Artikelen bij COM(2021)802 - Energieprestatie van gebouwen (herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2021)802 - Energieprestatie van gebouwen (herschikking).
document COM(2021)802 NLEN
datum 15 december 2021

Artikel 1 - Onderwerp

1. Deze richtlijn stimuleert de verbetering van de energieprestatie van gebouwen  en de vermindering van broeikasgasemissies door gebouwen  in de Unie,  met als doel tegen 2050 tot een emissievrij gebouwenbestand te komen en  met inachtneming van zowel de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw als van de eisen voor het binnenklimaat en kostenefficiëntie.

2. Deze richtlijn voorziet in voorschriften met betrekking tot:

a) het algemeen, gemeenschappelijk kader voor een methode voor de berekening van de geïntegreerde energieprestatie van gebouwen en gebouwunits;

b) de toepassing van minimumeisen op de energieprestatie van nieuwe gebouwen en nieuwe gebouwunits;

c) de toepassing van minimumeisen op de energieprestatie van:

i) bestaande gebouwen,  en gebouwunits en onderdelen van gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan;

ii) tot de bouwschil behorende onderdelen van gebouwen die, na te zijn vernieuwd of vervangen, een significant effect op de energieprestatie van de bouwschil hebben; en

iii) technische bouwsystemen wanneer ze worden geïnstalleerd, vervangen of verbeterd;


 nieuw

d) de toepassing van minimumnormen voor energieprestaties op bestaande gebouwen en bestaande gebouwunits;

e) renovatiepaspoorten;

f) nationale plannen voor de renovatie van gebouwen;

g) duurzame mobiliteitsinfrastructuur in en naast gebouwen; en

h) slimme gebouwen;


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

d) nationale plannen om te zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen;

ie)de energie prestatie certificering van gebouwen of gebouwunits;

jf)de regelmatige keuring van verwarmings-  , ventilatie-  en airconditioningsystemen in gebouwen; en

kg)onafhankelijke systemen voor de controle van energieprestatiecertificaten  , renovatiepaspoorten, indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen (smart readiness indicators)  en inspectieverslagen.

3. De vereisten in deze richtlijn zijn minimumvereisten en beletten niet dat een lidstaat verdergaande maatregelen handhaaft of treft. Zulke maatregelen moeten verenigbaar zijn met het VWEU  Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Zij worden ter kennis van de Commissie gebracht.

Artikel 2 - Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1. “gebouw”: een overdekte constructie met muren waarvoor energie gebruikt wordt om het binnenklimaat te regelen;


 nieuw

2. “emissievrij gebouw”: gebouw met een zeer hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I, waarbij de zeer lage hoeveelheid energie die nog nodig is, volledig wordt gedekt door energie uit hernieuwbare bronnen die ter plaatse wordt gegenereerd of door energie afkomstig van een hernieuwbare-energiegemeenschap in de zin van Richtlijn (EU) 2018/2001 [gewijzigde RED] of van een systeem voor stadsverwarming en ‑koeling, overeenkomstig de vereisten van bijlage III;


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

32. “bijna-energieneutraal gebouw”: gebouw met een zeer hoge energieprestatie, zoals vastgesteld volgens bijlage I  , die niet lager mag liggen dan het kostenoptimale niveau voor 2023 zoals gerapporteerd door de lidstaten overeenkomstig artikel 6, lid 2, en waarbij   . dDe dichtbij nul liggende of zeer lage hoeveelheid energie die is vereist, dient in zeer aanzienlijke mate te worden  wordt geleverd uit hernieuwbare bronnen, en energie die ter plaatse of dichtbij uit hernieuwbare bronnen wordt geproduceerd te bevatten  , bevat ;


 nieuw

4. “minimumnormen voor energieprestaties”: regels op grond waarvan bestaande gebouwen moeten voldoen aan een energieprestatie-eis als onderdeel van een breed renovatieplan voor een gebouwenbestand of op een triggermoment op de markt (verkoop of huur), in een bepaalde periode of tegen een specifieke datum, als gevolg waarvan de renovatie van een bestaand gebouw in gang wordt gezet;

5. “openbare organen”: aanbestedende diensten als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2014/24/EU van het Europees Parlement en de Raad 53 ;


 2018/844 Art. 1, punt 1), a)

 nieuw

63. “technisch bouwsysteem”: technische uitrusting voor ruimteverwarming, ruimtekoeling, ventilatie, warm water voor huishoudelijke doeleinden, ingebouwde verlichting, gebouwautomatisering en -controle, elektriciteitsopwekking  en opslag van hernieuwbare energie  ter plaatse, of een combinatie daarvan, met inbegrip van systemen die gebruikmaken van energie uit hernieuwbare bronnen, van een gebouw of gebouwunit;


 2018/844 Art. 1, punt 1, b)

73 bis.“systeem voor gebouwautomatisering en -controle”: een systeem dat alle producten, software en technische diensten omvat die het energie-efficiënt, zuinig en veilig functioneren van technische bouwsystemen kunnen ondersteunen door middel van automatische controles en het vergemakkelijken van het handmatig beheer van die technische bouwsystemen;


 2010/31/EU

84. “energieprestatie van een gebouw”: de berekende of van de meter afgelezen hoeveelheid energie die nodig is om aan de vraag naar energie te voldoen die verband houdt met een normaal gebruik van het gebouw, waaronder energie die wordt gebruikt voor verwarming, koeling, ventilatie, warmwatervoorziening en verlichting;

95. “primaire energie”: energie uit hernieuwbare en niet-hernieuwbare bronnen die geen omzetting of transformatie heeft ondergaan;


 nieuw

10. “niet-hernieuwbare primaire-energiefactor”: niet-hernieuwbare primaire energie voor een bepaalde energiedrager, met inbegrip van de geleverde energie en de berekende energieverliezen als gevolg van de levering van energie aan de gebruikspunten, gedeeld door de geleverde energie;

11. “hernieuwbare primaire-energiefactor”: hernieuwbare primaire energie uit een plaatselijke, dichtbije of verafgelegen energiebron die via een bepaalde energiedrager wordt geleverd, met inbegrip van de geleverde energie en de berekende energieverliezen als gevolg van de levering van energie aan de gebruikspunten, gedeeld door de geleverde energie;

12. “totale primaire-energiefactor”: de gewogen som van de hernieuwbare en niet-hernieuwbare primaire-energiefactoren voor een bepaalde energiedrager;


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

136. “energie uit hernieuwbare bronnen”: energie uit hernieuwbare niet-fossiele bronnen, namelijk: wind, zon  (thermisch en fotovoltaïsch)   , aerothermische,  en geothermische en hydrothermische energie  , omgevingsenergie, getijdenenergie, golfslagenergie  en andere energie uit de oceanen, waterkracht, biomassa, stortgas, gas van rioolzuiveringsinstallaties en biogassen;

147. “bouwschil”: de geïntegreerde onderdelen die de binnenruimte van een gebouw scheiden van de buitenwereld;

158. “gebouwunit”: gedeelte, verdieping of appartement in een gebouw dat is ontworpen of gewijzigd om afzonderlijk te worden gebruikt;

169. “onderdeel van een gebouw”: technisch bouwsysteem of een onderdeel van de bouwschil;


 nieuw

17. “woning”: een kamer of een reeks kamers in een permanent gebouw of een structureel afgescheiden gedeelte van een gebouw dat ontworpen is voor bewoning door één particulier huishouden gedurende het hele jaar;

18. “renovatiepaspoort”: document met een op maat gesneden stappenplan voor de renovatie van een specifiek gebouw in verschillende stappen om de energieprestatie ervan aanzienlijk te verbeteren;

19. “grondige renovatie”: renovatie die een gebouw of gebouwunit transformeert

a) vóór 1 januari 2030, tot een bijna-energieneutraal gebouw;

b) vanaf 1 januari 2030, tot een emissievrij gebouw;

20. “gefaseerde grondige renovatie”: grondige renovatie die wordt uitgevoerd in verschillende stappen zoals beschreven in een renovatiepaspoort overeenkomstig artikel 10;


 2010/31/EU (aangepast)

2110.“ingrijpende renovatie”: de renovatie van een gebouw, waarbij

a) de totale kosten van de renovatie met betrekking tot de bouwschil of de technische bouwsystemen hoger zijn dan 25 % van de waarde van het gebouw, exclusief de grond,; of

b) meer dan 25 % van de oppervlakte van de bouwschil een renovatie ondergaat.

   De lidstaten kunnen ervoor opteren mogelijkheid a) of b) toe te passen;


 nieuw

22. “operationele broeikasgasemissies”: broeikasgasemissies die samenhangen met het energieverbruik van de technische bouwsystemen tijdens het gebruik en de exploitatie van het gebouw;

23. “broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus”: de gecombineerde broeikasgasemissies die verband houden met het gebouw, in alle fasen van de levenscyclus ervan, van “wieg” (de winning van de grondstoffen die worden gebruikt bij de bouw van het gebouw), via de productie en verwerking van materialen en de operationele fase van het gebouw, tot “graf” (ontmanteling van het gebouw en hergebruik, recycling, andere nuttige toepassingen en verwijdering van de materialen);

24. “aardopwarmingsvermogen (Global Warming Potential of GWP)”: indicator voor de kwantificering van de potentiële bijdrage van een gebouw aan de opwarming van de aarde gedurende de gehele levenscyclus van het gebouw;

25. “gescheiden prikkels”: gescheiden prikkels zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 52, van [herschikte EED];

26. “energiearmoede”: energiearmoede zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 49, van [herschikte EED];

27. “kwetsbare huishoudens”: huishoudens die in energiearmoede verkeren of huishoudens, met inbegrip van huishoudens met een lager middeninkomen, die bijzonder blootgesteld zijn aan hoge energiekosten en niet over de middelen beschikken om het gebouw waarin zij wonen, te renoveren;


 2010/31/EU (aangepast)

2811.“Europese norm”: een door het Europees Comité voor normalisatie, het Europees Comité voor elektrotechnische normalisatie of het Europees Instituut voor telecommunicatienormen goedgekeurde en voor publiek gebruik ter beschikking gestelde norm;

2912.“energieprestatiecertificaat”: een door een lidstaat, of door een door deze lidstaat aangewezen rechtspersoon erkend certificaat waarin het resultaat van de berekening van de energieprestatie van een gebouw of gebouwunit is opgenomen, welke is berekend volgens een overeenkomstig artikel 43 goedgekeurde methodologie;

3013.“warmtekrachtkoppeling”: gelijktijdige opwekking in één proces van thermische energie en elektrische en/of mechanische energie;

3114.“kostenoptimaal niveau” het energieprestatieniveau dat gedurende de geraamde economische levensduur de laagste kosten met zich meebrengt, waarbij:

a) de laagste kosten worden bepaald aan de hand van: 


 nieuw

i) de categorie en het gebruik van het betrokken gebouw;


 2010/31/EU

 nieuw

ii) de energiegerelateerde investeringskosten  op basis van officiële prognoses   ;,

iii) de onderhouds- en bedrijfskosten, (met inbegrip van energiekosten en -besparingen,  rekening houdend met de kosten van broeikasgasemissierechten; 


 nieuw

iv) de externe milieu- en gezondheidskosten van energieverbruik;


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

v) de betrokken gebouwencategorie, inkomsten van  ter plaatse  geproduceerde energie), waar van toepassing;

vi) en verwijderingskosten voor afvalbeheer , waar van toepassing; en

b) de geraamde economische levensduur door elke lidstaat wordt bepaald. Daarmee wordt gedoeld  en deze betrekking heeft op de resterende geraamde economische levensduur van een gebouw, waarbij de energieprestatie-eisen voor het gebouw in zijn geheel worden vastgesteld, hetzij op de geraamde economische levensduur van een onderdeel van een gebouw, waarbij de energieprestatie-eisen voor afzonderlijke onderdelen van gebouwen worden vastgesteld.

Het kostenoptimale niveau ligt binnen het scala van prestatieniveaus waar de berekende kosten-batenanalyse over de geraamde economische levensduur positief is;


 nieuw

32. “laadpunt”: laadpunt als gedefinieerd in artikel 2, punt 41), van [AFIR];

33. “geïsoleerd microsysteem”: systeem met een verbruik van minder dan 500 GWh in 2022, zonder interconnectie met andere systemen;

34. “slim opladen”: slim opladen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 14 terdecies, van Richtlijn (EU) 2018/2001 [gewijzigde RED];

35. “tweerichtingsladen”: tweerichtingsladen zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 14 quindecies, van Richtlijn (EU) 2018/2001 [gewijzigde RED];

36. “normen voor hypotheekportefeuilles”: mechanismen die hypotheekverstrekkers ertoe aanzetten de mediane energieprestatie van de portefeuille van door hun hypotheken gedekte gebouwen te verhogen en potentiële cliënten ertoe aan te zetten de energieprestatie van hun eigendom te verhogen in overeenstemming met de decarbonisatieambitie van de Unie en de desbetreffende energiedoelstellingen op het gebied van energieverbruik in gebouwen, waarbij wordt uitgegaan van de definitie van duurzame economische activiteiten in de EU-taxonomie;

37. “digitaal gebouwlogboek”: gemeenschappelijk register voor alle relevante gebouwgegevens, met inbegrip van gegevens met betrekking tot energieprestaties, zoals energieprestatiecertificaten, renovatiepaspoorten en indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen, aan de hand waarvan weloverwogen beslissingen kunnen worden genomen en informatie kan worden gedeeld binnen de bouwsector, tussen eigenaren en bewoners van gebouwen, financiële instellingen en overheidsinstanties;


 2010/31/EU

3815.“airconditioningsysteem”: een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van inpandige luchtbehandeling, waardoor de temperatuur wordt geregeld of kan worden verlaagd;


 2018/844 Art. 1, punt 1, c)

nieuw

3915 bis.“verwarmingssysteem”: een combinatie van de bestanddelen die nodig zijn voor een vorm van inpandige luchtbehandeling, waardoor de temperatuur wordt verhoogd;

4015 ter.“warmtegenerator”: het onderdeel van een verwarmingssysteem dat nuttige warmte genereert  voor in bijlage I genoemde toepassingen  via één of meerdere van de volgende processen:

a) de verbranding van brandstof in bijvoorbeeld een cv-ketel;

b) het joule-effect, dat plaatsvindt in de verwarmingselementen van een verwarmingssysteem met elektrische weerstand;

c) het opvangen van warmte uit de lucht, ventilatieafvoerlucht, of een water- of aardwarmtebron) met behulp van een warmtepomp;

