Toelichting bij COM(2004)628 - Algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Inleiding

De voorgestelde nieuwe architectuur van de financiële instrumenten die in de nieuwe financiële vooruitzichten 2007-2013 zouden moeten opereren en de beweegredenen die tot dit voorstel hebben geleid, zijn aan Raad en Parlement uiteengezet in de mededelingen van de Commissie over de financiële vooruitzichten[1]. De inleidende mededeling ter presentatie van de verordening inzake het 'Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument' (ENPI) en die inzake drie andere instrumenten voor de buitenlandse betrekkingen biedt bijkomende en meer gedetailleerde informatie over de grondgedachte achter de voornaamste kenmerken van dit instrument. In deze toelichting wordt derhalve vooral ingegaan op de voornaamste artikelen van de verordening.

Het ENPI komt in de plaats van de bestaande geografische en thematische programma’s die de betrokken landen omvatten. Externe aspecten van intern beleid, waarvoor nu nog een specifiek instrument bestaat, zullen worden meegenomen in op één of meer landen gerichte programma's, dan wel zo nodig in een specifiek thematisch programma worden opgenomen.

Een specifieke en vernieuwende tak van het ENPI is zijn component van grensoverschrijdende samenwerking. Krachtens deze component zal het ENPI "gemeenschappelijke programma's" financieren waarmee regio's van lidstaten en van partnerlanden die een gezamenlijke grens gemeen hebben, tezamen worden gebracht. Dit zal leiden tot een radicale vereenvoudiging van de procedures en tot aanzienlijke efficiëntiewinst. De benadering is grofweg gemodelleerd op de beginselen van de “Structuurfondsen”, zoals meerjarenprogrammering, partnerschap en medefinanciering, aangepast om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de buitenlandse betrekkingen. De component grensoverschrijdende samenwerking van het ENPI zal worden medegefinancierd door het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). In titel III is een aantal bepalingen opgenomen die specifiek voor deze component zijn bedoeld. Deze bepalingen zijn verenigbaar met soortgelijke bepalingen die voor grensoverschrijdende samenwerking uit hoofde van de relevante Structuurfondsenverordeningen zijn vastgesteld.

1.

Artikelsgewijscommentaar


Titel I – Doelstellingen en beginselen

2.

Artikel 1 - Onderwerp en toepassingsgebied


In artikel 1 wordt het toepassingsgebied van de bijstand uiteengezet met verwijzing naar het belang om een gebied van welvaart en nauwe samenwerking te ontwikkelen dat de Europese Unie en de buurlanden omvat, zoals dit ook in het ontwerp voor de grondwet is erkend.

De partnerlanden die door het instrument worden omvat zijn vermeld in de bijlage I. De lijst omvat de buurlanden die thans geen perspectief op toetreding hebben en op wie het Europees nabuurschapsbeleid (ENP) is gericht. Oorspronkelijk beperkt tot de vier westelijke NOS en tien Middellandse-Zeelanden, is deze lijst na de Europese Raad van 17-18 juni 2004 te Brussel uitgebreid met de drie landen van de zuidelijke Kaukasus (Armenië, Azerbeidzjan en Georgië).

Het ENPI omvat Rusland, omdat de Europese Unie en Rusland besloten hebben hun strategisch partnerschap te ontwikkelen via het instellen van 'vier gemeenschappelijke ruimten' zoals dit op de topbijeenkomst te St. Petersburg van mei 2003 was overeengekomen, in plaats van via het kader dat door het Europees nabuurschapsbeleid wordt geboden. De verwijzing naar partnerschap in de benaming van het instrument wijst op deze bijzonderheid. Steun aan de buurlanden met een perspectief op toetreding, zoals Turkije of de landen van de Westelijke Balkan, valt onder een afzonderlijk pretoetredingsinstrument.

