Artikelen bij COM(2022)457 - Gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt (“verordening mediavrijheid”)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.




Hoofdstuk I 
Algemene bepalingen

Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied

1. In deze verordening worden gemeenschappelijke regels voor de goede werking van de interne markt voor mediadiensten vastgelegd, inclusief de totstandbrenging van de Europese Raad voor mediadiensten, waarbij de kwaliteit van mediadiensten behouden blijft.

2. Deze verordening doet geen afbreuk aan de regels die zijn vastgelegd in:

a) Richtlijn 2000/31/EG;

b) Richtlijn 2019/790/EU;

c) Verordening 2019/1150;

d) Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale diensten];

e) Verordening (EU) 2022/XXX [de wet inzake digitale markten];

f) Verordening (EU) 2022/XXX [Verordening betreffende transparantie en gerichte politieke reclame].

3. Deze verordening doet geen afbreuk aan de mogelijkheid voor lidstaten om gedetailleerdere regels in te voeren op de terreinen die onder hoofdstuk II en afdeling 5 van hoofdstuk III vallen, op voorwaarde dat dergelijke regels voldoen aan het Unierecht.


Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

“mediadienst”: een dienst in de zin van de artikelen 56 en 57 van het Verdrag, waarbij het hoofddoel van de dienst of een losstaand gedeelte daarvan bestaat in het op enigerlei wijze ter informatie, vermaak of educatie leveren van programma’s of perspublicaties aan het algemeen publiek onder de redactionele verantwoordelijkheid van een aanbieder van mediadiensten;

“aanbieder van mediadiensten”: een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit een mediadienst aanbiedt, die de redactionele verantwoordelijkheid draagt voor de keuze van de inhoud van de mediadienst en die bepaalt hoe deze wordt georganiseerd;

“aanbieder van publieke mediadiensten”: een aanbieder van mediadiensten die op grond van nationale wetgeving belast is met een publieke opdracht of die nationale overheidsmiddelen ontvangt voor het vervullen van die opdracht;

“programma”: een reeks bewegende beelden of geluiden die, ongeacht de duur ervan, een afzonderlijk element van een door een aanbieder van mediadiensten opgesteld schema of opgestelde catalogus vormt;

“perspublicatie”: een publicatie als bedoeld in artikel 2, lid 4, van Richtlijn 2019/790/EU;

“audiovisuele mediadienst”: een dienst als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt a), van Richtlijn 2010/13/EU;

“redacteur”: een natuurlijke persoon of een aantal natuurlijke personen, eventueel verenigd in een orgaan, ongeacht de rechtsvorm, status en samenstelling ervan, die bij een aanbieder van mediadiensten redactionele beslissingen neemt of daarop toezicht houdt;

“redactionele beslissing”: een beslissing die op regelmatige basis wordt genomen met het oog op de uitoefening van de redactionele verantwoordelijkheid en die verband houdt met de dagelijkse werking van een aanbieder van mediadiensten;

“redactionele verantwoordelijkheid”: de uitoefening van effectieve controle over zowel de keuze van de programma’s of perspublicaties als over de organisatie ervan, met het oog op de levering van een mediadienst, ongeacht het bestaan van aansprakelijkheid krachtens het nationale recht voor de geleverde dienst;

“aanbieder van een zeer groot onlineplatform”: een aanbieder van een onlineplatform dat is aangemerkt als een zeer groot onlineplatform op grond van artikel 25, lid 4, van Verordening (EU) 2022/XXX [wet inzake digitale diensten];

“videoplatformdienst”: een dienst als bedoeld in artikel 1, lid 1, punt a bis), van Richtlijn 2010/13/EU;

“nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan”: door lidstaten aangewezen instantie of orgaan op grond van artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU;

“concentratie op de mediamarkt”: een concentratie als bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 139/2004 waarbij ten minste één aanbieder van mediadiensten betrokken is;

“publieksmeting”: het verzamelen, interpreteren of anderszins verwerken van gegevens over het aantal en de kenmerken van gebruikers van mediadiensten ten behoeve van beslissingen betreffende reclametoewijzing of -tarieven of de daarmee samenhangende planning, productie of verspreiding van inhoud;

“overheidsreclame”: het plaatsen, publiceren, verspreiden, in welke mediadienst dan ook, van een promotie- of zelfpromotieboodschap, gewoonlijk tegen betaling of een andere vergoeding, door, voor of namens een nationale of regionale overheidsinstantie, zoals nationale, federale of regionale regeringen, regulerende instanties of organen alsmede staatsbedrijven of andere door de staat gecontroleerde entiteiten op nationaal of regionaal niveau, of een lokale overheid van een territoriale entiteit met meer dan 1 miljoen inwoners;

“spyware”: een product met digitale elementen dat speciaal is ontworpen om te profiteren van kwetsbaarheden in andere producten met digitale elementen, en dat de heimelijke surveillance van natuurlijke of rechtspersonen mogelijk maakt door het monitoren, extraheren, verzamelen of analyseren van gegevens van dergelijke producten of van de natuurlijke of rechtspersonen die dergelijke producten gebruiken, met name door het heimelijk opnemen van gesprekken of het anderszins gebruiken van de microfoon van een eindgebruikersapparaat, het filmen van natuurlijke personen, machines of hun omgeving, het kopiëren van berichten, het fotograferen, het volgen van surfactiviteiten, het traceren van de geolocatie, het verzamelen van andere sensorgegevens of het traceren van activiteiten op meerdere eindgebruikersapparaten, zonder dat de betrokken natuurlijke of rechtspersoon daarvan op specifieke wijze in kennis is gesteld en daarvoor zijn uitdrukkelijke specifieke toestemming heeft gegeven;

“ernstig misdrijf”: een van de volgende strafbare feiten vermeld in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad 58 :

a) terrorisme,

b) mensenhandel,

c) seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie,

d) illegale handel in wapens, munitie en explosieven,

e) moord en doodslag, zware mishandeling,

f) illegale handel in menselijke organen en weefsels,

g) ontvoering, wederrechtelijke vrijheidsberoving en gijzeling,

h) georganiseerde of gewapende diefstal,

i) verkrachting,

j) misdrijven die onder de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof vallen.


