Toelichting bij COM(2003)180 - Voorschriften voor diervoederhygiëne

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

dossier COM(2003)180 - Voorschriften voor diervoederhygiëne.
bron COM(2003)180 NLEN
datum 15-04-2003
I. Huidige situatie

De momenteel geldende Richtlijn 95/69/EG van de Raad van 22 december 1995 houdende vaststelling van de voorwaarden en bepalingen voor de erkenning en de registratie van bedrijven en tussenpersonen in de sector diervoeding (laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van 22 april 1999) heeft als voornaamste doel ervoor te zorgen dat bedrijven en tussenpersonen die bepaalde toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders en in Richtlijn 82/417/EEG bedoelde producten vervaardigen, produceren of in het verkeer brengen, worden erkend of geregistreerd door bevoegde autoriteiten die nagaan of aan de in de bijlage vermelde technische specificaties wordt voldaan.

Bij Richtlijn 98/51/EG van de Commissie van 9 juli 1998 zijn bepalingen vastgesteld ter uitvoering van Richtlijn 95/69/EG.

Voor de productie of het gebruik van sommige producten kan worden volstaan met een registratie die berust op de verbintenis van de bedrijven om aan een aantal voorwaarden te voldoen.

Voor de productie of het gebruik van bepaalde andere producten moeten bedrijven worden erkend op basis van zeer strikte voorwaarden ter bescherming van de gezondheid van dier, mens en milieu. Voor die erkenning moet de bevoegde instantie ter plaatse controleren of aan de voorwaarden van de richtlijn wordt voldaan.

Volgens de geldende wetgeving is deze dubbele regeling voor de productie en het gebruik van stoffen gerechtvaardigd gezien de uiteenlopende risico's voor de gezondheid van mens en dier en voor het milieu. Erkenning is vereist voor bedrijven die van plan zijn gevoelig geachte producten te vervaardigen of te gebruiken, terwijl registratie volstaat voor inrichtingen die gewone producten gebruiken.

Wanneer de procedure is voltooid, krijgen de aanvragers een erkenningsnummer, respectievelijk een registratienummer, en worden de betrokken bedrijven op door de bevoegde instantie opgestelde lijsten vermeld.

Diervoederbedrijven die in de diervoederketen werkzaam zijn en andere werkzaamheden verrichten dan in Richtlijn 95/69/EG worden beschreven, zijn van registratie en erkenning vrijgesteld.

De richtlijn is op 8 februari 1996 in werking getreden en de lidstaten hadden uiterlijk 1 april 1998 hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen moeten vaststellen om aan de richtlijn te voldoen.

1.

II. Waarom veranderingen?


In verband met de BSE-crisis, de twee ernstige gevallen van dioxineverontreiniging en andere problemen, zoals de verontreiniging van voedermiddelen en diervoeders met nitrofeen of hormonen, is gebleken dat er behoefte is aan een juridisch instrument om:

- de veiligheid van alle soorten diervoeder te waarborgen;

- ervoor te zorgen dat alle diervoederbedrijven volgens geharmoniseerde hygiënevoorschriften te werk gaan, en

- de traceerbaarheid te verbeteren.

2.

III. Diervoederhygiëne


Bij de uitvoering van Richtlijn 95/69/EG is gebleken dat sommige van de voorwaarden daarvan nog steeds relevant zijn en tot de productie van alle soorten diervoeder kunnen worden uitgebreid.

Daarom is het nu zinvol om voorschriften vast te stellen voor diervoederbedrijven die nu buiten de werkingssfeer van Richtlijn 95/69/EG vallen en tevens de minimumvoorschriften te herzien om te komen tot algemene, duidelijkere voorschriften die voor alle diervoederbedrijven gelden, te zorgen voor een grotere transparantie en rekening te houden met de recente ontwikkelingen op het gebied van de diervoederhygiëne.

