerde deelneming in dezelfde entiteit te verwerven, de verwervers door de bevoegde autoriteit op niet-discriminerende wijze behandeld.

7. De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op, ter specificatie van:

a) de minimumlijst van informatie die bij de in artikel 23, lid 1, artikel 27 bis, lid 1, artikel 27 septies, lid 1, en artikel 27 duodecies, lid 1, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt;

b) een gemeenschappelijke beoordelingsmethode voor de in dit artikel, artikel 27 octies en artikel 27 terdecies vastgestelde criteria;

c) het proces dat van toepassing is op de kennisgeving en de uit hoofde van artikel 27 bis, artikel 27 septies en artikel 27 duodecies vereiste prudentiële beoordeling.

Voor de toepassing van de eerste alinea houdt de EBA rekening met Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad*6.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

__________

*6    Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (codificatie)

Artikel 27 - quater Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

1. De bevoegde autoriteiten plegen onderling overleg tijdens het uitvoeren van de in artikel 27 ter bedoelde beoordeling indien de verworven entiteit een van de volgende is:

a) een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming, of een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG (“icbe-beheermaatschappij”), waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de kandidaat-verwerver;

b) de moederonderneming van een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming, of een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG (“icbe-beheermaatschappij”), waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de kandidaat-verwerver;

c) een rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving.

De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging alle informatie die voor de beoordeling van essentieel belang of relevant is. Daartoe verstrekken de bevoegde autoriteiten elkaar op verzoek of op eigen initiatief alle informatie die voor de beoordeling relevant is.

2. De bevoegde autoriteiten streven ernaar hun beoordelingen te coördineren en de consistentie van hun beslissingen te waarborgen. Daarom worden in het besluit van de bevoegde autoriteit van de verwerver de standpunten of bezwaren vermeld van de bevoegde autoriteit die vergunning heeft verleend aan de kredietinstelling welke onder de zeggenschap staat van de moederonderneming die het doelwit van de verwerving is.

3. De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van de gemeenschappelijke procedures, formulieren en templates voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in dit artikel.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 27 - quinquies Kennisgeving in het geval van een afstoting

De lidstaten schrijven voor dat instellingen, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EU-moederholdings en gemengde financiële EU-moederholdings, alsook financiële holdings en gemengde financiële holdings, de bevoegde autoriteiten in kennis moeten stellen van hun voornemen om direct of indirect een gekwalificeerde deelneming af te stoten die meer dan 15 % van het in aanmerking komend kapitaal van de verwerver bedraagt. Deze kennisgeving geschiedt schriftelijk en vóór de afstoting, en vermeldt de omvang van de deelneming.

Artikel 27 - sexies Informatieplicht en sancties

Indien de verwerver de voorgenomen verwerving niet vooraf overeenkomstig artikel 27 bis, lid 1, heeft aangemeld of een gekwalificeerde deelneming als bedoeld in dat artikel heeft verworven ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, schrijven de lidstaten voor dat deze bevoegde autoriteiten passende maatregelen nemen. Dergelijke maatregelen kunnen overeenkomstig de artikelen 65 tot en met 72 bindende aanwijzingen, dwangsommen en sancties tegen leden van het leidinggevend orgaan en de directie omvatten. Indien een gekwalificeerde deelneming wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de lidstaten, onverminderd eventuele sancties, dat de uitoefening van de betrokken stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn.

HOOFDSTUK 4

Materiële overdrachten van activa en passiva

Artikel 27 - septies Kennisgeving en beoordeling van materiële overdrachten van activa en passiva

1. De lidstaten schrijven voor dat instellingen, financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EU-moederholdings, gemengde financiële EU-moederholdings, of andere financiële holdings en gemengde financiële holdings die overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1, op gesubconsolideerde basis om goedkeuring moeten verzoeken, hun bevoegde autoriteit in kennis moeten stellen van hun voornemen om een materiële overdracht van activa en passiva via een verkoop dan wel een ander type transactie uit te voeren (de “voorgenomen transactie”). De kennisgeving vermeldt de omvang van de voorgenomen transactie en bevat de in artikel 27 octies, lid 5, bedoelde informatie.

Indien bij de voorgenomen transactie alleen instellingen van dezelfde groep betrokken zijn, vallen deze instellingen ook onder de eerste alinea.

Voor de toepassing van de eerste en de tweede alinea is elk van de instellingen die bij dezelfde voorgenomen transactie betrokken zijn, individueel onderworpen aan de in die alinea’s bedoelde kennisgevingsplicht.

2. Voor de toepassing van lid 1 geldt het volgende:

a) de voorgenomen transactie wordt van materieel belang geacht voor een instelling als deze ten minste gelijk is aan 10 % van haar totale activa of passiva; als de voorgenomen transactie tussen entiteiten van dezelfde groep wordt uitgevoerd, wordt de voorgenomen transactie van materieel belang geacht voor een instelling wanneer deze ten minste gelijk is aan 15 % van haar totale activa of passiva;

b) overdrachten van niet-renderende activa, of van activa om in een dekkingspool te worden opgenomen in de zin van artikel 3, lid 3, van Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad*7, of te securitiseren, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het onder a) bedoelde percentage;

c) overdrachten van activa of passiva in het kader van het gebruik van afwikkelingsinstrumenten, -bevoegdheden en -mechanismen waarin titel IV van Richtlijn 2014/59/EU voorziet, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het onder a) bedoelde percentage.

3. De bevoegde autoriteiten bevestigen de ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving of van aanvullende informatie uit hoofde van lid 6. onverwijld en in elk geval binnen twee werkdagen na ontvangst van de kennisgeving,

4. De bevoegde autoriteiten beschikken over een termijn van 60 werkdagen vanaf de datum van de schriftelijke ontvangstbevestiging van de kennisgeving en van alle documenten, met inbegrip van de documenten die op vraag van de lidstaat overeenkomstig artikel 27 octies, lid 5, bij de kennisgeving moeten worden gevoegd, om de in artikel 27 octies, lid 1, bedoelde beoordeling uit te voeren (de “beoordelingsperiode”).

5. De bevoegde autoriteiten stellen de instelling bij de ontvangstbevestiging in kennis van de datum waarop de beoordelingsperiode afloopt.

6. De bevoegde autoriteiten mogen op elk moment tijdens de beoordelingsperiode, doch niet na de vijftigste werkdag daarvan, aanvullende informatie opvragen die noodzakelijk is om de beoordeling af te ronden. In hun verzoek, dat schriftelijk wordt gedaan, vermelden zij welke aanvullende informatie nodig is.

7. De beoordelingsperiode wordt opgeschort vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteiten om informatie verzoeken, tot de datum waarop zij van de instelling een antwoord daarop verkrijgen met alle gevraagde informatie. De opschorting duurt ten hoogste 20 werkdagen. Het staat de bevoegde autoriteiten vrij te verzoeken om vervollediging of verduidelijking van de informatie, maar daardoor wordt de beoordelingsperiode niet opgeschort.

8. Wanneer de bevoegde autoriteiten besluiten bezwaar te maken tegen de voorgenomen transactie, stellen zij de instelling daarvan schriftelijk in kennis binnen twee werkdagen na de voltooiing van de beoordeling en uiterlijk op de dag waarop de beoordelingsperiode verstrijkt. Onverminderd het nationale recht kan een passende motivering van het besluit op verzoek van de instelling openbaar worden gemaakt. Het ontbreken van bepalingen in de nationale wetgeving betreffende een passende motivering van het besluit om bezwaar te maken tegen voorgenomen verwerving, belet een lidstaat niet de bevoegde autoriteit toe te staan dergelijke informatie bekend te maken zonder dat de instelling daarom verzoekt.

9. Als de bevoegde autoriteiten zich binnen de beoordelingsperiode niet schriftelijk tegen de voorgenomen transactie verzetten, wordt deze als goedgekeurd beschouwd.

10. De bevoegde autoriteiten mogen voor de voltooiing van de voorgenomen transactie een maximumtermijn vaststellen en deze termijn zo nodig verlengen.

11. De lidstaten mogen geen voorschriften inzake kennisgeving aan en goedkeuring door de bevoegde autoriteiten opleggen die stringenter zijn dan de bepalingen van artikel 27 septies.

________

*7    Richtlijn (EU) 2019/2162 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende de uitgifte van gedekte obligaties en het overheidstoezicht op gedekte obligaties en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/65/EG en 2014/59/EU (PB L 328 van 18.12.2019, blz. 29).

Artikel 27 - octies Beoordelingscriteria

1. Bij de behandeling van de in artikel 27 septies, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 27 septies, lid 6, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten de voorgenomen transactie aan de hand van de volgende criteria:

a) of de instelling zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële vereisten van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 en, indien van toepassing, andere handelingen van het Unierecht;

b) of er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen transactie sprake is van witwassen van geld of terrorismefinanciering of van een poging daartoe in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849, of dat de voorgenomen transactie het risico daarop zou kunnen vergroten.

2. Om het criterium van lid 1, punt b), te beoordelen raadplegen de bevoegde autoriteiten in het kader van hun verificaties de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de ondernemingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849.

3. De bevoegde autoriteiten kunnen zich alleen tegen de voorgenomen transactie verzetten indien niet aan de criteria van lid 1 is voldaan of indien de door de instelling verstrekte informatie onvolledig is ondanks een overeenkomstig artikel 27 septies gedaan verzoek.

Met betrekking tot het criterium van lid 1, punt b), vormt een schriftelijk bezwaar van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 een redelijke grond voor bezwaar.

4. De lidstaten mogen voor de voorgenomen transactie geen bepaald niveau of een bepaald bedrag als voorwaarde stellen, noch toestaan dat hun bevoegde autoriteiten de voorgenomen transactie toetsen aan de economische behoeften van de markt.

5. De lidstaten publiceren een lijst van gegevens die nodig zijn om de in lid 1 bedoelde beoordeling uit te voeren. Die informatie wordt bij de in artikel 27 septies, lid 1, bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten verstrekt. De lidstaten verlangen geen informatie die niet relevant is voor een prudentiële beoordeling van de voorgenomen transactie.

Artikel 27 - nonies Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

1. De bevoegde autoriteiten plegen onderling overleg tijdens het uitvoeren van de in artikel 27 octies bedoelde beoordeling indien de betrokken partijen bij de voorgenomen transactie een van de volgende zijn:

a) een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming, of een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG (“icbe-beheermaatschappij”), waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving;

b) de moederonderneming van een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming, of een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG (“icbe-beheermaatschappij”), waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving;

c) een rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving.

2. De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging alle informatie die voor de beoordeling van essentieel belang of relevant is. Daartoe verstrekken de bevoegde autoriteiten elkaar op verzoek of op eigen initiatief alle informatie die voor de beoordeling relevant is.

3. De bevoegde autoriteiten streven ernaar hun beoordelingen te coördineren, de samenhang van hun besluiten te waarborgen en in hun besluiten de standpunten of bezwaren te vermelden van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op andere entiteiten die bij de voorgenomen transactie betrokken zijn.

4. De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van de gemeenschappelijke procedures, formulieren en templates voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in dit artikel.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 27 - decies Informatieplicht en sancties

De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten passende maatregelen nemen indien de instellingen de voorgenomen transactie niet vooraf overeenkomstig artikel 27 septies, lid 1, hebben gemeld of deze ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten hebben uitgevoerd. Die maatregelen kunnen bestaan uit bindende aanwijzingen, dwangsommen en sancties, onverminderd de artikelen 65 tot en met 72, ten aanzien van leden van het leidinggevend orgaan en bestuurders.

HOOFDSTUK 5

Fusies en splitsingen

Artikel 27 - undecies Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a) “fusie”: een van de volgende transacties waarbij:

i) de activa en passiva van een of meer vennootschappen bij de ontbinding zonder vereffening in hun geheel of deels op een andere, reeds bestaande vennootschap overgaan tegen uitgifte aan de deelnemers in de ontbonden vennootschap of vennootschappen van effecten of aandelen die het kapitaal van die andere vennootschap vertegenwoordigen, eventueel met een bijbetaling in geld die niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde (tenzij door de toepasselijke nationale wetgeving anders bepaald) of, bij gebreke daarvan, van de fractiewaarde van deze effecten of aandelen;

ii) de activa en passiva van een of meer vennootschappen bij de ontbinding zonder vereffening in hun geheel of deels op een andere, reeds bestaande vennootschap – de overnemende vennootschap – overgaan, zonder uitgifte van nieuwe aandelen door de overnemende vennootschap, mits alle aandelen in de fuserende vennootschappen rechtstreeks of indirect in handen van één persoon zijn of de deelnemers in de fuserende vennootschappen hun effecten en aandelen in alle fuserende vennootschappen in dezelfde verhouding aanhouden.

iii) de activa en passiva van twee of meer vennootschappen bij de ontbinding zonder vereffening in hun geheel of deels op een door hen op te richten vennootschap overgaan tegen uitgifte aan de deelnemers in de ontbonden vennootschap of vennootschappen van effecten of aandelen die het kapitaal van de nieuwe vennootschap vertegenwoordigen, eventueel met een bijbetaling in geld die niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde (tenzij door de toepasselijke nationale wetgeving anders bepaald) of, bij gebreke daarvan, van de fractiewaarde van deze effecten of aandelen;

iv) de activa en passiva van een vennootschap bij de ontbinding zonder vereffening in hun geheel of deels overgaan op de vennootschap die alle effecten of aandelen bezit die het kapitaal van de eerstgenoemde vennootschap vertegenwoordigen;

b) “splitsing”: een van de volgende transacties waarbij:

i) de activa en passiva van een vennootschap na de ontbinding zonder vereffening in hun geheel op verscheidene vennootschappen overgaan tegen uitreiking aan de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap van aandelen van de vennootschappen die delen in het gesplitste vermogen, eventueel met een bijbetaling in geld die niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde (tenzij door de toepasselijke nationale wetgeving anders bepaald) of, bij gebreke daarvan, van de fractiewaarde van deze effecten of aandelen;

ii) de activa en passiva van een vennootschap na haar ontbinding zonder vereffening op verscheidene nieuw opgerichte vennootschappen overgaan tegen uitreiking aan de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap van aandelen van de verkrijgende vennootschappen, eventueel met een bijbetaling in geld die niet meer mag bedragen dan
10 % van de nominale waarde (tenzij door de toepasselijke nationale wetgeving anders bepaald) of, bij gebreke daarvan, van de fractiewaarde van deze effecten of aandelen;

iii) de onder i) en ii) beschreven transacties worden gecombineerd;

iv) een gesplitste vennootschap een deel van haar activa en passiva overdraagt aan een of meer verkrijgende vennootschappen, tegen uitreiking aan de aandeelhouders van de gesplitste vennootschap van aandelen van de verkrijgende vennootschappen of in de gesplitste vennootschap of in zowel de verkrijgende vennootschappen als de gesplitste vennootschap, eventueel met een bijbetaling in geld die niet meer mag bedragen dan 10 % van de nominale waarde (tenzij door de toepasselijke nationale wetgeving anders bepaald) of, bij gebreke daarvan, van de fractiewaarde van deze effecten of aandelen;

v) een gesplitste vennootschap een deel van haar activa en passiva overdraagt aan één of meer verkrijgende vennootschappen tegen uitreiking van effecten of aandelen in de verkrijgende vennootschappen aan de gesplitste vennootschap.

Artikel 27 - duodecies Kennisgeving en beoordeling van de fusie of splitsing

1. De lidstaten schrijven voor dat instellingen, financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EU-moederholdings, gemengde financiële EU-moederholdings, of financiële holdings en gemengde financiële holdings die overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1, op gesubconsolideerde basis om goedkeuring moeten verzoeken (de “financiële belanghebbenden”) die een fusie of splitsing aangaan (de “voorgenomen transactie”), de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zullen zijn voor het toezicht op de uit de voorgenomen transactie voortvloeiende entiteiten, vooraf in kennis moeten stellen van de voltrekking van de voorgenomen transactie, en daarbij de in artikel 27 terdecies, lid 4, bedoelde informatie moeten vermelden.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt de ECB beschouwd als de bevoegde autoriteit die in kennis moet worden gesteld en belast is met de beoordeling wanneer de uit de voorgenomen transactie voortkomende entiteiten op geconsolideerde basis aan een van de volgende voorwaarden zouden voldoen:

a) de totale waarde van hun activa bedraagt meer dan 30 miljard EUR;

b) de verhouding tussen hun totale activa en het bbp van de deelnemende lidstaat waar zij gevestigd zijn, bedraagt meer dan 20 %, tenzij de totale waarde van hun activa minder dan 5 miljard EUR bedraagt.

Voor de toepassing van de eerste alinea wordt, indien de voorgenomen transactie uit een splitsing bestaat, de bevoegde autoriteit die belast is met het toezicht op de entiteit die de voorgenomen activiteit uitvoert, als bevoegde autoriteit in kennis gesteld van de beoordeling en daarmee belast.

2. De bevoegde autoriteiten bevestigen de ontvangst van de in lid 1 bedoelde kennisgeving of van de overeenkomstig lid 3 ingediende aanvullende informatie. onverwijld en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst van die kennisgeving of van de aanvullende informatie.

Als bij de voorgenomen transactie enkel financiële belanghebbenden uit dezelfde groep betrokken zijn, hebben de bevoegde autoriteiten vanaf de datum van de schriftelijke bevestiging van ontvangst van de kennisgeving en van alle door de lidstaat vereiste documenten van de in artikel 27 terdecies, lid 5, bedoelde lijst die bij de kennisgeving moeten worden gevoegd, een termijn van 60 werkdagen (de “beoordelingsperiode”) om de in artikel 27 terdecies, lid 1, bedoelde beoordeling uit te voeren.

De bevoegde autoriteit stelt de financiële belanghebbende bij de ontvangstbevestiging in kennis van de datum waarop de beoordelingsperiode afloopt.

3. De bevoegde autoriteiten kunnen om aanvullende informatie verzoeken die nodig is om de beoordeling te voltooien. In hun verzoek, dat schriftelijk wordt gedaan, vermelden zij welke aanvullende informatie nodig is.

Als bij de voorgenomen transactie alleen financiële belanghebbenden uit dezelfde groep betrokken zijn, kunnen de bevoegde autoriteiten uiterlijk op de vijftigste werkdag van de beoordelingsperiode om aanvullende informatie verzoeken.

De beoordelingsperiode wordt opgeschort vanaf de datum waarop de bevoegde autoriteiten om aanvullende informatie verzoeken, tot de datum waarop zij van de financiële belanghebbenden een antwoord daarop verkrijgen met alle gevraagde informatie. De opschorting duurt ten hoogste 20 werkdagen. Het staat de bevoegde autoriteiten vrij te verzoeken om vervollediging of verduidelijking van de verstrekte informatie, maar daardoor wordt de beoordelingsperiode niet opgeschort.

4. In afwijking van lid 3, derde alinea, kunnen de bevoegde autoriteiten de daarin bedoelde opschorting verlengen tot maximaal 30 werkdagen in de volgende gevallen:

a) de overgenomen entiteit is gevestigd of gereglementeerd in een derde land;

b) een uitwisseling van informatie met autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), van Richtlijn (EU) 2015/849, is noodzakelijk voor het verrichten van de in artikel 27 terdecies, lid 1, van deze richtlijn bedoelde beoordeling.

5. De voorgenomen transacties worden niet voltooid voordat de bevoegde autoriteiten een positief advies hebben uitgebracht.