4115 quater.“energieprestatiecontract”: een energieprestatiecontract zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2729, van Richtlijn (EU) …/… [herschikte richtlijn energie-efficiëntie]Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad 54 ;


 2010/31/EU

4216.“cv-ketel”: het geheel van ketellichaam en brander dat de verbrandingswarmte op vloeistoffen overbrengt;

4317.“nominaal vermogen”: het maximale verwarmingsvermogen, uitgedrukt in kW, dat door de fabrikant voor continu gebruik is aangegeven en gegarandeerd, waarbij het door hem aangegeven nuttig rendement wordt gehaald;

18. “warmtepomp”: een machine, toestel of installatie dat/die warmte uit de natuurlijke omgeving, zoals de lucht, het water of de bodem overdraagt aan gebouwen of industriële installaties door de natuurlijke warmtestroming om te keren van een lagere naar een hogere temperatuur. Bij omkeerbare warmtepompen kan de warmtestroming ook van het gebouw naar de natuurlijke omgeving plaatsvinden;

4419.“stadsverwarming of -koeling”: de distributie van thermische energie in de vorm van stoom, warm water of gekoelde vloeistoffen vanuit een centrale productie-installatie via een netwerk dat verbonden is met meerdere gebouwen of locaties, voor het verwarmen of koelen van ruimten of processen;


 nieuw

45. “bruikbare vloeroppervlakte”: de oppervlakte van de vloer van een gebouw die vereist is als parameter voor het kwantificeren van specifieke gebruiksomstandigheden uitgedrukt per vloeroppervlakte-eenheid en voor het toepassen van vereenvoudigingen en indelings- en de (her)bestemmingsregels;

46. “referentievloeroppervlakte”: de vloeroppervlakte die als referentiegrootte wordt gebruikt voor de beoordeling van de energieprestatie van een gebouw, berekend als de som van de bruikbare vloeroppervlakte van de ruimten binnen de bouwschil die voor de beoordeling van de energieprestatie is gespecificeerd;

47. “beoordelingsgrens”: de grens waarop de geleverde en de geëxporteerde energie worden gemeten of beoordeeld;

48. “ter plaatse”: het terrein en de grond waarop het gebouw zich bevindt en het gebouw zelf;

49. “dichtbij geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen”: energie uit hernieuwbare bronnen die is geproduceerd binnen een perimeter, op lokaal of districtsniveau, rond het beoordeelde gebouw, die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a) de energie kan alleen binnen die perimeter op lokaal of districtsniveau worden gedistribueerd en gebruikt via een speciaal distributienetwerk;

b) er kan een specifieke primaire-energiefactor worden berekend die alleen geldt voor de energie uit hernieuwbare bronnen die binnen die perimeter op lokaal of districtsniveau wordt geproduceerd; en

c) de energie kan ter plaatse voor het beoordeelde gebouw worden gebruikt door middel van een speciale aansluiting op de energieproductiebron, waarbij die speciale aansluiting specifieke apparatuur vereist voor de veilige levering en de meting van energie voor het eigen gebruik van het beoordeelde gebouw;

50. “diensten in verband met de energieprestatie van gebouwen of EPB-diensten”: diensten zoals verwarming, koeling, ventilatie, warm water voor huishoudelijke doeleinden en verlichting en andere waarvan het energieverbruik in aanmerking wordt genomen voor de energieprestatie van gebouwen;

51. “energiebehoeften”: de energie die moet worden geleverd aan of onttrokken uit een geklimatiseerde ruimte om de gewenste ruimtecondities gedurende een bepaalde tijd te handhaven, zonder rekening te houden met eventuele inefficiënties van technische bouwsystemen;

52. “energieverbruik”: energietoevoer naar een technisch bouwsysteem dat een EPB-dienst levert die bedoeld is om in een energiebehoefte te voorzien;

53. “voor eigen gebruik”: deel van ter plaatse of dichtbij geproduceerde hernieuwbare energie dat door technische systemen ter plaatse wordt gebruikt voor EPB-diensten;

54. “andere toepassingen ter plaatse”: energie die ter plaatse wordt gebruikt voor andere doeleinden dan EPB-diensten, zoals apparaten, diverse en hulpbelastingen of laadpunten voor elektromobiliteit;

55. “rekeninterval”: het discrete tijdsinterval dat wordt gebruikt voor de berekening van de energieprestatie;

56. “geleverde energie”: energie, uitgedrukt per energiedrager, die door de beoordelingsgrens heen wordt geleverd aan de technische bouwsystemen om te voorzien in de in aanmerking genomen toepassingen of om de geëxporteerde energie te produceren;

57. “geëxporteerde energie”: het aandeel van de hernieuwbare energie dat naar het energienet wordt geëxporteerd in plaats van ter plaatse te worden gebruikt voor eigen gebruik of voor andere toepassingen ter plaatse, uitgedrukt per energiedrager en per primaire-energiefactor.


 2018/844 Art. 1, punt 1, d)

20. “geïsoleerd microsysteem”: een geïsoleerd microsysteem zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 27, van Richtlijn 2009/72/EG van het Europees Parlement en de Raad 55 .


 2018/844 Art. 1, punt 2) (aangepast)

Artikel 32 - bis  Nationaal plan voor de renovatie van gebouwen   Langetermijnrenovatiestrategie

 2018/1999 Art. 53, punt 1), a)

 nieuw

1. Elke lidstaat stelt een langetermijnrenovatiestrategie   nationaal plan voor de renovatie van gebouwen  vast om ertoe bij te dragen   ervoor te zorgen  dat vóór het einde van 2050 het nationale bestand van zowel openbare als particuliere al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen tot een in hoge mate energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand is gerenoveerd en de kosteneffectieve   met als doel de  transformatie van bestaande gebouwen in bijna-energieneutrale   emissievrije  gebouwen wordt bevorderd.

Elke langetermijnrenovatiestrategie   Elk plan voor de renovatie van gebouwen  omvat:


 2018/844 Art. 1, punt 2

 nieuw

a) een overzicht van het nationale gebouwenbestand  voor verschillende gebouwtypen, bouwperioden en klimaatzones,   op basis, waar passend, van statistische steekproeven en het verwachte aandeel van gerenoveerde gebouwen in 2020   de nationale databank voor energieprestatiecertificaten overeenkomstig artikel 19, een overzicht van marktbelemmeringen en gevallen van marktfalen en een overzicht van de capaciteit in de bouwsector en de sectoren energie-efficiëntie en hernieuwbare energie  ;

b)de identificatie van kosteneffectieve wijzen van aanpak van renovatie naargelang het type gebouw en het klimaat, waarbij in voorkomend geval rekening wordt gehouden met relevante interventiemomenten in de levenscyclus van het gebouw;

c)beleid en acties om kosteneffectieve grondige renovatie van gebouwen, onder meer in gefaseerde vorm, te stimuleren en gerichte kosteneffectieve maatregelen en renovatie te ondersteunen, bijvoorbeeld door de invoering van een facultatieve regeling voor gebouwrenovatiepaspoorten;

d)een overzicht van beleidsmaatregelen en acties die zijn gericht op de slechtst presterende onderdelen van het nationale gebouwenbestand, dilemma’s in verband met gescheiden prikkels, en marktfalen, alsmede een overzicht van relevante nationale acties die energiearmoede helpen verminderen;

e)beleidsmaatregelen en acties gericht op alle openbare gebouwen;

f)een overzicht van nationale initiatieven ter bevordering van slimme technologieën en goed verbonden gebouwen en gemeenschappen, evenals vaardigheden en onderwijs in de bouw- en energie-efficiëntiesectoren, en

g)een empirisch onderbouwde raming van de verwachte energiebesparing en de voordelen in ruimere zin, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid, veiligheid en luchtkwaliteit.


 nieuw

b) een routekaart met nationaal vastgestelde streefcijfers en meetbare voortgangsindicatoren, met het oog op de doelstelling van klimaatneutraliteit in 2050, om te zorgen voor een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij nationaal gebouwenbestand en de transformatie van bestaande gebouwen tot emissievrije gebouwen tegen 2050;

c) een overzicht van de uitgevoerde en geplande beleidslijnen en maatregelen om de uitvoering van de routekaart uit hoofde van punt b) te ondersteunen; en

d) een overzicht van de investeringsbehoeften voor de uitvoering van het plan voor de renovatie van gebouwen, de financieringsbronnen en -maatregelen en de administratieve middelen voor de renovatie van gebouwen.

De in punt b) bedoelde routekaart omvat nationale streefcijfers voor 2030, 2040 en 2050 met betrekking tot het jaarlijkse energierenovatiepercentage, het primaire en het finale energieverbruik van het nationale gebouwenbestand en de broeikasgasemissiereducties ervan; specifieke tijdschema’s zodat gebouwen tegen 2040 en 2050 hogere energieprestatieklassen bereiken dan die van artikel 9, lid 1, in overeenstemming met het traject om het nationale gebouwenbestand te transformeren tot emissievrije gebouwen; een op feitelijke gegevens gebaseerde raming van de verwachte energiebesparing en van de voordelen in ruimere zin; en ramingen van de bijdrage van het plan voor de renovatie van gebouwen aan het behalen van het bindende nationale streefcijfer van de lidstaat voor broeikasgasemissies op grond van Verordening (EU) .../… [herziene verordening inzake de verdeling van de inspanningen], de energie-efficiëntiestreefcijfers van de Unie overeenkomstig Richtlijn (EU) …/…. [herschikte EED], de streefcijfers voor hernieuwbare energie van de Unie, met inbegrip van het indicatieve streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in de gebouwensector overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 [gewijzigde RED], en de klimaatdoelstelling voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119.

2. Elke lidstaat stelt om de vijf jaar aan de hand van het model in bijlage II een ontwerp van zijn plan voor de renovatie van gebouwen op en dient dit in bij de Commissie. Elke lidstaat dient het ontwerp van zijn plan voor de renovatie van gebouwen in als onderdeel van het in artikel 9 van Verordening (EU) 2018/1999 bedoelde ontwerp van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, en, indien de lidstaat een ontwerp van actualisering indient, van het in artikel 14 van die verordening bedoelde ontwerp van actualisering. In afwijking van artikel 9, lid 1, en artikel 14, lid 1, van die verordening dienen de lidstaten het eerste ontwerp van het plan voor de renovatie van gebouwen uiterlijk op 30 juni 2024 in bij de Commissie.


 2018/844 Art. 1, punt 2

 nieuw

2. In zijn langetermijnrenovatiestrategie legt elke lidstaat een stappenplan met maatregelen en op nationaal niveau vastgestelde meetbare voortgangsindicatoren vast met het oog op de langetermijndoelstelling voor 2050 om de broeikasgasemissies in de EU in vergelijking met 1990 met 80 tot 95 % te verminderen, teneinde een in hoge mate energie-efficiënt en koolstofvrij nationaal gebouwenbestand tot stand te brengen en de kosteneffectieve transformatie van bestaande gebouwen in bijna-energieneutrale gebouwen te bevorderen. In het stappenplan worden indicatieve mijlpalen voor 2030, 2040 en 2050 opgenomen en wordt nader bepaald hoe deze bijdragen tot de verwezenlijking van de energie-efficiëntiedoelstellingen van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2012/27/EU.

3. Ter ondersteuning van de mobilisering van investeringen in de renovatie die nodig is om de in lid 1 bedoelde doelstellingen te verwezenlijken, bevorderen de lidstaten de toegang tot passende mechanismen om:

a)projecten samen te voegen, onder meer via investeringsplatforms of -groepen, en consortia van kleine en middelgrote ondernemingen, met het oog op toegang voor investeerders en pakketoplossingen voor potentiële klanten;

b)het vermeende risico voor investeerders en de particuliere sector in verband met energie-efficiëntiewerkzaamheden te verkleinen;

c)publieke middelen als hefboom te gebruiken voor aanvullende particuliere investeringen of om specifieke tekortkomingen van de markt aan te pakken;

d)investeringen in een energie-efficiënt openbaar gebouwenbestand te leiden, in overeenstemming met de richtsnoeren van Eurostat, en

e)toegankelijke en transparante adviesinstrumenten te bieden, zoals centrale aanspreekpunten voor consumenten en energieadviesdiensten, in verband met op energie-efficiëntie gerichte renovaties en financieringsinstrumenten.

4. De Commissie verzamelt en verspreidt, ten minste onder overheidsdiensten, beste praktijken in verband met geslaagde publieke en particuliere financieringsregelingen voor op energie-efficiëntie gerichte renovatie, evenals informatie over regelingen om kleinschalige op energie-efficiëntie gerichte renovatieprojecten samen te voegen. De Commissie identificeert en verspreidt beste prakijken in verband met financiële prikkels voor renovatie vanuit het oogpunt van de consument, rekening houdend met kostenefficiëntieverschillen tussen de lidstaten.

35. Ter ondersteuning van de ontwikkeling van zijn langetermijnrenovatiestrategie   plan voor de renovatie van gebouwen  houdt elke lidstaat, voordat hij  het ontwerp van dat plan   die indient bij de Commissie, een openbare raadpleging over zijn  ontwerp van het plan   langetermijnrenovatiestrategie.  Bij de openbare raadpleging worden met name lokale en regionale autoriteiten en andere sociaal-economische partners betrokken, waaronder het maatschappelijk middenveld en instanties die met kwetsbare huishoudens werken.  Elke lidstaat voegt een samenvatting van de resultaten van de openbare raadpleging als bijlage bij zijn langetermijnrenovatiestrategie   ontwerp van het nationale plan voor de renovatie van gebouwen  .