3.

a) Het HACCP-systeem


Om de diervoederwetgeving in overeenstemming te brengen met de beginselen inzake levensmiddelenhygiëne van de Codex Alimentarius, wordt voorgesteld het door die organisatie aanbevolen HACCP-systeem (Hazard Analysis and Critical Control Points) in te voeren. Toepassing van deze beginselen wordt verplicht voor alle exploitanten van diervoederbedrijven, behalve in het stadium van de primaire productie. Het HACCP-systeem schrijft een aantal stappen voor die de exploitanten tijdens het hele productieproces moeten volgen om - via gevarenanalyse - gemakkelijker de punten te kunnen identificeren waar controle van cruciaal belang is voor de voederveiligheid.

Bij de toepassing van het HACCP-systeem zullen de exploitanten hun verantwoordelijkheden moeten nakomen. Zij zullen een specifiek bewakingsprogramma moeten opstellen. Zij zullen daarbij alle eventuele gevaren moeten opsporen en geschikte controleprocedures moeten vaststellen voor elk diervoederbedrijf afzonderlijk. Als uit de controles blijkt dat zich problemen kunnen voordoen, zal corrigerend moeten worden opgetreden. Het systeem moet regelmatig worden bijgewerkt.

De beginselen houden de verplichting in om documenten en registers bij te houden van alle controles die worden uitgevoerd. Zo kunnen de bevoegde autoriteiten doelmatiger en doeltreffender controle uitoefenen.

4.

b) Traceerbaarheid


Traceerbaarheid is al een algemeen vereiste van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden.

Gebleken is dat diervoeder de oorzaak was van een aantal incidenten waardoor de gezondheid van mens en dier in gevaar gebracht is.

De verschillende diervoedercrisissen hebben aangetoond dat het voor de gezondheidsbescherming van cruciaal belang is om de oorsprong van het diervoeder te achterhalen. Met name kunnen diervoeders en levensmiddelen, als zij traceerbaar zijn, gemakkelijker uit de handel worden genomen en verkrijgen de bevoegde autoriteiten zo gerichte, nauwkeurige informatie over de betrokken producten.

Volgens dit nieuwe voorstel moeten alle diervoederbedrijven bij de bevoegde autoriteit geregistreerd worden. Soms is erkenning nodig om er zeker van te zijn dat diervoederbedrijven zich aan de hygiënevoorschriften houden. In dat geval verleent de bevoegde autoriteit officiële erkenning na een bezoek ter plaatse om de naleving van de voorschriften te controleren.

5.

c) Verantwoordelijkheden en hygiëne


Krachtens de Europese levensmiddelenwetgeving, met name de hygiënewetgeving, wordt de hoofdverantwoordelijkheid voor het doen naleven van de levensmiddelenwetgeving, en in het bijzonder van de normen voor de voedselveiligheid, bij de levensmiddelenbedrijven gelegd. Dit beginsel wordt middels dit voorstel uitgebreid tot de hele diervoederketen.

Deze verordening streeft ernaar dat de voederveiligheid op alle eventueel relevante niveaus in de voeder- en voedselketen in aanmerking wordt genomen. Daarom is het de taak van de diervoederbedrijven erop toe te zien dat hun diervoeders geen aanleiding tot een probleem met de voeder- of voedselveiligheid kunnen geven en moeten zij garanderen dat hun werkzaamheden zodanig worden verricht dat de voeder- en voedselveiligheid niet in het gedrang komt. Het voorstel stelt als vereiste dat uitsluitend veilige diervoeders op de markt mogen worden gebracht en sluit aan bij de noodzaak om te waarborgen dat levensmiddelen op basis van met deze diervoeders gevoede dieren veilig zijn.

De voorwaarden voor exploitanten van diervoederbedrijven kunnen verschillen afhankelijk van de vraag of zij al dan niet in het stadium van de primaire productie werkzaam zijn.