6. De bevoegde autoriteiten brengen binnen twee werkdagen na de voltooiing van hun beoordeling schriftelijk een gemotiveerd positief of negatief advies uit aan de financiële belanghebbenden. Onverminderd het nationale recht kan een passende motivering van het advies op verzoek van de financiële belanghebbenden openbaar worden gemaakt. Dit belet niet dat een lidstaat de bevoegde autoriteit kan toestaan deze informatie openbaar te maken zonder dat de financiële belanghebbende daarom heeft verzocht.

De financiële belanghebbenden delen het gemotiveerde advies dat hun bevoegde autoriteiten overeenkomstig de eerste alinea hebben uitgebracht, mee aan de autoriteiten die krachtens het nationale recht belast zijn met het toezicht op de voorgenomen transactie.

7. Als bij de voorgenomen transactie alleen financiële belanghebbenden uit dezelfde groep betrokken zijn en de bevoegde autoriteiten zich binnen de beoordelingsperiode niet schriftelijk tegen de voorgenomen transactie verzetten, wordt het advies geacht positief te zijn.

8. Het positieve advies van de bevoegde autoriteit kan in de tijd worden beperkt.

9. De lidstaten leggen geen voorschriften inzake kennisgeving en goedkeuring als beschreven in dit hoofdstuk op die stringenter zijn dan de bepalingen van dit hoofdstuk.

10. Dit hoofdstuk laat de toepassing van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad*8 en Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad onverlet.

11. De in artikel 27 duodecies, lid 1, bedoelde beoordeling wordt niet uitgevoerd wanneer voor de voorgenomen transactie een vergunning overeenkomstig artikel 8 of een goedkeuring overeenkomstig artikel 21 bis vereist is.

______

*8    Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de “EG-concentratieverordening”).

Artikel 27 - terdecies Beoordelingscriteria

1. Bij de beoordeling van de in artikel 27 duodecies, lid 1, bedoelde kennisgeving en de in artikel 27 duodecies, lid 3, bedoelde informatie beoordelen de bevoegde autoriteiten met het oog op de deugdelijkheid van het prudentiële profiel van de financiële belanghebbenden na de voltooiing van de voorgenomen transactie, en in het bijzonder de risico’s waaraan de financiële belanghebbende in de loop van de voorgenomen transactie is of zou kunnen worden blootgesteld, en de risico’s waaraan de financiële belanghebbende als gevolg van de voorgenomen transactie kan worden blootgesteld, de voorgenomen transactie aan de hand van de volgende criteria:

a) de reputatie van de bij de voorgenomen transactie betrokken entiteiten;

b) de in artikel 91, lid 1, bedoelde voldoende betrouwbaarheid, kennis, vaardigheden en ervaring van de leden van het leidinggevend orgaan die als gevolg van de voorgenomen transactie de activiteiten van de financiële belanghebbende zullen leiden;

c) de financiële soliditeit van de bij de voorgestelde transactie betrokken entiteiten, met name met betrekking tot de aard van de werkzaamheden die als gevolg van de voorgenomen transactie worden verricht en naar verwachting zullen worden verricht voor de financiële belanghebbende;

d) of de uit de voorgenomen transactie voortvloeiende entiteit zal kunnen voldoen en blijven voldoen aan de prudentiële vereisten van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 en, indien van toepassing, andere handelingen van het Unierecht, met name Richtlijnen 2002/87/EG en 2009/110/EG;

e) of het plan voor de tenuitvoerlegging van de voorgenomen transactie vanuit prudentieel oogpunt realistisch, solide en efficiënt is;

f) of er redelijke gronden zijn om te vermoeden dat in verband met de voorgenomen transactie sprake is van witwassen van geld of terrorismefinanciering of van een poging daartoe in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849, of dat de voorgenomen transactie het risico daarop zou kunnen vergroten.

Het in punt e) bedoelde plan voor de tenuitvoerlegging wordt onderworpen aan passend toezicht door de bevoegde autoriteit totdat de voorgestelde concrete actie is voltooid.

2. Om het criterium van lid 1, punt f), te beoordelen raadplegen de bevoegde autoriteiten in het kader van hun verificaties de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de ondernemingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849.

3. De bevoegde autoriteiten kunnen alleen een negatief advies geven over de voorgenomen transactie indien niet aan de criteria van lid 1 is voldaan of indien de door de financiële belanghebbende verstrekte informatie onvolledig is ondanks een overeenkomstig artikel 27 duodecies gedaan verzoek.

Met betrekking tot het criterium van lid 1, punt f), vormt een schriftelijk bezwaar van de autoriteiten die bevoegd zijn voor het toezicht op de ondernemingen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849, een redelijke grond voor een negatief advies.

4. De lidstaten staan niet toe dat hun bevoegde autoriteiten de voorgenomen transactie toetsen in het licht van economische marktbehoeften.

5. De lidstaten publiceren een lijst met informatie die nodig is voor de in artikel 27 duodecies, lid 1, bedoelde beoordeling en die tegelijk met de in dat artikel bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt. De vereiste informatie moet in verhouding staan tot en passend zijn voor de voorgenomen transactie. De lidstaten verlangen geen informatie die niet relevant is voor een prudentiële beoordeling.

Artikel 27 - quaterdecies Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten

1. De bevoegde autoriteiten plegen onderling overleg tijdens het uitvoeren van de in artikel 27 terdecies bedoelde beoordeling indien behalve de financiële belanghebbende bij de voorgenomen transactie entiteiten betrokken zijn die een van de volgende zijn:

a) een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming, of een beheermaatschappij in de zin van artikel 2, lid 1, punt b), van Richtlijn 2009/65/EG (“icbe-beheermaatschappij”), waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving;

b) een moederonderneming van een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving;

c) een rechtspersoon die zeggenschap uitoefent over een kredietinstelling, verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming, beleggingsonderneming of icbe-beheermaatschappij waaraan vergunning is verleend in een andere lidstaat of in een andere sector dan die van de voorgenomen verwerving.

2. De bevoegde autoriteiten verstrekken elkaar zonder onnodige vertraging alle informatie die voor de beoordeling relevant is. Daartoe geven zij elkaar op verzoek alle relevante informatie en verstrekken zij uit eigen beweging alle essentiële informatie. In een besluit van de bevoegde autoriteit van de financiële belanghebbende worden de standpunten en bezwaren vermeld van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op een of meer van de hierboven vermelde entiteiten die bij de voorgenomen transactie betrokken zijn.

3. De bevoegde autoriteiten streven ernaar hun beoordelingen te coördineren, de samenhang van hun adviezen te waarborgen en in hun adviezen de standpunten of bezwaren te vermelden van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op andere financiële belanghebbenden.

4. De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op met het oog op de vaststelling van de gemeenschappelijke procedures, formulieren en templates voor het overlegproces tussen de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in dit artikel.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 27 - quindecies Informatieplicht en sancties

De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten passende maatregelen nemen indien de financiële belanghebbenden de voorgenomen transactie niet vooraf overeenkomstig artikel 27 duodecies, lid 1, hebben gemeld of deze zonder voorafgaand positief advies van de bevoegde autoriteiten hebben uitgevoerd. Die maatregelen kunnen bestaan uit bindende aanwijzingen, dwangsommen en sancties, onverminderd de artikelen 65 tot en met 72, ten aanzien van leden van het leidinggevend orgaan en bestuurders van de financiële belanghebbenden of van de entiteit die voortvloeit uit de voorgenomen transactie.”;

(8) Titel VI wordt vervangen door:

“TITEL VI
PRUDENTIEEL TOEZICHT OP BIJKANTOREN UIT DERDE LANDEN EN BETREKKINGEN MET DERDE LANDEN

HOOFDSTUK 1

Prudentieel toezicht op bijkantoren uit derde landen

Afdeling I

Algemene bepalingen

Artikel 47 
Toepassingsgebied en definities

1. In dit hoofdstuk worden de regels vastgesteld voor het uitvoeren in een lidstaat van:

a) de in bijlage I bij deze richtlijn genoemde activiteiten van een in een derde land gevestigde onderneming;

b) de in artikel 4, lid 1, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde activiteiten van een in een derde land gevestigde onderneming die aan een van de in de punten i) tot en met iii) van dat punt vastgestelde criteria voldoet.

2. Indien de onderneming in het derde land geen kredietinstelling is of geen onderneming is die aan de criteria van lid 1, punt b), voldoet, is titel II, hoofdstuk IV, van Richtlijn 2014/65/EU in afwijking van lid 1 van toepassing op de uitoefening door die onderneming van een van de in bijlage I, punten (4), (5), en (7) tot en met (15), bij deze richtlijn genoemde werkzaamheden.

3. Voor de toepassing van deze titel gelden de volgende definities:

a) “bijkantoor uit een derde land”: bijkantoren die in een lidstaat zijn gevestigd door ofwel

i) een onderneming die haar hoofdkantoor in een derde land heeft, met het oog op het uitvoeren van in lid 1 bedoelde activiteiten; ofwel

ii) een kredietinstelling die haar hoofdkantoor in een derde land heeft;

b) “hoofdonderneming”: de onderneming met hoofdkantoor in het derde land die een bijkantoor uit een derde land in de lidstaat heeft gevestigd, en, naar gelang van het geval, de intermediaire en de uiteindelijke moederonderneming van de onderneming.

Artikel 48 - Verbod op discriminatie

De lidstaten passen op bijkantoren uit derde landen voor wat betreft de aanvang tot de werkzaamheden dan wel de uitoefening ervan geen bepalingen toe die leiden tot een gunstiger behandeling dan die welke geldt voor bijkantoren van kredietinstellingen die hun hoofdkantoor in een andere lidstaat van de Europese Unie hebben.

Artikel 48 bis
Classificering van bijkantoren uit derde landen

1. De lidstaten classificeren bijkantoren uit derde landen als klasse 1 in indien deze bijkantoren aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

a) de totale waarde van de door het bijkantoor uit een derde land in de lidstaat geboekte activa bedraagt minstens 5 miljard EUR, zoals gerapporteerd voor de onmiddellijk voorafgaande jaarlijkse verslagperiode overeenkomstig afdeling II, onderafdeling 4;

b) de activiteiten waarvoor het bijkantoor uit een derde land vergunning heeft gekregen, omvatten het aantrekken van deposito’s en andere terugbetaalbare gelden van retailcliënten;

c) het bijkantoor uit een derde land is geen in aanmerking komend bijkantoor uit een derde land overeenkomstig artikel 48 ter.

2. De lidstaten classificeren bijkantoren uit derde landen die niet aan een van de voorwaarden van lid 1 voldoen, als klasse 2.

3. De bevoegde autoriteiten actualiseren de classificering van bijkantoren uit derde landen als volgt:

a) wanneer een bijkantoor van klasse 1 niet langer aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voldoet, wordt het onmiddellijk beschouwd als klasse 2;

b) wanneer een bijkantoor van klasse 2 uit een derde land aan een van de in lid 1 gestelde voorwaarden begint te voldoen, wordt het pas na een periode van drie maanden vanaf de datum waarop het aan die voorwaarden begon te voldoen, als klasse 1 beschouwd.

Artikel 48 - ter   Voorwaarden voor “in aanmerking komende bijkantoren uit derde landen”

1. Indien met betrekking tot een bijkantoor uit een derde land aan de volgende voorwaarden is voldaan, wordt dat bijkantoor voor de toepassing van deze titel beschouwd als een “in aanmerking komend bijkantoor uit een derde land”:

(a)de hoofdonderneming van het bijkantoor uit een derde land is gevestigd in een land dat prudentiële normen en toezicht toepast overeenkomstig het regelgevingskader voor het bankwezen van het derde land die ten minste gelijkwaardig zijn aan deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b)de toezichthoudende autoriteiten van de hoofdonderneming van het bijkantoor uit het derde land zijn onderworpen aan vertrouwelijkheidsvereisten die ten minste gelijkwaardig zijn aan de vereisten van titel VII, hoofdstuk 1, afdeling II, van deze richtlijn;

(c)het land waar de hoofdonderneming van het bijkantoor uit het derde land is gevestigd, is niet opgenomen in een lijst als derde land met een hoog risico dat strategische tekortkomingen vertoont in zijn regeling inzake de bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2015/849/EU;

2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten vaststellen over de vraag of aan de voorwaarden van lid 1, punten a) en b), van dit artikel is voldaan met betrekking tot het regelgevingskader voor de banksector van een derde land. Hiervoor handelt de Commissie in overeenstemming met de in artikel 464, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde onderzoeksprocedure.

3. Alvorens het in lid 2 bedoelde besluit vast te stellen, kan de Commissie de EBA overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 verzoeken om bijstand bij de beoordeling van het bancaire regelgevingskader en de vertrouwelijkheidsvereisten van het betrokken derde land en bij de rapportage over de wijze van naleving, in dat kader, van de voorwaarden van lid 1, punten a) en b), van dit artikel. De EBA maakt het resultaat van zijn beoordeling bekend op zijn website.

4. De EBA houdt een openbaar register bij van de derde landen en de autoriteiten van derde landen die aan de in lid 1 gestelde voorwaarden voldoen.

5. Bij ontvangst van een vergunningsaanvraag overeenkomstig artikel 48 quater beoordelen de bevoegde autoriteiten de voorwaarden van lid 1 van dit artikel en van artikel 48 bis om het bijkantoor uit een derde land als klasse 1 of klasse 2 te classificeren. Indien het betrokken derde land niet in het in lid 4 van dit artikel bedoelde register is ingeschreven, verzoekt de bevoegde autoriteit de Commissie het bancaire regelgevingskader en de vertrouwelijkheidsvereisten van het derde land voor de toepassing van lid 2 van dit artikel te beoordelen, mits aan de voorwaarde van lid 1, punt c), van dit artikel is voldaan. De bevoegde autoriteit classificeert het bijkantoor uit een derde land als klasse 1 in afwachting van de vaststelling door de Commissie van een besluit overeenkomstig lid 2 van dit artikel.

Afdeling II

Vergunnings- en regelgevingsvereisten

Onderafdeling 1 
Vergunningsvereisten

Artikel 48 - quater   Voorwaarden voor het vergunnen van bijkantoren uit derde landen

1. De lidstaten schrijven voor dat ondernemingen uit derde landen op hun grondgebied een bijkantoor moeten oprichten voordat zij de in artikel 47, lid 1, bedoelde activiteiten aanvangen. Voor de vestiging van een bijkantoor uit een derde land is overeenkomstig dit hoofdstuk een voorafgaande vergunning vereist.

2. De lidstaten schrijven voor dat de vergunningsaanvragen voor bijkantoren uit derde landen vergezeld moeten gaan van een programma van werkzaamheden waarin de beoogde bedrijfsactiviteiten, de in artikel 47, lid 1, bedoelde activiteiten en de structurele organisatie en risicocontroles van het bijkantoor in de betrokken lidstaat worden vermeld overeenkomstig artikel 48 nonies.

3. Bijkantoren uit derde landen krijgen alleen een vergunning als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) het bijkantoor uit een derde land voldoet aan de in onderafdeling 2 vastgestelde minimale regelgevingsvereisten;

b) de activiteiten waarvoor de hoofdonderneming in de lidstaat een vergunning aanvraagt, vallen onder de vergunning die de hoofdonderneming bezit in het derde land waar zij is gevestigd en is onderworpen aan het toezicht aldaar;

c) de toezichthoudende autoriteit van de hoofdonderneming in het derde land is in kennis gesteld van de aanvraag tot oprichting van een bijkantoor in de lidstaat en van de in lid 2 bedoelde begeleidende documenten;

d) de vergunning bepaalt dat het bijkantoor uit een derde land de activiteiten waarvoor vergunning is verleend, alleen mag uitoefenen in de lidstaat waar het is gevestigd, en verbiedt het bijkantoor uit een derde land uitdrukkelijk dezelfde activiteiten grensoverschrijdend aan te bieden of uit te voeren in andere lidstaten;

e) met het oog op de uitoefening van haar toezichthoudende taken heeft de bevoegde autoriteit toegang tot alle nodige informatie van haar toezichthoudende autoriteiten over de hoofdonderneming van het bijkantoor uit het derde land en kan zij haar toezichtactiviteiten doeltreffend coördineren met die van de toezichthoudende autoriteiten van het derde land, met name in tijden van crisis of financiële moeilijkheden die de hoofdonderneming, haar groep of het financiële stelsel van het derde land treffen;

f) er zijn geen redelijke gronden om te vermoeden dat het bijkantoor uit een derde land zou worden gebruikt om geld wit te wassen of dat te faciliteren in de zin van artikel 1, punt 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering in de zin van artikel 1, punt 5, van die richtlijn.

Voor de toepassing van punt e) van dit lid streven de bevoegde autoriteiten ernaar gebruik te maken van de door de EBA overeenkomstig artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 ontwikkelde modellen van administratieve overeenkomsten.

4. Om te beoordelen of aan de voorwaarde van lid 3, punt f), is voldaan, raadplegen de bevoegde autoriteiten de autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op het witwassen van geld in de lidstaat overeenkomstig Richtlijn 2015/849/EU en verkrijgen zij schriftelijke bevestiging dat aan de voorwaarde is voldaan alvorens het bijkantoor uit een derde land een vergunning te verlenen.

5. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a) de informatie die aan de bevoegde autoriteiten moet worden verstrekt in de vergunningaanvraag voor een bijkantoor uit een derde land, met inbegrip van het programma van werkzaamheden, de organisatiestructuur en de governanceregelingen bedoeld in lid 2;

b) de procedure voor vergunningverlening aan het bijkantoor uit een derde land, alsmede de standaardformulieren en templates voor het verstrekken van de in dit lid, punt a), bedoelde informatie;

c) de in lid 3 bedoelde voorwaarden voor de vergunningverlening.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 6 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 48 - quinquies Voorwaarden voor de weigering of intrekking van de vergunning van een bijkantoor uit een derde land

1. De lidstaten stellen ten minste de volgende voorwaarden vast voor het weigeren of intrekken van de vergunning van een bijkantoor uit een derde land:

a) het bijkantoor van het derde land voldoet niet aan de vergunningsvereisten van artikel 48 quater of van de nationale wetgeving;

b) de hoofdonderneming van het bijkantoor uit het derde land of de groep daarvan voldoet niet aan de prudentiële vereisten die krachtens de wetgeving van het derde land op hen van toepassing zijn, of er zijn redelijke gronden om te vermoeden dat zij niet aan deze vereisten voldoen of dat zij deze vereisten binnen de volgende 12 maanden zullen overtreden.

Voor de toepassing van punt b) van dit lid stellen bijkantoren uit derde landen hun bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis wanneer de in dat punt bedoelde omstandigheden zich hebben voorgedaan.

2. Onverminderd lid 1 kunnen de bevoegde autoriteiten de vergunning die aan een bijkantoor uit een derde land is verleend, intrekken indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het bijkantoor uit een derde land maakt binnen een termijn van twaalf maanden geen gebruik van de vergunning, heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven geen gebruik van de vergunning te zullen maken of heeft de werkzaamheden gedurende een periode van meer dan zes maanden gestaakt, tenzij de betrokken lidstaat heeft bepaald dat in die gevallen de vergunning vervalt;

b) het bijkantoor uit een derde land heeft de vergunning verkregen door middel van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze;

c) het bijkantoor uit een derde land voldoet niet langer aan de aanvullende voorwaarden of vereisten op grond waarvan de vergunning is verleend;

d) het bijkantoor uit een derde land biedt geen garantie meer voor de nakoming van de verplichtingen tegenover schuldeisers en waarborgt in het bijzonder de veiligheid van de door zijn deposanten toevertrouwde gelden niet meer;

e) het bijkantoor uit een derde land verkeert in een van de overige gevallen waarin de nationale voorschriften voorzien in de intrekking van de vergunning;

f) het bijkantoor uit een derde land begaat een van de in artikel 67, lid 1, genoemde inbreuken;

g) er zijn redelijke gronden om te vermoeden dat in verband met het bijkantoor uit een derde land, zijn hoofdonderneming of groep sprake is van witwassen van geld of terrorismefinanciering, van een poging daartoe of van een verhoogd risico daarop.