Hoofdstuk II

Rechten en verplichtingen van aanbieders en ontvangers van mediadiensten

Artikel 3

Rechten van ontvangers van mediadiensten

Ontvangers van mediadiensten in de Unie hebben recht op een verscheidenheid aan inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit, geproduceerd met inachtneming van de redactionele vrijheid van de aanbieders van mediadiensten, ten behoeve van het openbaar debat.

Artikel 4

Rechten van aanbieders van mediadiensten

1. Aanbieders van mediadiensten hebben het recht om hun economische activiteiten op de interne markt uit te oefenen zonder andere beperkingen dan die welke op grond van het Unierecht toegestaan zijn.

2. Lidstaten dienen de feitelijke redactionele vrijheid van aanbieders van mediadiensten te eerbiedigen. Lidstaten, met inbegrip van hun nationale regulerende instanties en organen, onthouden zich ervan:

a) zich te mengen in of op enigerlei wijze, direct of indirect invloed trachten uit te oefenen op het redactioneel beleid en de redactionele beslissingen van aanbieders van mediadiensten;

b) aanbieders van mediadiensten of, in voorkomend geval, hun familieleden, hun werknemers of de familieleden van hun werknemers, of hun bedrijfs- en privéterreinen, in hechtenis te nemen, sancties op te leggen, af te luisteren, aan surveillance of huiszoeking en inbeslagneming te onderwerpen of te inspecteren op grond van het feit dat zij weigeren informatie over hun bronnen vrij te geven, tenzij dit gerechtvaardigd is door een dwingende reden van algemeen belang, overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest en in overeenstemming met ander Unierecht;

c) spyware te installeren op apparaten of machines die worden gebruikt door aanbieders van mediadiensten of, in voorkomend geval, hun familieleden, of hun werknemers of de familieleden van hun werknemers, tenzij de installatie per geval gerechtvaardigd is, om redenen van nationale veiligheid en in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest en ander Unierecht, of de spyware wordt gebruikt bij onderzoeken naar ernstige misdrijven van een van de bovengenoemde personen, de nationale wetgeving hierin voorziet en het gebruik in overeenstemming is met artikel 52, lid 1, van het Handvest en ander Unierecht, en de overeenkomstig punt b) genomen maatregelen ontoereikend en onvoldoende zouden zijn om de gevraagde informatie te verkrijgen.

3. Onverminderd en in aanvulling op het voor elke natuurlijke of rechtspersoon gewaarborgde recht op doeltreffende rechtsbescherming, wijzen lidstaten een onafhankelijke instantie of onafhankelijk orgaan aan om klachten te behandelen die worden ingediend door aanbieders van mediadiensten of, in voorkomend geval, hun familieleden, hun werknemers of de familieleden van hun werknemers, betreffende schendingen van lid 2, punten b) en c). Aanbieders van mediadiensten hebben het recht om die instantie of dat orgaan te verzoeken binnen drie maanden na indiening van het verzoek een advies uit te brengen over de naleving van lid 2, punten b) en c).


Artikel 5

Waarborgen voor de onafhankelijke werking van aanbieders van publieke mediadiensten

1. Aanbieders van publieke mediadiensten moeten op onpartijdige wijze een verscheidenheid aan informatie en opinies aan hun publiek aanbieden, overeenkomstig hun publieke opdracht.

2. Het hoofd en de leden van de raad van bestuur van aanbieders van publieke mediadiensten moeten worden benoemd volgens een transparante, open en niet-discriminerende procedure en op basis van transparante, objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria die vooraf zijn vastgelegd bij nationaal recht.

De duur van hun ambtstermijn wordt vastgesteld bij nationaal recht, en moet passend en toereikend zijn om de effectieve onafhankelijkheid van de aanbieder van publieke mediadiensten te waarborgen. Zij kunnen slechts bij uitzondering voor het einde van hun ambtstermijn worden ontslagen wanneer zij niet langer voldoen aan de vooraf in de nationale wetgeving vastgestelde wettelijke voorwaarden voor de uitoefening van hun functie of om specifieke redenen van onwettig gedrag of ernstig wangedrag zoals vooraf in de nationale wetgeving vastgesteld.

Ontslagbesluiten moeten naar behoren worden gemotiveerd, vooraf aan de betrokkene worden meegedeeld en de mogelijkheid van een rechterlijke toetsing omvatten. De ontslagredenen moeten openbaar worden gemaakt.

3. Lidstaten moeten waarborgen dat aanbieders van publieke mediadiensten beschikken over adequate en stabiele financiële middelen voor het vervullen van hun publieke opdracht. Deze middelen moeten zodanig zijn dat redactionele onafhankelijkheid wordt gewaarborgd.

4. Lidstaten benoemen één of meer onafhankelijke instanties of organen om toe te zien op de naleving van de leden 1 tot en met 3.

Artikel 6

Verplichtingen van aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden

1. Aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, moeten de volgende informatie gemakkelijk en rechtstreeks toegankelijk maken voor de ontvangers van hun diensten:

a) hun juridische naam en contactgegevens;

b) de naam/namen van hun directe of indirecte eigenaar/eigenaren met deelnemingen die hen in staat stellen invloed uit te oefenen op het functioneren en de strategische besluitvorming;

c) de naam/namen van hun uiteindelijk begunstigden in de zin van artikel 3, punt 6, van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad.

