Toelichting bij COM(2009)154 - Bevoegdheid, toepasselijk recht, erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen en authentieke akten op het gebied van erfopvolging en instelling van een Europese erfrechtverklaring

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Achtergrond van het voorstel

Algemene achtergrond



Artikel 61 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (hierna 'het Verdrag' genoemd) voorziet in de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, onder meer door maatregelen aan te nemen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken. In artikel 65 van het Verdrag wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van maatregelen met als doel 'de verbetering en vereenvoudiging van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, met inbegrip van beslissingen in buitengerechtelijke zaken' en 'de bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende regels voor collisie en jurisdictiegeschillen'. In de talrijke instrumenten die op basis van deze bepalingen zijn aangenomen, in het bijzonder Verordening (EG) nr. 44/2001[1], wordt erfopvolging uit de werkingssfeer uitgesloten.

De aanneming van een Europees instrument op het gebied van erfopvolging was reeds een prioriteit in het actieplan van Wenen[2] van 1998. In het Haags programma[3] wordt opgeroepen om een instrument voor te stellen dat de gehele problematiek dekt: toepasselijk recht, rechterlijke bevoegdheid en erkenning, en administratieve maatregelen (erfrechtverklaring en registratie van testamenten). Overeenkomstig de conclusies van de effectbeoordeling zal de kwestie van het testamentenregister het voorwerp uitmaken van een volgend initiatief van de Gemeenschap.

Motivering en doel van het voorstel



Het belang van grensoverschrijdende erfopvolging in de Europese Unie werd onder de aandacht gebracht in de effectbeoordeling die bij dit voorstel is gevoegd. De diversiteit van de materieelrechtelijke regels en van de regels inzake internationale bevoegdheid of toepasselijk recht, het groot aantal instanties dat zich over een zaak van internationale erfopvolging kan uitspreken en de versnippering van de nalatenschap als mogelijk gevolg van deze uiteenlopende regels, belemmeren het vrije verkeer van personen in de Unie. Die personen worden thans met grote moeilijkheden geconfronteerd om hun rechten te doen gelden in het kader van een internationale erfopvolging. Deze verschillende regels belemmeren ook de volledige uitoefening van het recht op privé-eigendom dat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie behoort tot de grondrechten waarvan het Hof de eerbiediging verzekert[4]. Dit voorstel heeft als doel dat de inwoners van de Europese Unie van te voren hun erfopvolging kunnen organiseren en dat de rechten van de erfgenamen en/of legatarissen, van de andere personen die met de overledene een band hadden en van de schuldeisers van de nalatenschap op een efficiënte manier worden gewaarborgd.

2. Resultaat van de raadplegingen – effectbeoordeling

De aanneming van dit voorstel werd voorafgegaan door een uitgebreide raadpleging van de lidstaten, de andere instellingen en het publiek. De Commissie heeft een studie over " Les successions internationales dans l'Union européenne " ontvangen, die het Duits Notarieel Instituut in november 2002 heeft gemaakt[5]. Het op 1 maart 2005 door de Commissie voorgestelde Groenboek erfopvolging en testamenten[6] heeft ongeveer 60 antwoorden opgeleverd en werd gevolgd door een openbare hoorzitting op 30 november 2006[7]. Tussen 2006 en 2008 is een door de Commissie op 1 maart 2006 opgerichte deskundigengroep[8], 'PRM III/IV' genoemd, 7 keer bijeengekomen, en de Commissie heeft op 30 juni 2008 een bijeenkomst van nationale deskundigen georganiseerd. De ontvangen bijdragen bevestigen dat er op dit gebied een communautair instrument moet komen en steunen het indienen van een voorstel dat onder meer betrekking heeft op de kwesties van het toepasselijke recht, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen en de invoering van een Europese erfrechtverklaring[9]. Het vaststellen van een dergelijk instrument heeft de steun gekregen van het Europees Parlement[10] en van het Europees Economisch en Sociaal Comité[11]. De Commissie heeft een effectbeoordeling uitgevoerd die bij dit voorstel is gevoegd.

1.