Het ontwikkelen van een gebied van “goede nabuurschap” vereist middelen om grensoverschrijdende samenwerking tussen partnerlanden en de lidstaten te bevorderen ten behoeve van een meer geïntegreerde regionale ontwikkeling tussen grensregio’s en om het trekken van nieuwe scheidslijnen te vermijden. Om grensoverschrijdende samenwerking efficiënt en effectief te kunnen steunen en gezamenlijke projecten te kunnen financieren, is voor de eerste maal in een steunverordening in artikel 1 bepaald dat bijstand kan worden gebruikt tot gemeenschappelijk voordeel van lidstaten en partnerlanden. Dit levert een radicale vereenvoudiging op van de huidige toestand waarin grensoverschrijdende samenwerking aan de buitengrens van de EU stuit op wrijvingsvlakken tussen interne en externe financieringsinstrumenten die volgens uiteenlopende voorschriften opereren.

Ook verwijst artikel 1 nog naar de fundamentele waarden van de Unie waaraan de buurlanden van de Unie zich volgens hun bilaterale overeenkomsten met de EU en een aantal multilaterale verdragen en andere instrumenten zouden moeten houden. Aangezien niet alle buurlanden zich in dezelfde mate hieraan houden, is het belangrijk dat het externe optreden van de Unie het bevorderen van een grotere mate van naleving via dialoog en samenwerking nastreeft. De Unie kan in uitzonderlijke gevallen overgaan tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van de steun, overeenkomstig de procedure die in artikel 28 is geschetst.

3.

Artikel 2 - Toepassingsgebied van de bijstand


In artikel 2 worden de voornaamste oogmerken van de steun genoemd en wordt een verband met de bestaande overeenkomsten met buurlanden gelegd. Dit weerspiegelt het politiek georiënteerde karakter van het instrument en het belang dat aan het steunen van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomsten wordt gehecht. Dit verband is evenwel niet bedoeld om de mogelijkheid uit te sluiten om hulp te leveren aan landen zoals Belarus of Libië, waar, zelfs bij ontbreken van een verdragsmatig raamwerk, bijstand de beleidsdoelstellingen van de EU kan helpen te bereiken.

In artikel 2 wordt eveneens, en hoofdzakelijk ter verduidelijking, een lijst met doelstellingen gegeven die krachtens deze verordening kunnen worden nagestreefd. Deze niet uitputtende lijst omvat doelstellingen die, naast andere meer conventionele ontwikkelingsdoelstellingen, specifiek op het Europees nabuurschapsbeleid van toepassing zijn. Dit geeft de werkelijkheid van de buurlanden weer: vele daarvan zijn ontwikkelingslanden. Welke doelstellingen in een bepaald land moeten worden nagestreefd zal worden beslist als landenstrategieën en meerjarenprogramma's worden opgesteld.

4.

Artikel 3 - Beleidskader


In artikel 3 wordt het karakter van het ENPI als een beleidsgestuurd instrument benadrukt. Het totale beleidskader voor programmeringssteun dient te worden vastgesteld in de mededelingen van de Commissie en de conclusies van de Raad die de overkoepelende strategie van de Unie ten opzichte van de buurlanden geven, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande overeenkomsten. Dit is onlangs nog gedaan in de mededeling van de Commissie van mei 2004[2] die is gevolgd door de conclusies van de Raad in juni 2004[3] en wellicht ook nog zal worden gevolgd door een resolutie van het Europees Parlement. De actieplannen voor het Europees nabuurschapsbeleid (ENP), die worden uitgewerkt in overleg met de Raad en goedgekeurd via de gezamenlijke Raden voor associatie/partnerschap en samenwerking die in de bilaterale overeenkomsten tussen de EU en het partnerland zijn ingesteld, vormen als zij gereed zijn de kerndocumenten waarop de prioriteiten voor de bijstand worden gebaseerd. Deze actieplannen beslaan een hele reeks prioriteiten waarvan realisering de partnerlanden dichterbij de Europese Unie zal brengen. In het geval van Rusland zullen de prioriteiten worden gedefinieerd aan de hand van de routekaarten voor de vier gemeenschappelijke ruimten[4], na goedkeuring door de Raad voor partnerschap en samenwerking.

Ook wanneer er geen overeenkomsten en/of ENP-actieplannen bestaan, kan er steun worden geboden, vooral voor grensoverschrijdende samenwerking en telkens wanneer dit voor het bereiken van EU-beleidsdoelstellingen van de relevante mededelingen van de Commissie terzake doet.

5.