Gezien de duur van het primaire productieproces zijn bepaalde gebeurtenissen, bijvoorbeeld in samenhang met het weer of het milieu, immers niet te vermijden. Dat maakt het moeilijk de betrokkenen bewust te maken van de noodzaak om alle mogelijke risico's te onderkennen en een adequaat controleprogramma in te voeren om die risico's het hoofd te bieden.

Ook in fabrieken kunnen zich onaanvaardbare risico's voordoen, bijvoorbeeld door verkeerde werkwijzen bij het bereiden, bewerken, vervaardigen, verpakken, opslaan, vervoeren, distribueren of hanteren van diervoeders. Het streven is de preventieve maatregelen te verbeteren door geschikte controlesystemen in te voeren, waarbij de verschillende stadia van de verwerking worden geanalyseerd om het desbetreffende risico te bepalen. De diervoederketen is uiterst complex en ook de vele bestanddelen van diervoeder maken de zaak er niet eenvoudiger op, zodat een fout op een bepaald punt in de keten enorme consequenties kan hebben. Daarom moeten exploitanten van diervoederbedrijven er middels een financiële garantie voor zorgen dat hun bedrijfsrisico's gedekt zijn; het gaat hier meer in het bijzonder om de kosten als gevolg van het uit de handel nemen, behandelen en/of vernietigen van diervoeder en daarvan afkomstige levensmiddelen, die een ernstig risico voor de gezondheid van mens of dier en/of voor het milieu kunnen opleveren.

6.

d) Invoer van diervoeders uit derde landen


Het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake officiële controles van diervoeders en levensmiddelen stelt dat diervoeders die in de Gemeenschap worden ingevoerd, moeten voldoen aan de communautaire hygiënenormen of aan daaraan gelijkwaardige normen.

Meer in het bijzonder:

- moet het derde land van verzending voorkomen op een lijst van derde landen waaruit de invoer van diervoeders is toegestaan;

- moet de inrichting van verzending voorkomen op een lijst van inrichtingen waaruit de invoer van diervoeders is toegestaan.

e) De aanpak 'van boer tot bord' en de primaire productie

De hoeksteen van het voedsel- en voederveiligheidsbeleid, de aanpak 'van boer tot bord', vereist dat de voorwaarden inzake registratie en diervoederhygiëne ook voor de primaire productie gelden. Aan diervoeders verbonden gevaren kunnen hun oorsprong hebben op het landbouwbedrijf en daarom wordt voorgesteld dat de hygiënevoorschriften ook op dit stadium betrekking hebben. Zo zal de communautaire regelgeving over een instrument beschikken dat voor de hele voeder- en voedselketen, van bij de boer tot op het bord, kan worden gehanteerd. Om het vereiste niveau van hygiëne op het bedrijf te kunnen bereiken, wordt voorgesteld om gidsen voor goede praktijken op te stellen waarin alle mogelijke gevaren die zich in de primaire productie kunnen voordoen en alle methoden om die gevaren te bestrijden, worden behandeld.

Als voederproducerende landbouwbedrijven en het voederen van dieren buiten beschouwing werden gelaten, zou de aanpak van de levensmiddelenwetgeving niet consequent zijn en zouden er leemten blijven, hetgeen moeilijk te rechtvaardigen is.

7.

f) Flexibiliteit


Uit de in de Gemeenschap opgedane ervaring is gebleken dat enige flexibiliteit vereist is, vooral voor kleinere bedrijven en dan met name in gebieden met bijzondere geografische beperkingen.

Het voorstel tracht in de nodige flexibiliteit te voorzien doordat de lidstaten zelf in het kader van de subsidiariteit de vereiste mate van hygiëne in die bedrijven moeten garanderen, zonder evenwel de doelstellingen van de voederveiligheid in het gedrang te brengen. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten zijn het best geplaatst om een oordeel te vellen over de behoeften ter zake en zij moeten hun verantwoordelijkheid derhalve nemen.