3. Om te beoordelen of aan de voorwaarde van lid 2, punt g), is voldaan, raadplegen de bevoegde autoriteiten de autoriteit die verantwoordelijk is voor het toezicht op het witwassen van geld in de lidstaat overeenkomstig Richtlijn 2015/849/EU.

4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a) de in de leden 1 en 2 gestelde voorwaarden voor het weigeren of intrekken van de vergunning van een bijkantoor uit een derde land;

b) de procedure om de vergunning van het bijkantoor uit een derde land in te trekken;

c) de inhoud en het verloop van de in lid 1, laatste alinea, van dit artikel bedoelde kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in dit lid bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Onderafdeling 2 
Minimale wettelijke vereisten

Artikel 48 - sexies Kapitaalvereiste

1. Onverminderd andere toepasselijke kapitaalvereisten overeenkomstig het nationale recht schrijven de lidstaten voor dat bijkantoren uit derde landen te allen tijde een minimumkapitaal aanhouden dat ten minste gelijk is aan:

a) voor bijkantoren uit derde landen van klasse 1, 1 % van de gemiddelde passiva van het bijkantoor zoals gerapporteerd voor de drie onmiddellijk voorafgaande jaarlijkse rapportageperioden overeenkomstig onderafdeling 4, met een minimum van 10 miljoen EUR;

b) voor bijkantoren uit derde landen van klasse 2, 5 miljoen EUR.

2. Bijkantoren uit derde landen voldoen aan het in lid 1 bedoelde minimumkapitaalvereiste met activa in de vorm van:

a) contanten of met contanten gelijk te stellen instrumenten;

b) schuldtitels uitgegeven door centrale overheden of centrale banken van lidstaten van de Unie; of

c) elk ander instrument waarover het bijkantoor uit een derde land beschikt voor onbeperkt en onmiddellijk gebruik ter dekking van risico’s of verliezen zodra deze zich voordoen.

3. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen de in lid 2 bedoelde kapitaalinstrumenten moeten deponeren op een escrowrekening bij een kredietinstelling in de lidstaat waar aan het bijkantoor vergunning is verleend of, indien het nationale recht dit toestaat, bij de centrale bank van de lidstaat. De kapitaalinstrumenten die op de escrowrekening zijn gedeponeerd, worden als zekerheid in pand gegeven of overgedragen aan de afwikkelingsautoriteit om de vorderingen van de schuldeisers van het bijkantoor uit het derde land veilig te stellen. De lidstaten stellen regels vast om de afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid te verlenen als zaakwaarnemer op te treden ten behoeve van die schuldeisers voor de toepassing van dit artikel en artikel 48 octies.

4. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van het in lid 2, punt c), van dit artikel bepaalde vereiste met betrekking tot instrumenten die beschikbaar zijn voor onbeperkt en onmiddellijk gebruik ter dekking van risico’s of verliezen zodra deze zich voordoen. De EBA vaardigt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] uit.

Artikel 48 - septies Liquiditeitsvereisten

1. Onverminderd andere toepasselijke liquiditeitsvereisten overeenkomstig het nationale recht schrijven de lidstaten ten minste voor dat bijkantoren uit derde landen te allen tijde een volume onbezwaarde en liquide activa aanhouden dat toereikend is om de liquiditeitsuitstromen over een periode van ten minste 30 dagen te dekken.

2. Voor de toepassing van lid 1 schrijven de lidstaten voor dat bijkantoren uit derde landen van klasse 1 voldoen aan het liquiditeitsdekkingsvereiste van deel zes, titel I, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en Gedelegeerde Verordening (EU)nr. 2015/61*9 van de Commissie.

3. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen de liquide activa die worden aangehouden om dit artikel na te leven, moeten deponeren op een escrowrekening bij een kredietinstelling in de lidstaat waar aan het bijkantoor vergunning is verleend of, indien het nationale recht dit toestaat, bij de centrale bank van de lidstaat. De liquide activa die op de escrowrekening zijn gedeponeerd, worden als zekerheid in pand gegeven of overgedragen aan de afwikkelingsautoriteit om de vorderingen van de schuldeisers van het bijkantoor uit het derde land veilig te stellen. De lidstaten stellen regels vast om de afwikkelingsautoriteit de bevoegdheid te verlenen als zaakwaarnemer op te treden ten behoeve van die schuldeisers voor de toepassing van dit artikel en artikel 48 octies.

4. De bevoegde autoriteiten kunnen in aanmerking komende bijkantoren uit derde landen ontheffing verlenen van het in dit artikel neergelegde liquiditeitsvereiste.

________

*9    Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/61 van de Commissie van 10 oktober 2014 ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot het liquiditeitsdekkingsvereiste voor kredietinstellingen (PB L 11 van 17.1.2015, blz. 1).

Artikel 48 - octies Insolventie en afwikkeling van bijkantoren uit derde landen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de afwikkelingsautoriteiten in geval van insolventie of afwikkeling van een bijkantoor uit een derde land overeenkomstig artikel 96 van Richtlijn 2014/59/EU de wettelijke bevoegdheid en autoriteit hebben om de zekerheid te handhaven die is gecreëerd met betrekking tot de liquide activa en kapitaalinstrumenten die overeenkomstig artikel 48 sexies, lid 3, en artikel 48 septies, lid 3, van deze richtlijn op de escrowrekening worden aangehouden. Bij de behandeling van die liquide activa en kapitaalinstrumenten na de handhaving van de zekerheid houden de afwikkelingsautoriteiten rekening met de bestaande nationale regels, alsook met toezichthoudende en rechterlijke bevoegdheden, en zorgen zij voor adequate coördinatie met de nationale administratieve of justitiële autoriteiten, in overeenstemming met het nationale insolventierecht en de beginselen van artikel 96 van Richtlijn 2014/59/EU, naargelang het geval.

2. Overschotten van liquide activa of kapitaalinstrumenten die op de escrowrekening worden aangehouden en niet overeenkomstig lid 1 worden gebruikt, worden behandeld overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.

Artikel 48 - nonies Interne governance en risicobeheersing

1. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen ten minste twee personen moeten hebben die hun bedrijf daadwerkelijk in de lidstaat leiden, met voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteiten. Deze personen zijn voldoende betrouwbaar en beschikken over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring en besteden voldoende tijd aan de uitoefening van hun taken.

2. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen van klasse 1 voldoen aan de artikelen 74 en 75 en artikel 76, lid 5. De bevoegde autoriteiten kunnen bijkantoren uit derde landen verplichten een plaatselijk beheerscomité op te richten om een adequate governance van het bijkantoor te waarborgen.

3. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen van klasse 2 voldoen aan de artikelen 74 en 75 en interne controlefuncties hebben als bedoeld in artikel 76, lid 5, eerste, tweede en derde alinea.

Afhankelijk van hun omvang en interne organisatie en van de aard, reikwijdte en complexiteit van hun activiteiten kunnen de bevoegde autoriteiten van bijkantoren uit derde landen van klasse 2 verlangen dat zij hoofden van internecontrolefuncties aanstellen, zoals bepaald in artikel 76, lid 5, vierde en vijfde alinea.

4. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen rapportagelijnen aan het leidinggevend orgaan van de hoofdonderneming moeten opzetten die alle wezenlijke risico’s en het risicobeheerbeleid en wijzigingen daarin bestrijken en over adequate ICT-systemen en controles moeten beschikken om te waarborgen dat het beleid naar behoren wordt nageleefd.

5. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen hun uitbestedingsregelingen moeten monitoren en beheren en ervoor moeten zorgen dat hun bevoegde autoriteiten volledige toegang hebben tot alle informatie die zij nodig hebben om hun toezichtfunctie te vervullen.

6. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen die back-to-back- of intragroeptransacties verrichten, over voldoende middelen moeten beschikken om hun tegenpartijkredietrisico te onderkennen en naar behoren te beheren wanneer materiële risico’s in verband met door het bijkantoor uit een derde land geboekte activa aan de tegenpartij worden overgedragen.

7. Als kritieke of belangrijke taken aan de hoofdonderneming worden gedelegeerd, moeten de bevoegde autoriteiten die belast zijn met het toezicht op bijkantoren uit derde landen, toegang hebben tot alle informatie die zij nodig hebben om hun toezichtfunctie te vervullen.

8. De bevoegde autoriteiten eisen op gezette tijden dat een onafhankelijke derde partij de uitvoering en de voortdurende naleving van de in dit artikel vastgestelde vereisten beoordeelt en de bevindingen en conclusies ervan aan de bevoegde autoriteit meedeelt.

9. De EBA vaardigt uiterlijk op [PB gelieve de datum in te voegen = 6 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsrichtlijn] richtsnoeren overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 uit over de toepassing op bijkantoren uit derde landen van de in artikel 74, lid 1, bedoelde regelingen, processen en mechanismen, rekening houdend met artikel 74, lid 2, en over de toepassing op bijkantoren uit derde landen van artikel 75 en artikel 76, lid 5.

Artikel 48 -  decies Boekingsvereisten

1. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen een register bijhouden dat deze bijkantoren in staat stelt om een volledig en nauwkeurig overzicht bij te houden van alle activa en passiva die verband houden met de activiteiten van het bijkantoor uit het derde land in de lidstaat, en om deze activa en passiva autonoom te beheren binnen het bijkantoor. Het register bevat voldoende informatie over de risico’s die door het bijkantoor uit een derde land worden gegenereerd en over de wijze waarop deze worden beheerd.

2. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen beleid moeten ontwikkelen inzake boekingsregelingen voor het beheer van het in lid 1 bedoelde register voor de daarin vastgestelde doeleinden. Dat beleid moet worden gedocumenteerd en gevalideerd door het relevante bestuursorgaan van de hoofdonderneming van het bijkantoor uit het derde land. Het in dit lid bedoelde beleidsdocument bevat een duidelijke motivering voor de boekingsregelingen en geeft aan hoe die regelingen aansluiten bij de bedrijfsstrategie van het bijkantoor uit een derde land.

3. De bevoegde autoriteiten schrijven voor dat een onafhankelijk schriftelijk en met redenen omkleed advies over de uitvoering en de voortdurende naleving van de in dit artikel vastgestelde vereisten op gezette tijden wordt opgesteld en dat de bevindingen en conclusies ervan aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld.

4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de boekingsregelingen die bijkantoren uit derde landen voor de toepassing van dit artikel hanteren, met name wat betreft:

a) de door het bijkantoor uit een derde land te gebruiken methode om een volledig en nauwkeurig overzicht van de activa en passiva in verband met de activiteiten van het bijkantoor uit het derde land in de lidstaat te identificeren en te registreren; en

b) de specifieke behandeling om de activa en passiva die door het bijkantoor uit een derde land zijn geïnitieerd en op afstand in andere bijkantoren of dochterondernemingen van dezelfde groep worden geboekt of gehouden namens of ten behoeve van het initiërende bijkantoor uit een derde land, te identificeren en te registreren.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 6 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Onderafdeling 3 
Bevoegdheid om een vergunning te eisen uit hoofde van titel III en vereisten voor systeemrelevante bijkantoren

Artikel 48 -  undecies Bevoegdheid om de oprichting van een dochterinstelling te eisen

1. De lidstaten zorgen dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om van bijkantoren uit derde landen te eisen dat zij een vergunning aanvragen uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1, ten minste wanneer:

a) het bijkantoor uit een derde land activiteiten heeft verricht of op dit moment verricht die verweven zijn met bijkantoren uit derde landen of dochterinstellingen van dezelfde groep, of een van de in artikel 47, lid 1, genoemde activiteiten met cliënten of tegenhangers in andere lidstaten, in strijd met de internemarktregels; of

b) het bijkantoor uit een derde land voldoet aan de in artikel 131, lid 3, bedoelde indicatoren voor systeemrelevantie en een aanzienlijk risico vormt voor de financiële stabiliteit van de Unie of de lidstaat waar het is gevestigd.

2. Alvorens het in lid 1 bedoelde besluit te nemen, raadplegen de bevoegde autoriteiten de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de betrokken groep uit een derde land andere bijkantoren uit derde landen en dochterinstellingen heeft.

Indien zij het oneens zijn, kunnen de bevoegde autoriteiten van de groep uit een derde land in andere lidstaten de zaak voor bemiddeling naar de EBA verwijzen overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA neemt haar besluit binnen een maand nadat de zaak is voorgelegd en de bevoegde autoriteit van het betrokken bijkantoor uit een derde land onthoudt zich van het nemen van haar besluit gedurende die periode.

De bevoegde autoriteit van het betrokken bijkantoor uit een derde land neemt het in lid 1 bedoelde besluit in overeenstemming met het besluit van de EBA.

3. Alvorens het in dit artikel neergelegde vereiste op te leggen aan een bijkantoor uit een derde land overeenkomstig lid 1, punt a), verzoekt de bevoegde autoriteit de EBA overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 een aanbeveling uit te brengen over de interpretatie van dat punt met betrekking tot dat bijkantoor uit een derde land.

4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de in artikel 131, lid 3, bedoelde systeemrelevante indicatoren met betrekking tot bijkantoren uit derde landen voor de toepassing van lid 1, punt b), van dit artikel en artikel 48 duodecies. De EBA houdt rekening met de volgende elementen:

a) de soorten activiteiten, diensten en transacties die door het bijkantoor uit een derde land worden verricht, en met name of het bijkantoor van het derde land die activiteiten, diensten en transacties verricht met een zeer beperkt aantal cliënten of tegenpartijen;

b) de complexiteit van de structuur, organisatie en bedrijfsmodel van het bijkantoor uit het derde land;

c) de mate van verwevenheid van het bijkantoor uit het derde land met het financiële stelsel van de Unie en van de lidstaat waar het is gevestigd;

d) de substitueerbaarheid van de door het bijkantoor uit een derde land verrichte activiteiten, diensten of transacties of van de aangeboden financiële infrastructuur;

e) het marktaandeel van het bijkantoor uit een derde land in de Unie en in de lidstaat waar het gevestigd is, wat de totale bankactiva betreft en met betrekking tot de activiteiten, diensten en transacties die het verricht;

f) het waarschijnlijke effect dat een opschorting of beëindiging van de transacties of bedrijfsactiviteiten van het bijkantoor uit een derde land zou kunnen hebben op de systeemliquiditeit of de betalings-, clearing- en afwikkelingssystemen in de Unie en in de lidstaat waar het is gevestigd;

g) het waarschijnlijke effect dat een opschorting of beëindiging van de transacties van het bijkantoor uit een derde land zou kunnen hebben op financieringsovereenkomsten binnen de groep of intragroepdiensten die kritieke functies in de Unie en in de lidstaten waar het is gevestigd, bestrijken;

h) de grensoverschrijdende activiteiten van het bijkantoor uit een derde land met zijn moederonderneming en met tegenhangers in andere derde landen;

i) de rol en het belang van het bijkantoor uit een derde land voor de activiteiten, diensten en transacties van de groep uit een derde land in de Unie en in de lidstaat waar het is gevestigd;

j) het volume van de bedrijfsactiviteiten van de groep uit een derde land die worden uitgeoefend via bijkantoren uit derde landen, in verhouding tot de bedrijfsactiviteiten van dezelfde groep via dochterinstellingen waaraan vergunning is verleend in de Unie en in de lidstaat waar de bijkantoren van het derde land zijn gevestigd;

k) of het bijkantoor uit een derde land een in aanmerking komend bijkantoor uit een derde land overeenkomstig artikel 48 ter is.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 48 -  duodecies Beoordeling van systeemrelevantie en vereisten voor systeemrelevante bijkantoren uit derde landen

1. Het bijkantoor of de bijkantoren uit een derde land in de Unie die tot dezelfde groep uit een derde land behoren, zijn onderworpen aan de in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling indien het totaalbedrag van de activa die zij in hun boeken in de Unie aanhouden, zoals gerapporteerd overeenkomstig onderafdeling 4, ten minste 30 miljard EUR bedraagt, hetzij:

a) gemiddeld voor de onmiddellijk voorafgaande drie jaarlijkse verslagperioden; hetzij

b) in absolute termen voor ten minste drie jaarlijkse verslagperioden tijdens de onmiddellijk daaraan voorafgaande vijf jaarlijkse verslagperioden.

2. De bevoegde autoriteiten beoordelen of de in lid 1 bedoelde bijkantoren uit derde landen systeemrelevant zijn voor de Unie en voor de lidstaten waar zij zijn gevestigd. Daartoe beoordelen de bevoegde autoriteiten of die bijkantoren uit derde landen voldoen aan de in artikel 48 undecies, lid 4, en artikel 131, lid 3, bedoelde indicatoren van systeemrelevantie.

3. De in lid 2 van dit artikel bedoelde beoordeling van systeemrelevantie wordt uitgevoerd door een van de volgende actoren:

a) indien artikel 111 van toepassing is op de betrokken groep uit een derde land, de consoliderende toezichthouder van die groep uit een derde land in de Unie overeenkomstig dat artikel;

b) indien artikel 111 niet van toepassing is op de betrokken groep uit een derde land, de bevoegde autoriteit die overeenkomstig dat artikel de consoliderende toezichthouder van die groep uit een derde land in de Unie zou worden, mochten de bijkantoren uit het derde land als dochterinstellingen worden behandeld;

c) indien de groep uit een derde land bijkantoren en dochterinstellingen in slechts één lidstaat heeft, de bevoegde autoriteit van die lidstaat; of

d) de EBA indien, na drie maanden na de aanvangsdatum van de jaarlijkse rapportageperiode onmiddellijk na de laatste jaarlijkse verslagperiode die aanleiding gaf tot de verplichting tot het verrichten van de beoordeling overeenkomstig lid 1 van dit artikel:

i) geen van de in de punten a), b) of c) bedoelde bevoegde autoriteiten met de beoordeling is begonnen; of

ii) de bevoegde autoriteit die overeenkomstig punt b) de consoliderende toezichthouder zou zijn, is niet bepaald.

De in de punten a) en b) bedoelde bevoegde autoriteiten, die optreden als “leidende bevoegde autoriteit”, of, indien van toepassing, de EBA, voeren de beoordeling uit in volledige samenwerking met alle betrokken bevoegde autoriteiten. De betrokken bevoegde autoriteiten verlenen bijstand en verstrekken alle nodige documentatie aan de leidende bevoegde autoriteit of, indien van toepassing, de EBA. Hierbij wordt onder “betrokken bevoegde autoriteiten” verstaan alle autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op bijkantoren uit derde landen en dochterinstellingen van de betrokken groep uit een derde land in de Unie.

Voordat de beoordeling van systeemrelevantie wordt afgerond, hoort de leidende bevoegde autoriteit, de in punt c) bedoelde bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, de EBA de groep uit een derde land en stelt zij redelijke termijnen vast waarbinnen de groep uit een derde land documenten kan indienen en haar standpunten schriftelijk kenbaar kan maken.