Elke lidstaat stelt de raadplegingsregeling op een inclusieve wijze vast tijdens de uitvoering van zijn langetermijnrenovatiestrategie.


 nieuw

4. De Commissie beoordeelt het ontwerp van de nationale plannen voor de renovatie van gebouwen, waarbij zij met name nagaat of:

a) het ambitieniveau van de nationaal vastgestelde streefcijfers toereikend is en in overeenstemming is met de nationale verbintenissen inzake klimaat en energie die zijn vastgelegd in de nationale geïntegreerde energie- en klimaatplannen;

b) de beleidslijnen en maatregelen volstaan om de nationaal vastgestelde streefcijfers te halen;

c) de toewijzing van budgettaire en administratieve middelen volstaat voor de uitvoering van het plan;

d) de openbare raadpleging op grond van lid 3 voldoende inclusief is geweest; en

e) de plannen voldoen aan de voorschriften van lid 1 en in overeenstemming zijn met het model in bijlage II.

Na raadpleging van het bij artikel 30 ingestelde comité kan de Commissie de lidstaten landspecifieke aanbevelingen doen overeenkomstig artikel 9, lid 2, en artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999.

Met betrekking tot het eerste ontwerp van het plan voor de renovatie van gebouwen kan de Commissie uiterlijk zes maanden na de indiening van het plan door een lidstaat aan die lidstaat landspecifieke aanbevelingen doen.

5. Elke lidstaat houdt in zijn definitieve plan voor de renovatie van gebouwen rekening met de eventuele aanbevelingen van de Commissie. Een lidstaat die besluit geen gevolg te geven aan een aanbeveling of een aanzienlijk deel daarvan, motiveert dit ten aanzien van de Commissie en maakt zijn redenen openbaar.

6. Elke lidstaat dient om de vijf jaar zijn plan voor de renovatie van gebouwen in bij de Commissie, met gebruikmaking van het model in bijlage II. Elke lidstaat dient zijn plan voor de renovatie van gebouwen in als onderdeel van het in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999 bedoelde geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, en, indien de lidstaat een actualisering indient, van de in artikel 14 van die verordening bedoelde actualisering. In afwijking van artikel 3, lid 1, en artikel 14, lid 2, van die verordening dienen de lidstaten het eerste plan voor de renovatie van gebouwen uiterlijk op 30 juni 2025 in bij de Commissie.


 2018/844 Art. 1, punt 2

 nieuw

76. Elke lidstaat voegt nadere informatie over de uitvoering van zijn meest recente langetermijnrenovatiestrategie  of plan voor de renovatie van gebouwen   , onder meer over de geplande beleidsmaatregelen en acties, als bijlage bij zijn  volgende definitieve plan voor de renovatie van gebouwen   langetermijnrenovatiestrategie.  Elke lidstaat geeft aan of zijn nationale streefcijfers zijn gehaald. 


 nieuw

8. Elke lidstaat neemt in zijn geïntegreerde nationale energie- en klimaatvoortgangsverslagen overeenkomstig de artikelen 17 en 21 van Verordening (EU) 2018/1999 informatie op over de uitvoering van de in lid 1, punt b), van dit artikel bedoelde nationale streefcijfers en over de bijdrage van het plan voor de renovatie van gebouwen aan het behalen van het bindende nationale streefcijfer van de lidstaat voor broeikasgasemissies overeenkomstig Verordening (EU) .../… [herziene verordening inzake de verdeling van de inspanningen], de energie-efficiëntiestreefcijfers van de Unie overeenkomstig Richtlijn (EU) …/… [herschikte EED], de streefcijfers voor hernieuwbare energie van de Unie, met inbegrip van het indicatieve streefcijfer voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in de gebouwensector overeenkomstig Richtlijn (EU) 2018/2001 [gewijzigde RED], en de klimaatdoelstelling voor 2030 en de doelstelling inzake klimaatneutraliteit voor 2050 van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) 2021/1119.


 2018/844 Art. 1, punt 2

7. Elke lidstaat kan zijn langetermijnrenovatiestrategie gebruiken voor maatregelen inzake brandveiligheid en aan intense seismische activiteit gerelateerde risico’s die gevolgen hebben voor op energie-efficiëntie gerichte renovaties en voor de levensduur van gebouwen.


 2018/1999 Art. 53, punt 1, b)

8. De langetermijnrenovatiestrategie van elke lidstaat wordt bij de Commissie ingediend als onderdeel van de definitieve versie van het geïntegreerde nationale energie- en klimaatplan, als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 56 . In afwijking van artikel 3, lid 1, van die verordening wordt de eerste langetermijnrenovatiestrategie krachtens lid 1 van dit artikel uiterlijk op 10 maart 2020 bij de Commissie ingediend.


 2010/31/EU (aangepast)

nieuw

Artikel 43 - Vaststelling van een methodologie voor de berekening van de energieprestatie van gebouwen

De lidstaten passen voor de berekening van de energieprestatie van gebouwen een methodologie toe overeenkomstig het algemeen, gemeenschappelijk kader in bijlage I.

Deze   Die  methodologie wordt vastgesteld op nationaal of op regionaal niveau.

Artikel 54 - Vaststelling van de minimumeisen voor de energieprestatie

1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen opdat minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen of gebouwunits worden vastgesteld met het oog op  ten minste  het bereiken van de kostenoptimale niveaus. De energieprestatie wordt berekend volgens de in artikel 43 bedoelde methodologie. De berekening van kostenoptimale niveaus zal   geschiedt  volgens het in artikel 65 bedoelde vergelijkend methodologisch kader geschieden, zodra dat is ingevoerd.

Teneinde  ten minste  kostenoptimale niveaus te bereiken nemen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen opdat er minimumeisen voor de energieprestatie worden vastgesteld voor tot de bouwschil behorende onderdelen van een gebouw die, wanneer zij worden vervangen of vernieuwd, een belangrijk effect op de energieprestatie van de bouwschil hebben.

Bij het vaststellen van de eisen kunnen de lidstaten onderscheid maken tussen nieuwe en bestaande gebouwen alsmede tussen verschillende categorieën gebouwen.

In de  die eisen wordt rekening gehouden met de algemene gesteldheid van het binnenklimaat — om eventuele negatieve effecten zoals onvoldoende ventilatie te voorkomen —, met de plaatselijke omstandigheden, met de gebruiksbestemming en met de ouderdom van het gebouw.

De lidstaten zijn niet verplicht minimumeisen voor energieprestatie vast te stellen die niet kostenefficiënt zijn over de geraamde economische levensduur.

De lidstaten toetsen hun  De minimumvereisten voor energieprestatie worden regelmatig en ten minste om de vijf jaar getoetst, en passen ze zo nodig aan de technische vooruitgang in de  gebouwensector   bouwsector   , de resultaten van de in artikel 6 bedoelde berekening van de kostenoptimaliteit en de geactualiseerde nationale streefcijfers en beleidsinitiatieven inzake energie en klimaat  aangepast.


 nieuw

2. De lidstaten kunnen besluiten de in lid 1 bedoelde eisen aan te passen voor gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake energieprestatie hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen.


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

32. De lidstaten kunnen beslissen om ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen geen eisen als bedoeld in lid 1 vast te stellen of toe te passen:

a) gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de toepassing van bepaalde minimumeisen inzake energieprestatie hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;

ab)gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;

bc)tijdelijke gebouwen die niet langer dan twee jaar gebruikt worden, industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die in gebruik zijn bij een sector die onder een nationale sectorovereenkomst inzake energieprestatie valt;

cd)residentiële gebouwen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt, respectievelijk bedoeld zijn om minder dan vier maanden per jaar te worden gebruikt, of gedurende een beperkte gebruikstijd per jaar en met een verwacht energieverbruik van minder dan 25 % van wat het jaarlijkse energiegebruik zou opleveren;

de)alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2.

Artikel 65 - Berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie

1. De Commissie stelt middels gedelegeerde handelingen  is bevoegd om overeenkomstig de artikelen 2923, 24 en 25 uiterlijk op 30 juni 2011  gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot een vergelijkend methodologisch kader vast voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie voor gebouwen en onderdelen van gebouwen.  Uiterlijk 30 juni 2026 evalueert de Commissie het vergelijkend methodologisch kader voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestaties in bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, en voor afzonderlijke onderdelen van gebouwen. 

Het vergelijkend methodologisch kader wordt vastgesteld overeenkomstig bijlage VIIIII en maakt een onderscheid tussen nieuwe en bestaande gebouwen en tussen verschillende categorieën van gebouwen.

2. De lidstaten berekenen de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie aan de hand van het in lid 1 bedoelde vergelijkend methodologisch kader en de relevante parameters, zoals de klimatologische omstandigheden en de praktische toegankelijkheid van energie-infrastructuur, en vergelijken de resultaten van deze  die berekening met de geldende minimumeisen inzake energieprestatie.

De lidstaten brengen aan de Commissie verslag uit over alle inputgegevens en veronderstellingen die zij voor die berekeningen en de resultaten van die berekeningen hebben gebruikt. De lidstaten leggen die verslagen rRegelmatig en ten minste om de vijf jaar worden die verslagen door de lidstaten   geactualiseerd en  aan de Commissie voorgelegd. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 30 juni 2012 ingediend.   Het eerste verslag op basis van het herziene methodologisch kader overeenkomstig lid 1 wordt uiterlijk op 30 juni 2028 ingediend. 

3. Indien het resultaat van de overeenkomstig lid 2 uitgevoerde vergelijking aantoont dat de geldende minimumeisen inzake energieprestatie  meer dan 15 %   beduidend minder energie-efficiënt zijn dan de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie, geeft   neemt  de betrokken lidstaat in het in lid 2 bedoelde verslag  aan  de Commissie een schriftelijke verantwoording voor dit verschil; inzover het verschil niet kan worden verantwoord, gaat het verslag vergezeld van een plan  op  waarin de gepaste stappen worden geschetst om het verschil tegen de volgende in artikel 54, lid 1, bedoelde toets van de eisen inzake energieprestatie aanzienlijk te verminderen   te toetsen  .

4. De Commissie publiceert een verslag over de voortgang van de lidstaten bij het bereiken van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie.


 2018/844 Art. 1, punt 3

Artikel 76 - Nieuwe gebouwen  nieuw

1. De lidstaten zorgen ervoor dat nieuwe gebouwen vanaf de volgende data emissievrije gebouwen zijn conform bijlage III:

a) vanaf 1 januari 2027: nieuwe gebouwen die eigendom zijn van of gebruikt worden door overheidsinstanties; en

b) vanaf 1 januari 2030: alle nieuwe gebouwen.


 2018/844 artikel 1, punt 3) (aangepast)

 nieuw

1.  Zolang de voorschriften van lid 1 nog niet van toepassing zijn,   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen de lidstaten ervoor dat alle nieuwe gebouwen  ten minste bijna-energieneutrale gebouwen zijn en  aan de overeenkomstig artikel 54 vastgestelde minimumeisen voor energieprestatie voldoen.


 nieuw

2. De lidstaten zorgen ervoor dat het aardopwarmingsvermogen (GWP) gedurende de levenscyclus wordt berekend overeenkomstig bijlage III en wordt vermeld op het energieprestatiecertificaat van het gebouw:

a) vanaf 1 januari 2027 voor alle nieuwe gebouwen met een bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 2 000 vierkante meter; en

b) vanaf 1 januari 2030 voor alle nieuwe gebouwen.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van deze richtlijn met als doel bijlage III aan te passen aan de technologische vooruitgang en innovatie, in bijlage III aangepaste maximumwaarden voor energieprestaties vast te stellen voor gerenoveerde gebouwen en de maximumdrempels voor energieprestaties van emissievrije gebouwen aan te passen.

4. De lidstaten besteden, met betrekking tot nieuwe gebouwen, aandacht aan de kwesties van een gezond binnenklimaat, aanpassing aan de klimaatverandering, brandveiligheid, risico’s in verband met intense seismische activiteit en toegankelijkheid voor personen met een handicap. De lidstaten besteden ook aandacht aan koolstofverwijderingen via koolstofopslag in of op gebouwen.


 2018/844 Art. 1, punt 3

2. De lidstaten zorgen dat de technische, milieugerelateerde en economische haalbaarheid van eventuele alternatieve systemen met een hoog rendement in aanmerking wordt genomen alvorens met de bouw van nieuwe gebouwen wordt begonnen.


 2010/31/EU (aangepast)

Artikel 87 - Bestaande gebouwen

1. De lidstaten nemen de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer bestaande gebouwen een ingrijpende renovatie ondergaan, de energieprestatie van het gebouw of van het gerenoveerde deel daarvan tot het niveau van de overeenkomstig artikel 54 vastgestelde minimumeisen inzake energieprestatie wordt opgevoerd, voor zover dit  dat technisch, functioneel en economisch haalbaar is.

Die eisen worden toegepast op het gerenoveerde gebouw of de gerenoveerde gebouwunit als geheel. Daarnaast of in plaats daarvan kunnen er eisen worden toegepast op de gerenoveerde onderdelen van een gebouw.

2. Daarnaast treffen de lidstaten de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer   na de vernieuwing of vervanging van  een tot de bouwschil behorend onderdeel van een gebouw dat, na te zijn vernieuwd of vervangen, een significant effect op de energieprestatie van de bouwschil heeft, de energieprestatie van dat onderdeel van een gebouw aan minimumeisen inzake energieprestatie voldoet, voor zover dat technisch, functioneel en economisch haalbaar is.

De lidstaten stellen deze minimumeisen voor de energieprestatie vast overeenkomstig artikel 4.


 2018/844 artikel 1, punt 4) (aangepast)

 nieuw

3. De lidstaten stimuleren, met betrekking tot gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, alternatieve systemen met een hoog rendement, voor zover dit   dat  technisch, functioneel en economisch haalbaar is  . De lidstaten  , en besteden  , met betrekking tot gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan,  aandacht aan de problematiek van een gezond binnenklimaat,  aanpassing aan de klimaatverandering,  brandveiligheid, en risico’s in verband met intense seismische activiteit  , de verwijdering van gevaarlijke stoffen zoals asbest, en toegankelijkheid voor personen met een handicap  .


 nieuw

Artikel 9 - Minimumnormen voor energieprestaties

1. De lidstaten zorgen ervoor dat:

a) gebouwen en gebouwunits die eigendom zijn van overheidsorganen, op zijn laatst

i) na 1 januari 2027 ten minste energieprestatieklasse F hebben; en

ii) na 1 januari 2030 ten minste energieprestatieklasse E hebben;

b) niet voor bewoning bestemde gebouwen en gebouwunits, andere dan die welke eigendom zijn van openbare organen, op zijn laatst

i) na 1 januari 2027 ten minste energieprestatieklasse F hebben; en

ii) na 1 januari 2030 ten minste energieprestatieklasse E hebben;

c) voor bewoning bestemde gebouwen en gebouwunits op zijn laatst

i) na 1 januari 2030 ten minste energieprestatieklasse F hebben; en

ii) na 1 januari 2033 ten minste energieprestatieklasse E hebben.