2. Onverminderd nationaal constitutioneel recht dat verenigbaar is met het Handvest, moeten aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, maatregelen nemen die ze passend achten om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen. Dergelijke maatregelen hebben met name tot doel:

a) te waarborgen dat redacteuren vrij zijn om individuele redactionele beslissingen te nemen in het kader van de uitoefening van hun beroepswerkzaamheden; en

b) ervoor te zorgen dat feitelijke of potentiële belangenconflicten die het aanbod van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit kunnen beïnvloeden, openbaar worden gemaakt door de partijen die een belang hebben in aanbieders van mediadiensten.

3. De verplichtingen uit hoofde van dit artikel zijn niet van toepassing op aanbieders van mediadiensten die micro-ondernemingen in de zin van artikel 3 van Richtlijn 2013/34/EU zijn.


Hoofdstuk III

Kader voor samenwerking op regelgevingsgebied en een goed werkende interne markt voor mediadiensten

Afdeling 1

Onafhankelijke media-autoriteiten

Artikel 7

Nationale regulerende instanties of organen

1. De nationale regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU, zijn verantwoordelijk voor de toepassing van hoofdstuk III van deze verordening.

2. De nationale regulerende instanties of organen zijn onderworpen aan de in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU vervatte voorschriften met betrekking tot de uitvoering van de aan hen op grond van deze verordening toebedeelde taken.

3. Lidstaten moeten ervoor zorgen dat de nationale regulerende instanties of organen over adequate financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken op grond van deze verordening uit te voeren.

4. Waar nodig voor de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening beschikken de nationale regulerende instanties of organen over passende onderzoeksbevoegdheden met betrekking tot het gedrag van natuurlijke of rechtspersonen waarop hoofdstuk III van toepassing is.

Deze bevoegdheden omvatten met name de bevoegdheid om deze personen te verzoeken binnen een redelijke termijn informatie te verstrekken die evenredig en noodzakelijk is voor de uitvoering van de taken op grond van hoofdstuk III; een dergelijk verzoek kan tevens worden gericht aan andere personen die ten behoeve van hun handels-, bedrijfs- of beroepsactiviteiten redelijkerwijs in het bezit van de vereiste informatie kunnen zijn.


Afdeling 2

Europese Raad voor mediadiensten

Artikel 8

Europese Raad voor mediadiensten

1. De Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”) wordt opgericht.

2. De raad is de vervanger en opvolger van de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA), die in het leven werd geroepen door Richtlijn 2010/13/EU.


Artikel 9

Onafhankelijkheid van de raad

De raad is bij de uitvoering van zijn taken of uitoefening van zijn bevoegdheden volledig onafhankelijk. Meer bepaald vraagt noch aanvaardt de raad bij de uitvoering van zijn taken of de uitoefening van zijn bevoegdheden instructies van enige regering, instelling, persoon of orgaan. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie of de nationale regulerende instanties of organen overeenkomstig deze verordening.


Artikel 10

Structuur van de raad

1. De raad bestaat uit vertegenwoordigers van nationale regulerende instanties of organen als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn 2010/13/EU.

2. Elk lid van de raad heeft één stem. 

3. Wanneer een lidstaat meer dan één nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan heeft, zorgen deze regulerende instanties of organen indien nodig voor onderlinge coördinatie en benoemen ze een gezamenlijke vertegenwoordiger die het stemrecht uitoefent.

4. De raad wordt vertegenwoordigd door zijn voorzitter. De raad kiest uit zijn midden een voorzitter met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden. De ambtstermijn van de voorzitter bedraagt twee jaar.

5. De Commissie wijst een vertegenwoordiger voor de raad aan. De vertegenwoordiger van de Commissie neemt deel aan alle activiteiten en vergaderingen van de raad, maar is niet stemgerechtigd. De voorzitter van de raad informeert de Commissie over de lopende en geplande activiteiten van de raad. De raad raadpleegt de Commissie ter voorbereiding van zijn werkprogramma en de belangrijkste te leveren prestaties.

6. De raad kan, in overeenstemming met de Commissie, deskundigen en waarnemers uitnodigen om deel te nemen aan de vergaderingen.

7. De raad neemt beslissingen met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden.

8. De raad neemt zijn reglement van orde aan met een tweederdemeerderheid van zijn stemgerechtigde leden, in overeenstemming met de Commissie.

Artikel 11

Secretariaat van de raad

1. De raad heeft een secretariaat, dat door de Commissie beschikbaar wordt gesteld.

2. De voornaamste taak van het secretariaat is bij te dragen aan de uitvoering van de taken van de raad die zijn vastgelegd in deze verordening en in Richtlijn 2010/13/EU.

3. Het secretariaat biedt administratieve en organisatorische ondersteuning aan de activiteiten van de raad. Het secretariaat staat de raad tevens bij in de uitvoering van zijn taken.

Artikel 12

Taken van de raad

Onverminderd de door de Verdragen aan de Commissie verleende bevoegdheden bevordert de raad de doeltreffende en consistente toepassing van deze verordening en van nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in de hele Unie. De raad:

a) ondersteunt de Commissie met technische deskundigheid bij het waarborgen van de correcte toepassing van deze verordening en de consistente uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU in alle lidstaten, onverminderd de taken van de nationale regulerende instanties of organen;

b) bevordert samenwerking en doeltreffende uitwisseling van informatie, ervaring en beste praktijken tussen de nationale regulerende instanties of organen inzake de toepassing van de Unieregels en nationale regels die gelden voor mediadiensten, waaronder deze verordening en Richtlijn 2010/13/EU, met name ten aanzien van de artikelen 3, 4 en 7 van die richtlijn;

c) adviseert de Commissie, op haar verzoek, over regelgevende, technische of praktische aspecten die van belang zijn voor de consistente toepassing van deze verordening en van Richtlijn 2010/13/EU, alsmede over alle andere met mediadiensten verband houdende aangelegenheden die onder zijn bevoegdheid vallen. Wanneer de Commissie de raad om advies vraagt, kan zij een termijn aangeven, rekening houdend met de spoedeisendheid van de aangelegenheid;