4. De leidende bevoegde autoriteit rondt de in lid 2 bedoelde beoordeling af en brengt een verslag uit uiterlijk zes maanden na de begindatum van de jaarlijkse verslagperiode onmiddellijk na de laatste verslagperiode die aanleiding gaf tot de verplichting om de beoordeling overeenkomstig lid 1 uit te voeren. Indien de EBA overeenkomstig lid 3 de beoordeling uitvoert, begint die periode te lopen vanaf de datum waarop de EBA voor de uitvoering van de beoordeling verantwoordelijk is geworden. Het verslag bevat de volgende punten:

a) de beoordeling van systeemrelevantie, die een duidelijke en gedetailleerde analyse bevat van de in lid 2 bedoelde systeemrelevante indicatoren met betrekking tot de betrokken bijkantoren uit derde landen en de conclusie van de leidende bevoegde autoriteit of, indien van toepassing, de conclusie van de EBA;

b) indien de leidende bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, de EBA concludeert dat de bijkantoren uit een derde land systeemrelevant zijn, een voorgesteld ontwerpbesluit met een van de volgende maatregelen:

i) van bijkantoren uit derde landen te vereisen dat zij een vergunning aanvragen uit hoofde van titel III, hoofdstuk 1;

ii) van bijkantoren uit derde landen te vereisen dat zij hun activa of activiteiten in de Unie zodanig herstructureren dat zij niet langer als systeemrelevant worden aangemerkt overeenkomstig lid 2 van dit artikel;

iii) aanvullende vereisten op te leggen aan de bijkantoren uit een derde land of de dochterinstellingen van de groep uit een derde land in de Unie overeenkomstig respectievelijk artikel 48 septdecies of titel VII, hoofdstuk 2, afdeling IV;

iv) geen van de in de punten i) tot en met iii) bedoelde vereisten op te leggen voor een uitstelperiode van ten hoogste 12 maanden, onder voorbehoud van een nieuwe beoordeling van de bijkantoren uit het derde land vóór het verstrijken van die periode;

c) de motivering van het in punt b) bedoelde voorgestelde ontwerpbesluit, waarin uitvoerig wordt uitgelegd hoe het besluit zich verhoudt tot de in punt a) bedoelde beoordeling.

De leidende bevoegde autoriteit of, indien van toepassing, de EBA stelt het in punt b), onder iv), bedoelde besluit alleen voor indien zij kan rechtvaardigen dat het ontbreken van vereisten voor bijkantoren uit derde landen op grond van dit artikel niet zou leiden tot een significante toename van het risico dat die bijkantoren tijdens de in dat punt bedoelde uitstelperiode vormen voor de financiële stabiliteit en de marktintegriteit van de Unie of de lidstaten.

In voorkomend geval worden de verwijzingen in dit artikel naar “leidende bevoegde autoriteit” gelezen als verwijzingen naar de in lid 3, punt c), bedoelde bevoegde autoriteit. Indien die bevoegde autoriteit verantwoordelijk is voor het uitbrengen van het in dit lid bedoelde verslag, treedt het daarin vermelde besluit in werking op de datum van kennisgeving ervan aan de bijkantoren uit een derde land. De bevoegde autoriteit stelt de EBA ook in kennis van het besluit.

5. De leidende bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, de EBA dient het in lid 5 bedoelde verslag in bij de betrokken bevoegde autoriteiten. De leidende bevoegde autoriteit en de betrokken bevoegde autoriteiten stellen alles in het werk om binnen drie maanden na de datum van toezending van het verslag bij consensus tot een gezamenlijk besluit te komen over het verslag en, indien van toepassing, het ontwerpbesluit.

Indien de bevoegde autoriteiten na afloop van de in de eerste alinea bedoelde termijn van drie maanden geen consensus bereiken, wordt het gezamenlijk besluit genomen binnen de maand die onmiddellijk volgt op het einde van de voorgaande periode van drie maanden, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen. Te dien einde worden de aan de participatie verbonden stemrechten op de volgende manier aan de bevoegde autoriteiten toegewezen:

a) onverminderd punt b) beschikt elke bevoegde autoriteit, met inbegrip van de leidende bevoegde autoriteit, over stemrechten die gelijk zijn aan het percentage activa dat de groep uit een derde land onder zijn toezicht heeft ten opzichte van de totale activa van die groep in de Unie;

b) de stemrechten van de leidende bevoegde autoriteit worden verhoogd tot 25 % indien dat percentage niet is bereikt overeenkomstig punt a);

c) indien de stemrechten van de leidende bevoegde autoriteit overeenkomstig punt b) zijn verhoogd tot 25 %, worden de uit punt a) resulterende stemrechten van de resterende bevoegde autoriteiten in voorkomend geval aangepast in de vorm van aandelen op de resterende 75 % van de stemrechten.

Voor de toepassing van punt a) worden de activa die in bijkantoren uit derde landen en dochterinstellingen van de groep uit een derde land worden aangehouden, in de berekening opgenomen.

Na de vaststelling ervan treedt het gezamenlijk besluit in werking op de datum waarop de bijkantoren uit derde landen ervan in kennis worden gesteld. Het gezamenlijk besluit wordt ook ter kennis gebracht van de EBA.

6. De bijkantoren uit een derde land beschikken over een termijn van drie maanden vanaf de datum van inwerkingtreding van het besluit overeenkomstig lid 5 of lid 6 om te voldoen aan de vereisten van dat besluit.

Indien bijkantoren uit derde landen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 1, een vergunning als instelling moeten aanvragen, blijft hun vergunning uit hoofde van deze titel voorlopig geldig tot het verstrijken van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde termijn of, in voorkomend geval, tot de voltooiing van het proces om te worden vergund als instelling. De bijkantoren uit een derde land kunnen de bevoegde autoriteit verzoeken de in de eerste alinea bedoelde termijn van drie maanden te verlengen indien zij kunnen aantonen dat een dergelijke verlenging nodig is om te voldoen aan het aan hen opgelegde relevante vereiste.

Indien de in lid 1 bedoelde drempel wordt bereikt door samenvoeging van activa van verschillende bijkantoren, kunnen de bevoegde autoriteiten het in deze alinea bedoelde vereiste opleggen in afnemende omvang van de activa tot het punt waarop de totale activa die in de boeken van de bijkantoren uit derde landen in de Unie overblijven, minder dan 30 miljard EUR bedragen.

7. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de regels voor de interpretatie van artikel 111 van deze richtlijn met het oog op de bepaling van de hypothetische consoliderende toezichthouder als bedoeld in lid 3, punt b), van dit artikel.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Onderafdeling 4 
Rapportagevereisten

Artikel 48 - terdecies Informatie over regelgeving, financiële informatie en informatie over de hoofdonderneming

1. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen periodiek aan hun bevoegde autoriteiten informatie moeten verstrekken over:

a) de overeenkomstig artikel 48 decies in hun boeken aangehouden activa en passiva, uitgesplitst naar:

i) de grootste geregistreerde activa en passiva, ingedeeld naar sector- en tegenpartijtype (met inbegrip van met name blootstellingen in de financiële sector);

ii) concentraties van significante blootstellingen en financieringsbronnen aan gespecificeerde soorten tegenpartijen;

iii) belangrijke interne transacties met de hoofdonderneming en met leden van de groep van de hoofdonderneming;

b) de naleving door het bijkantoor uit een derde land van de vereisten die krachtens deze richtlijn op hen van toepassing zijn;

c) op ad-hocbasis de voor deposanten in het bijkantoor uit een derde land beschikbare depositogarantieregelingen overeenkomstig artikel 15, leden 2 en 3, van Richtlijn 2014/49/EU;

d) aanvullende wettelijke vereisten die door de lidstaten op grond van het nationale recht aan het bijkantoor uit een derde land worden opgelegd.

Voor de rapportage van de informatie over de activa en passiva die overeenkomstig punt a) in hun boeken worden bijgehouden, passen bijkantoren uit derde landen de internationale standaarden voor jaarrekeningen toe die zijn goedgekeurd volgens de procedure van artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002*10 of de toepasselijke GAAP in de lidstaat.

2. De lidstaten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen aan hun bevoegde autoriteiten de volgende informatie over hun hoofdonderneming moeten verstrekken:

a) op periodieke basis, geaggregeerde informatie over de activa en passiva die respectievelijk door de dochterondernemingen en andere bijkantoren uit derde landen van de groep van die hoofdonderneming in de Unie worden aangehouden of geboekt;

b) op periodieke basis, de naleving door de hoofdonderneming van haar toepasselijke prudentiële vereisten op individuele en geconsolideerde basis;

c) op ad-hocbasis, significante toetsingen en beoordelingen door de toezichthouder wanneer deze betrekking hebben op de moederonderneming en de daaruit voortvloeiende toezichtbesluiten;

d) de herstelplannen van de hoofdonderneming en de specifieke maatregelen die overeenkomstig die plannen ten aanzien van het bijkantoor uit een derde land kunnen worden genomen, en latere actualiseringen en wijzigingen van die plannen;

e) de bedrijfsstrategie van de hoofdonderneming ten aanzien van het bijkantoor uit een derde land, en latere wijzigingen in die strategie;

f) de diensten die de hoofdonderneming verleent aan in aanmerking komende tegenpartijen of professionele cliënten in de zin van afdeling 1 van bijlage II bij Richtlijn 2014/65/EU die in de Unie zijn gevestigd of zich daar bevinden op basis van reverse solicitation van diensten overeenkomstig artikel 21 quater van deze richtlijn.

3. De in dit artikel bepaalde rapportageverplichtingen beletten de bevoegde autoriteiten niet om aanvullende ad- hocrapportagevereisten op te leggen aan bijkantoren uit derde landen indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat de aanvullende informatie noodzakelijk is om een volledig beeld te krijgen van de bedrijfsactiviteiten of financiële soliditeit van het bijkantoor of de moederonderneming, om na te gaan of het bijkantoor en zijn hoofdonderneming de toepasselijke wetgeving naleven en om ervoor te zorgen dat het bijkantoor deze wetgeving naleeft.

_______

*10    Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).

Artikel 48 - quaterdecies Standaardformulieren en -templates en frequentie van de rapportage

1. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen tot nadere bepaling van de uniforme formats, definities, IT-oplossingen en de rapportagefrequentie die voor de toepassing van artikel 48 terdecies moeten worden gehanteerd.

De in de eerste alinea bedoelde rapportagevereisten staan in verhouding tot de classificering van bijkantoren uit derde landen als klasse 1 of klasse 2.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 6 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

2. De in dit artikel bedoelde regelgevende en financiële informatie wordt ten minste halfjaarlijks gerapporteerd door bijkantoren van klasse 1 en ten minste eenmaal per jaar door bijkantoren van klasse 2.

3. De bevoegde autoriteiten kunnen in aanmerking komende bijkantoren uit derde landen geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichting om informatie over de hoofdonderneming als bedoeld in lid 48 terdecies, lid 3, te rapporteren, als de bevoegde autoriteit in staat is de relevante informatie rechtstreeks van de toezichthoudende autoriteiten van het betrokken derde land te verkrijgen.

Afdeling III

Toezicht

Artikel 48 - quindecies Toezicht op bijkantoren uit derde landen en programma voor onderzoek door de toezichthouder

1. De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten ten behoeve van het toezicht op bijkantoren uit derde landen aan deze afdeling en mutatis mutandis aan titel VII moeten voldoen.

2. De bevoegde autoriteiten nemen bijkantoren uit derde landen op in het in artikel 99 bedoelde programma voor onderzoek door de toezichthouder.

Artikel 48 - sexdecies Toetsing en evaluatie door de toezichthouder

1. De lidstaten schrijven voor dat de bevoegde autoriteiten de regelingen, strategieën, processen en mechanismen die door bijkantoren uit derde landen worden toegepast, toetsen om te voldoen aan de bepalingen die op hen van toepassing zijn uit hoofde van deze richtlijn en, indien van toepassing, eventuele aanvullende wettelijke voorschriften uit hoofde van nationaal recht.

2. Op basis van de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde toetsing evalueren de bevoegde autoriteiten of de door de bijkantoren uit derde landen ingevoerde regelingen, strategieën, processen en mechanismen, alsook het kapitaal en de liquiditeiten die door deze instellingen worden aangehouden, een degelijk beheer en een solide dekking van hun materiële risico’s en de levensvatbaarheid van het bijkantoor waarborgen.

3. De bevoegde autoriteiten voeren de in de leden 1 en 2 bedoelde toetsing en evaluatie uit overeenkomstig het uit hoofde van artikel 143, lid 1, punt c), bekendgemaakte evenredigheidsbeginsel. De bevoegde autoriteiten stellen met name voor de in lid 1 bedoelde toetsing een frequentie en intensiteit vast die in verhouding staan tot de classificering van bijkantoren uit derde landen als klasse 1 of 2 en rekening houden met andere relevante criteria, zoals de aard, schaal en complexiteit van de activiteiten van de bijkantoren uit derde landen.

4. Wanneer een bevoegde autoriteit op grond van een toetsing, in het bijzonder de evaluatie van de governanceregelingen, het bedrijfsmodel of de werkzaamheden van een bijkantoor uit een derde land, redelijke gronden heeft om te vermoeden dat er in verband met dat bijkantoor uit een derde land sprake is van witwassen van geld of terrorismefinanciering, van een poging daartoe of van een verhoogd risico daarop, stelt zij de EBA en de autoriteit die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 toezicht houdt op de het bijkantoor uit een derde land, daarvan onmiddellijk in kennis. In geval van een verhoogd risico op witwassen van geld of terrorismefinanciering stellen de bevoegde autoriteit en de autoriteit die overeenkomstig Richtlijn (EU) 2015/849 toezicht houdt op het bijkantoor uit een derde land, zich met elkaar in verbinding en stellen zij de EBA onmiddellijk in kennis van hun gemeenschappelijke beoordeling. De bevoegde autoriteit neemt in voorkomend geval maatregelen overeenkomstig deze richtlijn, waaronder het intrekken van de vergunning van het bijkantoor uit een derde land overeenkomstig artikel 48 quinquies, lid 2, punt g).

5. Bevoegde autoriteiten, financiële-inlichtingeneenheden en autoriteiten die toezicht houden op bijkantoren uit derde landen, werken nauw samen binnen hun respectieve bevoegdheden en wisselen informatie uit die relevant is voor deze richtlijn, op voorwaarde dat die samenwerking en informatie-uitwisseling geen inbreuk maken op een lopend onderzoek of een lopende procedure in overeenstemming met het strafrecht of bestuursrecht van de lidstaat waar de bevoegde autoriteit, de financiële-inlichtingeneenheid of de autoriteit waaraan van overheidswege het toezicht op de bijkantoren uit derde landen is opgedragen, is gevestigd. De EBA kan op eigen initiatief overeenkomstig Verordening (EU) nr. 2015/849 de bevoegde autoriteiten en de autoriteiten die belast zijn met het toezicht op het bijkantoor uit een derde land, bijstaan in het geval van onenigheid over de coördinatie van toezichtsactiviteiten uit hoofde van dit artikel. In dat geval handelt de EBA overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

6. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

a) de gemeenschappelijke procedures en methodieken voor het in dit artikel bedoelde proces van toetsing en evaluatie door de toezichthouder en voor de beoordeling van de behandeling van materiële risico’s;

b) de mechanismen voor samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de in lid 5 van dit artikel bedoelde autoriteiten, bij de vaststelling van ernstige schendingen van de regels ter voorkoming van het witwassen van geld.

Voor de toepassing van punt a) worden de daarin bedoelde procedures en methodieken vastgesteld op een wijze die evenredig is met de classificering van bijkantoren uit derde landen als klasse 1 of klasse 2 en met andere passende criteria zoals de aard, schaal en complexiteit van hun activiteiten.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 48 - septdecies Toezichtmaatregelen en -bevoegdheden

1. De bevoegde autoriteiten schrijven voor dat bijkantoren uit derde landen in een vroeg stadium de nodige maatregelen nemen om:

a) ervoor te zorgen dat bijkantoren uit derde landen aan de vereisten die op hen van toepassing zijn uit hoofde van deze richtlijn en het nationale recht, voldoen of opnieuw voldoen; en

b) ervoor te zorgen dat de materiële risico’s waaraan bijkantoren uit derde landen zijn blootgesteld, op solide en toereikende wijze worden gedekt en beheerd en dat die bijkantoren levensvatbaar blijven.

2. De bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten voor de toepassing van lid 1 omvatten ten minste de bevoegdheid om bijkantoren uit derde landen voor te schrijven dat zij:

a) een kapitaalbedrag aanhouden dat hoger is dan de minimumvereisten van artikel 48 sexies of aan andere aanvullende kapitaalvereisten voldoen. Elk aanvullend kapitaalbedrag dat overeenkomstig dit punt door het bijkantoor uit een derde land moet worden aangehouden, voldoet aan het vereiste van artikel 48 sexies;

b) voldoen aan andere specifieke liquiditeitsvereisten naast het vereiste van artikel 48 septies. Alle aanvullende liquide activa die overeenkomstig dit punt door het bijkantoor uit een derde land moeten worden aangehouden, voldoen aan de vereisten van artikel 48 septies;

c) hun governance, risicobeheersing of boekingsregelingen versterken;

d) zorgen voor restricties of beperkingen van de reikwijdte van hun bedrijfsactiviteiten of van de activiteiten die zij verrichten, alsook van de tegenpartijen bij die activiteiten;

e) het risico dat inherent is aan hun activiteiten, producten en systemen, met inbegrip van uitbestede activiteiten, verminderen en deze activiteiten of producten stopzetten of niet meer aanbieden;

f) voldoen aan aanvullende rapportagevereisten overeenkomstig artikel 48 terdecies, lid 3, of de frequentie van de periodieke rapportage verhogen;

g) overgaan tot openbaarmakingen.

Artikel 48 - octodecies Samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en colleges van toezichthouders

1. De bevoegde autoriteiten die toezicht houden op bijkantoren uit een derde land en dochterondernemingen van dezelfde groep uit een derde land, werken nauw samen en wisselen onderling informatie uit. De bevoegde autoriteiten beschikken over schriftelijke coördinatie- en samenwerkingsregelingen overeenkomstig artikel 115.

2. Voor de toepassing van lid 1 zijn bijkantoren uit derde landen van klasse 1 onderworpen aan het uitgebreide toezicht van een college van toezichthouders overeenkomstig artikel 116, met inachtneming van de volgende vereisten:

a) indien een college van toezichthouders is opgericht met betrekking tot de dochterinstellingen van een groep uit een derde land, worden de bijkantoren uit een derde land van klasse 1 van dezelfde groep in het toepassingsgebied van dat college van toezichthouders opgenomen;

b) indien de groep uit een derde land bijkantoren uit een derde land van klasse 1 in meer dan één lidstaat heeft, maar geen dochterinstellingen in de Unie die onder artikel 116 vallen, wordt een college van toezichthouders opgericht met betrekking tot die bijkantoren uit een derde land van klasse 1;

c) indien de groep uit een derde land bijkantoren uit een derde land van klasse 1 heeft in meer dan één lidstaat of ten minste één bijkantoor uit een derde land van klasse 1, en één of meer dochterinstellingen in de Unie die niet onder artikel 116 vallen, wordt een college van toezichthouders opgericht met betrekking tot die bijkantoren uit derde landen en dochterinstellingen.