In hun routekaart als bedoeld in artikel 3, lid 1, punt b), stellen de lidstaten specifieke tijdschema’s vast zodat de in dit lid bedoelde gebouwen tegen 2040 en 2050 hogere energieprestatieklassen bereiken, in overeenstemming met het traject om het nationale gebouwenbestand tegen 2050 te transformeren tot emissievrije gebouwen.

2. Naast de overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumnormen voor energieprestaties kan elke lidstaat minimumnormen voor energieprestaties vaststellen voor de renovatie van alle andere bestaande gebouwen.

In voorkomend geval worden die minimumnormen voor energieprestaties vastgesteld met het oog op de nationale routekaart en de in het nationale plan voor de renovatie van gebouwen opgenomen doelstellingen voor 2030, 2040 en 2050 en met het oog op de transformatie van het nationale gebouwenbestand tot emissievrije gebouwen tegen 2050.

3. De lidstaten ondersteunen de naleving van de minimumnormen voor energieprestaties overeenkomstig artikel 15 met alle volgende maatregelen:

a) voorzien in passende financiële maatregelen, met name die welke gericht zijn op kwetsbare huishoudens en mensen die met energiearmoede kampen of in een sociale woning wonen, in overeenstemming met artikel 22 van Richtlijn (EU) .../…. [herschikte EED];

b) verlenen van technische bijstand, onder meer via centrale aanspreekpunten;

c) opzetten van geïntegreerde financieringsregelingen;

d) wegnemen van niet-economische belemmeringen, met inbegrip van gescheiden prikkels; en

e) monitoring van sociale effecten, met name op de meest kwetsbaren.

4. Wanneer een gebouw wordt gerenoveerd om te voldoen aan een minimumnorm voor energieprestaties, zorgen de lidstaten ervoor dat wordt voldaan aan de minimumeisen inzake energieprestatie voor onderdelen van gebouwen uit hoofde van artikel 5 en, in het geval van ingrijpende renovatie, aan de minimumeisen inzake energieprestatie voor bestaande gebouwen uit hoofde van artikel 8.

5. De lidstaten kunnen beslissen om ten aanzien van de volgende categorieën gebouwen de in de leden 1 en 2 bedoelde minimumnormen voor energieprestaties niet toe te passen:

a) gebouwen die officieel beschermd zijn als onderdeel van een daartoe aangewezen omgeving, dan wel vanwege hun bijzondere architectonische of historische waarde, voor zover de naleving van de normen hun karakter of aanzicht op onaanvaardbare wijze zou veranderen;

b) gebouwen die worden gebruikt voor erediensten en religieuze activiteiten;

c) tijdelijke gebouwen die niet langer dan twee jaar gebruikt worden, industriepanden, werkplaatsen en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven met een lage energiebehoefte en niet voor bewoning bestemde gebouwen van landbouwbedrijven die gebruikt worden door een sector die onder een nationale sectorovereenkomst inzake energieprestatie valt;

d) voor bewoning bestemde gebouwen die minder dan vier maanden per jaar worden gebruikt, respectievelijk bedoeld zijn om minder dan vier maanden per jaar te worden gebruikt, of gedurende een beperkte gebruikstijd per jaar en met een verwacht energieverbruik van minder dan 25 % van wat het jaarlijkse energieverbruik zou opleveren;

e) alleenstaande gebouwen met een totale bruikbare vloeroppervlakte van minder dan 50 m2.

6. De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op de uitvoering van de in de leden 1 en 2 bedoelde minimumnormen voor energieprestaties, met inbegrip van passende toezichtsmechanismen en sancties overeenkomstig artikel 31.

Artikel 10 - Renovatiepaspoort

1. Uiterlijk op 31 december 2023 stelt de Commissie overeenkomstig artikel 29 gedelegeerde handelingen vast tot aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees kader voor renovatiepaspoorten, op basis van de criteria van lid 2.

2. Uiterlijk op 31 december 2024 voeren de lidstaten een regeling voor renovatiepaspoorten in op basis van het gemeenschappelijk kader dat overeenkomstig lid 1 is vastgesteld.

3. Het renovatiepaspoort voldoet aan de volgende eisen:

a) het wordt afgegeven door een gekwalificeerde en gecertificeerde deskundige, na een bezoek ter plaatse;

b) het omvat een renovatiestappenplan waarin de opeenvolgende en op elkaar voortbouwende renovatiestappen worden aangegeven met het oog op de transformatie van het gebouw tot een emissievrij gebouw uiterlijk in 2050;

c) het vermeldt de verwachte voordelen in termen van energiebesparing, besparingen op de energierekening en operationele broeikasgasemissiereducties, alsmede de voordelen in ruimere zin in verband met gezondheid en comfort en de verbeterde capaciteit van het gebouw voor aanpassing aan de klimaatverandering; en

d) het bevat informatie over mogelijke financiële en technische ondersteuning.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

 nieuw

Artikel 118 - Technische bouwsystemen, elektromobiliteit en indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (smart readiness indicator)

1. Ten behoeve van een optimaal energiegebruik van technische bouwsystemen stellen de lidstaten systeemeisen vast in verband met de algehele energieprestatie, het adequaat installeren, dimensioneren, afstellen en controleren van de technische bouwsystemen die in  nieuwe of  bestaande gebouwen worden geïnstalleerd. De lidstaten kunnen die systeemeisen ook op nieuwe gebouwen toepassen.   Bij het vaststellen van de eisen houden de lidstaten rekening met de ontwerpomstandigheden en de typische of gemiddelde werkingsomstandigheden. 

Er worden systeemeisen vastgesteld voor nieuwe technische bouwsystemen en voor de vervanging of de verbetering van technische bouwsystemen, en die eisen worden toegepast voor zover zij technisch, economisch en functioneel haalbaar zijn.


 nieuw

De lidstaten kunnen eisen vaststellen met betrekking tot de broeikasgasemissies van of het soort brandstof dat wordt gebruikt door warmtegeneratoren, mits dergelijke eisen geen ongerechtvaardigde marktbelemmering vormen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de eisen die zij vaststellen voor technische bouwsystemen, ten minste in overeenstemming zijn met de meest recente kostenoptimale niveaus.


 2018/844 Art. 1, punt 5

2. De lidstaten schrijven voor dat nieuwe gebouwen, indien dat technisch en economisch haalbaar is, worden uitgerust met zelfregulerende apparatuur die de temperatuur in elke kamer apart regelt of, indien dat gerechtvaardigd is, in een aangewezen verwarmde zone van de gebouwunit. In bestaande gebouwen is de installatie van dergelijke zelfregulerende apparatuur vereist wanneer de warmtegeneratoren worden vervangen, indien dat technisch en economisch haalbaar is.


 nieuw

3. De lidstaten schrijven voor dat emissievrije gebouwen worden uitgerust met meet- en regelapparatuur voor de bewaking en regulering van de binnenluchtkwaliteit. In bestaande gebouwen wordt de installatie van dergelijke apparatuur vereist wanneer een gebouw een ingrijpende renovatie ondergaat, voor zover dat technisch en economisch haalbaar is.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een technisch bouwsysteem wordt geïnstalleerd, de algehele energieprestatie van het gewijzigde onderdeel en, indien relevant, van het volledige gewijzigde systeem, wordt geëvalueerd. De resultaten worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de eigenaar van het gebouw, zodat ze beschikbaar blijven en kunnen worden gebruikt voor de controle op de inachtneming van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde minimumeisen en voor de afgifte van energieprestatiecertificaten.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

 nieuw

Artikel 12 -  Infrastructuur voor duurzame mobiliteit 

12. Met betrekking tot nieuwe niet voor bewoning bestemde gebouwen en niet voor bewoning bestemde gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, met meer dan tien   vijf  parkeerplaatsen, zorgen de lidstaten voor:

a) de installatie van minstens één oplaadpunt in de zin van Richtlijn 2014/94/EU van het Europees Parlement en de Raad 57 ,;


 nieuw

b) de installatie van voorbekabeling voor elke parkeerplaats om de installatie van laadpunten voor elektrische voertuigen in een later stadium mogelijk te maken; en

c) ten minste één fietsparkeerplaats voor elke autoparkeerplaats;


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

evenals infrastructuur voor leidingen, met name goten voor elektrische kabels, voor minstens één op de vijf parkeerplaatsen, om de installatie van oplaadpunten voor elektrische voertuigen in een later stadium mogelijk te maken, waar a) het parkeerterrein zich binnen het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, renovatiemaatregelen ook betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het gebouw, of b) het parkeerterrein zich naast het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, de renovatiemaatregelen betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het parkeerterrein.


 nieuw

De lidstaten zorgen ervoor dat de voorbekabeling zo wordt gedimensioneerd dat gelijktijdig gebruik van het verwachte aantal laadpunten mogelijk is.

In afwijking van de eerste alinea, punt a), zorgen de lidstaten ervoor dat voor nieuwe kantoorgebouwen en kantoorgebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan en meer dan vijf parkeerplaatsen hebben, ten minste één laadpunt wordt geïnstalleerd voor elke twee parkeerplaatsen.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

 nieuw

De Commissie brengt uiterlijk op 1 januari 2023 verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over hoe een gebouwenbeleid van de Unie kan bijdragen aan het bevorderen van de elektromobiliteit en stelt zo nodig maatregelen voor.

23. Voor Met betrekking tot alle niet voor bewoning bestemde gebouwen met meer dan 20 parkeerplaatsen stellen de lidstaten uiterlijk op 1 januari 2025 de voorschriften voor de installatie van een minimumaantal oplaadpunten vast   waarborgen de lidstaten uiterlijk 1 januari 2027 dat ten minste één laadpunt wordt geïnstalleerd voor elke tien parkeerplaatsen, en ten minste één fietsparkeerplaats voor elke autoparkeerplaats. In het geval van gebouwen die eigendom zijn van of gebruikt worden door overheidsinstanties, waarborgen de lidstaten uiterlijk 1 januari 2033 dat voorbekabeling wordt voorzien voor ten minste één op twee parkeerplaatsen. 


nieuw

3. De lidstaten kunnen de voorschriften voor het aantal fietsparkeerplaatsen overeenkomstig de leden 1 en 2 aanpassen voor specifieke categorieën niet voor bewoning bestemde gebouwen waar fietsen doorgaans minder worden gebruikt als vervoermiddel.


 2018/844 Art. 1, punt 5

 nieuw

4. De lidstaten kunnen besluiten om de in de leden 2 en 3 bedoelde voorschriften niet vast te stellen of toe te passen op gebouwen die eigendom zijn van en worden gebruikt door kleine en middelgrote ondernemingen zoals omschreven in titel I van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie 58 .

45. Met betrekking tot nieuwe voor bewoning bestemde gebouwen en voor bewoning bestemde gebouwen die ingrijpende renovaties ondergaan, met meer dan tien   drie  parkeerplaatsen, zorgen de lidstaten voor:

a) de installatie van infrastructuur voor leidingen, met name goten voor elektrische kabels,   voorbekabeling  om de installatie van oplaadpunten voor elektrische voertuigen op elke parkeerplaats in een later stadium mogelijk te maken;, en


 nieuw

b) ten minste twee fietsparkeerplaatsen voor elke woning.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

waar: a)    het parkeerterrein zich binnen het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, de renovatiemaatregelen betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het gebouw, of b)    het parkeerterrein zich naast het gebouw bevindt en, in het geval van ingrijpende renovaties, de renovatiemaatregelen betrekking hebben op het parkeerterrein of de elektrische infrastructuur van het parkeerterrein.


 nieuw

De lidstaten zorgen ervoor dat de voorbekabeling zo wordt gedimensioneerd dat gelijktijdig gebruik van de laadpunten op alle parkeerplaatsen mogelijk is. Wanneer het in geval van ingrijpende renovatie niet haalbaar is te zorgen voor twee fietsparkeerplaatsen voor elke woning, zorgen de lidstaten voor een passend aantal fietsparkeerplaatsen.


 2018/844 Art. 1, punt 5

 nieuw

56. De lidstaten kunnen besluiten de leden 12, 23 en 45 niet toe te passen op specifieke categorieën gebouwen wanneer: a) bouwvergunningsaanvragen of gelijkwaardige aanvragen wat betreft de leden 2 en 5 zijn ingediend uiterlijk op 10 maart 2021; b) de vereiste  voorbekabeling   infrastructuur voor leidingen afhankelijk is van geïsoleerde microsystemen, of de gebouwen zich bevinden in de ultraperifere gebieden in de zin van artikel 349 VWEU indien dit tot aanzienlijke problemen voor het functioneren van het lokale energiesysteem en een gevaar voor de stabiliteit van het lokale net leidt;.

c) de kosten van de oplaadinstallaties en leidingen meer bedragen dan 7 % van de totale kosten van de ingrijpende renovatie van het gebouw;

d) een openbaar gebouw overeenkomstig de omzetting van Richtlijn 2014/94/EU reeds onder vergelijkbare voorschriften valt.


 nieuw

6. De lidstaten zorgen ervoor dat de in de leden 1, 2 en 4 bedoelde laadpunten geschikt zijn voor slim opladen en, in voorkomend geval, tweerichtingsladen, en dat zij worden geëxploiteerd op basis van niet aan eigendomsrechten gebonden en niet-discriminerende communicatieprotocollen en normen, op interoperabele wijze en in overeenstemming met alle wettelijke normen en protocollen in de krachtens artikel 19, leden 6 en 7, van Verordening (EU) …/… [AFIR] vastgestelde gedelegeerde handelingen.