d) geeft, op verzoek van de Commissie, adviezen over technische en feitelijke kwesties die zich aandienen met betrekking tot artikel 2, lid 5, punt c), artikel 3, leden 2 en 3, artikel 4, lid 4, punt c), en artikel 28 bis, lid 7, van Richtlijn 2010/13/EU;

e) stelt in overeenstemming met de Commissie adviezen op met betrekking tot:

i) verzoeken om samenwerking en wederzijdse bijstand tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 13, lid 7, van deze verordening;

ii) verzoeken om handhavingsmaatregelen wanneer de verzoekende instantie of het verzoekende orgaan en de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan het niet eens zijn over de aanbevolen acties krachtens artikel 14, lid 4, van deze verordening;

iii) nationale maatregelen betreffende buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten, overeenkomstig artikel 16, lid 2, van deze verordening;

f) stelt op verzoek van de Commissie adviezen op met betrekking tot:

i) nationale maatregelen die mogelijk van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 20, lid 4, van deze verordening;

ii) concentraties op de mediamarkt die mogelijk van invloed zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten, overeenkomstig artikel 22, lid 1, van deze verordening;

g) stelt adviezen op over nationale ontwerpadviezen of -beslissingen die de gevolgen van een aan te melden concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid beoordelen, wanneer een dergelijke concentratie van invloed kan zijn op de werking van de interne markt, overeenkomstig artikel 21, lid 5, van deze verordening;

h) staat de Commissie bij bij het opstellen van richtsnoeren met betrekking tot:

i) de toepassing van deze verordening en van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, overeenkomstig artikel 15, lid 2, van deze verordening.

ii) factoren waarmee rekening moet worden gehouden bij het toepassen van criteria voor de beoordeling van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt, overeenkomstig artikel 21, lid 3, van deze verordening;

iii) de toepassing van de artikelen 23, leden 1, 2 en 3, op grond van artikel 23, lid 4, van deze verordening.

i) bemiddelt, op verzoek van ten minste één van de betrokken autoriteiten, bij geschillen tussen nationale regulerende instanties of organen, overeenkomstig artikel 14, lid 3, van deze verordening;

j) bevordert samenwerking over technische normen die verband houden met digitale signalen en het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces, overeenkomstig artikel 15, lid 4, van deze verordening;

k) coördineert nationale maatregelen in verband met de verspreiding van of toegang tot inhoud van buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten die zich richten op doelgroepen in de Unie, wanneer hun activiteiten een bedreiging vormen of een ernstig gevaar inhouden voor de openbare veiligheid en defensie, overeenkomstig artikel 16, lid 1, van deze verordening;

l) organiseert een gestructureerde dialoog tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en van het maatschappelijk middenveld, en brengt overeenkomstig artikel 18 van deze verordening aan de Commissie verslag uit over de resultaten daarvan; 

m) bevordert de uitwisseling van beste praktijken in verband met de inzet van systemen voor publieksmeting, overeenkomstig artikel 23, lid 5, van deze verordening.


Afdeling 3

Samenwerking en convergentie op regelgevingsgebied

Artikel 13

Gestructureerde samenwerking

1. Een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan (“verzoekende autoriteit”) kan te allen tijde verzoeken om samenwerking of wederzijdse bijstand van één of meer nationale regulerende instanties of organen (“aangezochte autoriteit”) ten behoeve van de uitwisseling van informatie of het nemen van maatregelen die van belang zijn voor de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening of de nationale maatregelen tot uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.

2. Wanneer een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan van oordeel is dat er een ernstig gevaar bestaat dat afbreuk wordt gedaan aan de werking van de interne markt voor mediadiensten of aan de openbare veiligheid en defensie, kan deze andere nationale regulerende instanties of organen om versnelde samenwerking of wederzijdse bijstand verzoeken, met inachtneming van de grondrechten, en in het bijzonder de vrijheid van meningsuiting.

3. Verzoeken om samenwerking en wederzijdse bijstand, waaronder versnelde samenwerking of wederzijdse bijstand, moeten alle vereiste informatie bevatten, waaronder het doel ervan en de redenen ervoor.

4. De aangezochte autoriteit kan enkel in de volgende gevallen weigeren om op het verzoek in te gaan:

a) zij is niet bevoegd voor het onderwerp van het verzoek of voor de maatregelen die zij verzocht wordt uit te voeren;

b) uitvoering van het verzoek zou inbreuk maken op deze verordening, Richtlijn 2010/13/EU of andere wetgeving van de Unie of van de lidstaten die voldoet aan Uniewetgeving waaraan de aangezochte autoriteit onderworpen is.

De aangezochte autoriteit motiveert een eventuele weigering van de behandeling van een verzoek.

5. De aangezochte autoriteit informeert de verzoekende autoriteit over de bereikte resultaten of over de voortgang van de maatregelen die naar aanleiding van het verzoek zijn genomen.

6. De aangezochte autoriteit doet haar uiterste best om zonder onnodige vertraging in te gaan op het verzoek. De aangezochte autoriteit legt binnen veertien kalenderdagen na de ontvangst van het verzoek de tussentijdse resultaten voor en brengt vervolgens periodiek verslag uit over de voortgang bij de uitvoering van het verzoek. In geval van verzoeken om versnelde samenwerking of wederzijdse bijstand dient de aangezochte autoriteit binnen veertien kalenderdagen in te gaan op het verzoek.