Artikel 4 - Complementariteit, partnerschap en medefinanciering


Artikel 4 geeft de volgende algemene beginselen voor de tenuitvoerlegging van deze verordening, namelijk dat:

- bijstand een aanvulling is op nationale maatregelen voor meer synergie en meer effect;

- bijstand door de Commissie en de begunstigden in een partnerschap tot stand wordt gebracht, en dat in voorkomend geval centrale, regionale en lokale overheden, het maatschappelijke middenveld en economische en sociale partners bij de programmering van de bijstand worden betrokken;

- bijstand medegefinancierd wordt teneinde het besef van eigen inbreng te bevorderen en het hefboomeffect te maximaliseren.

Deze beginselen worden eveneens in de context van het EU-cohesiebeleid toegepast en weerspiegelen de tweeledige aard van het instrument (buitenlands beleid en economische en sociale cohesie) wanneer het gaat om financiering van grensoverschrijdende en transregionale samenwerking tussen partnerlanden en lidstaten.

6.

Artikel 5 - Consistentie, complementariteit en coördinatie


Artikel 5 voorziet in verenigbaarheid van de bijstand met het beleid van de Gemeenschap en met de overeenkomsten waar de Unie en de partnerlanden partij bij zijn. Tevens wordt hierin de noodzaak van coördinatie tussen de Gemeenschap, de lidstaten en andere donoren benadrukt, in overeenstemming met artikel 180 van het EG-Verdrag en zoals dit herhaaldelijk is verklaard in mededelingen van de Commissie en in conclusies van de Raad.

7.

Titel II - Programmering en toewijzing van fondsen


Artikel 6 - Soort programma’s

In artikel 6 wordt het soort programma's omschreven via welke er krachtens deze verordening bijstand zal worden verleend, namelijk op één of meer landen gerichte programma’s, thematische programma’s en programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking.

Op één of meer landen gerichte programma’s omvatten de bijstand die krachtens dit instrument wordt geleverd voor een enkel land (nationaal programma) of een groep landen (regionale of subregionale programma’s). Gewoonlijk kennen deze een reeks prioriteiten.

Thematische programma’s worden meestal op zichtbare en herkenbare wijze ingezet voor mondiale uitdagingen van een bijzonder belang, of, wanneer dit dienstig wordt geacht, de externe projecties van intern beleid. Dit is vooral belangrijk omdat de vereenvoudiging van de financiële instrumenten op het gebied van de buitenlandse betrekkingen tot gevolg zal hebben dat thematische instrumenten zoals LIFE derde landen of TEMPUS niet langer uit hoofde van een afzonderlijke rechtsgrondslag zullen bestaan. Thematische programma's zullen zich in de meeste gevallen op alle partnerlanden richten.

De in aanmerking komende grensregio’s van de EU-lidstaten komen te vallen onder de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking die krachtens deze verordening in het leven worden geroepen. Het zal eveneens mogelijk zijn lidstaten via transregionale samenwerking te associëren bij thematische en/of op meer landen gerichte programma’s. Op die grondslag zal een enkel financieel instrument, het ENPI, gemeenschappelijke projecten kunnen financieren waarbij begunstigden uit partnerlanden en lidstaten zijn betrokken.

8.

Artikel 7 - Programmering en toewijzing van fondsen


Uitgaande van het in artikel 3 beschreven beleidskader zullen de strategiedocumenten met indicatieve meerjarenprogramma’s de prioriteiten voor hulpverlening bepalen en financiële meerjarentoewijzingen voor de programma's vaststellen. Zij zullen door de Commissie krachtens een beheersprocedure na raadpleging van het comité worden goedgekeurd. De financiële toewijzingen voor op één of meer landen gerichte programma’s worden niet alleen vastgesteld op grond van de karakteristieken en de beheerscapaciteit van de betrokken landen, maar ook op grond van het streefniveau van het partnerschap van een bepaald land met de Europese Unie.

Strategiedocumenten voor grensoverschrijdende samenwerking beogen hoofdzakelijk het opstellen van de lijst van “gemeenschappelijke” grensoverschrijdende programma’s, de geografische dekking daarvan en de toewijzingen daarvoor. Bij het opstellen ervan wordt gelet op de noodzaak zich strikt te houden aan de programmagebaseerde, op middellange termijn gerichte bottom-upbenadering die moet leiden tot de “gemeenschappelijke programma’s" die in Titel III worden genoemd. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling zal uit hoofde van de bepalingen van deze verordening bijdragen aan de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking.