De regeling inzake interne controle moet zo soepel worden dat rekening kan worden gehouden met de uiteenlopende situaties die zich in de praktijk kunnen voordoen, vooral met betrekking tot kleine bedrijven. Daartoe kunnen gidsen voor goede praktijken worden opgesteld die moeten dienen als hulpmiddel voor de toepassing van het HACCP-systeem.

8.

IV. Diervoederhygiëne en het witboek van de Commissie over voedselveiligheid


Het voorstel houdt rekening met de voedselveiligheidsbeginselen die in het witboek van de Commissie over voedselveiligheid i zijn neergelegd, in het bijzonder:

- het beleid 'van boer tot bord' dat alle sectoren van de voederketen omvat, waaronder de primaire productie, de diervoeding en de diervoederproductie, moet op systematische wijze ten uitvoer worden gelegd;

- voor het voederveiligheidsbeleid moet een alomvattende, geïntegreerde aanpak gevolgd worden;

- de diervoederbedrijven, fabrikanten en veehouders dragen de primaire verantwoordelijkheid voor de voeder- en voedselveiligheid, terwijl de bevoegde autoriteiten belast zijn met controles en handhaving;

- voor een succesvol voederbeleid is essentieel dat diervoeders en levensmiddelen alsmede de ingrediënten daarvan traceerbaar zijn;

- risicoanalyse moet de grondslag van het veiligheidsbeleid voor diervoeders zijn.

In het voorstel is ook rekening gehouden met een aantal bepalingen van Verordening (EG) nr. 178/2002, zoals:

- bevorderen van een hoog beschermingsniveau van de diergezondheid en volksgezondheid en van het milieu;

- waarborgen van de goede werking van de interne markt ten aanzien van veilige diervoeders;

- ervoor zorgen dat diervoeders traceerbaar zijn;

- de primaire verantwoordelijkheid voor de voederveiligheid bij de exploitanten van diervoederbedrijven leggen;

- de verantwoordelijkheid voor de handhaving van de levensmiddelenwetgeving bij de lidstaten leggen;

- ervoor zorgen dat er alleen veilige diervoeders in de handel komen;

- de exploitanten van diervoederbedrijven verantwoordelijk stellen als hun producten of activiteiten negatieve gevolgen kunnen hebben voor de voederveiligheid.

Dit verordeningsvoorstel behelst dus dat een aantal algemene voorwaarden voor de voederveiligheid worden uitgebreid, zodat de hygiëne in alle stadia van de voederketen wordt bestreken.

V.

Samenvatting



Dit voorstel voor een verordening van de Gemeenschap voldoet aan al deze vereisten door voorschriften te geven voor de registratie van alle exploitanten van diervoederbedrijven en voor de voederproductie.

Ook worden de verantwoordelijkheden en verplichtingen van diervoederbedrijven vastgelegd, zodat de oorzaken van diervoederproblemen in het algemeen worden aangepakt, en worden voorschriften gegeven voor diervoederbedrijven in het stadium van de primaire productie.

De algemene beginselen en definities met betrekking tot de diervoederproductie, inclusief de verantwoordelijkheden van exploitanten van diervoederbedrijven en van de autoriteiten van de lidstaten, zijn al vastgelegd in Verordening (EG) nr. 178/2002 en in het voorstel van de Commissie voor een verordening inzake controles van diervoeders en levensmiddelen.

9.

VI. Vorm van de regelgeving


Zoals reeds is gezegd in het groenboek over de algemene beginselen van het levensmiddelenrecht in de Europese Unie, is de Commissie van oordeel dat communautaire wetgeving in de vorm van verordeningen een aantal voordelen heeft, met name de garantie dat de wetgeving op uniforme wijze wordt toegepast in de interne markt, een betere transparantie van de communautaire wetgeving en de mogelijkheid om de communautaire wetgeving snel bij te werken op grond van technische en wetenschappelijke ontwikkelingen. Daarom is voor een verordening gekozen.