7. Wanneer de verzoekende autoriteit de door de aangezochte autoriteit genomen maatregelen ontoereikend acht voor haar verzoek, informeert ze de aangezochte autoriteit hierover zonder onnodige vertraging en licht ze de redenen voor haar standpunt toe. Indien de aangezochte autoriteit het niet eens is met dat standpunt of indien reactie van de aangezochte autoriteit uitblijft, kan elk van beide autoriteiten de kwestie doorverwijzen naar de raad. Binnen veertien kalenderdagen na ontvangst van die doorverwijzing brengt de raad, in overeenstemming met de Commissie, advies uit over de zaak, inclusief aanbevolen acties. De aangezochte autoriteit doet haar uiterste best om rekening te houden met het advies van de raad.

Artikel 14

Verzoeken om handhaving van de verplichtingen van videoplatforms

1. Onverminderd artikel 3 van Richtlijn 2000/31/EG kan een nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan een andere nationale regulerende instantie of nationaal regulerend orgaan verzoeken om noodzakelijke en evenredige maatregelen te nemen voor de doeltreffende handhaving van de verplichtingen die zijn opgelegd aan videoplatforms op grond van artikel 28 ter van Richtlijn 2010/13/EU.

2. De aangezochte nationale autoriteit of het aangezochte nationale orgaan stelt de verzoekende nationale autoriteit of het verzoekende nationaal orgaan zonder onnodige vertraging en binnen dertig kalenderdagen in kennis van de krachtens lid 1 ondernomen of geplande maatregelen.

3. In geval van onenigheid tussen de verzoekende nationale autoriteit of het verzoekende nationaal orgaan en de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan over de overeenkomstig lid 1 genomen maatregelen, kan elk van beide autoriteiten of organen de zaak voor bemiddeling aan de raad voorleggen om deze in der minne te schikken.

4. Indien na bemiddeling door de raad geen minnelijke schikking is gevonden, kan de verzoekende nationale autoriteit, het verzoekende nationaal orgaan, de aangezochte nationale autoriteit of het aangezochte nationale orgaan de raad verzoeken hierover advies uit te brengen. In zijn advies beoordeelt de raad of de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan aan een in lid 1 bedoeld verzoek heeft voldaan. Indien de raad van oordeel is dat de aangezochte autoriteit of het aangezochte orgaan niet aan een dergelijk verzoek heeft voldaan, beveelt de raad maatregelen aan om aan het verzoek te voldoen. De raad brengt zijn advies zonder onnodige vertraging uit in overeenstemming met de Commissie.

5. De aangezochte nationale autoriteit of het aangezochte nationaal orgaan stelt de raad, de Commissie en de verzoekende autoriteit of het verzoekende orgaan zonder onnodige vertraging en binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies als bedoeld in lid 4, in kennis van de naar aanleiding van het advies genomen of geplande maatregelen.

Artikel 15

Richtsnoeren over mediareguleringskwesties

1. De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken tussen de nationale regulerende instanties of organen door waar nodig belanghebbenden te raadplegen, en in nauwe samenwerking met de Commissie, over regelgevende, technische of praktische aspecten die van belang zijn voor de consistente en doeltreffende toepassing van deze verordening en van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU.

2. Wanneer de Commissie richtsnoeren uitvaardigt betreffende de toepassing van deze verordening of van de nationale regels ter uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU, staat de raad haar bij door expertise over regelgevende, technische of praktische aspecten te verschaffen, met name met betrekking tot:

a) de passende aandacht voor audiovisuele mediadiensten van algemeen belang op grond van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU;

b) het beschikbaar stellen van informatie over de eigendomsstructuur van aanbieders van mediadiensten, overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2010/13/EU.

3. De Commissie kan een advies uitbrengen over elke kwestie die betrekking heeft op de toepassing van deze verordening en van de nationale regels tot uitvoering van Richtlijn 2010/13/EU. De raad staat de Commissie op dit punt bij, indien zij daarom verzoekt.

4. De raad bevordert de samenwerking tussen aanbieders van mediadiensten, normalisatie-instanties of andere relevante belanghebbenden om de ontwikkeling van technische normen in verband met digitale signalen of het ontwerp van apparaten of gebruikersinterfaces waarmee de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten wordt gecontroleerd en beheerd, te faciliteren.

Artikel 16

Coördinatie van maatregelen betreffende buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten

1. De raad coördineert de maatregelen van nationale regulerende instanties of organen in verband met de verspreiding van of de toegang tot mediadiensten die worden aangeboden door buiten de Unie gevestigde aanbieders van mediadiensten en die gericht zijn op een publiek in de Unie, indien deze mediadiensten, mede gelet op de controle die derde landen erop kunnen uitoefenen, de openbare veiligheid en defensie in gevaar brengen of een ernstig risico daarop inhouden.

2. De raad kan in overeenstemming met de Commissie adviezen uitbrengen over passende nationale maatregelen op grond van lid 1. Alle bevoegde nationale instanties, waaronder de nationale regulerende instanties of organen, doen hun uiterste best om rekening te houden met de adviezen van de raad.


Afdeling 4

Aanbieden van mediadiensten in een digitale omgeving

Artikel 17

Inhoud van aanbieders van mediadiensten op zeer grote onlineplatforms

1. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms bieden een functionaliteit aan waarmee ontvangers van hun diensten kunnen verklaren dat:

a) zij een aanbieder van mediadiensten zijn in de zin van artikel 2, lid 2;

b) zij redactioneel onafhankelijk zijn van lidstaten en derde landen; en

c) zij onderworpen zijn aan wettelijke voorschriften voor de uitoefening van redactionele verantwoordelijkheid in één of meer lidstaten, of zich conformeren aan een coregulerend of zelfregulerend mechanisme inzake redactionele normen, dat alom wordt erkend en aanvaard in de betreffende mediasector in één of meer lidstaten.