9.

Titel III - Grensoverschrijdende samenwerking


Artikel 8 – In aanmerking komende geografische gebieden

In artikel 8 worden de criteria vastgesteld om te bepalen welke territoriale eenheden van lidstaten en partnerlanden door de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking zullen worden bestreken. Dit omvat alle regio’s van NUTS-III-niveau aan de landgrenzen en de zeeverbindingen van aanmerkelijk belang en alle maritieme regio’s van NUTS-II die aan een gemeenschappelijk zeebekken liggen. Aanliggende regio’s kunnen ook bij de samenwerking worden betrokken.

10.

Artikel 9 - Programmering


Artikel 9 omvat specifieke bepalingen voor het opstellen van gemeenschappelijke programma’s waarin in aanmerking komende regio’s van lidstaten en partnerlanden tezamen worden gebracht. Deze programma’s zouden normaal gesproken bilateraal moeten zijn, over landgrenzen of zeeverbindingen van aanmerkelijk belang heen, en multilateraal moeten zijn voor maritieme regio’s. Een specifieke bepaling (lid 3) is opgenomen om het landen die niet onder de verordening vallen, inzonderheid Turkije, mogelijk te maken om aan multilaterale maritieme programma’s deel te nemen.

Gemeenschappelijke programma’s zullen door de Commissie worden goedgekeurd. Na de goedkeuring van deze programma’s zullen de lidstaten en partnerlanden in kwestie de projecten selecteren die steun van de Gemeenschap zullen krijgen.

In lid 7 is een vrijwaringsmaatregel gegeven waaronder grensregio’s van lidstaten in uitzonderlijke omstandigheden ook steun kunnen ontvangen, indien er geen gemeenschappelijk programma kan worden opgesteld. Deze bepaling biedt een vangnet indien een ernstige crisis in de betrekkingen tussen de Europese Unie en een partnerland ertoe leidt dat er geen gemeenschappeliljk programma kan worden opgesteld.

11.

Artikel 10 - Beheer


In artikel 10 is bepaald dat grensoverschrijdende programma’s door de betrokken lidstaten en partnerlanden gemeenschappelijk zullen worden beheerd via een gemeenschappelijke beheersautoriteit die op basis van gedeelde beheersverantwoordelijkheid optreedt en gewoonlijk in een lidstaat is gevestigd. Omdat het mogelijk is uitvoeringstaken aan de begunstigde lidstaat te delegeren, is deze beheersmethode compatibel met de programmagebaseerde meerjarige bottom-upbenadering die kenmerkend is voor de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking.

De lidstaat die de gemeenschappelijke beheersautoriteit onderdak biedt, zal ten opzichte van de Commissie verantwoordelijk zijn voor de regelmatigheid van de operaties die krachtens het programma worden gefinancierd, zoals ook het geval is bij de Structuurfondsen. Deze bepaling neemt in aanmerking dat lidstaten meer ervaring hebben met het beheer van EU-fondsen dan hun partnerlanden, en dat hun procedures inzake plaatsing van opdrachten en financiële controle in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving.

Het blijft evenwel mogelijk de gemeenschappelijke beheersautoriteit in de partnerlanden onder te brengen na een procedure die tot een besluit van de Commissie moet leiden waarin wordt bevestigd dat de gemeenschappelijke beheersautoriteit voor het beheren van communautaire fondsen op volledig gedecentraliseerde wijze heel geschikt in het partnerland kan worden gevestigd.

12.

Artikel 11 - Uitvoeringsvoorschriften


In artikel 11 wordt de Commissie gemachtigd uitvoeringsvoorschriften voor deze component goed te keuren. Deze zullen door de Commissie na advies van het comité volgens een beheersprocedure worden goedgekeurd.

13.