Juridische elementen van het voorstel



Rechtsgrondslag



Artikel 67, lid 5, van het Verdrag bepaalt dat de Raad volgens de in artikel 251 van het Verdrag bedoelde medebeslissingsprocedure de in artikel 65 bedoelde maatregelen aanneemt met uitzondering van de 'aspecten in verband met het familierecht'.

In de eerste plaats zij erop gewezen dat de meeste lidstaten, met uitzondering van de Noordse landen, het erfrecht als een van het familierecht onderscheiden materie beschouwen omwille van de overwegende vermogensrechtelijke aspecten. Zelfs op het gebied van het materieel recht bestaan er grote verschillen tussen de twee materies. Het erfrecht heeft als voornaamste doel de erfopvolgingsregels vast te stellen en de overdracht van de erfenis zelf te regelen. Anders dan het erfrecht heeft het familierecht vooral als doel de rechtsbetrekkingen te regelen die verband houden met het huwelijk, het samenleven, de afstamming en de burgerlijke staat van personen. Zijn belangrijkste functie is de bescherming van de familiale banden. In tegenstelling tot het familierecht waar de wil van individuen slechts een zeer beperkte plaats inneemt en waar de meeste betrekkingen worden geregeld door regels van openbare orde, blijft het erfrecht een materie waar de wil van de rechthebbende een belangrijke plaats inneemt.

Deze beide takken van het burgerlijk recht zijn derhalve voldoende autonoom om ze afzonderlijk te kunnen behandelen. Aangezien het om een uitzondering gaat, moet artikel 67, lid 5, tweede streepje, van het Verdrag door de instellingen bovendien strikt worden uitgelegd en toegepast. Deze uitzondering is dus niet van toepassing op de onderhavige verordening betreffende erfopvolging.

De Gemeenschapsinstellingen beschikken over een zekere vrijheid om te bepalen of een maatregel nodig is voor de goede werking van de interne markt. Dit voorstel heeft als doel de belemmeringen van het vrije verkeer van personen weg te nemen die het gevolg zijn van de verschillende in de lidstaten geldende regels inzake internationale erfopvolgingen.

Subsidiariteitsbeginsel



De doelstellingen van dit voorstel kunnen slechts worden bereikt door gemeenschappelijke regels inzake internationale erfopvolgingen, die identiek moeten zijn om de rechtszekerheid en voorspelbaarheid voor de burgers te garanderen. Eenzijdig optreden van lidstaten zou derhalve in strijd zijn met deze doelstelling. Er bestaat een Verdrag van Den Haag inzake het recht dat van toepassing is op erfopvolging (hierna 'het verdrag van Den Haag' genoemd), dat nooit in werking is getreden[12]. Het Haags Verdrag van 5 oktober 1961 inzake de wetsconflicten betreffende de vorm van testamentaire beschikkingen is door 16 lidstaten geratificeerd. In het belang van de Gemeenschap zou het wenselijk zijn dat ook de andere lidstaten dit verdrag ratificeren.

Uit alle raadplegingen en studies is de omvang van de problemen waarop dit voorstel betrekking heeft, gebleken.

3.3. Evenredigheidsbeginsel en keuze van het rechtsinstrument

Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. Het voorstel harmoniseert noch het erfrecht, noch het zakenrecht van de lidstaten. Het doet evenmin afbreuk van de successiefiscaliteit van de lidstaten. Bijgevolg zullen de internationale erfopvolgingen nog steeds aanleiding kunnen geven tot incoherenties tussen de nationale fiscale regelingen en daaruit kan dubbele belasting of discriminatie voortvloeien. De Commissie is voornemens om in de loop van 2010 een mededeling voor te stellen om deze kwesties te behandelen.

De behoefte aan rechtszekerheid en voorspelbaarheid vereist duidelijke en uniforme regels en daarom is een verordening noodzakelijk. Deze doelstellingen zouden in gevaar komen, mochten de lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge bij de tenuitvoerlegging van de regels.