2. Wanneer een aanbieder van een zeer groot onlineplatform besluit tot opschorting van zijn onlinetussenhandelsdiensten met betrekking tot inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring conform lid 1 van dit artikel heeft overgelegd, omdat deze inhoud onverenigbaar is met zijn algemene voorwaarden, zonder dat die inhoud bijdraagt tot een systemisch risico als bedoeld in artikel 26 van Verordening (EU)2022/XXX [wet inzake digitale diensten], neemt hij alle mogelijke maatregelen, voor zover in overeenstemming met zijn verplichtingen krachtens Unierecht, waaronder Verordening (EU) 2022/XXX [wet inzake digitale diensten], om de betrokken aanbieder van mediadiensten de motivering van dat besluit mee te delen, zoals vereist bij artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1150, voordat de opschorting van kracht wordt.

3. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms nemen alle vereiste technische en organisatorische maatregelen om ervoor te zorgen dat klachten op grond van artikel 11 van Verordening (EU) 2019/1150 door aanbieders van mediadiensten die krachtens lid 1 van dit artikel een verklaring hebben overgelegd, met voorrang en zonder onnodige vertraging worden verwerkt en afgehandeld.

4. Wanneer een aanbieder van mediadiensten die een verklaring uit hoofde van lid 1 heeft ingediend, van oordeel is dat een aanbieder van een zeer groot onlineplatform de levering van zijn diensten met betrekking tot door de aanbieder van mediadiensten geleverde inhoud vaak en zonder voldoende grond beperkt of opschort, gaat de aanbieder van het zeer grote onlineplatform op diens verzoek te goeder trouw een zinvolle en effectieve dialoog aan met de aanbieder van mediadiensten teneinde te komen tot een minnelijke oplossing om ongerechtvaardigde beperkingen of opschortingen te beëindigen en in de toekomst te vermijden. De aanbieder van mediadiensten kan de uitkomst van dergelijke uitwisselingen kenbaar maken aan de raad.

5. Aanbieders van zeer grote onlineplatforms maken jaarlijks informatie openbaar over:

a) het aantal gevallen waarbij ze een beperking of opschorting hebben opgelegd omdat de inhoud die beschikbaar is gesteld door een aanbieder van mediadiensten die een verklaring overeenkomstig lid 1 van dit artikel heeft overgelegd, onverenigbaar is met hun algemene voorwaarden; en

b) de redenen voor het opleggen van dergelijke beperkingen.

6. Teneinde een consistente en doeltreffende uitvoering van dit artikel te bevorderen, kan de Commissie richtsnoeren uitvaardigen om de vorm en details van de in lid 1 bedoelde verklaring vast te leggen.

Artikel 18

Gestructureerde dialoog

1. De raad organiseert regelmatig een gestructureerde dialoog tussen aanbieders van zeer grote onlineplatforms, vertegenwoordigers van aanbieders van mediadiensten en vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld om ervaringen en beste praktijken bij de toepassing van artikel 17 van deze verordening te bespreken, de toegang tot een gevarieerd aanbod van onafhankelijke media op zeer grote onlineplatforms te bevorderen en toe te zien op de naleving van zelfregulerende initiatieven die tot doel hebben de samenleving te beschermen tegen schadelijke inhoud, waaronder desinformatie en buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging.

2. De raad brengt verslag uit aan de Commissie over de uitkomsten van de dialoog.

Artikel 19

Recht op aanpassing van audiovisueel media-aanbod

1. Gebruikers hebben het recht om de standaardinstellingen van een apparaat of gebruikersinterface waarmee de toegang tot en het gebruik van audiovisuele mediadiensten wordt gecontroleerd of beheerd eenvoudig te wijzigen teneinde het audiovisuele media-aanbod aan te passen aan hun interesses of voorkeuren met inachtneming van de wet. Deze bepaling doet geen afbreuk aan nationale maatregelen ter uitvoering van artikel 7 bis van Richtlijn 2010/13/EU.

2. Bij het op de markt brengen van de apparaten en gebruikersinterfaces als bedoeld in lid 1 moeten fabrikanten en ontwikkelaars ervoor zorgen dat deze een functionaliteit hebben waarmee gebruikers de standaardinstellingen voor het controleren en beheren van de toegang tot en het gebruik van de aangeboden audiovisuele mediadiensten, vrij en eenvoudig kunnen wijzigen.


Afdeling 5

Vereisten voor goed werkende maatregelen en procedures voor de mediamarkt

Artikel 20

Nationale maatregelen die van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten

1. Door een lidstaat genomen wet- of regelgevingsmaatregelen of bestuursrechtelijke maatregelen die mogelijk van invloed zijn op het functioneren van aanbieders van mediadiensten op de interne markt, moeten naar behoren gemotiveerd en evenredig zijn. Dergelijke maatregelen moeten gemotiveerd, transparant, objectief en niet-discriminerend zijn.

2. Voor nationale procedures die worden gebruikt ter voorbereiding of vaststelling van een regelgevings- of bestuursrechtelijke maatregel als bedoeld in lid 1, gelden duidelijke, vooraf vastgelegde termijnen.

3. Onverminderd en in aanvulling op zijn recht op doeltreffende rechtsbescherming heeft elke aanbieder van mediadiensten die individueel en rechtstreeks onderworpen is aan een bestuursrechtelijke of regelgevingsmaatregel als bedoeld in lid 1 het recht om beroep aan te tekenen tegen die maatregel bij een beroepsinstantie. Deze beroepsinstantie moet onafhankelijk zijn van de betrokken partijen en vrij van elke externe interventie of politieke druk die haar onafhankelijke beoordeling van de haar voorgelegde zaken in gevaar kan brengen. Ze heeft de passende deskundigheid om haar taken doeltreffend uit te voeren.

4. De raad stelt op verzoek van de Commissie een advies op wanneer een nationale wet- of regelgevingsmaatregel of bestuursrechtelijke maatregel mogelijk gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten. Naar aanleiding van het advies van de raad, en onverminderd zijn bevoegdheden op grond van de Verdragen, kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen. De adviezen van de raad en, in voorkomend geval, van de Commissie worden openbaar gemaakt.