Titel IV - Tenuitvoerlegging


Artikel 12 - Goedkeuring van de actieprogramma’s

In artikel 12 is bepaald dat de financieringsbesluiten van de Commissie de vorm hebben van jaarlijkse actieprogramma’s voor landen of regio’s. Dit stemt overeen met de nieuwe beginselen die in de meest recente verordeningen van de Commissie zijn geïntroduceerd[5]. Als besluiten die door de Commissie zijn genomen in overeenstemming met de meerjarenprogrammeringsdocumenten die door de lidstaten zijn goedgekeurd, zijn de actieprogramma’s niet aan de comitéprocedure onderworpen. De Commissie zal binnen één maand nadat zij haar besluit heeft genomen de actieprogramma’s ter informatie aan de lidstaten toezenden. De actieprogramma’s zullen leiden tot ondertekening van financieringsovereenkomsten met de partnerlanden en in voorkomend geval de partnerregio’s, vooral in het kader van de geografische programma’s. De Commissie is gemachtigd zonodig actieprogramma’s aan te passen. Artikel 12 biedt bij wijze van uitzondering de mogelijkheid om volgens dezelfde regels en procedures als van de actieprogramma’s, maatregelen waarin in een actieprogramma niet is voorzien, goed te keuren. Deze bepaling kan nuttig blijken te zijn ingeval de Commissie met spoed voor financiering moet zorgen, terwijl het actieprogramma nog niet volledig is uitgewerkt.

Artikel 13 - Goedkeuring van bijzondere maatregelen die niet in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s zijn opgenomen

In artikel 13 is de mogelijkheid gegeven in geval van onvoorziene behoeften of omstandigheden bijzondere maatregelen goed te keuren waarin in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s niet was voorzien. Met deze bepaling kan het reactief vermogen van de Gemeenschap worden vergroot en de noodzakelijke flexibiliteit worden geboden voor een slagvaardige tenuitvoerlegging van buitenlandse communautaire bijstand, met name in geval van dringend noodzakelijke maatregelen. Omdat het besluiten betreft die door de Commissie worden genomen buiten de door de lidstaten goedgekeurde meerjarenprogramma’s om, is erin voorzien deze besluiten te onderwerpen aan de “comitéprocedure” wanneer het te financieren bedrag hoger is dan 15 miljoen euro. Op deze wijze worden de bijzondere maatregelen waarin in de strategiedocumenten of de indicatieve meerjarenprogramma’s niet is voorzien, door de Commissie goedgekeurd volgens de procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG, d.w.z. na advies van een raadgevend comité dat is samengesteld uit de vertegenwoordigers van de lidstaten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie (het comité wordt ingesteld bij artikel 26 van de verordening). Het comité brengt zijn advies uit over de bijzondere maatregelen; de Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het advies van het comité en stelt het in kennis van de wijze waarop zij met dit advies rekening heeft gehouden. De Commissie kan volgens dezelfde procedure overgaan tot een aanpassing van de bijzondere maatregelen; het advies van het comité is evenwel niet noodzakelijk bij ondergeschikte aanpassingen zoals die van lid 4 van artikel 13.

14.

Artikel 14 - In aanmerking komende entiteiten


In artikel 14 worden de entiteiten, organen en instellingen beschreven die uit hoofde van de verordening in aanmerking kunnen komen. In overeenstemming met de huidige praktijk wordt dit ruim opgevat. De instellingen en agentschappen van de Europese Unie komen eveneens in aanmerking. Om voor subsidies van de Gemeenschap in aanmerking te kunnen komen dient artikel 14 te worden gelezen met in aanmerkingneming van artikel 21 waarin de regels worden gegeven voor deelneming aan de procedures voor plaatsing van overheidsopdrachten en voor toekenning van subsidies.

Artikel 15 - Soorten maatregelen en Artikel 16 – Ondersteunende maatregelen

Artikel 15 laat, zonder uitputtend te willen zijn en uitgaande van de huidige praktijken, het soort maatregelen zien dat uit hoofde van de verordening kan worden gefinancierd.

De Gemeenschap kan overeenkomstig artikel 16 alle ondersteunende maatregelen financieren die voor de tenuitvoerlegging van de verordening noodzakelijk zijn. Daar waar de ondersteunende maatregelen niet rechtstreeks in het kader van de meerjarenprogramma’s en de actieprogramma’s worden gefinancierd, is in lid 2 van artikel 16 bepaald dat de ondersteunende maatregelen volgens dezelfde modaliteiten worden goedgekeurd als de specifieke maatregelen waarin in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s niet was voorzien (zie artikel 13).