7. De lidstaten moedigen exploitanten van niet-openbaar toegankelijke laadpunten aan deze te exploiteren overeenkomstig artikel 5, lid 4, van Verordening (EU) .../….[AFIR], indien van toepassing.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

 nieuw

87. De lidstaten voorzien in maatregelen om de uitrol van oplaadpunten in nieuwe en bestaande al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen te vereenvoudigen en eventuele regelgevingsbelemmeringen, waaronder problemen inzake vergunnings- en goedkeuringsprocedures, weg te werken, onverminderd het eigendomsrecht en huurrecht van de lidstaten.  De lidstaten nemen belemmeringen voor de installatie van laadpunten in voor bewoning bestemde gebouwen met parkeerplaatsen weg, met name de noodzaak om toestemming te verkrijgen van de verhuurder of mede-eigenaren voor een particulier laadpunt voor eigen gebruik. 


 nieuw

De lidstaten zorgen ervoor dat technische bijstand beschikbaar is voor eigenaren van gebouwen en huurders die laadpunten willen installeren.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

 nieuw

98. De lidstaten nemen de behoefte aan   waarborgen  een coherent beleid voor gebouwen, zachte en groene mobiliteit en stedelijke planning in overweging.

9. De lidstaten zorgen ervoor dat, indien een technisch bouwsysteem wordt geïnstalleerd, vervangen of verbeterd, de algemene energieprestatie van het gewijzigde onderdeel en indien relevant, van het volledige gewijzigde systeem, wordt geëvalueerd. De resultaten worden gedocumenteerd en doorgegeven aan de eigenaar van het gebouw, zodat ze beschikbaar blijven en kunnen worden gebruikt voor de controle op de inachtneming van de overeenkomstig lid 1 van dit artikel vastgestelde minimumeisen en voor de afgifte van energieprestatiecertificaten. Onverminderd artikel 12 bepalen de lidstaten of de afgifte van een nieuw energieprestatiecertificaat vereist is.

Artikel 13 -  Gebouwen die gereed zijn voor slimme toepassingen 

110. Uiterlijk op 31 december 2019 stelt dDe Commissie stelt overeenkomstig artikel 2923, een gedelegeerde handeling  handelingen vast ter aanvulling van deze richtlijn door de vaststelling van  met betrekking tot een facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen. De waardering wordt gebaseerd op een evaluatie van het vermogen van een gebouw of een gebouwunit om zijn werking aan te passen aan de behoeften van de gebruiker en aan het net, alsmede om de energie-efficiëntie en de algehele prestatie ervan te verbeteren.

Overeenkomstig bijlage IVIa stelt de facultatieve gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen , het volgende vast :

a) de definitie voor de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen vast,; en

b) een berekeningsmethode daarvoor vast.


 nieuw

2. De Commissie stelt uiterlijk op 31 december 2025 overeenkomstig artikel 29 een gedelegeerde handeling vast op grond waarvan de gemeenschappelijke Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen overeenkomstig bijlage IV moet worden toegepast op niet voor bewoning bestemde gebouwen met verwarmingssystemen of met gecombineerde ruimteverwarmings- en ventilatiesystemen met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW.


2018/844 artikel 1, punt 5) (aangepast)

311. Uiterlijk op 31 december 2019 en nNa raadpleging van de relevante belanghebbenden stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met een nadere technische regeling van de effectieve uitvoering van de in lid 110 van dit artikel bedoelde regeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen, met een tijdschema voor een vrijblijvende testfase op nationaal niveau, en een toelichting over de complementariteit van de regeling met de in artikel 1611 bedoelde energieprestatiecertificaten.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 3026, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.


 nieuw

4. Uiterlijk op 31 december 2025 en na raadpleging van de relevante belanghebbenden stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met een nadere technische regeling van de effectieve toepassing van de in lid 2 bedoelde regeling op niet voor bewoning bestemde gebouwen met verwarmingssystemen of met gecombineerde verwarmings- en ventilatiesystemen met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 14 - Gegevensuitwisseling

1. De lidstaten zorgen ervoor dat eigenaren, huurders en beheerders van gebouwen rechtstreeks toegang hebben tot gegevens over hun bouwsystemen. Op hun verzoek krijgen derden toegang of worden de gegevens aan derden ter beschikking gesteld. De lidstaten bevorderen de volledige interoperabiliteit van diensten en van de gegevensuitwisseling binnen de Unie overeenkomstig lid 6.

Voor de toepassing van deze richtlijn omvatten de gegevens over bouwsystemen ten minste alle gegevens met betrekking tot de energieprestatie van onderdelen van een gebouw, de energieprestatie van gebouwdiensten, de systemen voor gebouwautomatisering en -controle, de meters en de laadpunten voor e-mobiliteit.

2. Bij het opzetten van de regels betreffende het beheer en de uitwisseling van gegevens, specificeren de lidstaten of, wanneer een lidstaat dat heeft bepaald, de aangewezen bevoegde instanties de regels over de toegang tot gegevens over de bouwsystemen voor in aanmerking komende partijen in overeenstemming met dit artikel en het toepasselijke rechtskader van de Unie.

3. Aan de eigenaar, huurder of beheerder van het gebouw worden geen extra kosten aangerekend voor de toegang tot hun gegevens of voor een verzoek om hun gegevens ter beschikking van derden te stellen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de vaststelling van de betrokken tarieven voor de toegang tot gegevens door andere in aanmerking komende partijen, zoals financiële instellingen, aggregatoren, energieleveranciers, leveranciers van energiediensten en nationale bureaus voor de statistiek of andere nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de ontwikkeling, productie en verspreiding van Europese statistieken. De lidstaten of, in voorkomend geval, de aangewezen bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat tarieven die worden opgelegd door gereguleerde entiteiten die gegevensdiensten verstrekken, redelijk en naar behoren verantwoord zijn.

4. De regels over de toegang tot en de opslag van gegevens voor de toepassing van deze richtlijn moeten in overeenstemming zijn met het desbetreffende recht van de Unie. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn geschiedt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 59 .

5. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de interoperabiliteitseisen en niet-discriminerende en transparante procedures voor de toegang tot de gegevens worden omschreven. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 30, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.


 2010/31/EU

Artikel 9 - Bijna-energieneutrale gebouwen

1. De lidstaten zien toe op het volgende:

a)uiterlijk 31 december 2020 zijn alle nieuwe gebouwen bijna-energieneutrale gebouwen, en

b)na 31 december 2018 zijn nieuwe gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest die eigenaar zijn van deze gebouwen, bijna-energieneutrale gebouwen.

De lidstaten stellen nationale plannen op om te zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen. Die nationale plannen kunnen voor verschillende categorieën gebouwen gedifferentieerde streefcijfers bevatten.

2. In het verlengde van de door de publieke sector vervulde voortrekkersrol ontwikkelen de lidstaten voorts beleid en stellen zij maatregelen vast, zoals het bepalen van streefcijfers, om de transformatie van gebouwen die worden gerenoveerd tot bijna-energieneutrale gebouwen te stimuleren, en stellen zij de Commissie daarvan in kennis in hun in lid 1 bedoelde nationale plannen.

3. De nationale plannen omvatten onder meer de volgende elementen:

a)de gedetailleerde door de lidstaten in de praktijk te hanteren definitie van bijna-energieneutrale gebouwen, waarin hun nationale, regionale of lokale omstandigheden in aanmerking worden genomen, en met inbegrip van een numerieke indicator van het primaire energieverbruik, uitgedrukt in kWh/m2 per jaar. Primaire energiefactoren die worden gebruikt om het primaire energieverbruik te bepalen, kunnen op nationale of regionale jaarlijkse gemiddelde waarden worden gebaseerd en kunnen relevante Europese normen in aanmerking nemen;

b)tussentijdse streefcijfers voor het verbeteren van de energieprestatie van nieuwe gebouwen tegen 2015, ter voorbereiding op de uitvoering van lid 1;

c)informatie over het in het kader van de leden 1 en 2 gevoerde beleid en de in datzelfde kader vastgestelde financiële of andere maatregelen ter bevordering van bijna-energieneutrale gebouwen, met inbegrip van nadere gegevens over nationale eisen en maatregelen in verband met het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in nieuwe gebouwen en in bestaande gebouwen die een ingrijpende renovatie ondergaan, in het kader van artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2009/28/EG en van de artikelen 6 en 7 van de onderhavige richtlijn.

4. De Commissie beoordeelt de in lid 1 bedoelde nationale plannen en gaat daarbij met name na of de door de lidstaten ter verwezenlijking van de doelstellingen van deze richtlijn overwogen maatregelen adequaat zijn. De Commissie kan met behoorlijke inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel om nadere specifieke informatie over de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde eisen verzoeken. In dat geval gaat de betrokken lidstaat binnen negen maanden na het verzoek van de Commissie over tot het verstrekken van de verlangde informatie of stelt hij wijzigingen voor. Na haar beoordeling kan de Commissie een aanbeveling doen.


 2018/1999 Art. 53, punt 3

5. De Commissie brengt om de vier jaar verslag uit bij het Europees Parlement en de Raad over de voortgang van de lidstaten bij het bevorderen van de toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen, als onderdeel van haar in artikel 35 van Verordening (EU) 2018/1999 vermelde verslag over de stand van de energie-unie. Op basis van dat verslag werkt zij, indien nodig, een actieplan uit en stelt aanbevelingen en maatregelen voor overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2018/1999 om het aantal van dergelijke gebouwen te doen toenemen en moedigt zij beste praktijken aan voor de kosteneffectieve transformatie van bestaande gebouwen tot bijna-energieneutrale gebouwen.


2010/31/EU

6. De lidstaten kunnen besluiten niet aan de in lid 1, onder a) en b), vermelde eisen te voldoen in specifieke te rechtvaardigen gevallen waarin de kosten-batenanalyse over de economische levensduur van het betrokken gebouw negatief is. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de beginselen van de desbetreffende wettelijke regelingen.

Artikel 1510 - Financiële stimulansen en marktbelemmeringen

1. Gezien het belang van het verschaffen van passende financierings- en andere instrumenten om de energieprestatie van gebouwen en de overgang naar bijna-energieneutrale gebouwen te stimuleren, ondernemen de lidstaten passende stappen om zich te beraden op de instrumenten die, in het licht van de nationale omstandigheden, het meest geschikt zijn.


 nieuw

1. De lidstaten voorzien in passende financiering, ondersteunende maatregelen en andere instrumenten waarmee marktbelemmeringen kunnen worden aangepakt en de nodige investeringen in energierenovaties kunnen worden gestimuleerd in overeenstemming met hun nationale plan voor de renovatie van gebouwen en met het oog op de transformatie van het nationale gebouwenbestand tot emissievrije gebouwen tegen 2050.

2. De lidstaten nemen passende regelgevende maatregelen om niet-economische belemmeringen voor de renovatie van gebouwen weg te nemen. Met betrekking tot gebouwen met meer dan één gebouwunit kunnen dergelijke maatregelen onder meer bestaan in het schrappen van unanimiteitsvereisten in mede-eigendomsstructuren of het toestaan dat mede-eigendomsstructuren directe ontvangers van financiële steun zijn.

3. De lidstaten maken zo kosteneffectief mogelijk gebruik van de nationale financiering en de beschikbare financiering die is vastgesteld op het niveau van de Unie, met name de faciliteit voor herstel en veerkracht, het Sociaal Klimaatfonds, de fondsen voor het cohesiebeleid, InvestEU, veilingopbrengsten uit de handel in emissierechten uit hoofde van Richtlijn 2003/87/EG [gewijzigde ETS] en andere openbare financieringsbronnen.

4. Om de mobilisering van investeringen te ondersteunen, bevorderen de lidstaten de inzet van financieringsmogelijkheden en financiële instrumenten, zoals op energie-efficiëntie gerichte leningen en hypotheken voor de renovatie van gebouwen, energieprestatiecontracten, fiscale stimulansen, belastingregelingen, financiering via de energierekening, garantiefondsen, fondsen voor grondige renovaties, fondsen voor renovaties met een significante minimumdrempel voor gerichte energiebesparingen en normen voor hypotheekportefeuilles. Zij oriënteren investeringen naar een energie-efficiënt bestand van openbare gebouwen, in overeenstemming met de richtsnoeren van Eurostat over de registratie van energieprestatiecontracten in overheidsrekeningen.

5. De lidstaten vergemakkelijken de samenvoeging van projecten met het oog op toegang voor investeerders en pakketoplossingen voor potentiële klanten.

De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat op energie-efficiëntie gerichte kredietverleningsproducten voor de renovatie van gebouwen op ruime schaal en op niet-discriminerende wijze door financiële instellingen worden aangeboden en zichtbaar en toegankelijk zijn voor consumenten. De lidstaten zorgen ervoor dat banken en andere financiële instellingen en investeerders informatie ontvangen over mogelijkheden om deel te nemen aan financiering voor de verbetering van de energieprestatie van gebouwen.

6. De lidstaten zorgen voor de oprichting van faciliteiten voor technische bijstand, onder meer via centrale aanspreekpunten, die gericht zijn op alle actoren die betrokken zijn bij de renovatie van gebouwen, waaronder huiseigenaren en administratieve, financiële en economische actoren, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen.

7. De lidstaten voorzien in maatregelen en financiering ter bevordering van onderwijs en opleiding om ervoor te zorgen dat er voldoende personeel is met de juiste vaardigheden die aansluiten bij de behoeften in de gebouwensector.


 2010/31/EU

 nieuw

84. De Commissie staat waar dat passend is op verzoek lidstaten bij bij het opstellen van nationale of regionale programma’s voor financiële ondersteuning, teneinde  de energieprestaties van  — met name bestaande — gebouwen energie-efficiënter te maken   te verbeteren  door ondersteuning te bieden bij het uitwisselen van beste praktijken tussen de verantwoordelijke nationale of regionale overheden of organen.

De Commissie verzamelt en verspreidt beste praktijken in verband met geslaagde publieke en particuliere financieringsregelingen en stimulansen voor renovatie en andere beleidslijnen en maatregelen, evenals informatie over regelingen om kleinschalige energierenovatieprojecten samen te voegen. De Commissie identificeert en verspreidt beste prakijken in verband met financiële prikkels voor renovatie vanuit het oogpunt van de consument, rekening houdend met kostenefficiëntieverschillen tussen de lidstaten.