5. Wanneer een nationale instantie of nationaal orgaan een maatregel vaststelt die individueel en rechtstreeks gevolgen heeft voor een aanbieder van mediadiensten en mogelijk gevolgen zal hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, verstrekt deze, op verzoek van de raad en in voorkomend geval van de Commissie, zonder onnodige vertraging en langs elektronische weg alle relevante informatie, waaronder de samenvatting van de feiten, de maatregel, de gronden waarop de nationale instantie of het nationaal orgaan de maatregel heeft gebaseerd en, indien van toepassing, de standpunten van andere betrokken autoriteiten.

Artikel 21

Beoordeling van concentraties op de mediamarkt

1. De lidstaten nemen in hun nationale rechtssystemen materiële en procedurele regels op die de beoordeling garanderen van concentraties op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zouden kunnen hebben op de pluriformiteit van de media en op de redactionele onafhankelijkheid. Deze regels moeten:

a) transparant, objectief, evenredig en niet-discriminerend zijn;

b) van de partijen bij een concentratie op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zou kunnen hebben op de pluriformiteit van de media en op de redactionele onafhankelijkheid vereisen dat ze die concentratie vooraf aanmelden bij de betreffende nationale instanties of organen;

c) de nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan verantwoordelijk stellen voor de beoordeling van de gevolgen van een aan te melden concentratie voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, of de betrokkenheid van de nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan bij een dergelijke beoordeling waarborgen;

d) vooraf objectieve, niet-discriminerende en evenredige criteria vastleggen voor het aanmelden van concentraties op de mediamarkt die een wezenlijke invloed zouden kunnen hebben op de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid en voor het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid.

De beoordeling als bedoeld in dit lid staat los van de beoordelingen uit hoofde van mededingingswetgeving zoals die waarin de regels inzake concentratiecontrole voorzien. De beoordeling doet geen afbreuk aan artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004, indien van toepassing.

2. Bij de beoordeling als bedoeld in lid 1 worden de volgende elementen in aanmerking genomen:

a) de gevolgen van de concentratie voor de pluriformiteit van de media, waaronder de gevolgen voor de vorming van de publieke opinie en voor de verscheidenheid van spelers op de mediamarkt, rekening houdend met de online-omgeving en de belangen, banden of activiteiten van de partijen in andere media- of niet-mediabedrijven;

b) de waarborgen voor redactionele onafhankelijkheid, waaronder de invloed van de concentratie op de werking van de redacties en maatregelen die door aanbieders van mediadiensten zijn genomen om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te garanderen;

c) de vraag of, indien de concentratie uitblijft, de verkrijgende en verkregen entiteit economisch levensvatbaar zouden blijven en of er mogelijke alternatieven zijn om haar economische duurzaamheid te waarborgen.

3. De Commissie kan, bijgestaan door de raad, richtsnoeren uitvaardigen over de factoren waarmee rekening moet worden gehouden wanneer nationale regulerende instanties of organen de criteria voor het beoordelen van de gevolgen van concentraties op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid toepassen.

4. De nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan raadpleegt de raad vooraf over elk advies of besluit dat zij voornemens is vast te stellen ter beoordeling van de gevolgen van een aan te melden concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid wanneer dergelijke concentraties de werking van de interne markt kunnen beïnvloeden.

5. Binnen veertien kalenderdagen na ontvangst van de raadpleging als bedoeld in lid 4, stelt de raad een advies op over het aan hem doorverwezen nationaal ontwerpadvies of ontwerpbesluit, rekening houdend met de elementen als bedoeld in lid 2, en zendt dat advies toe aan de raadplegende instantie en de Commissie.

6. De nationale regulerende instantie of het nationaal regulerend orgaan als bedoeld in lid 4 dient zo veel mogelijk rekening te houden met het advies als bedoeld in lid 5. Wanneer die instantie of dat orgaan het advies helemaal niet of slechts gedeeltelijk opvolgt, dient de instantie of het orgaan binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies bij de raad en de Commissie een met redenen omklede motivering van zijn standpunt over te leggen. Onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen.

Artikel 22

Adviezen over concentraties op de mediamarkt

1. Bij gebrek aan een beoordeling of een raadpleging krachtens artikel 21 stelt de raad op verzoek van de Commissie een advies op over de gevolgen van een concentratie op de mediamarkt voor de pluriformiteit van de media en de redactionele onafhankelijkheid, indien een concentratie op de mediamarkt mogelijk van invloed zal zijn op de werking van de interne markt voor mediadiensten. De raad baseert zijn advies op de in artikel 21, lid 2, uiteengezette elementen. De raad kan concentraties op de mediamarkt die mogelijk gevolgen zullen hebben voor de werking van de interne markt voor mediadiensten, onder de aandacht van de Commissie brengen.

2. Naar aanleiding van het advies van de raad, en onverminderd haar bevoegdheden op grond van de Verdragen, kan de Commissie haar eigen advies over de kwestie uitbrengen.

3. De adviezen van de raad en, in voorkomend geval, van de Commissie worden openbaar gemaakt.


Afdeling 6

Transparante en eerlijke toewijzing van economische middelen

Artikel 23

Publieksmeting

1. Systemen en methoden voor publieksmeting moeten voldoen aan de beginselen van transparantie, onpartijdigheid, inclusiviteit, evenredigheid, niet-discriminatie en controleerbaarheid.

2. Zonder afbreuk te doen aan de bescherming van bedrijfsgeheimen van ondernemingen, verstrekken de aanbieders van eigen systemen voor publieksmeting zonder onnodige vertraging en kosteloos aan aanbieders van mediadiensten en adverteerders, alsmede aan door de aanbieders van mediadiensten en adverteerders gemachtigde derden, juiste, gedetailleerde, volledige, begrijpelijke en actuele informatie over de door hun systemen voor publieksmeting gebruikte methodologie. Deze bepaling mag geen afbreuk doen aan de EU-regelgeving inzake gegevensbescherming en privacy.