15.

Artikel 17 - Medefinancieringen en Artikel 18 - Beheersprocedures


Overeenkomstig de huidige praktijk en de wens van de fondsenverschaffers om de coördinatie van de samenwerkingsacties te verbeteren wordt in artikel 17 bevestigd dat de gefinancierde maatregelen onderwerp van (parallelle of gezamenlijke) medefinanciering kunnen uitmaken. In lid 3 is bepaald dat de Commissie in dat geval fondsen van de lidstaten (en met name van hun overheids- en semi-overheidsinstanties), van elke andere derde Staat die geld verschaft, of van internationale en regionale organisaties kan ontvangen en beheren. Deze bepaling plaatst de Commissie met de andere fondsenverschaffers op voet van gelijkheid.

Volgens artikel 18 kan de Commissie maatregelen uit hoofde van deze verordening beheren, met gebruikmaking van de beheersmethoden die in het Financieel Reglement zijn vastgesteld. In overeenstemming met artikel 54, lid 2, van het Financieel Reglement geeft artikel 18 de criteria voor het delegeren van taken tot uitvoering van de begroting aan nationale instanties in de lidstaten. Bovendien geeft het de voorwaarden volgens welke de begunstigde landen die krachtens gedecentraliseerd beheer te werk gaan, hun eigen procedures voor de plaatsing van opdrachten kunnen volgen.

16.

Artikel 19 - Vastleggingen


In artikel 19 is bepaald dat de begrotingsvastleggingen geschieden aan de hand van besluiten van de Commissie uit hoofde van gemeenschappelijke programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (artikel 9), actieprogramma’s (artikel 12), bijzondere maatregelen die niet zijn opgenomen in de strategiedocumenten en de indicatieve meerjarenprogramma’s (artikel 13), en ondersteunende maatregelen (artikel 16). Het voorziet in de mogelijkheid (lid 2) de vastleggingen in jaartranches over verschillende jaren op te delen, overeenkomstig artikel 76 van het Financieel Reglement dat deze mogelijkheid toelaat indien zulks in de basisverordening is bepaald. Deze bepaling is bijzonder nuttig voor de meerjarenprogramma’s voor grensoverschrijdende samenwerking.

De mogelijkheid van het opdelen van vastleggingen van lid 2 is bedoeld voor de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking en is wezenlijk om een duidelijk en van tevoren vastgesteld financieel raamwerk voor de gehele periode 2007-2013 te kunnen opzetten en de voorwaarden voor daadwerkelijke tenuitvoerlegging van een op een programma gerichte meerjarenbenadering te kunnen scheppen. Er bestaan momenteel geen plannen om opgedeelde vastleggingen in te zetten voor op één of meer landen gerichte programma’s of thematische programma’s.

17.

Artikel 20 - Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap


In artikel 20 zijn de maatregelen vermeld die de financiële belangen van de Gemeenschap moeten beschermen, en met name het de Gemeenschap mogelijk moeten maken alle noodzakelijke verificaties op de verrichte activiteiten uit te voeren.

18.

Artikel 21 - Deelneming aan aanbestedingen en overeenkomsten


In artikel 21 zijn de voorwaarden omschreven voor deelneming aan procedures voor de plaatsing van overheidsopdrachten en de toekenning van subsidies in het kader van de tenuitvoerlegging van de verordening. De beoogde bepalingen zijn in deze fase in overeenstemming met het “Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang tot buitenlandse hulp”[6] die voorziet in wijziging van de basisverordeningen van de voornaamste instrumenten van communautaire hulp om tot een grotere mate van ontkoppeling van de hulp te komen. Er zij met name op gewezen dat artikel 21 de deelneming aan de procedures voor plaatsing van opdrachten en toekenning van subsidies toestaat aan natuurlijke en rechtspersonen van een derde land dat zijn procedures voor overheidsopdrachten en toekenning van subsidies voor de lidstaten van de Gemeenschap openstelt. Artikel 21 kan worden gewijzigd in verband met de conclusies van de Raad en het Europees Parlement na hun bestudering van de voornoemde verordening.