5. Om verbetering te brengen in de financiering ter ondersteuning van de uitvoering van deze richtlijn, brengt de Commissie, die daarbij terdege het subsidiariteitsbeginsel in acht neemt, bij voorkeur voor eind 2011 een analyse uit over met name:

a)de doeltreffendheid, de juistheid van het niveau en het feitelijk gebruikte bedrag, van de structuurfondsen en de kaderprogramma’s die zijn gebruikt voor het verhogen van de energie-efficiëntie van gebouwen, in het bijzonder in de woningbouw;

b)de doeltreffendheid van het gebruik van middelen van de EIB en andere publieke financiële instellingen;

c)de coördinatie van uniale en nationale financiering en andere vormen van steun die als hefboom kunnen werken voor het stimuleren van investeringen in energie-efficiëntie, alsmede de adequaatheid van een dergelijke financiering voor het bereiken van de doelstellingen van de EU.

Op basis van die analyse en overeenkomstig het meerjarig financieel kader kan de Commissie vervolgens, indien zij dat passend acht, voorstellen betreffende uniale instrumenten bij het Europees Parlement en de Raad indienen.


 2018/844 Art. 1, punt 6

 nieuw

96. De lidstaten koppelen hun financiële maatregelen voor verbeteringen van de energie-efficiëntie   energieprestatie  in het kader van de renovatie van gebouwen aan de beoogde of verwezenlijkte energiebesparing, zoals bepaald door één of meer van de volgende criteria:

a) de energieprestatie van de apparatuur die of het materiaal dat voor de renovatie wordt gebruikt; in welk geval de apparatuur of het materiaal dat voor de renovatie is gebruikt, dient te worden geïnstalleerd door een installateur met het desbetreffende niveau van certificering of kwalificatie  en dient te voldoen aan de minimumeisen inzake energieprestaties voor onderdelen van gebouwen  ;

b) standaardwaarden voor de berekening van energiebesparingen in gebouwen;

c) de verwezenlijkte verbetering ten gevolge van de renovatie, door de vóór en na de renovatie afgegeven energieprestatiecertificaten met elkaar te vergelijken;

d) de resultaten van een energieaudit;

e) de resultaten van een andere relevante, transparante en proportionele methode die de verbetering in energieprestatie aantoont.


 nieuw

10. Uiterlijk vanaf 1 januari 2027 geven de lidstaten geen financiële stimulansen meer voor de installatie van fossiel gestookte cv-ketels, met uitzondering van die welke vóór 2027 voor investeringen zijn geselecteerd overeenkomstig artikel 7, lid 1, punt h), i), derde streepje, van Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds 60 en artikel 73 van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 61 betreffende de strategische GLB-plannen.

11. De lidstaten stimuleren grondige renovatie en omvangrijke programma’s die gericht zijn op een groot aantal gebouwen en resulteren in een algehele vermindering van de vraag naar primaire energie met ten minste 30 %, met hogere financiële, fiscale, administratieve en technische ondersteuning.

De lidstaten ervoor zorgen dat een gefaseerde grondige renovatie die publieke financiële stimulansen ontvangt, verloopt volgens de stappen in een renovatiepaspoort.

12. Financiële stimulansen worden in de eerste plaats gericht op kwetsbare huishoudens en mensen die met energiearmoede kampen of in een sociale woning wonen, in overeenstemming met artikel 22 van Richtlijn (EU) .../…. [herschikte EED].

13. Lidstaten die financiële stimulansen geven aan eigenaren van gebouwen of gebouwunits voor de renovatie van gehuurde gebouwen of gebouwunits, zorgen ervoor dat de financiële stimulansen zowel de eigenaren als de huurders ten goede komen, met name door huursteun te verlenen of plafonds voor huurverhogingen op te leggen.


 2018/844 Art. 1, punt 6

6 bis.    Voor databanken voor energieprestatiecertificaten is het toegestaan gegevens te verzamelen over het gemeten of berekende energieverbruik van de desbetreffende gebouwen, met inbegrip van ten minste openbare gebouwen waarvoor overeenkomstig artikel 12 een energieprestatiecertificaat in de zin van artikel 13 is afgegeven.

6 ter.    Op verzoek worden voor statistische en onderzoeksdoeleinden en aan de eigenaar van het gebouw ten minste geaggregeerde geanonimiseerde gegevens conform de Unievoorschriften en nationale voorschriften inzake gegevensbescherming ter beschikking gesteld.


2010/31/EU

 nieuw

7. De bepalingen van deze richtlijn vormen voor de lidstaten geen beletsel om prikkels voor nieuwe gebouwen, renovaties of onderdelen van gebouwen boven de kostenoptimale niveaus in te stellen.

Artikel 1611 - Energieprestatiecertificaten

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om een systeem van energieprestatiecertificaten voor gebouwen op te zetten.

Het energieprestatiecertificaat bevat naast de energieprestatie van een gebouw  , uitgedrukt door een numerieke indicator van het primaire energieverbruik in kWh/(m2.jaar),  ook referentiewaarden, zoals minimumeisen inzake energieprestatie,  minimumnormen voor energieprestaties, vereisten voor bijna-energieneutrale gebouwen en vereisten voor emissievrije gebouwen,  zodat de eigenaars of huurders van het gebouw of van een gebouwunit de energieprestatie ervan kunnen vergelijken en beoordelen. Het energieprestatiecertificaat kan extra informatie bevatten zoals het jaarlijks energieverbruik voor niet voor bewoning bestemde gebouwen en het percentage energie uit hernieuwbare bronnen in het totale energieverbruik.


 nieuw

2. Uiterlijk 31 december 2025 voldoet het energieprestatiecertificaat aan het model in bijlage V. Het vermeldt de energieprestatieklasse van het gebouw volgens een gesloten schaal met uitsluitend de letters A tot en met G. De letter A stemt overeen met emissievrije gebouwen als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, en de letter G stemt overeen met de 15 % slechtst presterende gebouwen in het nationale gebouwenbestand op het moment van invoering van de schaal. De lidstaten zorgen ervoor dat de resterende klassen (B tot en met F) zo worden ingedeeld dat de energieprestatie-indicatoren gelijkmatig zijn verdeeld over de energieprestatieklassen. De lidstaten garanderen een gemeenschappelijke visuele identiteit voor energieprestatiecertificaten op hun grondgebied.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificaten kwalitatief, betrouwbaar en betaalbaar zijn. Zij zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificaten worden afgegeven door onafhankelijke deskundigen na een bezoek ter plaatse.


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

42. Het energieprestatiecertificaat bevat aanbevelingen voor de kostenoptimale of kostenefficiënte verbetering van de energieprestatie  en de vermindering van de operationele broeikasgasemissies  van een gebouw of een gebouwunit, tenzij  het gebouw of de gebouwunit al voldoet aan de desbetreffende norm voor emissievrije gebouwen   er voor een dergelijke verbetering geen redelijk potentieel is ten opzichte van de geldende energieprestatie-eisen.

De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen omvatten:

a) maatregelen uitgevoerd in verband met een ingrijpende renovatie van de bouwschil of een of meer technische bouwsystemen; en

b) maatregelen voor individuele onderdelen van een gebouw, losstaand van een ingrijpende renovatie van de bouwschil of een of meer technische bouwsystemen.

53. De in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen moeten technisch haalbaar zijn voor het gebouw in kwestie  en een raming bieden voor de energiebesparingen en de vermindering van de operationele broeikasgasemissies. Zij   en kunnen een raming bieden van de terugverdientijden of de kostenvoordelen gedurende de economische levensduur ervan.


 nieuw

6. In de aanbevelingen wordt onder meer aangegeven of het verwarmings- of airconditioningsysteem kan worden aangepast om te werken bij efficiëntere temperatuurinstellingen, zoals afgifte op lage temperatuur bij met water gevulde verwarmingssystemen, met inbegrip van ontwerpeisen voor het thermisch vermogen en temperatuur-/debieteisen.


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

74. Het energieprestatiecertificaat geeft aan waar de eigenaar of huurder meer informatie kan verkrijgen, mede over de kostenefficiëntie van de in het energieprestatiecertificaat gedane aanbevelingen. De beoordeling van de kostenefficiëntie is gebaseerd op een reeks standaardvoorwaarden, bijvoorbeeld de beoordeling van energiebesparing en onderliggende energieprijzen en een voorlopige kostenraming. Daarnaast bevat zij informatie over de stappen die moeten worden ondernomen om de aanbevelingen ten uitvoer te leggen. Aan de eigenaar of huurder kan ook andere informatie worden verstrekt over aanverwante onderwerpen als energieaudits of prikkels van financiële of andere aard en financieringsmogelijkheden  , of advies over manieren om de klimaatbestendigheid van het gebouw te verhogen  .

5. Onverminderd de nationale regelgeving, stimuleren de lidstaten overheidsinstanties om rekening te houden met de voortrekkersrol die zij op het gebied van energieprestatie van gebouwen dienen te vervullen, onder meer door binnen de geldigheidsperiode van het energieprestatiecertificaat dat is afgegeven voor gebouwen waarvan zij eigenaar zijn, de daarin opgenomen aanbevelingen op te volgen.

86. De certificering van gebouwunits is mogelijk op basis van:

a) een gemeenschappelijke certificering voor het gehele gebouw; of

b) de keuring van een andere representatieve gebouwunit met dezelfde energierelevante kenmerken in hetzelfde gebouw.

97. De certificering van eengezinswoningen mag gebaseerd zijn op de beoordeling van een ander representatief gebouw met een soortgelijk ontwerp, soortgelijke omvang en soortgelijke feitelijke energieprestatie, indien dergelijke overeenstemming kan worden gegarandeerd door de deskundige die het energieprestatiecertificaat afgeeft.

108. Het energieprestatiecertificaat is niet langer dan tien   vijf  jaar geldig.  Voor gebouwen met energieprestatieklasse A, B of C, zoals vastgesteld overeenkomstig lid 2, is de maximale geldigheidsperiode van het energieprestatiecertificaat echter tien jaar. 

9. De Commissie stelt uiterlijk in 2011, in overleg met de betrokken sectoren, een vrijwillige gemeenschappelijke regeling voor Europese Uniecertificering van de energieprestatie van niet voor bewoning bestemde gebouwen vast. Deze maatregel wordt vastgesteld volgens de in artikel 26, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. De lidstaten worden aangemoedigd om die regeling te erkennen of te gebruiken, of een gedeelte ervan te gebruiken door haar aan te passen aan de nationale omstandigheden.


 nieuw

11. De lidstaten stellen vereenvoudigde procedures voor de actualisering van een energieprestatiecertificaat beschikbaar wanneer alleen afzonderlijke elementen worden verbeterd (afzonderlijke of op zichzelf staande maatregelen).

De lidstaten stellen vereenvoudigde procedures voor de actualisering van een energieprestatiecertificaat beschikbaar wanneer maatregelen worden uitgevoerd die in een renovatiepaspoort zijn opgenomen.


 2010/31/EU (aangepast)

nieuw

Artikel 1712 - De afgifte van energieprestatiecertificaten

1. De lidstaten zorgen ervoor dat een  digitaal  energieprestatiecertificaat wordt afgegeven voor:

a) gebouwen of gebouwunits die worden gebouwd,  een ingrijpende renovatie hebben ondergaan, worden  verkocht of aan een nieuwe huurder verhuurd  of waarvoor een huurcontract wordt verlengd  ; en

b) gebouwen waar een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2   die eigendom zijn van of      worden bezet door overheidsorganen   een overheidsinstantie wordt bezet en die veelvuldig door het publiek wordt bezocht. Op 9 juli 2015 wordt die drempel van 500 m2 tot 250 m2 verlaagd.

De verplichting om een energieprestatiecertificaat af te geven geldt niet wanneer er voor het betrokken gebouw of de betrokken gebouwunit een geldig certificaat voorhanden is dat is afgegeven overeenkomstig hetzij Richtlijn  2010/31/EU   2002/91/EG, hetzij de onderhavige richtlijn.

2. De lidstaten eisen dat bij de bouw, verkoop of verhuur van een gebouw of gebouwunit  of bij de vernieuwing van een huurcontract  het energieprestatiecertificaat of een kopie daarvan aan de toekomstige nieuwe huurder of koper wordt getoond en aan de koper of nieuwe huurder wordt overhandigd.

3. Wanneer een gebouw vóór de bouw  of ingrijpende renovatie  ervan wordt verkocht of verhuurd, kunnen de lidstaten de verkoper ertoe verplichten, in afwijking van de leden 1 en 2, een beoordeling van de toekomstige energieprestatie van dat gebouw te verstrekken; in dat geval wordt het energieprestatiecertificaat uiterlijk na voltooiing van de bouw  of de renovatie  van het gebouw afgegeven  en geeft het de as-builtstatus weer   .

4. De lidstaten eisen dat, wanneer: gebouwen met een energieprestatiecertificaat; gebouwunits in een gebouw met een energieprestatiecertificaat; en gebouwunits met een energieprestatiecertificaat   gebouwen of gebouwunits die  te koop of te huur worden aangeboden,  een energieprestatiecertificaat hebben     en dat  de energieprestatie-indicator  en -klasse  van het energieprestatiecertificaat van het gebouw of de gebouwunit, al naargelang het geval, in de   online- en offline-  advertenties  , met inbegrip van vastgoedportaalsites, worden   in commerciële media wordt vermeld.


nieuw

De lidstaten voeren steekproefsgewijze of andere controles uit om de naleving van deze voorschriften te waarborgen.   


2010/31/EU

5. De bepalingen van dit artikel worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke nationale regelgeving inzake gemeenschappelijk eigendom of gemeenschappelijk bezit.

6. De lidstaten kunnen de in artikel 4, lid 2, bedoelde categorieën van gebouwen van de toepassing van de leden 1, 2, 4 en 5 van dit artikel uitsluiten.

67. De mogelijke gevolgen van energieprestatiecertificaten voor eventuele gerechtelijke procedures worden overeenkomstig de nationale regelgeving bepaald.


nieuw

7. De lidstaten zorgen ervoor dat alle afgegeven energieprestatiecertificaten worden geüpload naar de in artikel 19 bedoelde databank voor de energieprestatie van gebouwen. De upload bevat het volledige energieprestatiecertificaat, met inbegrip van alle gegevens die nodig zijn voor de berekening van de energieprestatie van het gebouw.