3. De nationale regulerende instanties of organen moedigen aan dat aanbieders van systemen voor publieksmeting, samen met aanbieders van mediadiensten, hun vertegenwoordigende organisaties en alle andere belanghebbende partijen, gedragscodes opstellen om bij te dragen tot de naleving van de beginselen als bedoeld in lid 1, onder meer door onafhankelijke en transparante controles te bevorderen.

4. De Commissie kan, bijgestaan door de raad, richtsnoeren over de praktische toepassing van de leden 1, 2 en 3 van dit artikel uitvaardigen.

5. De raad bevordert de uitwisseling van beste praktijken in verband met het gebruik van systemen voor publieksmeting via een regelmatige dialoog tussen vertegenwoordigers van de nationale regulerende instanties of organen, vertegenwoordigers van aanbieders van systemen voor publieksmeting en andere belanghebbenden.

Artikel 24

Toewijzing van overheidsreclame

1. Overheidsmiddelen of andere tegenprestaties of voordelen die door overheidsinstanties aan aanbieders van mediadiensten worden toegekend voor reclamedoeleinden, moeten worden toegewezen volgens transparante, objectieve, evenredige en niet-discriminerende criteria en met gebruikmaking van open, evenredige en niet-discriminerende procedures. Dit artikel doet geen afbreuk aan de regels inzake overheidsopdrachten.

2. Overheidsinstanties, waaronder nationale, federale of regionale overheden, regulerende instanties of organen, alsmede staatsbedrijven of andere door de staat gecontroleerde entiteiten op nationaal of regionaal niveau, of lokale overheden van territoriale entiteiten met meer dan 1 miljoen inwoners, moeten jaarlijks juiste, volledige, begrijpelijke, gedetailleerde informatie over hun aan aanbieders van mediadiensten toegewezen reclame-uitgaven openbaar maken, waaronder in ieder geval de volgende details:

a) de juridische naam van de aanbieders van mediadiensten waarvan reclamediensten zijn afgenomen;

b) de totale jaarlijkse uitgaven en de bedragen per aanbieder van mediadiensten.

3. Nationale regulerende instanties of organen zien toe op de toewijzing van overheidsreclame op mediamarkten. Teneinde de juistheid van de overeenkomstig lid 2 beschikbaar gestelde informatie over overheidsreclame te beoordelen, kunnen de nationale regulerende instanties of organen de in lid 2 bedoelde entiteiten om nadere informatie verzoeken, waaronder informatie over de toepassing van de in lid 1 bedoelde criteria.

4. Op de toewijzing van overheidsmiddelen aan aanbieders van mediadiensten voor de aanschaf van andere goederen of diensten dan overheidsreclame zijn de in lid 1 uiteengezette voorschriften van toepassing. Dit artikel doet geen afbreuk aan de toepassing van de staatssteunregels.


Hoofdstuk IV – Slotbepalingen

Artikel 25

Monitoring

1. De Commissie zorgt voor een onafhankelijke monitoring van de interne markt voor mediadiensten, waaronder de risico’s voor en ontwikkeling van zijn werking en veerkracht. Over de bevindingen van de monitoring wordt overleg gepleegd met de raad.

2. De Commissie definieert, in overleg met de raad, kernprestatie-indicatoren die moeten worden gebruikt voor de monitoring als bedoeld in lid 1.

3. De monitoring omvat:

a) een gedetailleerde analyse van de veerkracht van de mediamarkten van alle lidstaten, onder meer wat betreft de mate van mediaconcentratie en risico’s van buitenlandse informatiemanipulatie en inmenging;

b) een overzicht en toekomstgerichte beoordeling van de veerkracht van de interne markt voor mediadiensten als geheel;

c) een overzicht van door aanbieders van mediadiensten genomen maatregelen om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen.

4. De monitoring wordt jaarlijks uitgevoerd en de resultaten ervan worden openbaar gemaakt.

Artikel 26

Evaluatie en verslaglegging

1. Uiterlijk [vier jaar na de inwerkingtreding van deze Verordening] en daarna om de vier jaar evalueert de Commissie deze verordening en brengt zij hierover verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

2. Voor de toepassing van lid 1 en op haar verzoek verstrekken de lidstaten en de raad relevante informatie aan de Commissie.

3. Bij het uitvoeren van de evaluaties als bedoeld in lid 1 houdt de Commissie rekening met:

a) de standpunten en bevindingen van het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en andere relevante organen of bronnen;

b) de uitkomsten van relevante discussies op relevante fora;

c) relevante door de raad uitgevaardigde documenten;

d) bevindingen van de in artikel 25 bedoelde monitoring.

Artikel 27

Wijzigingen in Richtlijn 2010/13/EU

1. Artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU wordt geschrapt.

2. Verwijzingen naar artikel 30 ter van Richtlijn 2010/13/EU moeten worden gelezen als verwijzingen naar artikel 12 van deze verordening.

3. Verwijzingen in het Unierecht naar de Europese Groep van regulerende instanties voor audiovisuele mediadiensten (ERGA) moeten worden gelezen als verwijzingen naar de Europese Raad voor mediadiensten (“de raad”).

Artikel 28

Inwerkingtreding en toepassing

1. Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

2. Deze verordening is van toepassing met ingang van [zes maanden na de inwerkingtreding].

   De artikelen 7 tot en met 12 en artikel 27 zijn echter van toepassing met ingang van [drie maanden na de inwerkingtreding], en artikel 19, lid 2, is van toepassing met ingang van [48 maanden na de inwerkingtreding].

3. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.