19.

Artikel 22 - Voorfinanciering, Artikel 23 - Fondsen ter beschikking gesteld van de Europese Investeringsbank of andere financiële intermediairs


In artikel 22 is bepaald dat door voorfinanciering verkregen interesten van de uiteindelijke betaling moeten worden afgetrokken.

In artikel 23 wordt het soort regelingen verduidelijkt dat de Commissie per geval dient aan te nemen wanneer zij besluit fondsen ter beschikking van de Europese Investeringsbank of andere financiële intermediairs te stellen.

20.

Artikel 24 - Evaluatie


De Commissie wordt in artikel 24 verplicht tot het geregeld evalueren van de resultaten van de geografische en thematische vormen van beleid en programma’s en van het sectorbeleid, alsmede van de doelmatigheid van de programmering.

21.

Titel V - Slotbepalingen


Artikel 25 - Jaarverslag

Overeenkomstig de besluiten die vanaf 2001 ten uitvoer zijn gelegd ter vereenvoudiging en vermindering van het aantal verslagen dat aan Raad en Europees Parlement wordt toegezonden, biedt artikel 26 een verlenging van de huidige situatie, met de bepaling dat de Commissie elk jaar aan de Raad en het Europees Parlement een verslag zal overmaken. Dit verslag zal het geheel van de bijstand omvatten die is verleend met behulp van de verschillende instrumenten die op het gebied van de buitenlandse betrekkingen werkzaam zijn. Het zal worden opgesteld met inachtneming van de sedert 2001 opgebouwde ervaringen en met name van de jaarlijks gemaakte opmerkingen van Raad en Europees Parlement over de vorm en inhoud van het verslag.

22.

Artikel 26 - Comité


In artikel 26 wordt het comité van de vertegenwoordigers van de lidstaten opgericht. Voor de rechten van dit comité wordt verwezen naar de toelichtingen op de artikelen 7, 12 en 13.

23.

Artikel 27 - Deelneming van een derde land dat niet voor bijstand uit hoofde van verordening in aanmerking komt


Voor een doelmatiger bijstand van de Gemeenschap en met name om versnippering van bepaalde programma’s onder verschillende instrumenten te voorkomen, verruimt artikel 27 de landen die in aanmerking kunnen komen voor de maatregelen uit hoofde van de verordening, tot de landen en gebieden overzee en tot de landen die in aanmerking komen voor het pretoetredingsinstrument of voor het instrument ter financiering van ontwikkelingssamenwerking en economische samenwerking. Deze bepaling wordt toegepast wanneer het goedgekeurde project of programma een mondiaal, regionaal of grensoverschrijdend karakter heeft.

24.

Artikel 28 - Schorsing van de hulp


In artikel 28 wordt de procedure omschreven die van toepassing is bij niet-naleving van de beginselen waarop in Titel I wordt gedoeld. De procedure is van toepassing als er geen partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst met een partnerland is, of indien in deze overeenkomst geen procedures voor de opschorting van de bijstand zijn vastgelegd.

25.

Artikel 29 - Financieel referentiebedrag


In artikel 29 wordt het financieel referentiebedrag voor de tenuitvoerlegging van deze verordening vastgesteld.

26.

Artikel 30 - Herziening


In artikel 30 is de mogelijkheid van een herziening vastgelegd, op basis van een voorstel van de Commissie.

27.

Artikel 31 - Intrekking van eerdere verordeningen


Artikel 31 bepaalt de intrekking van de verordeningen Tacis, MEDA en andere, als noodzakelijk.

28.

Artikel 32 - Inwerkingtreding


Het is de bedoeling dat deze verordening twintig dagen na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad in werking treedt; zij zal evenwel eerst met ingang van 1 januari 2007 van toepassing zijn. De reden voor dit tijdsverloop is dat de ingetrokken verordeningen nog steeds, tot aan beëindiging van de lopende financiële vooruitzichten, noodzakelijk zijn, terwijl de nieuwe verordening intussen reeds kan dienen als rechtsgrondslag voor het opstellen en goedkeuren van de uitvoeringsvoorschriften, waartoe zo spoedig mogelijk dient te worden overgegaan.