3. Voor de toepassing van lid 2, punten b) en c), vervult een leidende bevoegde autoriteit dezelfde rol als de consoliderende toezichthouder overeenkomstig artikel 116. De leidende bevoegde autoriteit is die van de lidstaat met het grootste bijkantoor uit een derde land wat de totale waarde van de geboekte activa betreft.

4. Naast de in artikel 116 omschreven taken verrichten de colleges van toezichthouders ook de volgende taken:

a) een verslag opstellen over de structuur en de activiteiten van de groep uit derde landen in de Unie en dit verslag jaarlijks bijwerken;

b) informatie uitwisselen over de resultaten van het proces van toetsing en evaluatie als bedoeld in artikel 48 sexdecies;

c) de toepassing van de in artikel 48 septdecies bedoelde toezichtmaatregelen en -bevoegdheden op elkaar afstemmen.

5. Het college van toezichthouders zorgt voor passende coördinatie en samenwerking met relevante toezichthoudende autoriteiten van derde landen indien dat nodig is.

6. De EBA draagt bij tot de bevordering en monitoring van de efficiënte, effectieve en consistente werking van de in dit artikel bedoelde colleges van toezichthouders overeenkomstig artikel 21 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

7. De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling van:

(a)de samenwerkingsmechanismen en de ontwerpmodelovereenkomsten tussen bevoegde autoriteiten voor de toepassing van lid 1 van dit artikel; en

(b)de voorwaarden voor de werking van colleges van toezichthouders voor de toepassing van de leden 2 tot en met 6 van dit artikel.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

Artikel 48 - novodecies Rapportage aan de EBA

De bevoegde autoriteiten geven de EBA kennis van:

a) alle vergunningen die aan bijkantoren uit een derde land zijn verleend en alle latere wijzigingen van dergelijke vergunningen;

b) de totale activa en passiva die door bijkantoren uit derde landen met een vergunning zijn geboekt, zoals periodiek gerapporteerd;

c) de naam van de groep uit een derde land waartoe een bijkantoor uit een derde land met een vergunning behoort.

De EBA publiceert op haar website een lijst van alle bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die overeenkomstig deze titel een vergunning hebben om actief te zijn in de Unie, met vermelding van de lidstaat waar zij een vergunning hebben om actief te zijn.

HOOFDSTUK 2

Betrekkingen met derde landen

Artikel 48 - vicies Samenwerking inzake toezicht op geconsolideerde basis met de toezichtautoriteiten van derde landen

1. De Unie kan overeenkomsten sluiten met een of meer derde landen over de wijze waarop toezicht op geconsolideerde basis wordt uitgeoefend op:

a) instellingen waarvan de moederonderneming haar hoofdkantoor in een derde land heeft;

b) instellingen die in een derde land gelegen zijn en waarvan de moederonderneming een instelling, een financiële holding of een gemengde financiële holding met hoofdkantoor in de Unie is.

2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten hebben met name ten doel te waarborgen dat:

a) de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de inlichtingen verkrijgen die nodig zijn voor het toezicht, op grond van de geconsolideerde financiële positie, op instellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings die in de Unie gelegen zijn en die als dochteronderneming een instelling of een financiële instelling hebben die in een derde land gelegen is, of die daarin een deelneming hebben;

b) de toezichtautoriteiten van derde landen de inlichtingen verkrijgen die nodig zijn voor het toezicht op moederondernemingen met hoofdkantoor op hun grondgebied die als dochteronderneming een instelling of een financiële instelling hebben die gelegen is in één of meer lidstaten, of die daarin deelnemingen hebben; en

c) de EBA in staat is om overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten de inlichtingen te verkrijgen die deze ontvangen van de nationale autoriteiten van derde landen.

3. Onverminderd artikel 218 VWEU onderzoekt de Commissie met het Europees Comité voor het bankwezen het resultaat van de in lid 1 bedoelde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.

4. Overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 staat de EBA de Commissie bij voor de toepassing van dit artikel.”;

(9) de artikelen 65 en 66 worden vervangen door:

“Artikel 65 
Administratieve sancties, dwangsommen en andere administratieve maatregelen

1. Onverminderd de aan de bevoegde autoriteiten toegekende toezichtbevoegdheden als bedoeld in artikel 64 en het recht van de lidstaten om strafrechtelijke sancties vast te stellen en op te leggen, stellen de lidstaten voorschriften vast inzake administratieve sancties, dwangsommen en andere administratieve maatregelen met betrekking tot inbreuken op de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn en op Verordening (EU) nr. 575/2013, en nemen zij alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden uitgevoerd. De administratieve sancties, dwangsommen en andere administratieve maatregelen zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat als instellingen, financiële holdings en gemengde financiële holdings aan de in lid 1 bedoelde verplichtingen onderworpen zijn, in geval van inbreuk op de nationale bepalingen tot omzetting van deze richtlijn of op Verordening (EU) nr. 575/2013, met inachtneming van de voorwaarden van het nationale recht administratieve sancties, dwangsommen en andere administratieve maatregelen kunnen worden opgelegd aan de leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke personen die krachtens het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

3. De toepassing van dwangsommen belet de bevoegde autoriteiten niet administratieve sancties op te leggen voor dezelfde inbreuk.

4. Aan de bevoegde autoriteiten worden alle bevoegdheden inzake informatievergaring en onderzoek verleend die nodig zijn voor de vervulling van hun taken. Daaronder zijn de volgende bevoegdheden begrepen:

a) de bevoegdheid om van de volgende natuurlijke of rechtspersonen alle informatie te verlangen die noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de aan de bevoegde autoriteiten opgedragen taken, waaronder de informatie die op gezette tijden en volgens vastgestelde formats voor toezichtdoeleinden en de daarmee verband houdende statistische doeleinden moet worden verstrekt:

i) instellingen die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;

ii) financiële holdings die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;

iii) gemengde financiële holdings die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;

iv) gemengde holdings die in de betrokken lidstaat gevestigd zijn;

v) personen die behoren tot de in de punten i) tot en met iv) bedoelde entiteiten;

vi) partijen aan wie de in de punten i) tot en met iv) vermelde entiteiten operationele functies of activiteiten hebben uitbesteed;

b) de bevoegdheid om alle noodzakelijke onderzoeken te voeren naar de in punt a), i) tot en met vi), bedoelde personen die gevestigd zijn of zich bevinden in de betrokken lidstaat, voor zover noodzakelijk met het oog op de uitvoering van de aan de bevoegde autoriteiten opgedragen taken, inclusief de bevoegdheid om:

i) de overlegging van documenten verlangen;

ii) de boeken en bescheiden van de in punt a), i) tot en met vi), bedoelde personen te onderzoeken en kopieën of uittreksels van die boeken en bescheiden te maken;

iii) schriftelijke of mondelinge toelichting te krijgen van de in punt a), i) tot en met vi), bedoelde personen of hun vertegenwoordigers of personeelsleden;

iv) andere personen te horen die daarin toestemmen, om informatie betreffende het onderwerp van een onderzoek te verzamelen. en

v) de bevoegdheid om behoudens andere in het Unierecht gestelde voorwaarden nodige inspecties ter plaatse in de bedrijfsruimten van de in punt a), i) tot en met vi), bedoelde rechtspersonen te verrichten, alsook in enige andere onderneming die onder het geconsolideerd toezicht valt en waarvoor een bevoegde autoriteit de consoliderende toezichthouder is, behoudens voorafgaande kennisgeving aan de betrokken bevoegde autoriteiten en behoudens het aanvragen van een machtiging om een inspectie ter plaatse te verrichten, wanneer dit door het nationale recht wordt vereist. Indien het nationale recht voorschrijft dat voor inspectie de toestemming van een rechterlijke instantie vereist is, wordt die toestemming gevraagd.

5. In afwijking van lid 1 kan, wanneer het rechtsstelsel van de lidstaat niet voorziet in administratieve sancties, dit artikel aldus worden toegepast dat de sanctie wordt geïnitieerd door de bevoegde autoriteit en opgelegd door gerechtelijke autoriteiten, waarbij wordt gewaarborgd dat deze rechtsmiddelen doeltreffend zijn en hetzelfde effect hebben als de door bevoegde autoriteiten opgelegde administratieve sancties. De sancties zijn in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend. Die lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op [PB gelieve datum in te voegen = datum van omzetting van deze wijzigingsrichtlijn] in kennis van de bepalingen van hun wetgeving die zij overeenkomstig dit lid vaststellen, en onverwijld van alle latere wijzigingswetten of wijzigingen die daarop van invloed zijn.

Artikel 66 
Administratieve sancties, dwangsommen en andere administratieve maatregelen voor inbreuken op vergunningvereisten en vereisten voor de verwerving of vervreemding van gekwalificeerde deelnemingen, materiële overdrachten van activa en passiva, fusies of splitsingen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen voorzien in administratieve sancties, dwangsommen en andere administratieve maatregelen voor ten minste gevallen waarin:

a) in strijd met artikel 9 bedrijfsmatig van het publiek deposito’s of andere terugbetaalbare gelden worden aangetrokken zonder vergunning als kredietinstelling;

b) in strijd met artikel 9 werkzaamheden als een kredietinstelling worden aangevangen zonder vooraf een vergunning te hebben verkregen;

c) in strijd met artikel 22, gedurende de beoordelingsperiode of ondanks het bezwaar van de bevoegde autoriteiten, rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling wordt verworven of verder vergroot, waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal de in lid 1 van dat artikel bedoelde drempels bereikt of overschrijdt, of waardoor de kredietinstelling de dochteronderneming van de verwerver wordt, zonder dat de bevoegde autoriteiten van de kredietinstelling ten aanzien waarvan een verwerving of vergroting van een gekwalificeerde deelneming wordt beoogd, daarvan schriftelijk in kennis worden gesteld;

d) in strijd met artikel 25 rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een kredietinstelling wordt afgestoten of verminderd, waardoor het percentage van de gehouden stemrechten of aandelen in het kapitaal tot onder de in dat artikel bedoelde percentages daalt, of waardoor de kredietinstelling niet langer een dochteronderneming is, zonder dat de bevoegde autoriteiten daarvan schriftelijk in kennis worden gesteld;

e) in strijd met artikel 21 bis een financiële holding of gemengde financiële holding in de zin van lid 1 van dat artikel verzuimt goedkeuring aan te vragen of een ander vereiste van dat artikel schendt;

f) in strijd met artikel 27 bis een verwerver in de zin van lid 1 van dat artikel rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming in een instelling verwerft of verhoogt, waardoor het percentage van de stemrechten of het kapitaal dat de verwerver in de instelling bezit, meer dan 15 % van het in aanmerking komend kapitaal van de instelling zou bedragen zonder dat die verwerver de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis stelt;

g) in strijd met artikel 27 quinquies een van de in dat artikel bedoelde partijen rechtstreeks of middellijk een gekwalificeerde deelneming afstoot die de in artikel 89 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde drempel overschrijdt, zonder de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen;

h) in strijd met artikel 27 septies een van de in lid 1 van dat artikel bedoelde partijen een materiële overdracht van activa en passiva uitvoert zonder de bevoegde autoriteiten daarvan in kennis te stellen;

i) in strijd met artikel 27 duodecies een van de in lid 1 van dat artikel bedoelde partijen overgaat tot fusie of splitsing.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen de volgende maatregelen kunnen worden opgelegd:

a) administratieve sancties:

i) ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10 % van de totale jaarlijkse netto-omzet van de onderneming;

ii) indien het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten die oplopen tot 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 17 juli 2013;

iii) administratieve geldboeten die oplopen tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald;

b) dwangsommen:

i) indien het een rechtspersoon betreft, dwangsommen tot 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet die de rechtspersoon in geval van een voortdurende inbreuk moet betalen per dag van de inbreuk totdat de verplichting opnieuw wordt nagekomen, en die kunnen worden opgelegd voor een periode van ten hoogste zes maanden vanaf de datum die is bepaald in het besluit tot beëindiging van de inbreuk en tot oplegging van de dwangsom;

ii) indien het een natuurlijke persoon betreft, dwangsommen van maximaal 500 000 EUR die de natuurlijke persoon in geval van een voortdurende inbreuk moet betalen per dag van de inbreuk totdat de verplichting opnieuw wordt nagekomen, en die kunnen worden opgelegd voor een periode van ten hoogste zes maanden vanaf de datum die is bepaald in het besluit tot beëindiging van de inbreuk en tot oplegging van de dwangsom;

c) andere administratieve maatregelen:

i) een publieke verklaring waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon, instelling, financiële holding of gemengde financiële holding, verantwoordelijke intermediaire moederonderneming, alsook de aard van de inbreuk, worden aangewezen;

ii) een bevel waarin wordt geëist dat de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon dat gedrag staakt en niet meer herhaalt;

iii) schorsing van de stemrechten van de aandeelhouders die verantwoordelijk worden geacht voor de in lid 1 bedoelde inbreuk;

iv) onder voorbehoud van artikel 65, lid 2, een voorlopig of definitief verbod voor een lid van het leidinggevend orgaan van de instelling of enige andere natuurlijke persoon die voor de inbreuk verantwoordelijk wordt gehouden, om functies in de instelling te bekleden.

3. De totale netto-jaaromzet als bedoeld in lid 2, punt a), i), en punt b), i), van dit artikel is gelijk aan de indicator als bedoeld in artikel 314 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Voor de toepassing van dit artikel wordt de indicator berekend op basis van de meest recente jaarlijkse financiële toezichtinformatie, tenzij het resultaat nul of negatief is Indien het resultaat nul of negatief is, is de berekeningsgrondslag de meest recente jaarlijkse financiële toezichtinformatie voor toezicht die een indicator boven nul oplevert. Indien de betrokken onderneming deel uitmaakt van een groep, is de relevante totale jaarlijkse netto-omzet gelijk aan de totale jaarlijkse netto-omzet die resulteert uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming.

4. De gemiddelde dagelijkse omzet als bedoeld in lid 2), punt b), i), is gelijk aan de totale netto-jaaromzet als bedoeld in lid 3, gedeeld door 365.”;

(10) artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) de punten d) en e) worden vervangen door:

“d) een instelling beschikt niet over de governanceregelingen en het genderneutraal beloningsbeleid die overeenkomstig artikel 74 door de bevoegde autoriteiten worden geëist;

e) een instelling verzuimt aan de bevoegde autoriteiten informatie te verstrekken, of verstrekt onvolledige of onjuiste informatie over de naleving van de verplichting om aan de in artikel 92 van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgelegde eigenvermogensvereisten te voldoen, in strijd met artikel 430, lid 1, van genoemde verordening;”;

ii) punt j) wordt vervangen door:

“j) een instelling verzuimt in strijd met artikel 413 of artikel 428 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 een nettostabielefinancieringsratio te handhaven of verzuimt in strijd met artikel 412 van die verordening herhaaldelijk of gedurig liquide activa aan te houden;”;

iii) de volgende punten r tot en met ab worden toegevoegd:

“r)een instelling voldoet niet aan de in artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bepaalde eigenvermogensvereisten;

s) een instelling of een natuurlijke persoon voldoet niet aan een verplichting die voortvloeit uit een besluit van de bevoegde autoriteit, uit nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn 2013/36/EU of uit Verordening (EU) nr. 575/2013;

t) een instelling voldoet niet aan de beloningsvereisten overeenkomstig de artikelen 92, 94 en 95 van deze richtlijn;

u) een instelling handelt zonder voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteit terwijl de nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn 2013/36/EU of Verordening (EU) nr. 575/2013 vereisen dat de instelling een dergelijke voorafgaande toestemming verkrijgt, of heeft deze toestemming verkregen op basis van haar eigen onjuiste verklaring of voldoet niet aan de voorwaarden waaronder die toestemming is verleend;

v) een instelling voldoet niet aan de vereisten met betrekking tot samenstelling, voorwaarden, aanpassingen en aftrekkingen met betrekking tot eigen vermogen als vastgesteld in deel twee van Verordening (EU) nr. 575/2013;

w) een instelling voldoet niet aan de vereisten met betrekking tot haar grote blootstellingen met betrekking tot een cliënt of groep van verbonden cliënten als vastgesteld in deel vier van Verordening (EU) nr. 575/2013;

x) een instelling voldoet niet aan de vereisten met betrekking tot de berekening van de hefboomratio, met inbegrip van de toepassing van de in deel zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde afwijkingen;

y) een instelling verzuimt informatie aan de bevoegde autoriteit te verstrekken, of verstrekt onvolledige of onjuiste informatie met betrekking tot de in artikel 430, leden 1, 2 en 3, artikel 430 bis en artikel 430 ter van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde gegevens;

z) een instelling voldoet niet aan de vereisten inzake gegevensverzameling en governance als vastgesteld in deel drie, titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

aa)een instelling voldoet niet aan de vereisten met betrekking tot de berekening van de risicogewogen posten of eigenvermogensvereisten of beschikt niet over de governanceregelingen als bepaald in deel drie, titels II tot en met VI, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ab)een instelling voldoet niet aan de vereisten met betrekking tot de berekening van de liquiditeitsdekkingsratio of de nettostabielefinancieringsratio als bepaald in deel zes, titels I en IV van Verordening (EU) nr. 575/2013 en de in artikel 460, lid 1, van die verordening bedoelde gedelegeerde handeling.”;

b) lid 2 wordt vervangen door:

“2. De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste de volgende maatregelen kunnen worden opgelegd:

a) administratieve sancties:

i) indien het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten die oplopen tot 10 % van de totale netto jaaromzet van de onderneming;

ii) indien het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten die oplopen tot 5 000 000 EUR of, in de lidstaten die niet de euro als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op 17 juli 2013;

iii) administratieve geldboeten die oplopen tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald;

b) dwangsommen:

i) indien het een rechtspersoon betreft, dwangsommen die oplopen tot 5 % van de gemiddelde dagelijkse omzet en die de rechtspersoon in geval van een voortdurende inbreuk moet betalen per dag van de inbreuk totdat de verplichting opnieuw wordt nagekomen, en die kunnen worden opgelegd voor een periode van ten hoogste zes maanden vanaf de datum die is bepaald in het besluit tot beëindiging van de inbreuk en tot oplegging van de dwangsom. De in dit lid bedoelde gemiddelde dagelijkse omzet is de totale netto jaaromzet gedeeld door 365.

ii) indien het een natuurlijke persoon betreft, dwangsommen van maximaal 500 000 EUR die de natuurlijke persoon in geval van een voortdurende inbreuk moet betalen per dag van de inbreuk totdat de verplichting opnieuw wordt nagekomen, en die kunnen worden opgelegd voor een periode van ten hoogste zes maanden vanaf de datum die is bepaald in het besluit tot beëindiging van de inbreuk en tot oplegging van de dwangsom;

c) andere administratieve maatregelen:

i) een publieke verklaring waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon, instelling, financiële holding of gemengde financiële holding, verantwoordelijke intermediaire moederonderneming, alsook de aard van de inbreuk, worden aangewezen;

ii) een bevel waarin wordt geëist dat de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon dat gedrag staakt en niet meer herhaalt;

iii) ingeval het een instelling betreft, intrekking van de vergunning van de instelling in overeenstemming met artikel 18;

iv) onder voorbehoud van artikel 65, lid 2, een voorlopig of definitief verbod voor een lid van het leidinggevend orgaan van de instelling of enige andere natuurlijke persoon die voor de inbreuk verantwoordelijk wordt gehouden, om functies in de instelling te bekleden.;

v) schorsing van de stemrechten van de aandeelhouders die verantwoordelijk worden geacht voor de in lid 1 bedoelde inbreuk;”;

c) de volgende leden 3 en 4 worden toegevoegd:

“3. De totale netto-jaaromzet als bedoeld in lid 2, punt a), i), en punt b), i), van dit artikel is gelijk aan de indicator als bedoeld in artikel 314 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Voor de toepassing van dit artikel wordt de indicator berekend op basis van de meest recente jaarlijkse financiële toezichtinformatie, tenzij het resultaat nul of negatief is. Indien het resultaat nul of negatief is, is de berekeningsgrondslag de meest recente jaarlijkse financiële toezichtinformatie voor toezicht die een indicator boven nul oplevert. Indien de betrokken onderneming deel uitmaakt van een groep, is de relevante totale netto jaaromzet gelijk aan de totale netto jaaromzet die resulteert uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming.