4. Toelichting per artikel

4.1. Hoofdstuk I: Werkingssfeer en definities

Artikel 1

Het begrip 'erfopvolging' moet autonoom worden uitgelegd en omvat alle aspecten van een erfopvolging, met name de rechtsovergang, het beheer en de vereffening.

De uitsluiting van goederen en rechten die op een andere wijze in het leven zijn geroepen of overgedragen dan door erfopvolging heeft niet alleen betrekking op de vormen van 'gezamenlijke eigendom' uit het common law , maar eveneens op alle civielrechtelijke vormen van schenkingen.

De uitzondering voor de trust staat er niet aan in de weg dat op de erfopvolging het recht wordt opgepast dat daarop krachtens deze verordening van toepassing is.

Onder j) wordt bepaald dat de verordening van toepassing is op het via erfopvolging verwerven van een zakelijk recht op een goed, maar niet op de inhoud van een dergelijk recht. De verordening doet niets af van de ' numerus clausus ' van het zakenrecht van de lidstaten, van de kwalificatie van goederen en rechten en van de vaststelling van de voorrechten van de titularis van dergelijke rechten. Bijgevolg is in beginsel de invoering van een zakelijk recht dat onbekend is in het recht van de plaats waar het goed zich bevindt, ongeldig. Het erfrecht kan niet tot gevolg hebben dat in de staat van de plaats waar een goed zich bevindt, een opdeling of een modaliteit van het eigendomsrecht wordt ingevoerd die die staat niet kent. Vruchtgebruik kan bijvoorbeeld niet worden ingevoerd in een staat die deze figuur niet kent. Deze uitzondering is echter niet van toepassing op de overdracht via erfopvolging van een zakelijk recht dat bekend is in de lidstaat van de plaats waar het goed zich bevindt.

De publiciteit van de zakelijke rechten, met name de werking van het vastgoedregister en de gevolgen van een inschrijving of het ontbreken van een inschrijving daarin, worden eveneens uitgesloten.

Artikel 2

Gerecht: Meestal worden erfopvolgingen buitengerechtelijk afgehandeld. In deze verordening wordt het begrip gerecht in de ruime zin begrepen en omvat het andere instanties die een functie uitoefenen die onder de rechterlijke bevoegdheid valt, met name via delegatie, waardoor het in het bijzonder de notarissen en griffiers omvat.

4.2. Hoofdstuk II: Bevoegdheid

Artikel 4

Er bestaan aanzienlijke verschillen tussen de regels inzake rechterlijke bevoegdheid op het gebied van erfopvolging in de verschillende lidstaten. Daaruit vloeien positieve conflicten voort, wanneer gerechten uit meer dan één staat zich bevoegd verklaren of negatieve conflicten, wanneer geen enkel gerecht zich bevoegd acht. Om deze moeilijkheden voor de burgers te vermijden, is een uniforme regel noodzakelijk. De bevoegdheid van de lidstaat van de laatste gewone verblijfplaats van de overledene is het meest verspreid in de lidstaten en valt dikwijls samen met de plaats waar de goederen van de overledene zich bevinden. Die gerechten zullen bevoegd zijn om zich over de gehele erfopvolging en alle aspecten ervan uit te spreken zowel in de vrijwillige rechtspraak als in de contentieuze rechtspraak.

Artikel 5

Verwijzing naar een gerecht dat meer geschikt is om de zaak te behandelen mag niet automatisch plaatsvinden wanneer de overledene het recht van een andere lidstaat heeft gekozen. Het bevoegde gerecht moet met name rekening houden met de belangen van de overledene, de erfgenamen, de legatarissen en de schuldeisers en met hun gewone verblijfplaats. Deze regel zou vooral een evenwichtige oplossing mogelijk maken wanneer de overledene sinds kort in een andere lidstaat woonde dan die waarvan hij onderdaan is en wanneer zijn familie in de lidstaat van oorsprong is gebleven.

Artikel 6

Wanneer de overledene zijn verblijfplaats had in een derde staat, waarborgt deze regel de toegang tot de rechter voor de communautaire erfgenamen en schuldeisers, wanneer de situatie nauwe banden heeft met een lidstaat omdat zich daar een bepaald goed bevindt.

