Toelichting bij COM(2010)331 - Wijziging van richtlijn 2006/112/EEG betreffende het gemeenschappelijk stelsel van btw wat betreft de geldigheidsduur van de minimumhoogte van het normale tarief

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1. In artikel 97, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EG van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde [1] (hierna 'de btw-richtlijn' genoemd) is bepaald dat het normale tarief vanaf 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 niet lager mag zijn dan 15 %, en in artikel 97, lid 2, dat de Raad overeenkomstig artikel 93 van het Verdrag over de hoogte van het na 31 december 2010 geldende normale tarief besluit.

2. Deze bepaling was gebaseerd op artikel 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (VEG). Met ingang van 1 december 2009 is artikel 93 VEG vervangen door artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In artikel 113 VWEU is bepaald dat de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité met eenparigheid van stemmen, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, de bepalingen vaststelt die betrekking hebben op de harmonisatie van de wetgevingen inzake de omzetbelasting, voor zover deze harmonisatie noodzakelijk is om de instelling en de werking van de interne markt te bewerkstelligen en concurrentieverstoringen te voorkomen.

3. Met het oog op de totstandbrenging van de interne markt op 1 januari 1993 heeft de Commissie voorstellen voor een definitieve regeling inzake fiscale harmonisatie gepresenteerd.

4. Toen evenwel duidelijk werd dat deze voorstellen niet voor 1 januari 1993 zouden kunnen worden aangenomen, heeft de Raad besloten een overgangsregeling vast te stellen. In dat verband werd voor de btw-tarieven Richtlijn 92/77/EEG [2] aangenomen.

5. Met deze richtlijn werd een systeem van minimumtarieven ingevoerd. Er werd bepaald dat het normale tarief van 1 januari 1993 tot en met 31 december 1996 niet lager mocht zijn dan 15 %. Deze bepaling werd ondertussen viermaal verlengd en geldt thans tot en met 31 december 2010.

6. Teneinde het reeds bereikte niveau van tariefharmonisatie te handhaven, heeft de Commissie tweemaal een voorstel gedaan, waarin sprake was van een normaal tarief dat zich binnen een bandbreedte bewoog met als ondergrens 15 % en als bovengrens 25 % [3]. Deze bandbreedte was gebaseerd op de werkelijke tarieven in de lidstaten, waar het normale tarief altijd tussen 15 en 25 % heeft gevarieerd.

7. In beide gevallen werd het voorstel om de tarieven nader tot elkaar te brengen, gewijzigd door de Raad [4], die slechts het beginsel van een minimumtarief handhaafde met de verwijzing naar een ondergrens van 15 %, zoals in de regeling die werd ingesteld bij de richtlijn uit 1992.

8. Bij de vaststelling van beide richtlijnen door de Raad werd evenwel een verklaring in de Raadsnotulen opgenomen dat de lidstaten zich zouden inspannen om te voorkomen dat het verschil van 10 procentpunten tussen het hoogste en het laagste toegepaste tarief zou toenemen. Hieruit blijkt dat verstoringen tussen landen met een hoog en landen met een laag tarief en ook de mogelijke budgettaire gevolgen van uiteenlopende btw-tarieven een blijvend punt van zorg zijn voor de lidstaten. In het licht van de huidige economische crisis zijn er nog andere argumenten om vast te houden aan een minimumhoogte van het normale tarief, dat in de btw-richtlijn dient te worden vastgelegd.

9. Ofschoon het gemeenschappelijke btw-stelsel op verschillende punten werd verbeterd op basis van de pragmatische, gefaseerde btw-strategie die de Commissie in 2000 heeft opgezet [5] en in 2003 heeft bijgewerkt [6], blijft het stelsel tekortkomingen vertonen en voor hoge administratieve lasten zorgen. Dit betekent dat het grondig moet worden herbekeken. Nieuwe economische realiteiten, technologische processen, fraudepatronen enz. leiden ook tot nieuwe uitdagingen. Daarom is de Commissie van plan weldra een groenboek te publiceren over een nieuwe btw-strategie, als aanzet tot een raadpleging over fiscale harmonisatie in de toekomst. Pas wanneer de resultaten van die raadpleging bekend zijn, kan een passende beslissing worden genomen over de hoogte van het normale btw-tarief in de EU.

10. Voorts is bij recente wijzigingen van de btw-richtlijn [7] de klemtoon verschoven naar belastingheffing op de plaats van verbruik, omdat daarmee de mogelijkheden om lagere btw-tarieven te zoeken in het buitenland, hetgeen tot concurrentieverstoringen leidt, worden beperkt. Het blijft evenwel zaak te voorkomen dat een verder uiteengroeien van de door de lidstaten toegepaste normale btw-tarieven tot structurele onevenwichtigheden in de EU en tot verstoringen van de concurrentie in een aantal bedrijfssectoren leidt. Daarom is het op het gebied van de indirecte belastingen, zowel wat de btw als de accijns betreft, vaste praktijk om minimumtarieven vast te stellen. Ofschoon er geen maximumtarief wordt voorgesteld, kan worden verwacht dat de marge tussen de in de lidstaten toegepaste normale tarieven – zoals thans het geval is – de goede werking van de interne markt zal garanderen maar tegelijkertijd ook tegemoet komt aan de eventuele behoefte aan nieuwe budgettaire middelen uit verbruiksbelastingen.