4. De gemiddelde dagelijkse omzet als bedoeld in lid 2, punt b), i), is gelijk aan de totale netto jaaromzet als bedoeld in lid 3, gedeeld door 365.”

(11) artikel 70 wordt vervangen door:

“Artikel 70 
Effectieve toepassing van administratieve sancties en uitoefening van bevoegdheden door bevoegde autoriteiten om sancties op te leggen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van de aard en de omvang van administratieve sancties of andere administratieve maatregelen alle relevante omstandigheden in aanmerkingen nemen, met inbegrip van, in voorkomende geval:

a) de ernst en de duur van de inbreuk;

b) de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

c) de financiële draagkracht van de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, zoals aangegeven, onder meer via de totale omzet van een rechtspersoon of het jaarinkomen van een natuurlijke persoon;

d) de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon zijn behaald, respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

e) de verliezen die derden wegens de inbreuk hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

f) de mate waarin de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit meewerkt;

g) eerdere overtredingen door de voor de inbreuk verantwoordelijke natuurlijke persoon of rechtspersoon;

h) eventuele gevolgen van de inbreuk voor het systeem;

i) eerdere toepassing van strafrechtelijke sancties op dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dezelfde inbreuk.

2. Bij de uitoefening van hun bevoegdheden om sancties op te leggen werken de bevoegde autoriteiten nauw samen om ervoor te zorgen dat de sancties de met deze richtlijn beoogde resultaten opleveren. Zij coördineren ook hun maatregelen om accumulatie en overlapping te voorkomen bij de toepassing van sancties en administratieve maatregelen op grensoverschrijdende zaken. De bevoegde autoriteiten werken nauw samen met de justitiële autoriteiten wanneer zij dezelfde zaken behandelen.

3. De bevoegde autoriteiten kunnen sancties opleggen aan dezelfde natuurlijke persoon of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor dezelfde handeling of dezelfde nalatigheid in het geval van een cumulatie van administratieve en strafrechtelijke procedures en sancties die dezelfde inbreuk bestraffen. Een dergelijke cumulatie van procedures en sancties voor dezelfde inbreuk is echter alleen mogelijk als zij strikt noodzakelijk en evenredig is om verschillende en elkaar aanvullende doelstellingen van algemeen belang na te streven. De sancties en andere administratieve maatregelen die met het oog op bestraffing worden opgelegd in geval van cumulatie van administratieve en strafrechtelijke procedures, mogen niet strenger zijn dan gezien de ernst van de betrokken inbreuk noodzakelijk is. De lidstaten stellen duidelijke en nauwkeurige regels vast met betrekking tot de omstandigheden waarin handelingen of nalatigheden aan een dergelijke cumulatie van administratieve en strafrechtelijke procedures en sancties kunnen worden onderworpen.

4. De lidstaten stellen regels vast die voorzien in volledige samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de justitiële autoriteiten om te zorgen voor een voldoende nauw inhoudelijk en temporeel verband tussen administratieve en strafrechtelijke procedures.

5. Uiterlijk op 18 juli 2029 dient de EBA bij de Commissie een verslag in over de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en justitiële autoriteiten in het kader van de toepassing van administratieve sancties. Daarnaast beoordeelt de EBA eventuele verschillen in de toepassing van sancties tussen de bevoegde autoriteiten in dit verband. De EBA beoordeelt met name:

a) de mate van samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en justitiële autoriteiten in het kader van de toepassing van sancties;

b) de mate van samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten in het kader van sancties die van toepassing zijn op grensoverschrijdende zaken of in geval van cumulatie van administratieve en strafrechtelijke procedures;

c) de toepassing en het beschermingsniveau van het ne bis in idem-beginsel met betrekking tot administratieve en strafrechtelijke sancties door de lidstaten;

d) de toepassing van het evenredigheidsbeginsel wanneer beide sancties worden opgelegd in geval van cumulatie van administratieve en strafrechtelijke procedures;

e) de uitwisseling van informatie tussen bevoegde autoriteiten wanneer zij grensoverschrijdende zaken behandelen.”;

(12) in artikel 73 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De instellingen beschikken over solide, doeltreffende en alomvattende strategieën en processen aan de hand waarvan zij doorlopend kunnen nagaan of, en ervoor kunnen zorgen dat, de hoogte, samenstelling en verdeling van het interne kapitaal nog aansluiten op de aard en omvang van hun huidige en mogelijke toekomstige risico’s op korte, middellange en lange termijn, met inbegrip van ecologische, sociale en governancerisico’s.”;

(13) in artikel 74 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De instellingen beschikken over solide governanceregelingen, waaronder:

a) een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden;

b) effectieve procedures voor het identificeren, het beheer, de bewaking en de rapportage van de risico's waaraan zij blootstaan of bloot kunnen komen te staan op korte, middellange en lange termijn, met inbegrip van ecologische, sociale en governancerisico's;

c) adequate internecontrolemechanismen, zoals degelijke administratieve en boekhoudkundige procedure;

d) een beloningsbeleid en een beloningspraktijk die in overeenstemming zijn met en bijdragen tot een degelijk en doeltreffend risicobeheer.

Het beloningsbeleid en de beloningspraktijk, bedoeld in de eerste alinea, moeten genderneutraal zijn.”;

(14) artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. De lidstaten zorgen ervoor dat het leidinggevend orgaan zijn goedkeuring hecht aan en ten minste tweejaarlijks overgaat tot de toetsing van de strategieën en beleidslijnen voor het aangaan, beheren, bewaken en limiteren van de risico's waaraan de instelling blootgesteld is of kan worden, met inbegrip van de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische context waarin de instelling actief is en die verband houden met de stand van de conjunctuurcyclus en van de risico’s die voortvloeien uit de effecten op korte, middellange en lange termijn van ecologische, sociale en governancefactoren.”;

b) aan lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De lidstaten zorgen ervoor dat het leidinggevend orgaan specifieke plannen en kwantificeerbare streefdoelen ontwikkelt om de risico’s op korte, middellange en lange termijn te monitoren en aan te pakken die voortvloeien uit een slechte afstemming van het bedrijfsmodel en de strategie van de instellingen op de relevante beleidsdoelstellingen van de Unie of bredere transitietrends naar een duurzame economie met betrekking tot milieu-, sociale en governancefactoren.”;

c) lid 5 wordt vervangen door:

“5. De lidstaten zorgen ervoor, in overeenstemming met het vereiste van evenredigheid als vervat in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie*11, dat de instellingen beschikken over internecontrolefuncties die onafhankelijk zijn van de operationele functies en die voldoende gezag, status, middelen en toegang tot het leidinggevend orgaan hebben.

De lidstaten zien erop toe dat de internecontrolefuncties ervoor zorgen dat alle wezenlijke risico’s worden gedetecteerd en gemeten, en naar behoren worden gerapporteerd. Zij zien erop toe dat de internecontrolefuncties actief betrokken zijn bij de uitstippeling van de risicostrategie van de instelling en bij alle beslissingen inzake het beheer van de wezenlijke risico’s en dat zij in staat zijn een volledig beeld te geven van het hele scala van risico’s die de instelling loopt.

De lidstaten zorgen ervoor dat de internecontrolefuncties onafhankelijk van leden van het leidinggevend orgaan in zijn leidinggevende functie of de directie rechtstreeks kunnen rapporteren aan het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie en het over hun bezorgdheid kunnen inlichten en in voorkomend geval waarschuwen indien specifieke risico-ontwikkelingen een negatieve invloed op de instelling hebben of zouden kunnen hebben, onverminderd de verantwoordelijkheden van het leidinggevend orgaan overeenkomstig deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013.

De hoofden van de internecontrolefuncties zijn onafhankelijke directieleden met afzonderlijke verantwoordelijkheid voor de risicobeheer-, compliance- en interneauditfuncties. Indien de aard, schaal en complexiteit van de werkzaamheden van de instelling niet rechtvaardigen dat voor iedere internecontrolefunctie een specifiek persoon wordt aangewezen, kan een ander lid van het hoger personeel binnen de instelling de verantwoordelijkheden voor deze functies combineren, mits er geen belangenconflict bestaat.

De hoofden van de internecontrolefuncties worden niet zonder voorafgaande goedkeuring van het leidinggevend orgaan in diens toezichtfunctie uit hun functie verwijderd en zijn in staat rechtstreekse toegang tot het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie te krijgen wanneer zulks noodzakelijk is.

________

*11    Richtlijn 2006/73/EG van de Commissie van 10 augustus 2006 tot uitvoering van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de door beleggingsondernemingen in acht te nemen organisatorische eisen en voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening en wat betreft de definitie van begrippen voor de toepassing van genoemde richtlijn (PB L 241 van 2.9.2006, blz. 26).”;

(15) artikel 78 wordt als volgt gewijzigd:

a) de titel wordt vervangen door:

“Benchmarking door toezichthouders van benaderingen voor het berekenen van eigenvermogensvereisten”;

b) lid 1 wordt vervangen door:

“1. De bevoegde autoriteiten zorgen voor de volgende zaken:

a) instellingen die toelating hebben gekregen om interne benaderingen te gebruiken voor de berekening van de risicogewogen posten of eigenvermogensvereisten, rapporteren de resultaten van hun berekeningen voor hun in de benchmarkportefeuilles opgenomen posten of blootstellingen;

b) instellingen die de in deel drie, titel IV, hoofdstuk 1 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschreven alternatieve standaardbenadering gebruiken, rapporteren de resultaten van hun berekeningen voor hun blootstellingen of posities die in de benchmarktemplates zijn opgenomen;

c) instellingen die uit hoofde van deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 interne benaderingen mogen toepassen, alsook belangrijke instellingen die de standaardbenadering uit hoofde van deel drie, titel II, hoofdstuk 2, van die verordening toepassen, rapporteren de resultaten van de berekeningen van de benaderingen die zijn gebruikt voor het bepalen van het bedrag van de te verwachten kredietverliezen voor hun blootstellingen of posities die in de benchmarktemplates zijn opgenomen, indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

i) instellingen stellen hun rekeningen op in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002;

ii) instellingen waarderen actiefposten en posten buiten de balanstelling en bepalen hun eigen vermogen overeenkomstig de internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig artikel 24, lid 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

iii) instellingen waarderen actiefposten en posten buiten de balansstelling volgens standaarden voor jaarrekeningen uit hoofde van Richtlijn 86/635/EEG*12 en gebruiken een model voor de te verwachten kredietverliezen dat identiek is aan het model dat wordt gebruikt in internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1606/2002.

De instellingen leggen de resultaten van hun berekeningen als bedoeld in de eerste alinea ten minste eenmaal per jaar voor aan de bevoegde autoriteiten, samen met een toelichting over de methodieken die voor het opstellen ervan zijn gebruikt, alsmede alle door de EBA gevraagde kwalitatieve informatie die het effect van deze berekeningen op de eigenvermogensvereisten kan verklaren, maar met de mogelijkheid voor de EBA om de exercitie tweejaarlijks uit te voeren nadat zij vijf keer heeft plaatsgehad.”

c) lid 3 wordt als volgt gewijzigd:

i) de inleidende zin wordt vervangen door:

“De bevoegde autoriteiten controleren, op basis van de informatie die de instellingen overeenkomstig lid 1 hebben ingediend, het bereik van risicogewogen posten of eigenvermogensvereisten, als toepasselijk, voor de blootstellingen of transacties in de benchmarkportefeuille die het resultaat zijn van de benaderingen van die instellingen. Met de in lid 1, tweede alinea, bedoelde frequentie beoordelen de bevoegde autoriteiten de kwaliteit van die benaderingen, waarbij zij bijzondere aandacht schenken aan:”;

ii) de tweede alinea wordt vervangen door:

“Op basis van de in lid 2 bedoelde informatie stelt de EBA een verslag op om de bevoegde autoriteiten bij te staan bij de kwaliteitsbeoordeling van de benaderingen.”;

d) in lid 5 wordt de inleidende zin vervangen door:

“De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat hun besluit om passende corrigerende maatregelen als bedoeld in lid 4 te nemen, in overeenstemming is met het beginsel dat die maatregelen moeten beantwoorden aan de doelstellingen van de in dit artikel bedoelde benaderingen en derhalve:”;

e) lid 6 wordt vervangen door:

“6.    De EBA kan overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren en aanbevelingen afgeven wanneer zij dat op grond van de in de leden 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie en beoordelingen noodzakelijk acht voor het verbeteren van de toezichtpraktijken of de praktijken van de instellingen inzake benaderingen binnen het toepassingsgebied van benchmarking door toezichthouders.”;

f) lid 8 wordt als volgt gewijzigd:

i) aan de eerste alinea wordt het volgende punt c) toegevoegd:

“c) de in lid 1, punt c), bedoelde lijst van belangrijke instellingen.”;

ii) de volgende tweede alinea wordt ingevoegd:

“Voor de toepassing van punt c) houdt de EBA bij het vaststellen van de lijst van belangrijke instellingen rekening met evenredigheidsoverwegingen.”;

_______

*12    Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).

(16) artikel 85, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

“1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat instellingen beleid en procedures toepassen om de blootstellingen aan operationeel risico, met inbegrip van risico’s ten gevolge van outsourcing, te beoordelen en te beheren en om zelden voorkomende, zeer ernstige gebeurtenissen te dekken. De instellingen omschrijven nader wat voor de toepassing van dat beleid en die procedures onder operationeel risico wordt verstaan.”

(17) een nieuw artikel 87 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 87 bis
Ecologische, sociale en governancerisico's

1. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat instellingen, als onderdeel van hun solide governanceregelingen, met inbegrip van het op grond van artikel 74, lid 1, vereiste risicobeheerkader, over deugdelijke strategieën, beleidslijnen, processen en systemen beschikken voor het detecteren, het meten, het beheren en het bewaken van milieu-, sociale en governancerisico’s over een passende reeks tijdshorizonten.

2. De in lid 1 bedoelde strategieën, beleidslijnen, processen en systemen staan in verhouding tot de omvang, aard en complexiteit van de milieu-, sociale en governancerisico’s van het bedrijfsmodel en de reikwijdte van de activiteiten van de instelling, en houden rekening met een korte, middellange en lange termijn van ten minste tien jaar.

3. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat instellingen hun veerkracht tegen de negatieve langetermijneffecten van milieu-, sociale en governancefactoren, zowel in het basisscenario als in ongunstige scenario’s, binnen een bepaald tijdsbestek testen, te beginnen met klimaatgerelateerde factoren. Voor de tests zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat instellingen een aantal ecologische, sociale en governancescenario’s opnemen waarin de potentiële effecten van ecologische en sociale veranderingen en het bijbehorende overheidsbeleid op het ondernemingsklimaat op lange termijn worden weergegeven.

4. De bevoegde autoriteiten beoordelen en monitoren de ontwikkelingen van de praktijken van instellingen met betrekking tot hun ecologische, sociale en governancestrategie en risicobeheer, met inbegrip van de plannen die overeenkomstig artikel 76 moeten worden opgesteld, alsook de geboekte vooruitgang en de risico’s om hun bedrijfsmodellen aan te passen aan de relevante beleidsdoelstellingen van de Unie of bredere transitietrends naar een duurzame economie, rekening houdend met het aanbod van producten met betrekking tot duurzaamheid, het beleid inzake overgangsfinanciering, het bijhorende beleid voor het initiëren van leningen, en ecologische, sociale en governancegerelateerde streefdoelen en limieten.

5. De EBA stelt, in overeenstemming met artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, richtsnoeren vast tot nadere bepaling van:

a) minimumnormen en referentiemethodieken voor het detecteren, het meten, het beheren en het bewaken van ecologische, sociale en governancerisico’s;

b) de inhoud van de plannen die overeenkomstig artikel 76 moeten worden opgesteld, met specifieke tijdschema’s en tussentijdse kwantificeerbare streefdoelen en mijlpalen teneinde de risico’s aan te pakken die voortvloeien uit een ontoereikende afstemming van het bedrijfsmodel en de bedrijfsstrategie van de instellingen op de relevante beleidsdoelstellingen van de Unie, of bredere transitietrends naar een duurzame economie met betrekking tot ecologische, sociale en governancefactoren;

c) kwalitatieve en kwantitatieve criteria voor de beoordeling van het effect van ecologische, sociale en governancerisico’s op de financiële stabiliteit van instellingen op de korte, middellange en lange termijn;

d) criteria voor het vaststellen van de in lid 3 bedoelde scenario’s en methodieken, met inbegrip van de parameters en aannames die in elk van de scenario’s en specifieke risico’s moeten worden gebruikt.

De EBA vaardigt deze richtsnoeren uiterlijk op [PB: gelieve de datum 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] uit. De EBA actualiseert deze richtsnoeren regelmatig om rekening te houden met de vooruitgang die is geboekt bij het meten en beheren van ecologische, sociale en governancefactoren, alsook met de ontwikkelingen van de beleidsdoelstellingen van de Unie op het gebied van duurzaamheid.”;

(18) artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1, punt e), wordt vervangen door:

“e)de voorzitter van het leidinggevend orgaan in zijn toezichthoudende functie van een instelling, bekleedt niet tegelijkertijd de functie van chief executive officer binnen dezelfde instelling;”;

b) aan artikel 88 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3. De lidstaten zorgen ervoor dat instellingen individuele verklaringen opstellen, bijhouden en actualiseren waarin de taken en plichten van elk lid van het leidinggevend orgaan en de directie en van alle medewerkers met een sleutelfunctie worden beschreven, evenals een overzicht van de taken, met inbegrip van bijzonderheden over de rapportagelijnen en de verantwoordelijkheden, en de personen die deel uitmaken van de bestuursregelingen als bedoeld in artikel 74, lid 1, en hun taken die door het leidinggevend orgaan zijn goedgekeurd.

De lidstaten zorgen ervoor dat de taakomschrijvingen en het in kaart brengen van de taken tijdig ter beschikking van de bevoegde autoriteiten worden gesteld als zij daarom verzoeken.

De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit om de tenuitvoerlegging en de consistente toepassing van dit lid te waarborgen. De EBA vaardigt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] uit.”;

(19) artikel 91 wordt vervangen door:

“Artikel 91 
Geschiktheidscriteria voor leden van het leidinggevend orgaan van de entiteiten

1. Op instellingen en financiële holdings en gemengde financiële holdings, als goedgekeurd overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1 (“de entiteiten”), rust de primaire verantwoordelijkheid om erop toe te zien dat de leden van het leidinggevend orgaan steeds als betrouwbaar bekendstaan en beschikken over voldoende kennis, vaardigheden en ervaring voor de vervulling van hun taken, en voldoen aan de in de leden 2 tot en met 8 van dit artikel bepaalde vereisten.