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

Artikel 1813 - Afficheren van energieprestatiecertificaten

1. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat in gebouwen waarvoor overeenkomstig artikel 1712, lid 1, een energieprestatiecertificaat is afgegeven, waar een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2   die  door overheidsinstanties wordt   worden  bezet en die veelvuldig door het publiek wordt   worden  bezocht, het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek. Op 9 juli 2015 wordt die drempel van 500 m2 tot 250 m2 verlaagd.

2. De lidstaten schrijven voor dat bij gebouwen waarvoor overeenkomstig artikel 1712, lid 1, een energieprestatiecertificaat is afgegeven en waar een totale bruikbare vloeroppervlakte van meer dan 500 m2 frequent door het publiek wordt bezocht, het energieprestatiecertificaat wordt geafficheerd op een opvallende plaats die duidelijk zichtbaar is voor het publiek.

3. De bepalingen van dit artikel  de leden 1 en 2 houden geen verplichting in om de in het energieprestatiecertificaat opgenomen aanbevelingen te afficheren.


 nieuw

Artikel 19 - Databanken voor de energieprestatie van gebouwen

1. Elke lidstaat zet een nationale databank voor de energieprestatie van gebouwen op, die het mogelijk maakt gegevens te verzamelen over de energieprestaties van de gebouwen en de algehele energieprestatie van het nationale gebouwenbestand.

De databank maakt het mogelijk gegevens te verzamelen met betrekking tot energieprestatiecertificaten, keuringen, het renovatiepaspoort van gebouwen, de indicator van gereedheid voor slimme toepassingen en het berekende of van de meter afgelezen energieverbruik van de betrokken gebouwen.

2. De databank is openbaar toegankelijk, met inachtneming van de Unieregels en nationale regels voor gegevensbescherming. De lidstaten waarborgen de toegang tot het volledige energieprestatiecertificaat voor eigenaren, huurders en beheerders van gebouwen en voor financiële instellingen met betrekking tot de gebouwen in hun investeringsportefeuille. Voor gebouwen die te huur of te koop worden aangeboden, zorgen de lidstaten ervoor dat de toekomstige huurders of kopers toegang krijgen tot het volledige energieprestatiecertificaat.

3. De lidstaten maken informatie openbaar over het aandeel gebouwen in het nationale gebouwenbestand dat beschikt over een energieprestatiecertificaat, alsmede geaggregeerde of geanonimiseerde gegevens over de energieprestatie van de betrokken gebouwen. De openbare informatie wordt ten minste tweemaal per jaar geactualiseerd. De lidstaten stellen geanonimiseerde of geaggregeerde informatie op verzoek ter beschikking van openbare en onderzoeksinstellingen, zoals nationale bureaus voor de statistiek.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie in de nationale databank ten minste eenmaal per jaar wordt doorgegeven aan de waarnemingspost voor het gebouwenbestand.

5. De Commissie stelt uiterlijk op 30 juni 2024 een uitvoeringshandeling vast met een gemeenschappelijk model voor de overdracht van de informatie aan de waarnemingspost voor het gebouwenbestand.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 30, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

6. Met het oog op de samenhang en de consistentie van de informatie zorgen de lidstaten ervoor dat de nationale databank voor de energieprestatie van gebouwen interoperabel en geïntegreerd is met andere administratieve databanken die informatie over gebouwen bevatten, zoals het nationale gebouwkadaster en digitale gebouwlogboeken.


 2018/844 Art. 1, punt 7 (aangepast)

 nieuw

Artikel 2014 - Keuring van verwarmingssystemen   Keuringen 

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen voor het instellen van regelmatige keuringen van de toegankelijke delen van verwarmings  -, ventilatie en airconditioning  systemen of van gecombineerde ruimteverwarmings- en ventilatiesystemen met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW, zoals de warmtegenerator, het controlesysteem en de circulatiepomp(en), die voor de verwarming van gebouwen worden gebruikt.  Het nominale vermogen van het systeem wordt gebaseerd op de som van het nominale vermogen van de verwarmings- en airconditioningsgeneratoren.   


 nieuw

2. De lidstaten stellen afzonderlijke keuringsregelingen vast voor de keuring van residentiële en niet-residentiële systemen.

3. De lidstaten kunnen de frequentie van de keuringen laten variëren naargelang het type en het nominaal vermogen van het systeem, rekening houdend met de kosten voor de keuring van het systeem en de geraamde besparingen van energiekosten die uit de keuring kunnen voortvloeien. De systemen worden ten minste om de vijf jaar gekeurd. Systemen met generatoren met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW worden ten minste om de twee jaar gekeurd.

4. De keuring omvat een beoordeling van de generator of generatoren, de circulatiepompen, de ventilatoren en het controlesysteem. De lidstaten kunnen besluiten aanvullende onder bijlage I vallende bouwsystemen in de keuringsregelingen op te nemen.


 2018/844 Art. 1, punt 7 (aangepast)

 nieuw

De keuring omvat een beoordeling van het rendement en de dimensionering van de warmtegenerator  of generatoren en van de belangrijkste onderdelen ervan  , vergeleken met de verwarmingsbehoeften van het gebouw en houdt, in voorkomend geval, rekening met het vermogen van het verwarmingssysteem of het gecombineerd ruimteverwarmings- en ventilatiesysteem om zijn prestatie onder typische of gemiddelde werkingsomstandigheden te optimaliseren.  In voorkomend geval wordt bij de keuring nagegaan of het haalbaar is het systeem met andere en efficiëntere temperatuurinstellingen te laten werken, waarbij de veilige werking van het systeem wordt gewaarborgd. 


 nieuw

De keuringsregeling omvat een beoordeling van de dimensionering van het ventilatiesysteem, vergeleken met de behoeften van het gebouw, en houdt rekening met het vermogen van het ventilatiesysteem om zijn prestatie onder typische of gemiddelde werkingsomstandigheden te optimaliseren.


 2018/844 Art. 1, punt 7 (aangepast)

 nieuw

Indien na een overeenkomstig dit artikel  lid verrichte keuring niets aan het verwarmingssysteem of aan het gecombineerd ruimteverwarmings- en ventilatiesysteem of aan de verwarmingsbehoeften van het gebouw is veranderd, kunnen de lidstaten besluiten dat de dimensionering van de warmtegenerator   belangrijkste onderdelen of de werking bij andere temperaturen  niet opnieuw moet worden beoordeeld.

52. Technische bouwsystemen die expliciet vallen onder een overeengekomen energieprestatiecriterium of een contractuele regeling waarin een overeengekomen niveau van energie-efficiëntieverbetering is vermeld, zoals energieprestatiecontracten, of die worden beheerd door een nutsbedrijf- of netwerkexploitant en daarom aan prestatiemonitoringmaatregelen aan de systeemzijde zijn onderworpen, zijn vrijgesteld van de in lid 1 vastgestelde voorwaarden, op voorwaarde dat deze aanpak hetzelfde globale resultaat oplevert als lid 1.

63. Als alternatief voor lid 1 en oOp voorwaarde dat deze aanpak hetzelfde globale resultaat oplevert als lid 1 kunnen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers worden geadviseerd over de vervanging van warmtegeneratoren, andere wijzigingen van het verwarmingssysteem of van het gecombineerd ruimteverwarmings- en ventilatiesysteem en alternatieve oplossingen om  de prestatie,  het rendement en de geschikte dimensie van die systemen te beoordelen.

Vooraleer de in de eerste alinea van dit lid bedoelde alternatieve maatregelen worden toegepast, documenteert elke lidstaat, in een verslag aan de Commissie, de gelijkwaardigheid van het effect van die maatregelen met het effect van de in lid 1 bedoelde maatregelen.


 2018/1999 Art. 53, punt 5

Dit verslag wordt bij de Commissie ingediend als onderdeel van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999.


 2018/844 Art. 1, punt 7 (aangepast)

 nieuw

74. De lidstaten stellen de voorschriften vast om ervoor te zorgen dat, voor zover dat technisch en economisch haalbaar is, niet voor bewoning bestemde gebouwen met verwarmingssystemen of met gecombineerde ruimteverwarmings- en ventilatiesystemen met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW,  uiterlijk 31 december 2024   vóór het einde van 2025 met systemen voor gebouwautomatisering en -controle zijn uitgerust.  Uiterlijk 31 december 2029 wordt de drempel voor het nominale vermogen verlaagd tot 70 kW. 

De systemen voor gebouwautomatisering en -controle kunnen:

a) het energieverbruik permanent controleren, bijhouden, analyseren en de bijsturing ervan mogelijk maken;

b) de energie-efficiëntie van het gebouw toetsen, efficiëntieverliezen van technische bouwsystemen opsporen, en de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de voorzieningen of technische installaties informeren over mogelijkheden om de energie-efficiëntie te verbeteren; en

c) communicatie met verbonden technische bouwsystemen en andere apparaten in het gebouw mogelijk maken, en interoperabel zijn met technische bouwsystemen van verschillende soorten eigendomstechnologieën, toestellen en fabrikanten.

85. De lidstaten kunnen   stellen  voorschriften vaststellen om ervoor te zorgen dat  nieuwe  voor bewoning bestemde gebouwen  en voor bewoning bestemde gebouwen die ingrijpende renovaties ondergaan, met ingang van 1 januari 2025  uitgerust zijn met:

a) de functie van permanent elektronisch toezicht waarmee het rendement van de systemen wordt gemeten en de eigenaren of beheerders van het gebouw worden geïnformeerd wanneer het rendement aanzienlijk is gedaald en wanneer onderhoud aan het systeem noodzakelijk is,; en

b) doeltreffende controlefuncties om optimale energieopwekking, ‑distributie en ‑opslag en optimaal energieverbruik te waarborgen.

96. Gebouwen die voldoen aan lid 74 of lid 85 zijn vrijgesteld van de in lid 1 vastgestelde voorschriften.


 nieuw

10. De lidstaten voorzien in controleregelingen of alternatieve maatregelen, waaronder digitale instrumenten, om te certificeren dat de geleverde bouw- en renovatiewerken voldoen aan de vooropgezette energieprestaties en in overeenstemming zijn met de minimumeisen inzake energieprestaties zoals vastgelegd in de bouwvoorschriften.

11. De lidstaten nemen een beknopte analyse van de controleregelingen en de resultaten daarvan op als bijlage bij het in artikel 3 bedoelde plan voor de renovatie van gebouwen. De lidstaten die voor de in lid 6 van dit artikel vermelde alternatieve maatregelen hebben gekozen, nemen een beknopte analyse en de resultaten van de alternatieve maatregelen op.


 2018/844 Art. 1, punt 7

Artikel 15 - Keuring van airconditioningsystemen

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen voor het instellen van regelmatige keuringen van de toegankelijke delen van airconditioningsystemen of gecombineerde airconditionings- en ventilatiesystemen met een nominaal vermogen van meer dan 70 kW. De keuring omvat een beoordeling van het rendement en de dimensionering van het airconditioningsysteem vergeleken met de koelingsbehoeften van het gebouw en, in voorkomend geval, rekening houdend met het vermogen van het airconditioningsysteem of het gecombineerde airconditioning- en ventilatiesysteem om zijn prestaties onder typische of gemiddelde werkingsomstandigheden te optimaliseren.

Indien na een overeenkomstig dit lid verrichte keuring niets aan het airconditioningsysteem of het gecombineerde airconditioning- en ventilatiesysteem of de koelingsbehoeften van het gebouw is veranderd, kunnen de lidstaten besluiten dat de dimensionering van het airconditioningsysteem niet opnieuw moet worden beoordeeld.

Lidstaten die uit hoofde van artikel 1, lid 3, strengere voorschriften handhaven, zijn vrijgesteld van de verplichting tot kennisgeving daarvan aan de Commissie.

2. Technische bouwsystemen die expliciet vallen onder een overeengekomen energieprestatiecriterium of een contractuele regeling waarin een overeengekomen niveau van energie-efficiëntieverbetering is vermeld, zoals energieprestatiecontracten, of die worden beheerd door een nutsbedrijf- of netwerkexploitant en daarom aan prestatiemonitoringmaatregelen aan de systeemzijde zijn onderworpen, zijn vrijgesteld van de in lid 1 vastgestelde voorwaarden, op voorwaarde dat deze aanpak hetzelfde globale resultaat oplevert als lid 1.

3. Als alternatief voor lid 1 en op voorwaarde dat deze aanpak hetzelfde globale resultaat oplevert als lid 1, kunnen de lidstaten maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de gebruikers worden geadviseerd over de vervanging van airconditioningsystemen of gecombineerde airconditioning- en ventilatiesystemen, over andere wijzigingen van het airconditioningsysteem of het gecombineerde airconditioning- en ventilatiesysteem en over alternatieve oplossingen om het rendement en de geschikte dimensie van die systemen te beoordelen.

Vooraleer de in de eerste alinea van dit lid bedoelde alternatieve maatregelen worden toegepast, documenteert elke lidstaat, in een verslag aan de Commissie, de gelijkwaardigheid van het effect van die maatregelen met het effect van de in lid 1 bedoelde maatregelen.


 2018/1999 Art. 53, punt 6

Dit verslag wordt bij de Commissie ingediend als onderdeel van de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen van de lidstaten, als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/1999.


 2018/844 Art. 1, punt 7

4. De lidstaten stellen voorschriften vast om ervoor te zorgen dat, voor zover dat technisch en economisch haalbaar is, niet voor bewoning bestemde gebouwen met airconditioningsystemen of gecombineerde airconditioning- en ventilatiesystemen met een nominaal vermogen van meer dan 290 kW, vóór het einde van 2025 met systemen voor gebouwautomatisering en -controle zijn uitgerust.

De systemen voor gebouwautomatisering en -controle kunnen:

a)het energieverbruik permanent controleren, bijhouden, analyseren en de bijsturing ervan mogelijk maken;

b)de energie-efficiëntie van het gebouw toetsen, efficiëntieverliezen van technische bouwsystemen opsporen, en de persoon die verantwoordelijk is voor het beheer van de voorzieningen of technische installaties informeren over mogelijkheden om de energie-efficiëntie te verbeteren; en

c)communicatie met verbonden technische bouwsystemen en andere apparaten in het gebouw mogelijk maken, en interoperabel zijn met technische bouwsystemen van verschillende soorten eigendomstechnologieën, toestellen en fabrikanten.