Artikel 9

De nauwe banden tussen de erfrechtelijke regeling en de zakenrechtelijke regeling vereisen een uitzonderlijke bevoegdheid van de gerechten van de lidstaat van de plaats waar een goed zich bevindt, wanneer het recht van deze lidstaat de tussenkomst van zijn gerechten vereist. Deze bevoegdheid is echter strikt beperkt tot de zakenrechtelijke aspecten van de overdracht van het goed.

4.3. Hoofdstuk III: Toepasselijk recht

Artikel 16

Een eenheidsstelsel

De nadelen van het zogenaamde 'splitsingsstelsel', waarin de roerende nalatenschap wordt afgehandeld volgens het recht van de woonplaats van de overledene en de onroerende nalatenschap volgens het recht van de staat waar het goed is gelegen, zijn tijdens de raadplegingen aan het licht gekomen. Er worden dan verschillende erfboedels gecreëerd, die elk aan een ander rechtsstelsel zijn onderworpen dat de erfgenamen en hun respectieve erfdelen op een andere manier bepaalt, alsook de verdeling en de vereffening van de nalatenschap. Dat in de verordening wordt gekozen voor een eenheidsstelsel, maakt het mogelijk de erfopvolging aan één enkel rechtsstelsel te onderwerpen, waardoor deze nadelen worden vermeden. In een eenheidsstelsel kan een erflater de verdeling van zijn goederen tussen zijn erfgenamen ook op een billijke manier plannen ongeacht de plaats waar zijn goederen zich bevinden.

De aanknopingsfactor: het recht van de laatste gewone verblijfplaats van de overledene

In deze verordening wordt voor dat recht gekozen in plaats van het recht van de nationaliteit omdat dat recht samenvalt met het centrum van de belangen van de overledene en dikwijls met de plaats waar de meeste van zijn goederen zich bevinden. Een dergelijke aanknoping is gunstiger voor de integratie in de lidstaat van de gewone verblijfplaats en vermijdt elke vorm van discriminatie van personen die er hun woonplaats hebben zonder de nationaliteit van de lidstaat te bezitten. Zo ook is in de collisieregels van verscheidene lidstaten en in alle moderne instrumenten, met name in het verdrag van Den Haag, gekozen voor de gewone verblijfplaats.

Artikel 17

Alle rechtsstelsels van de lidstaten beschikken over mechanismen om het levensonderhoud van nauwe verwanten van de overledene te waarborgen en dat zijn hoofdzakelijk mechanismen betreffende een wettelijk erfdeel. De erflaters die onderdaan zijn van een lidstaat waar de schenkingen onder levenden onherroepelijk zijn, kunnen echter de geldigheid daarvan bevestigen door hun nationaal recht als het op hun erfenis toepasselijke recht aan te wijzen. Een van de centrale doelstellingen van de verordening is ervoor te zorgen dat deze mechanismen worden nageleefd. Door aan de erflater een rechtskeuze te geven, moest een compromis worden gevonden tussen enerzijds de voordelen van die keuze, zoals de rechtszekerheid en het gemakkelijker plannen van de erfopvolging en anderzijds de bescherming van de legitieme belangen van de nauwe verwanten van de overledene, met name van de echtgeno(o)t(e) en van de achterblijvende kinderen. Daarom mag de erflater op grond van deze verordening alleen het recht van zijn nationaliteit kiezen en dit moet worden beoordeeld in overeenstemming met de algemene regel die leidt tot de toepassing van het recht van de verblijfplaats. De erflater, die gebruik heeft gemaakt van het in de Unie gewaarborgde vrije verkeer van personen, maar die nauwe banden met zijn land van oorsprong wenst te behouden, kan door deze keuze in zijn erfopvolging deze culturele banden bewaren. Deze oplossing is ook door het Europees Parlement aanbevolen.

Uitsluiting van andere keuzes: de mogelijkheid om op de erfopvolging het recht toe te passen dat van toepassing is op de huwelijksvermogensregeling van de erflater, wordt door de verordening uitgesloten. Een dergelijke bepaling zou meervoudige keuzes hebben mogelijk gemaakt wanneer de echtgenoten, voor de huwelijksvermogensregelingen, over een grotere soepelheid beschikken bij de keuze van het toepasselijke recht. Dat zou ingaan tegen de bovengenoemde doelstellingen.