11. De toetreding van nieuwe lidstaten op 1 mei 2004 en 1 januari 2007 heeft de situatie wat het normale tarief betreft, niet gewijzigd. Dat varieert in de 27 lidstaten nog altijd tussen 15 % en 25 %. Het tarief van 15 % wordt gehanteerd in twee lidstaten (Cyprus en Luxemburg) en het tarief van 25 % in drie lidstaten (Denemarken, Hongarije en Zweden).

12. Onder deze omstandigheden lijkt het derhalve passend dat het beginsel dat het normale btw-tarief minimaal 15 % bedraagt, wordt gehandhaafd en dat een verlenging van de thans geldende regeling wordt voorgesteld.

13. Teneinde het bedrijfsleven de nodige rechtszekerheid te bieden en ruimte te creëren voor verdere reflectie over de passende hoogte van het normale btw-tarief op EU-niveau, lijkt het wenselijk de bepaling met vijf jaar te verlengen, terwijl de Commissie zich op een nieuwe btw-strategie bezint en verder onderzoek verricht naar een passend niveau van het normale btw-tarief in het kader van een gemeenschappelijke aanpak.

14. Aangezien het minimumniveau van het normale tarief krachtens artikel 97, lid 1, van Richtlijn 2006/112/EEG slechts van toepassing is tot en met 31 december 2010, moet de Raad met dit voorstel in de gelegenheid worden gesteld om de geldigheidsduur van dit minimumniveau te verlengen. Het minimumniveau van het normale btw-tarief wordt aldus vastgesteld op 15 % voor een periode van vijf jaar van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015. Overigens veronderstelt de Commissie dat de Raad zijn eerdere verklaring in de Raadsnotulen over de marge tussen het hoogste en het laagste tarief dat in diezelfde periode wordt toegepast, bevestigd.

1.

Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling



Aangezien de Commissie geen specifieke klachten heeft ontvangen over de regels betreffende de toepassing van het normale btw-tarief, behoefde er geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid.

De voorliggende maatregel strekt uitsluitend tot verlenging van de tijdelijke bepaling betreffende de geldigheidsduur van het huidige minimumniveau van het normale btw-tarief. Met de verlenging wordt de huidige situatie met betrekking tot het btw-tarief, die als bevredigend wordt beoordeeld, slechts in stand gehouden. De wijziging is louter technisch en vereist derhalve geen effectbeoordeling.

2.

Juridische elementen van het voorstel



De richtlijn behelst een wijziging van de btw-richtlijn. De rechtsgrondslag is artikel 113 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

·

Subsidiariteitsbeginsel



Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing voor zover het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie vallen. De doelstellingen van het voorstel kunnen om de volgende reden(en) niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt.

De Europese Unie heeft al geharmoniseerde bepalingen betreffende de toepassing van de btw-tarieven vastgesteld, namelijk in de btw-richtlijn. Deze bepalingen kunnen alleen door een besluit van de Europese Unie worden gewijzigd of verlengd en de wetgevingen van de lidstaten mogen niet van deze geharmoniseerde bepalingen afwijken.

Alleen met een optreden van de Europese Unie kunnen dus de doelstellingen van het voorstel worden verwezenlijkt en kan een gelijke behandeling van burgers in de Europese Unie worden gegarandeerd. Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

·

Evenredigheidsbeginsel



Het voorstel is om de volgende reden(en) in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het voorliggende voorstel handhaaft de huidige situatie waarbij de lidstaten een normaal btw-tarief van ten minste 15 % toepassen.

Aangezien het voorstel slechts voorziet in de verlenging van de geldigheidsduur van een bestaande bepaling, staat de maatregel in verhouding tot het beoogde doel. Aan het voorstel zijn geen financiële kosten voor de Europese Unie verbonden en het brengt geen nieuwe financiële lasten met zich voor bedrijven of consumenten.

·

Keuze van instrumenten



Het voorgestelde instrument is een richtlijn. Andere middelen zijn ongeschikt, omdat dit voorstel bepalingen betreffende btw-tarieven wijzigt die al in een richtlijn zijn vastgesteld.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting.

4.

Aanvullende informatie



Artikelsgewijs commentaar

Artikel 1

In artikel 1 wordt voorgesteld het huidige minimumniveau van het normale btw-tarief in de lidstaten, dat is vastgesteld op 15 %, te verlengen van 1 januari 2011 tot en met 31 december 2015.

Artikelen 2 tot en met 4

De bepalingen van deze artikelen regelen de inwerkingtreding van de richtlijn.