De bevoegde autoriteiten gaan met name na of nog steeds aan de criteria en vereisten van de eerste alinea van dit lid wordt voldaan als zij goede redenen hebben om te vermoeden dat er in verband met die instelling sprake is van witwassen van geld of terrorismefinanciering in de zin van artikel 1 van Richtlijn (EU) 2015/849, van een poging daartoe of van een verhoogd risico daarop.

2. Elk lid van het leidinggevend orgaan besteedt voldoende tijd aan de vervulling van zijn taken in de entiteiten.

3. Elk lid van het leidinggevend orgaan handelt eerlijk, integer en met onafhankelijkheid van geest om daadwerkelijk de besluiten van de directie te beoordelen en deze ter discussie te stellen indien zulks noodzakelijk is en om daadwerkelijk toe te zien en controle uit te oefenen op de bestuurlijke besluitvorming. Het feit dat een persoon lid is van het leidinggevend orgaan van een kredietinstelling die blijvend bij een centraal orgaan is aangesloten, vormt op zich geen belemmering om met onafhankelijkheid van geest te handelen.

4. Het leidinggevend orgaan beschikt over collectieve kennis, vaardigheden en ervaring om de activiteiten van de instelling en de daaraan verbonden risico’s op korte, middellange en lange termijn adequaat te begrijpen, rekening houdend met de ecologische, sociale en governancefactoren. De algemene samenstelling van het leidinggevend orgaan weerspiegelt een voldoende brede waaier van ervaring.

5. Het aantal bestuursfuncties dat een lid van het leidinggevend orgaan tegelijkertijd kan vervullen, hangt af van individuele omstandigheden en van de aard, de schaal en de complexiteit van de werkzaamheden van de instelling. Tenzij leden van het leidinggevende orgaan de belangen van een lidstaat vertegenwoordigen, vervullen de leden van het leidinggevend orgaan van een instelling die significant is wat betreft haar omvang en interne organisatie en wat betreft de aard, schaal en complexiteit van haar werkzaamheden, vanaf 1 juli 2014 tegelijkertijd niet meer dan één van de volgende combinaties van bestuursfuncties:

a) een uitvoerende bestuursfunctie en twee niet-uitvoerende bestuursfuncties;

b) vier niet-uitvoerende bestuursfuncties.

6. Voor de toepassing van lid 5 telt het volgende als een enkele bestuursfunctie:

a) uitvoerende of niet-uitvoerende bestuursfuncties binnen dezelfde groep;

b) uitvoerende of niet-uitvoerende bestuursfuncties binnen een van de volgende mogelijkheden:

i) instellingen die bij hetzelfde institutioneel protectiestelsel zijn aangesloten, mits is voldaan aan de voorwaarden van artikel 113, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

ii) ondernemingen, met inbegrip van niet-financiële entiteiten, waarin de instelling een gekwalificeerde deelneming heeft.

Voor de toepassing van punt a) van dit lid wordt onder een groep ondernemingen verstaan een groep ondernemingen die met elkaar verbonden zijn in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad*13.

7. Bestuursfuncties in organisaties die niet hoofdzakelijk commerciële doelen nastreven worden niet in aanmerking genomen voor de toepassing van lid 5.

8. De bevoegde autoriteiten kunnen leden van het leidinggevend orgaan toestaan om naast de in lid 5, punten a) en b), bedoelde bestuursmandaten één niet-uitvoerend bestuursmandaat te bekleden.

9. De entiteiten wijden voldoende personele en financiële middelen aan de introductie en opleiding van leden van het leidinggevend orgaan.

10. De lidstaten of de bevoegde autoriteiten eisen dat entiteiten en hun respectieve benoemingscomités, waar deze bestaan, zorgen voor een breed scala van kenmerken en vaardigheden bij de aanwerving van leden voor het leidinggevend orgaan en dat zij derhalve een beleid ter bevordering van diversiteit binnen het leidinggevend orgaan voeren.

11. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat zij beschikken over de overeenkomstig artikel 435, lid 2, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bekendgemaakte informatie en gebruiken deze voor de benchmarking van diversiteitspraktijken. De bevoegde autoriteiten stellen de EBA in kennis van deze informatie. De EBA gebruikt deze informatie voor de benchmarking van diversiteitspraktijken op Unieniveau.

12. De EBA vaardigt richtsnoeren uit over:

(a)het begrip “besteding van voldoende tijd door een lid van het leidinggevend orgaan aan de vervulling van zijn taken in verhouding tot de individuele omstandigheden en de aard, schaal en complexiteit van de instellingen”;

(b)de begrippen “eerlijkheid, integriteit en onafhankelijkheid van geest van een lid van het leidinggevend orgaan”, als bedoeld in lid 3;

(c)het begrip “voldoende kennis, vaardigheden en ervaring van het leidinggevend orgaan in zijn geheel genomen”, als bedoeld in lid 4;

(d)het begrip “voldoende personele en financiële middelen gewijd aan de introductie en opleiding van leden van het leidinggevend orgaan”, als bedoeld in lid 9;

(e)het begrip “diversiteit waarmee rekening moet worden gehouden als een van de criteria voor de selectie van leden van het leidinggevend orgaan”, als bedoeld in lid 10.

De EBA vaardigt die richtsnoeren uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] uit.

13. Dit artikel en de artikelen 91 bis tot en met 91 quinquies laten de bepalingen van de lidstaten inzake de vertegenwoordiging van werknemers in het leidinggevend orgaan onverlet.”;

_______

*13    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 182 van 29.6.2013).”

(20) de volgende artikelen 91 bis tot en met 91 quinquies worden ingevoegd:

“Artikel 91 bis
Geschiktheidsbeoordeling van leden van het leidinggevend orgaan door de entiteiten

1. De in artikel 91, lid 1, bedoelde entiteiten zorgen ervoor dat de leden van het leidinggevend orgaan te allen tijde voldoen aan de criteria en vereisten van artikel 91, leden 1 tot en met 8.

2. De entiteiten beoordelen de geschiktheid van de leden van het leidinggevend orgaan voordat die leden hun functie opnemen. Wanneer de entiteiten op basis van de geschiktheidsbeoordeling concluderen dat het betrokken lid niet voldoet aan de criteria en vereisten van lid 1, zorgen zij ervoor dat het de betrokken functie niet opneemt.

Wanneer het echter strikt noodzakelijk is een lid van het leidinggevend orgaan onmiddellijk te vervangen, kunnen de entiteiten de geschiktheid van die vervangende leden beoordelen nadat zij hun functie hebben opgenomen. De entiteiten moeten een dergelijke onmiddellijke vervanging naar behoren kunnen rechtvaardigen.

3. De entiteiten zorgen ervoor dat de informatie over de geschiktheid van de leden van het leidinggevend orgaan actueel blijft. Desgevraagd delen de entiteiten die informatie mee aan de bevoegde autoriteiten.

4. De entiteiten die het mandaat van de leden van het leidinggevend orgaan verlengen, stellen de bevoegde autoriteiten hiervan schriftelijk in kennis binnen 15 werkdagen na de datum van die verlenging van het mandaat.

Artikel 91 - ter  Geschiktheidsbeoordeling van leden van het leidinggevend orgaan van de entiteiten door bevoegde autoriteiten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten beoordelen of leden van het leidinggevend orgaan van de entiteiten als bedoeld in artikel 91, lid 1, te allen tijde voldoen aan de criteria en vereisten van artikel 91, leden 1 tot en met 8.

2. Voor de in lid 1 bedoelde beoordeling dienen de entiteiten de oorspronkelijke aanvraag van het relevante lid van het leidinggevend orgaan na voltooiing van de interne geschiktheidsbeoordeling onverwijld bij de bevoegde autoriteiten in. Die aanvraag gaat vergezeld van alle informatie en documentatie die de bevoegde autoriteiten nodig hebben om de geschiktheidsbeoordeling doeltreffend uit te voeren.

3. De bevoegde autoriteiten bevestigen binnen twee werkdagen schriftelijk de ontvangst van de aanvraag en van de overeenkomstig lid 2 vereiste documentatie.

De bevoegde autoriteiten beschikken over een termijn van 80 werkdagen vanaf de datum van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde schriftelijke ontvangstbevestiging om de in het eerste lid bedoelde beoordeling uit te voeren.

4. Bevoegde autoriteiten die de entiteiten om aanvullende informatie of documentatie verzoeken, met inbegrip van interviews of hoorzittingen, kunnen de beoordelingsperiode met ten hoogste 40 werkdagen verlengen. De beoordelingsperiode mag echter ten hoogste 120 werkdagen duren. Verzoeken om aanvullende informatie of documentatie worden schriftelijk gedaan en zijn specifiek. De entiteiten bevestigen de ontvangst van een verzoek om aanvullende informatie of documentatie binnen twee werkdagen en verstrekken de gevraagde aanvullende informatie of documentatie binnen tien werkdagen na de datum van de schriftelijke bevestiging van het verzoek van de bevoegde autoriteiten.

5. Zodra de entiteiten of het betrokken lid van het leidinggevend orgaan kennis hebben van nieuwe feiten of andere kwesties die van invloed kunnen zijn op de geschiktheid van het lid van het leidinggevend orgaan, stellen zij de relevante bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.

6. De bevoegde autoriteiten beoordelen de geschiktheid van de leden van het leidinggevend orgaan niet opnieuw wanneer hun mandaat wordt verlengd, tenzij relevante informatie waarvan de bevoegde autoriteiten kennis hebben, is gewijzigd en een dergelijke wijziging van invloed kan zijn op de geschiktheid van het betrokken lid.

7. Wanneer leden van het leidinggevend orgaan niet te allen tijde aan de vereisten van artikel 91, lid 1 tot en met 8 voldoen of indien de entiteiten de in de leden 2 of 4 van dit artikel vastgestelde verplichtingen en termijnen niet naleven, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om:

a) te voorkomen dat deze leden deel uitmaken van het leidinggevend orgaan;

b) deze leden uit het leidinggevend orgaan te verwijderen;

c) van de betrokken entiteiten te verlangen dat zij de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat een dergelijk lid geschikt is voor de betrokken functie.

8. Overeenkomstig de leden 1 tot en met 7 voeren de bevoegde autoriteiten de geschiktheidsbeoordeling uit voordat leden van het leidinggevend orgaan hun functie in de volgende entiteiten opnemen:

a) de EU-moederinstelling die als grote instelling kan worden beschouwd;

b) de moederinstelling in een lidstaat die als grote instelling kan worden beschouwd;

c) een centraal orgaan dat als grote instelling kan worden beschouwd of toezicht houdt op grote instellingen die bij die instelling zijn aangesloten;

d) een zelfstandige instelling in de EU die als grote instelling kan worden beschouwd;

e) een relevante dochteronderneming;

f) de financiële moederholdings in een lidstaat, gemengde financiële moederholdings in een lidstaat, financiële EU-moederholdings en gemengde financiële EU-moederholdings met grote instellingen of relevante dochterinstellingen in hun groep.

Wanneer het echter strikt noodzakelijk is een lid van het leidinggevend orgaan onmiddellijk te vervangen, kunnen de bevoegde autoriteiten de geschiktheidsbeoordeling van de leden van het leidinggevend orgaan uitvoeren nadat dezen hun functie hebben opgenomen. De entiteiten moeten een dergelijke onmiddellijke vervanging naar behoren kunnen rechtvaardigen.

9. Voor de toepassing van lid 2 ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de informatie of begeleidende documenten die moeten worden ingediend bij de bevoegde autoriteiten die de geschiktheidsbeoordeling uitvoeren.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

10. De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin de standaardformulieren, templates en procedures voor het verstrekken van de in lid 2 bedoelde informatie worden vastgelegd.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 91 - quater Geschiktheidscriteria en -beoordeling door de entiteiten van medewerkers met een sleutelfunctie

1. De in artikel 91, lid 1, bedoelde entiteiten hebben de primaire verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat medewerkers met een sleutelfunctie betrouwbaar, eerlijk en integer zijn en beschikken over de nodige kennis, vaardigheden en ervaring om hun taken te allen tijde uit te kunnen voeren.

2. Wanneer de entiteiten op basis van de in lid 1 bedoelde beoordeling concluderen dat de persoon niet voldoet aan de in dat lid bedoelde vereisten, benoemen zij die persoon niet als medewerker met een sleutelfunctie. De entiteiten nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die positie naar behoren functioneert.

3. De entiteiten zorgen ervoor dat de informatie over de geschiktheid van de medewerkers met een sleutelfunctie actueel blijft. Desgevraagd delen de entiteiten die informatie mee aan de bevoegde autoriteiten.

Artikel 91 - quinquies Geschiktheidsbeoordeling door de bevoegde autoriteiten van de hoofden van interne controlefuncties en de financieel directeur

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, voordat de hoofden van de internecontrolefuncties en de financieel directeur hun functie opnemen, beoordelen of zij voldoen aan de geschiktheidscriteria van artikel 91 quater, lid 1, wanneer die hoofden of die directeur moeten worden benoemd voor functies in de volgende entiteiten:

a) de EU-moederinstelling die als grote instelling kan worden beschouwd;

b) de moederinstelling in een lidstaat die als grote instelling kan worden beschouwd;

c) een centraal orgaan dat als grote instelling kan worden beschouwd of toezicht houdt op grote instellingen die bij die instelling zijn aangesloten;

d) een zelfstandige instelling in de EU die als grote instelling kan worden beschouwd;

e) een relevante dochteronderneming.

2. Voor de in lid 1 bedoelde beoordeling van de geschiktheid van de hoofden van de internecontrolefuncties en de financieel directeur dienen de in dat lid bedoelde entiteiten de oorspronkelijke aanvraag van de betrokkene na voltooiing van de interne geschiktheidsbeoordeling onverwijld bij de bevoegde autoriteiten in. Die aanvraag gaat vergezeld van alle informatie en documentatie die de bevoegde autoriteiten nodig hebben om de geschiktheidsbeoordeling doeltreffend uit te voeren.

3. De bevoegde autoriteiten bevestigen binnen twee werkdagen schriftelijk de ontvangst van de aanvraag en van de overeenkomstig lid 2 vereiste documentatie.

De bevoegde autoriteiten beschikken over een termijn van 80 dagen vanaf de datum van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde schriftelijke ontvangstbevestiging om de geschiktheid van de hoofden van interne controlefuncties en de financieel directeur te beoordelen.

4. Bevoegde autoriteiten die de in lid 1 bedoelde entiteiten om aanvullende informatie of documentatie verzoeken, met inbegrip van interviews of hoorzittingen, kunnen de beoordelingsperiode met ten hoogste 40 werkdagen verlengen. De beoordelingsperiode mag echter ten hoogste 120 werkdagen duren. Verzoeken om aanvullende informatie of documentatie worden schriftelijk gedaan en zijn specifiek. De in lid 1 bedoelde entiteiten bevestigen de ontvangst van een verzoek om aanvullende informatie of documentatie binnen twee werkdagen en verstrekken de gevraagde aanvullende informatie of documentatie binnen tien werkdagen na de datum van de schriftelijke bevestiging van het verzoek van de bevoegde autoriteiten.

5. Zodra de in lid 1 bedoelde entiteiten of het betrokken lid van het leidinggevend orgaan kennis hebben van nieuwe feiten of andere kwesties die van invloed kunnen zijn op de geschiktheid van het lid van het leidinggevend orgaan, stellen zij de relevante bevoegde autoriteiten daarvan onverwijld in kennis.

6. Wanneer de hoofden van de internecontrolefuncties en de financieel directeur niet te allen tijde aan de vereisten van artikel 91, lid 1, voldoen of indien de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten de in de leden 2 of 4 van dit artikel vastgestelde verplichtingen en termijnen niet naleven, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten over de nodige bevoegdheden beschikken om:

a) te voorkomen dat deze hoofden of directeur hun functie uitoefenen;

b) deze hoofden of directeur te verwijderen;

c) de in lid 1 bedoelde entiteiten te verplichten passende maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat die hoofden of directeur geschikt zijn voor de betrokken functie.

7. Voor de toepassing van dit artikel ontwikkelt de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de informatie of begeleidende documenten die moeten worden ingediend bij de bevoegde autoriteiten die de geschiktheidsbeoordeling uitvoeren.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea genoemde technische reguleringsnormen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 vast te stellen.

8. De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op waarin de standaardformulieren, templates en procedures voor het verstrekken van de in lid 2 bedoelde informatie worden vastgelegd.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] in bij de Commissie.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

9. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit ter vergemakkelijking van de tenuitvoerlegging en consistente toepassing van de procedurele vereisten van de artikelen 91 bis tot en met 91 quinquies van deze richtlijn en van de toepassing van de bevoegdheden en maatregelen die door de in artikel 91 ter, lid 7, en artikel 91 quinquies, lid 6, van deze richtlijn bedoelde bevoegde autoriteiten moeten worden genomen. De EBA vaardigt deze ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk op [PB: gelieve de datum 12 maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn in te vullen] uit.”;

(22) artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 worden de punten e) en f) vervangen door:

“e)personeelsleden in internecontrolefuncties zijn onafhankelijk van de bedrijfseenheden waar ze toezicht op uitoefenen, hebben voldoende gezag en worden beloond naar gelang van de verwezenlijking van de doelstellingen waar hun functie op gericht is, onafhankelijk van de resultaten van de bedrijfsactiviteiten waarop ze toezicht houden;

f) de in artikel 95 bedoelde beloningscommissie of, indien een dergelijke commissie niet is opgericht, het leidinggevend orgaan in zijn toezichtfunctie, houdt rechtstreeks toezicht op de beloning van hogere leidinggevende medewerkers die internecontrolefuncties uitoefenen.”;

b) in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

“b)personeelsleden met leidinggevende verantwoordelijkheid over de internecontrolefuncties of de essentiële bedrijfseenheden van de instelling;”

(23) artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 1, punt g), ii), wordt het vijfde streepje vervangen door:

“-de instelling brengt de bevoegde autoriteit onverwijld op de hoogte van de in verband met het bovenstaande door haar aandeelhouders, eigenaren of vennoten genomen besluiten, zoals eventuele goedgekeurde hogere maximumpercentages als bedoeld in de eerste alinea van dit punt, en de bevoegde autoriteiten gebruiken de verstrekte informatie voor het benchmarken van de praktijken van de instellingen ter zake. Deze benchmarks worden door de bevoegde autoriteiten doorgegeven aan de EBA, die deze bekendmaakt in een gemeenschappelijke rapportageformaat op een naar lidstaat van herkomst geaggregeerde grondslag. De EBA kan richtsnoeren opstellen ter vergemakkelijking van de toepassing van dit streepje en om de consistentie van de verzamelde informatie te verzekeren;”;

b) in lid 2, derde alinea, wordt punt a) vervangen door:

“a)leidinggevende verantwoordelijkheid en internecontrolefuncties;”;

c) in lid 3 wordt punt a) vervangen door:

“a)een instelling die geen grote instelling is en waarvan de waarde van de activa gemiddeld en op individuele basis overeenkomstig deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 vijf miljard EUR of minder bedraagt over de periode van vier jaar die onmiddellijk voorafgaat aan het lopende boekjaar;”;

(24) aan artikel 98 wordt het volgende lid 9 toegevoegd:

“9. De toetsing en evaluatie door de bevoegde autoriteiten omvatten een beoordeling van de governance- en risicobeheerprocessen van de instellingen voor de aanpak van ecologische, sociale en governancerisico’s, alsook van de blootstellingen van de instellingen aan ecologische, sociale en governancerisico’s. Bij het bepalen van de adequaatheid van de processen en blootstellingen van de instellingen houden de bevoegde autoriteiten rekening met de bedrijfsmodellen van die instellingen.”;

(25) aan artikel 100 worden de volgende leden 3 en 4 toegevoegd:

“3. Instellingen en derden die optreden in een raadgevende functie van instellingen, onthouden zich van activiteiten die een stresstest kunnen belemmeren, zoals benchmarking, onderlinge uitwisseling van informatie, afspraken over gemeenschappelijk gedrag of optimalisering van hun bijdragen in stresstests. Onverminderd andere relevante bepalingen van deze richtlijn en Verordening (EU) nr. 575/2013 beschikken de bevoegde autoriteiten over alle bevoegdheden op het gebied van informatievergaring en onderzoek die nodig zijn om deze acties op te sporen.