Artikel 18

Het is noodzakelijk regels vast te stellen over het recht dat van toepassing is op de in sommige lidstaten gebruikte erfovereenkomsten en gezamenlijke testamenten, zodat bijvoorbeeld de overdracht van een onderneming kan worden georganiseerd en, wat koppels betreft, de langstlevende echtgenoot over het gezamenlijke vermogen kan beschikken.

Artikel 21

Dit artikel heeft als doel rekening te houden met de specificiteiten van de common law rechtsstelsels, zoals dat van Engeland, waar de erfgenamen niet rechtstreeks de rechten van de overledene overnemen na diens dood, maar waarbij de erfopvolging wordt beheerd door een beheerder die door de rechter wordt aangesteld en gecontroleerd.

Artikel 22

Omwille van hun economische, familiale of sociale bestemming zijn sommige onroerende goederen, ondernemingen of andere categorieën goederen onderworpen aan een bijzondere erfopvolgingsregeling in de lidstaat waar zij zich bevinden, hetgeen moet worden gerespecteerd. Een dergelijke bijzondere regeling bestaat bijvoorbeeld voor familiale landbouwbedrijven. Deze uitzondering moet strikt worden uitgelegd om verenigbaar te blijven met de algemene doelstelling van deze verordening. Zij is met name niet van toepassing op het splitsingsstelsel of op het wettelijk erfdeel.

Artikel 27

Slechts uitzonderlijk mag een beroep worden gedaan op het begrip openbare orde. Een verschil tussen de rechtsstelsels betreffende de bescherming van de legitieme belangen van de naaste verwanten van de overledene kan het inroepen ervan niet rechtvaardigen. Dat zou onverenigbaar zijn met de doelstelling om op alle goederen uit de nalatenschap één enkel rechtsstelsel toe te passen.

4.4. Hoofdstuk IV: Erkenning en tenuitvoerlegging

De bepalingen uit dit hoofdstuk zijn geïnspireerd door de overeenkomstige regels van Verordening (EG) nr. 44/2001. Er is voorzien in de erkenning van alle gerechtelijke beslissingen en schikkingen om op het gebied van erfopvolging het beginsel van wederzijdse erkenning te concretiseren, dat gebaseerd is op het beginsel van het wederzijdse vertrouwen. De gronden voor niet-erkenning zijn derhalve tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

4.5. Hoofdstuk V: Authentieke akten

Gelet op het praktische belang van authentieke akten voor erfopvolging, moet deze verordening de erkenning ervan waarborgen om het vrije verkeer ervan mogelijk te maken. Deze erkenning betekent dat zij, wat de inhoud van de geregistreerde akte en de daarin beschreven feiten betreft, over dezelfde volledige bewijskracht beschikken als nationale authentieke akten of op dezelfde wijze als in hun land van oorsprong het vermoeden van authenticiteit hebben alsook een uitvoerbaar karakter, binnen de in deze verordening gestelde grenzen.

4.6. Hoofdstuk VI: Europese erfrechtverklaring

Om een internationale erfopvolging snel te kunnen afhandelen, voert deze verordening een Europese erfrechtverklaring in. Om het verkeer van deze erfrechtverklaring in de Unie te vergemakkelijken, moet een uniform model voor de erfrechtverklaring worden vastgesteld en moet de instantie worden aangewezen die de internationale bevoegdheid heeft om deze af te geven. De coherentie met de bevoegdheidsregels voor de hoofdzaak vereist dat hetzelfde gerecht bevoegd is om de erfopvolging te regelen.

Deze erfrechtverklaring vervangt niet de bestaande verklaringen in bepaalde lidstaten. In de lidstaat van de bevoegde autoriteit wordt het bewijs van erfgerechtigdheid en van de bevoegdheden van een beheerder of uitvoerder van de nalatenschap derhalve geleverd volgens de interne procedure.