5. De lidstaten voorzien in voorschriften om ervoor te zorgen dat voor bewoning bestemde gebouwen uitgerust zijn met:

a)de functie van permanent elektronisch toezicht waarmee het rendement van de systemen wordt gemeten en de eigenaren of beheerders van het gebouw worden geïnformeerd wanneer het rendement aanzienlijk is gedaald en wanneer onderhoud aan het systeem noodzakelijk is, en

b)doeltreffende controlefuncties om optimale energieopwekking, ‑distributie en ‑opslag en optimaal energieverbruik te waarborgen.

6. Gebouwen die voldoen aan lid 4 of lid 5 zijn vrijgesteld van de in lid 1 vastgestelde voorschriften.


 2010/31/EU (aangepast)

nieuw

Artikel 2116 - Verslagen over de keuring van verwarmings-  ,ventilatie-   en airconditioningsystemen

1. Na elke keuring van een verwarmings-  , ventilatie-  of airconditioningsysteem wordt er een keuringsverslag uitgebracht. Het keuringsverslag bevat het resultaat van de overeenkomstig artikel 2014 of 15 verrichte keuring alsmede aanbevelingen voor een kostenefficiënte verbetering van de energieprestatie van het gekeurde systeem.

De  Die aanbevelingen kunnen worden gebaseerd op een vergelijking van de energieprestatie van het gekeurde systeem met het best haalbare systeem dat beschikbaar is en met een soortgelijk systeem waarvan alle relevante onderdelen voldoen aan het door de desbetreffende wetgeving vereiste energieprestatieniveau.

2. Het keuringsverslag wordt aan de eigenaar of huurder van het gebouw overhandigd.


 nieuw

3. Het keuringsverslag wordt overeenkomstig artikel 19 naar de nationale databank voor de energieprestatie van gebouwen geüpload.


 2010/31/EU (aangepast)

nieuw

Artikel 2217 - Onafhankelijke deskundigen

1. De lidstaten zorgen ervoor dat de energieprestatiecertificering van gebouwen  , de opstelling van renovatiepaspoorten, de beoordeling van de gereedheid voor slimme toepassingen,  en de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen op onafhankelijke wijze worden uitgevoerd door gekwalificeerde en/of  gecertificeerde   erkende deskundigen die hetzij zelfstandig hetzij in dienst van een openbaar orgaan of particuliere onderneming optreden.

De deskundigen worden geaccrediteerd   gecertificeerd overeenkomstig artikel 26 van Richtlijn (EU) …/… [herschikte EED]  naargelang hun competenties.

2. De lidstaten stellen informatie over opleiding en accrediteringen   certificeringen  beschikbaar voor het publiek. De lidstaten zien erop toe dat regelmatig bijgewerkte lijsten van gekwalificeerde en/of geaccrediteerde  gecertificeerde deskundigen, dan wel regelmatig bijgewerkte lijsten van geaccrediteerde  gecertificeerde bedrijven die de diensten van dergelijke deskundigen aanbieden, voor het publiek beschikbaar worden gesteld.


 nieuw

Artikel 23 - Certificering van professionals in de gebouwensector

1. De lidstaten zorgen ervoor dat professionals in de gebouwensector die geïntegreerde renovatiewerken uitvoeren, over de nodige bekwaamheid beschikken overeenkomstig artikel 26 [herschikte EED].

2. Waar passend en haalbaar zorgen de lidstaten ervoor dat certificerings- of gelijkwaardige kwalificatieregelingen beschikbaar zijn voor aanbieders van geïntegreerde renovatiewerken, wanneer dit niet onder artikel 18, lid 3, van Richtlijn (EU) 2018/2001 [gewijzigde RED] of artikel 26 van Richtlijn (EU) …/….[herschikte EED] valt.


 2010/31/EU (aangepast)

nieuw

Artikel 2418 - Onafhankelijk controlesysteem

1. De lidstaten zien erop toe dat er overeenkomstig bijlage IIVI onafhankelijke controlesystemen worden ingesteld voor de energieprestatiecertificaten en  dat onafhankelijke controlesystemen worden ingesteld voor de renovatiepaspoorten, de indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen en   voor de keuringsverslagen van verwarmings- en airconditioningsystemen. De lidstaten kunnen afzonderlijke systemen voor de controle op energieprestatiecertificaten  , renovatiepaspoorten, indicatoren voor slimme gereedheid  en voor de controle op verslagen inzake de keuring van verwarmings- en airconditioningsystemen instellen.

2. De lidstaten mogen de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de onafhankelijke controlesystemen delegeren.

Indien zij dat doen, dienen zij ervoor te zorgen dat de onafhankelijke controlesystemen ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig bijlage VIII.

3. De lidstaten vereisen dat de energieprestatiecertificaten  , de renovatiepaspoorten, de indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen  en de in lid 1 bedoelde keuringsverslagen  als bedoeld in lid 1  op verzoek ter beschikking worden gesteld van de bevoegde instanties of organen.


 2018/844 Art. 1, punt 8 (aangepast)

 nieuw

Artikel 2519 - Evaluatie

De Commissie, bijgestaan door het bij   in  artikel 3026 ingestelde  bedoelde comité, verricht uiterlijk  eind 2027   op 1 januari 2026 een evaluatie van deze richtlijn in het licht van de ervaring die is opgedaan en de vooruitgang die is geboekt met de toepassing ervan en doet zo nodig voorstellen.

In het kader van die evaluatie  beoordeelt de Commissie of de toepassing van deze richtlijn in combinatie met andere wetgevingsinstrumenten met betrekking tot energie-efficiëntie en broeikasgasemissies van gebouwen, met name door middel van koolstofbeprijzing, voldoende vooruitgang oplevert in de richting van een volledig koolstofvrij en emissievrij gebouwenbestand tegen 2050, dan wel of verdere bindende maatregelen op Unieniveau moeten worden genomen, met name verplichte minimumnormen voor energieprestaties voor het hele gebouwenbestand.   onderzoekt dDe Commissie onderzoekt  ook op welke wijze de lidstaten geïntegreerde stads- of buurtbenaderingen in het gebouwen- en energie-efficiëntiebeleid van de Unie kunnen toepassen, waarbij wordt gewaarborgd dat elk gebouw aan de minimumeisen voor de energieprestatie voldoet, bijvoorbeeld door middel van algemene renovatieregelingen die van toepassing zijn op een aantal gebouwen in een ruimtelijke context in plaats van op een enkel gebouw. De Commissie evalueert met name de behoefte aan een verdere verbetering van de energieprestatiecertificaten overeenkomstig artikel 11.


2018/844 artikel 1, punt 9) (aangepast)

Artikel 19 bis

Haalbaarheidsstudie

De Commissie verricht vóór 2020 een haalbaarheidsstudie die de mogelijkheden nagaat en een tijdschema voorstelt voor het invoeren van de keuring van autonome ventilatiesystemen, alsook van een facultatief gebouwrenovatiepaspoort in aanvulling op de energieprestatiecertificaten, teneinde te komen tot een op kwaliteitscriteria gebaseerd renovatiestappenplan voor de lange termijn voor specifieke gebouwen die volgt op een energieaudit en een beeld geeft van de maatregelen en renovaties die de energieprestaties zouden kunnen verbeteren.


 2010/31/EU

nieuw

Artikel 2620 - Informatie

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de eigenaars of huurders van gebouwen of gebouwunits en alle betrokken marktdeelnemers te informeren over de verschillende methoden en praktijken die dienen om de energieprestatie te verbeteren. De lidstaten nemen met name de nodige maatregelen om kwetsbare huishoudens op maat gesneden informatie te verstrekken.


 2018/844 Art. 1, punt 10

2. De lidstaten verstrekken eigenaars of huurders van gebouwen met name informatie over de energieprestatiecertificaten en het doel ervan, alsmede over kosteneffectieve maatregelen, en, voor zover van toepassing, de beschikbare financiële instrumenten om de energieprestatie van het gebouw te verbeteren en om cv-ketels op fossiele brandstoffen te vervangen door duurzamere alternatieven. De lidstaten verstrekken deze informatie door middel van toegankelijke en transparante adviesinstrumenten, zoals renovatieadvies en centrale aanspreekpunten.


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw

De Commissie assisteert de lidstaten op hun verzoek bij het organiseren van voorlichtingscampagnes in het kader van lid 1 en de eerste alinea van dit lid; deze kunnen worden opgezet in de vorm van uniale programma’s.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat er begeleiding en scholing beschikbaar zijn voor degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van deze richtlijn. Die begeleiding en scholing zijn toegespitst op het belang van betere energieprestatie en moeten het in beschouwing nemen van de optimale combinatie van verbeteringen in energie-efficiëntie,  de vermindering van broeikasgasemissies,  gebruikmaking van energie uit hernieuwbare bronnen en stadsverwarming en -koeling bij het plannen, ontwerpen, bouwen en renoveren van industrie- en woongebieden, mogelijk maken.  Dergelijke begeleiding en scholing kunnen ook betrekking hebben op structurele verbeteringen, aanpassing aan de klimaatverandering, brandveiligheid, risico’s in verband met intense seismische activiteit, de verwijdering van gevaarlijke stoffen zoals asbest, emissies van luchtverontreinigende stoffen (met inbegrip van fijnstof) en toegang voor personen met een handicap. 

4. De Commissie wordt uitgenodigd om voortdurend verbetering in haar informatiediensten aan te brengen, met name in de website die is opgezet als Europees portaal voor energie-efficiëntie in gebouwen, en die zich richt op burgers, beroepsbeoefenaren en overheidsinstanties, met als doel de lidstaten bij te staan bij hun voorlichtings- en bewustmakingsinspanningen. Die website kan als informatie ook links bevatten naar de desbetreffende uniale, nationale, regionale en lokale wetgeving, links naar de EUROPA-websites, met daarop de nationale actieplannen voor energie-efficiëntie, links naar beschikbare financiële instrumenten, alsmede naar voorbeelden van beste praktijken op nationaal, regionaal en lokaal niveau. In het kader van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling , het Cohesiefonds en het Fonds voor een rechtvaardige transitie zet de Commissie haar informatiediensten voort en intensiveert ze verder met het oog op de bevordering van het gebruik van beschikbare fondsen door geïnteresseerde belanghebbenden, waaronder nationale, regionale en plaatselijke overheden, van bijstand en informatie over financieringsmogelijkheden te voorzien, met inachtneming van de meest recente wijzigingen in het regelgevingskader.

Artikel 2721 - Raadpleging

Om een doeltreffende uitvoering van de  deze richtlijn in de hand te werken, voeren de lidstaten overleg met de betrokken belanghebbenden, waaronder plaatselijke en regionale overheden, overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving en voor zover het passend is. Dergelijk overleg is met name van belang voor de toepassing van de artikelen 9 en 2620.

Artikel 2822 - Aanpassing van bijlage I aan de technische vooruitgang

De Commissie zorgt voor de aanpassing van de punten 3 en 4 van bijlage I aan de technische vooruitgang middels  vaststelling van gedelegeerde handelingen overeenkomstig de artikelen 2923, 24 en 25  met betrekking tot de aanpassing van de punten 4 en 5 van bijlage I aan de technische vooruitgang .


 2018/844 Art. 1, punt 11

 nieuw

Artikel 2923 - Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikelen 65,  7, 10,   138 en 2822 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar   onbepaalde tijd   , met ingang van   [datum van inwerkingtreding van deze richtlijn]   9 juli 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden vóór het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in de artikelen 65,  7, 10,   138 en 2822 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in het besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door de lidstaten aangewezen deskundigen, en wel overeenkomstig de in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven vastgelegde beginselen.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad gelijktijdig hiervan in kennis.

6. Een overeenkomstig artikel 65,  7, 10,   138 of 2822 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt slechts in werking indien noch het Europees Parlement, noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie vóór het verstrijken van deze termijn hebben meegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Deze termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met twee maanden verlengd.


 2018/844 Art. 1, punt 13

Artikel 3026 - Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.


 2010/31/EU (aangepast)

nieuw

Artikel 3127 - Sancties

De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en treffen alle nodige maatregelen opdat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 9 januari 2013 in kennis van die bepalingen en stellen haar onverwijld in kennis van eventuele latere wijzigingen daarop  van de overeenkomstig artikel 27 van Richtlijn 2010/31/EU meegedeelde bepalingen .

Artikel 3228 - Omzetting

1. De lidstaten dienen uiterlijk op 9 juli 2012   doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om   in werking treden om     uiterlijk op […]  aan de artikelen 2 tot en met 18   1, 2, 3, 5 tot en met 26, 29 en 32 en aan de bijlagen I, II, III en V tot en met IX   en aan de artikelen 20 en 27 te voldoen.  Zij delen de Commissie onmiddellijk de tekst van die bepalingen en een concordantietabel mee.   

Zij passen die bepalingen wat betreft de artikelen 2, 3, 9, 11, 12, 13, 17, 18, 20 en 27 toe vanaf ten laatste 9 januari 2013. Zij passen die bepalingen wat betreft de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 14, 15 en 16 toe op door de overheid gebruikte gebouwen vanaf ten laatste 9 januari 2013 en op andere gebouwen vanaf ten laatste 9 juli 2013.Zij kunnen de toepassing van artikel 12, leden 1 en 2, op verhuurde afzonderlijke gebouwunits uitstellen tot 31 december 2015. Dit mag echter niet ertoe leiden dat er in de betrokken lidstaat minder certificaten worden afgegeven dan krachtens Richtlijn 2002/91/EG het geval zou zijn. Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In die bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar Richtlijn 2002/91/EG  de bij deze richtlijn ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor die verwijzing en de formulering van die vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3329 - Intrekking

Richtlijn 2010/31/EU  2002/91/EG, gewijzigd bij de in bijlage VIIIIV, deel A, genoemde verordening  handelingen , wordt hierbij met ingang van […]  1 februari 2012 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten wat betreft de termijn  termijnen voor de omzetting in nationaal recht en de data voor de toepassing van de in bijlage VIIIIV, deel B, genoemde richtlijn  richtlijnen .

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn  Richtlijn 2002/91/EG gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage IXV.

Artikel 3430 - Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar  de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De artikelen 4, 27, 28, 30, 31, 33, 34 en 35 en bijlage IV zijn van toepassing met ingang van [de dag na de datum in artikel 32, eerste alinea].

Artikel 3531 - Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.