4. De EBA, de EIOPA en de ESMA ontwikkelen via het in artikel 54 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 bedoelde Gemengd Comité richtsnoeren om ervoor te zorgen dat consistentie, langetermijnoverwegingen en gemeenschappelijke normen voor beoordelingsmethodologieën worden geïntegreerd in de stresstests van ecologische, sociale en governancerisico’s. Stresstests van ecologische, sociale en governancerisico’s door bevoegde autoriteiten moeten beginnen met klimaatgerelateerde factoren. De EBA, de EIOPA en de ESMA onderzoeken via het in artikel 54 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/2010 bedoelde Gemengd Comité hoe sociale en governancegerelateerde risico’s in stresstests kunnen worden geïntegreerd.”;

(26) artikel 104 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i) de inleidende zin wordt vervangen door:

“Voor de toepassing van artikel 97, artikel 98, leden 4, 5 en 9, artikel 101, lid 4, en artikel 102, van onderhavige richtlijn en voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschikken de bevoegde autoriteiten ten minste over de bevoegdheden om:”;

ii) het volgende punt m) wordt toegevoegd:

“m)te eisen dat instellingen de risico’s verminderen die voortvloeien uit de ontoereikende afstemming van de instellingen op de relevante beleidsdoelstellingen van de Unie en bredere transitietrends met betrekking tot ecologische, sociale en governancefactoren op de korte, middellange en lange termijn, onder meer door aanpassingen aan hun bedrijfsmodellen, governancestrategieën en risicobeheer.”;

b) het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

“3. De EBA vaardigt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 richtsnoeren uit tot nadere bepaling van de wijze waarop de bevoegde autoriteiten kunnen vaststellen dat de in artikel 381 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde risico’s van de aanpassing van de kredietwaardering (CVA) van instellingen buitensporige risico’s voor de soliditeit van die instellingen inhouden.”;

(27) artikel 104 bis wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 3 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Wanneer aanvullend eigen vermogen is vereist om het risico van buitensporige hefboomwerking te ondervangen dat niet voldoende wordt gedekt door artikel 92, lid 1, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, bepalen de bevoegde autoriteiten het niveau van het aanvullend eigen vermogen zoals vereist krachtens lid 1, punt a), van dit artikel als het verschil tussen het kapitaal dat toereikend wordt geacht op grond van lid 2 van dit artikel, behalve de vijfde alinea daarvan, en de relevante eigenvermogensvereisten als bedoeld in de delen drie en zeven van Verordening (EU) nr. 575/2013.”;

b) de volgende leden 6 en 7 worden toegevoegd:

“6. Wanneer een instelling aan de output floor gebonden wordt, is het volgende van toepassing:

a) het nominale bedrag van het aanvullend eigen vermogen dat overeenkomstig artikel 104, lid 1, punt a), door de bevoegde autoriteit van de instelling wordt vereist om andere risico’s dan het risico van buitensporige hefboomwerking aan te pakken, neemt niet toe als gevolg van het feit dat de instelling aan de output floor gebonden wordt;

b) de bevoegde autoriteit van de instelling herziet onverwijld en uiterlijk op de einddatum van het volgende toetsings- en evaluatieproces het aanvullend eigen vermogen dat zij overeenkomstig artikel 104, lid 1, punt a), van de instelling heeft verlangd, en verwijdert alle delen daarvan die de risico’s die reeds volledig worden gedekt door het feit dat de instelling aan de output floor is gebonden, dubbel zouden tellen.

Voor de toepassing van dit artikel en van de artikelen 131 en 133 van deze richtlijn wordt een instelling geacht aan de output floor gebonden te zijn wanneer het overeenkomstig artikel 92, lid 3, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende totaal van de risicoposten van de instelling haar overeenkomstig artikel 92, lid 4, van die verordening berekende totaal van de risicoposten zonder output floor overschrijdt.

7. Voor de toepassing van lid 2 legt de bevoegde autoriteit van de instelling, zolang een instelling aan de output floor is gebonden, geen aanvullend-eigenvermogensvereiste op dat de risico’s die reeds volledig worden gedekt door het feit dat de instelling door de outputondergrens is gebonden, dubbel zou tellen.”;

(28) in artikel 106 wordt lid 1 vervangen door:

“1. De lidstaten machtigen de bevoegde autoriteiten om de instellingen de volgende verplichtingen op te leggen:

a) de in deel acht van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde informatie meer dan eenmaal per jaar te publiceren en termijnen vast te stellen voor de indiening van openbaarmakingsinformatie door grote en andere instellingen bij de EBA met het oog op de publicatie ervan op een gecentraliseerde EBA-website;

b) gebruik te maken van specifieke media en locaties voor andere publicaties dan de EBA-website voor gecentraliseerde openbaarmakingen of de financiële overzichten van instellingen.”;

(29) artikel 121 wordt vervangen door:

“Onverminderd de bepalingen van toepassing op een financiële holding of gemengde financiële holding die zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 21 bis, lid 1, eisen de lidstaten dat de leden van het leidinggevend orgaan van een financiële holding of een gemengde financiële holding als voldoende betrouwbaar bekend staan en voldoende kennis, bekwaamheid en ervaring bezitten als bedoeld in artikel 91, lid 1, om deze functie uit te oefenen, rekening houdend met de specifieke rol van een financiële holding of een gemengde financiële holding.”;

(30) in titel XII, hoofdstuk 3, wordt de volgende afdeling 0 ingevoegd:

“Afdeling 0

Toepassing van dit hoofdstuk op groepen beleggingsondernemingen

Artikel 110 bis

Toepassingsgebied voor groepen beleggingsondernemingen

Dit hoofdstuk is van toepassing op groepen beleggingsondernemingen als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 25, van Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlementen de Raad*, indien ten minste één beleggingsonderneming in die groep onderworpen is aan Verordening (EU) nr. 575/2013 overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033*14.

Dit hoofdstuk is niet van toepassing op groepen beleggingsondernemingen waarbij geen enkele beleggingsonderneming in die groep onderworpen is aan Verordening (EU) nr. 575/2013 overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) 2019/2033.”;

______

*14    Verordening (EU) 2019/2033 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 575/2013, (EU) nr. 600/2014 en (EU) nr. 806/2014 (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 1).”;

(31) artikel 131 wordt als volgt gewijzigd:

a) aan lid 5 wordt de volgende alinea toegevoegd:

Wanneer een als “ASI” aangemerkte instelling aan de output floor wordt gebonden, moet haar bevoegde of aangewezen autoriteit, naargelang het geval, het ASI-buffervereiste van de instelling herzien en ervoor zorgen dat de kalibratie ervan passend blijft.”;

b) in lid 5 bis wordt de tweede alinea vervangen door:

“Binnen zes weken na ontvangst van de in lid 7 van dit artikel bedoelde kennisgeving verstrekt het ESRB de Commissie een advies over de vraag of de ASI-buffer passend wordt geacht. Overeenkomstig artikel 16 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan ook de EBA de Commissie haar advies betreffende de buffer verstrekken.”;

c) in lid 15 wordt de eerste alinea vervangen door:

“Indien de som van het systeemrisicobufferpercentage zoals berekend voor de toepassing van lid 10, 11 of 12 van artikel 133 en het MSI-bufferpercentage of het ASI-bufferpercentage waaraan die instelling is onderworpen, hoger zou zijn dan 5 %, geldt de procedure als beschreven in lid 5 bis van dit artikel. Voor de toepassing van dit lid is de procedure van lid 5 bis van dit artikel niet van toepassing indien het besluit om een systeemrisicobuffer, ASI-buffer of MSI-buffer vast te stellen resulteert in een verlaging of geen verandering ten opzichte van de eerder vastgestelde percentages.”;

(32) artikel 133 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

“1. Elke lidstaat zorgt ervoor dat het mogelijk is voor de financiële sector of voor een of meer segmenten van die sector op alle of een segment van blootstellingen een systeemrisicobuffer bestaande uit tier 1-kernkapitaal in te stellen, als bedoeld in lid 5 van dit artikel, teneinde macroprudentiële of systemische risico's die niet vallen onder Verordening (EU) nr. 575/2013 en de artikelen 130 en 131 van deze richtlijn, in de zin van een risico op verstoring van het financiële stelsel met mogelijk ernstige nadelige gevolgen voor het financiële stelsel en de reële economie in een specifieke lidstaat, te voorkomen en te limiteren.”;

b) het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

“2 bis. Wanneer een instelling aan de output floor gebonden is, zijn de volgende punten allebei van toepassing:

a) het bedrag van het tier 1-kernkapitaal waarover het overeenkomstig de eerste alinea moet beschikken, wordt begrensd door het volgende bedrag:


waarbij

ET = het totaal zonder output floor van de risicoposten van een instelling, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

Ei = het bedrag zonder output floor van de risicoblootstellingen van een instelling voor het segment van blootstellingen i, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

rT, ri = rT en ri als gedefinieerd in de eerste alinea.

b) de bevoegde of aangewezen autoriteit van de instelling evalueert, naargelang het geval, onverwijld de kalibratie van het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages zodat deze passend blijven en de risico’s die reeds gedekt zijn doordat de instelling aan de output floor gebonden is, niet dubbel tellen.

De berekening in punt a) is van toepassing totdat de aangewezen autoriteit de in punt b) bedoelde herziening heeft voltooid en een nieuw besluit over de kalibratie van het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages heeft bekendgemaakt overeenkomstig de procedure van dit artikel. Vanaf dat moment is de in punt a) bedoelde bovengrens niet langer van toepassing.”;

c) lid 8, punt c), wordt vervangen door:

“c)de systeemrisicobuffer mag niet worden gebruikt voor:

i) risico’s die onder de artikelen 130 en 131 vallen;

ii) risico’s die volledig vallen onder de in artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde berekening;”;

d) aan lid 9 wordt punt g) toegevoegd:

“g)hoe de in artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde berekening van invloed is op de kalibratie van het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages, naargelang het geval, die de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit, naargelang het geval, voornemens is op te leggen.”;

e) de leden 11 en 12 worden vervangen door:

“11. Indien het bepalen of opnieuw bepalen van een of meer systeemrisicobufferpercentages voor blootstelling of segmenten van blootstellingen als bedoeld in lid 5 die onderworpen zijn aan een of meer systeemrisicobuffers, voor een van deze blootstellingen resulteert in een gecombineerd systeemrisicobufferpercentage van meer dan 3 % met een maximum van 5 %, verzoekt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit van de lidstaat die de buffer bepaalt, in de kennisgeving, gedaan uit hoofde van lid 9, de Commissie en het ESRB om advies.

Binnen een maand na ontvangst van de in lid 9 bedoelde kennisgeving verstrekt het ESRB de Commissie een advies over de vraag of de systeemrisicobuffer of -buffers passend worden geacht. Binnen twee maanden na ontvangst van de kennisgeving brengt de Commissie, rekening houdend met de beoordeling door het ESRB, haar advies uit over de vraag of het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages geen buitenproportionele nadelige gevolgen hebben voor het geheel of voor delen van het financiële stelsel in andere lidstaten of van de Unie als geheel, waardoor een belemmering voor de goede werking van de interne markt zou ontstaan.

Indien de Commissie een negatief advies uitbrengt, volgt de bevoegde autoriteit of, naargelang het geval, de aangewezen autoriteit van de lidstaat die de systeemrisicobuffer bepaalt, dat advies of motiveert zij waarom zij dit niet doet.

Indien een of meer instellingen waarop een of meer systeemrisicobufferpercentages van toepassing zijn, een dochteronderneming is waarvan de moederonderneming in een andere lidstaat is gevestigd, gaan het ESRB en de Commissie in hun adviezen ook na of zij het passend achten het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages op die instellingen toe te passen.

Indien de autoriteiten van de dochter- en de moederonderneming het oneens zijn over het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages die op die instelling van toepassing zijn, en in het geval van een negatief advies van de Commissie en het ESRB, kan de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit, naargelang het geval, de zaak overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 doorverwijzen naar de EBA en haar om bijstand verzoeken. Het besluit om het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages voor deze blootstellingen te bepalen, wordt opgeschort totdat de EBA een besluit heeft genomen.

Voor de toepassing van dit lid wordt de erkenning van een door een andere lidstaat overeenkomstig artikel 134 vastgesteld systeemrisicobufferpercentage niet meegerekend voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde drempels.

12. Indien het bepalen of opnieuw bepalen van een of meer systeemrisicobufferpercentages voor blootstellingen of segmenten van blootstellingen als bedoeld in lid 5 die onderworpen zijn aan een of meer systeemrisicobuffers, voor een van deze blootstellingen resulteert in een gecombineerd systeemrisicobufferpercentage van meer dan 5 %, verzoekt de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit, naargelang het geval, om toestemming van de Commissie voor het invoeren van een systeemrisicobuffer.

Binnen zes weken na ontvangst van de in lid 9 van dit artikel bedoelde kennisgeving verstrekt het ESRB de Commissie een advies over de vraag of de systeemrisicobuffer passend wordt geacht. Overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1093/2010 kan ook de EBA de Commissie haar advies betreffende die systeemrisicobuffer verstrekken binnen zes weken na ontvangst van de kennisgeving.

Binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 9 bedoelde kennisgeving stelt de Commissie, rekening houdend met de beoordeling door het ESRB en, in voorkomend geval, de EBA, en mits zij zich ervan heeft vergewist dat het systeemrisicobufferpercentage of de systeemrisicobufferpercentages geen buitenproportionele nadelige gevolgen hebben voor het geheel of voor delen van het financiële stelsel in andere lidstaten of van de Unie als geheel, waardoor het een belemmering voor de goede werking van de interne markt zou vormen, een handeling vast waarbij de bevoegde autoriteit of de aangewezen autoriteit, naargelang het geval, toestemming krijgt de voorgenomen maatregel te nemen.

Voor de toepassing van dit lid wordt de erkenning van een door een andere lidstaat overeenkomstig artikel 134 vastgesteld systeemrisicobufferpercentage niet meegerekend voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde drempel.”;

(33) artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 2, punt c), wordt vervangen door:

“c)een plan en een tijdschema voor de verhoging van het eigen vermogen met het oog op de volledige naleving van het gecombineerde buffervereiste of, indien van toepassing, het hefboombuffervereiste;”;

b) lid 3 wordt vervangen door:

“3. De bevoegde autoriteit beoordeelt het kapitaalconserveringsplan en keurt het plan uitsluitend goed indien zij het aannemelijk acht dat de tenuitvoerlegging van het plan voor voldoende instandhouding of verhoging van het kapitaal zou zorgen opdat de instelling binnen een termijn die de bevoegde autoriteit passend acht, aan haar gecombineerde buffervereiste of, indien van toepassing, haar hefboombuffervereiste, kan voldoen.”;

c) in lid 4 wordt punt b) vervangen door:

“b)gebruikmaken van haar bevoegdheden uit hoofde van artikel 102 om striktere beperkingen op uitkeringen vast te stellen dan die van artikel 141 en artikel 141 ter, naargelang het geval.”;

(34) in artikel 161 wordt lid 3 geschrapt.

Artikel 2

Wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU

Richtlijn 2014/59/EU*15 wordt als volgt gewijzigd:

(1) aan artikel 27 worden de volgende leden 6, 7 en 8 toegevoegd:

“6. Wanneer nieuwe leden van het leidinggevend orgaan of de directie worden benoemd uit hoofde van dit artikel en artikel 28 van deze richtlijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de beoordeling van de leden van het leidinggevend orgaan overeenkomstig artikel 91 ter, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU en van de medewerkers met een sleutelfunctie overeenkomstig artikel 91 quinquies, lid 1, van die richtlijn pas uitvoeren nadat zij hun functie hebben opgenomen.

Artikel 91 bis, lid 2, en artikel 91 quater, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU zijn niet van toepassing op de benoeming van nieuwe leden van het leidinggevend orgaan of de directie als bedoeld in de eerste alinea.

7. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat zij de in lid 6 bedoelde beoordelingen onverwijld uitvoeren. Zij ronden de beoordelingen af uiterlijk 20 werkdagen na de datum waarop zij de kennisgeving van aanstelling hebben ontvangen.

8. De bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsautoriteit onverwijld in kennis van het resultaat van de in lid 6 bedoelde beoordelingen.”;

(2) aan artikel 34 worden de volgende leden 7, 8 en 9 toegevoegd:

“7. Wanneer nieuwe leden van het leidinggevend orgaan of de directie worden benoemd uit hoofde van dit artikel en artikel 63 van deze richtlijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de beoordeling van de leden van het leidinggevend orgaan overeenkomstig artikel 91 ter, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU en van de medewerkers met een sleutelfunctie overeenkomstig artikel 91 quinquies, lid 1, van die richtlijn pas uitvoeren nadat zij hun functie hebben opgenomen.

Artikel 91 bis, lid 2, en artikel 91 quater, lid 2, van Richtlijn 2013/36/EU zijn niet van toepassing op de benoeming van nieuwe leden van het leidinggevend orgaan of de directie als bedoeld in de eerste alinea.

De eerste en tweede alinea zijn ook van toepassing op de beoordeling van de leden van het leidinggevend orgaan van de overbruggingsinstelling die uit hoofde van artikel 41 zijn benoemd onmiddellijk na het nemen van afwikkelingsmaatregelen.

8. De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat zij de in lid 7 bedoelde beoordelingen onverwijld uitvoeren. Zij ronden de beoordelingen af uiterlijk 20 werkdagen na de datum waarop zij de kennisgeving van aanstelling hebben ontvangen.

9. De bevoegde autoriteiten stellen de afwikkelingsautoriteit onverwijld in kennis van het resultaat van de in lid 7 bedoelde beoordelingen.”;

_______

*15    Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

Artikel 3

Omzetting

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen, uiterlijk [PB: gelieve de datum 18 maanden na de inwerkingtreding van deze wijziging van richtlijn in te vullen] worden vastgesteld en bekendgemaakt. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Zij passen die bepalingen toe met ingang van [PB: gelieve de datum 1 dag na de omzettingsdatum van deze richtlijn in te vullen].

De bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan de wijzigingen van artikel 1, punt 8), betreffende het prudentieel toezicht op bijkantoren uit derde landen, zijn echter van toepassing met ingang van [PB: gelieve de datum in te voegen = 12 maanden na de datum van toepassing van deze wijzigingsrichtlijn].

In afwijking van de vorige alinea passen de lidstaten de bepalingen inzake rapportage over bijkantoren uit derde landen in titel VI, hoofdstuk 1, afdeling II, onderafdeling 4, van Richtlijn 2013/36/EU, zoals ingevoegd bij deze richtlijn, toe vanaf de in de tweede alinea van dit artikel vastgestelde toepassingsdatum. 

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 4 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 5 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.