Toelichting bij COM(2013)71 - Uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

4.

1.1. Achtergrond en geschiedenis


De recente wereldwijde economische en financiële crisis heeft ernstige gevolgen gehad voor onze economieën en de overheidsfinanciën. De financiële sector heeft een belangrijke rol gespeeld in het veroorzaken van de economische crisis, terwijl de regeringen en de Europese burgers in het algemeen er het gelag voor hebben betaald. Er heerst een brede consensus in Europa en internationaal dat de financiële sector een billijker bijdrage moet leveren, gelet op de kosten om de crisis op te lossen en het feit dat de sector momenteel onderbelast is. Verschillende EU-lidstaten hebben reeds uiteenlopende maatregelen getroffen op het gebied van belastingheffing op de financiële sector.

Op 28 september 2011 heeft de Commissie daarom een voorstel voorgelegd voor een richtlijn van de Raad betreffende een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties en tot wijziging van Richtlijn 2008/7/EG[1]. Als rechtsgrond voor dit richtlijnvoorstel voerde zij artikel 113 VWEU aan, aangezien de voorgestelde bepalingen tot doel hebben de wetgevingen betreffende de belasting op financiële transacties te harmoniseren voor zover dat noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt voor transacties met financiële instrumenten te garanderen en verstoringen van de mededinging te voorkomen. Deze rechtsgrond vereist dat de Raad met eenparigheid van stemmen een besluit neemt, volgens een bijzondere wetgevingsprocedure, na raadpleging van het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité.

De belangrijkste doelstellingen van het voorstel waren:

– de wetgevingen betreffende indirecte belastingen op financiële transacties te harmoniseren, hetgeen nodig is om de goede werking van de interne markt voor transacties met financiële instrumenten te garanderen en verstoring van de mededinging tussen financiële instrumenten, actoren en markten in de hele Europese Unie te voorkomen, en tegelijkertijd

– ervoor te zorgen dat financiële instellingen een billijke en belangrijke bijdrage leveren aan de kosten van de recente crisis, en gelijke fiscale voorwaarden te creëren ten opzichte van andere sectoren[2], en

– adequate negatieve prikkels te creëren voor transacties die de efficiëntie van de financiële markten niet ten goede komen, en zo de regelgevingsmaatregelen die erop gericht zijn nieuwe crisissen te voorkomen, te complementeren.

Gezien de bijzonder hoge mobiliteit van de meeste transacties die aan een belasting onderworpen kunnen worden, was en is het nog altijd zaak om mogelijke verstoringen als gevolg van eenzijdige belastingmaatregelen van lidstaten te vermijden. Alleen een optreden op Europees niveau kan derhalve een versnippering van de financiële markten over activiteiten en grenzen alsook over producten en actoren heen voorkomen en een gelijke behandeling van financiële instellingen in de EU en zo uiteindelijk de goede werking van de interne markt garanderen. De ontwikkeling van een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties in de EU beperkt het risico dat markten worden verstoord doordat activiteiten om fiscale redenen naar elders worden verplaatst. Een dergelijk gemeenschappelijk stelsel kan ook de fiscale neutraliteit garanderen door middel van harmonisatie met een breed toepassingsgebied, met name om ook zeer mobiele producten zoals derivaten, mobiele partijen en markten in de heffing te betrekken, en zo dubbele heffing of dubbele niet-heffing helpen tegen te gaan.

Het voorstel voorzag daarom in een harmonisatie van de belastingen van de lidstaten op financiële transacties ten behoeve van de goede werking van de eengemaakte markt en legde de wezenlijke kenmerken vast van een gemeenschappelijk stelsel van een breed opgezette belasting op financiële transacties in de EU.

Sinds de Commissie haar oorspronkelijke voorstel heeft ingediend, heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan die nog sterker illustreren waarom harmonisatie nodig is: Frankrijk heeft met ingang van 1 augustus 2012 een nationale belasting op bepaalde financiële transacties ingevoerd en Spanje, Italië en Portugal hebben onlangs aangekondigd dat ook zij een vergelijkbare nationale belasting zullen invoeren - alle met uiteenlopende toepassingsgebieden, tarieven en technische kenmerken.

Het Europees Parlement heeft op 23 mei 2012[3] en het Economisch en Sociaal Comité op 29 maart 2012[4] een positief advies gegeven aan het oorspronkelijke Commissievoorstel. Ook het Comité van de Regio's heeft een positief advies gegeven op 15 februari 2012[5].

Het voorstel en varianten daarop werden vervolgens uitgebreid besproken tijdens de bijeenkomsten van de Raad, eerst onder het Poolse voorzitterschap[6] en daarna in een hoger tempo onder het Deense voorzitterschap, maar de vereiste unanimiteit kon niet worden bereikt als gevolg van fundamentele en onoverkomelijke verschillen tussen de lidstaten.

Op de Raadszittingen van 22 juni en 10 juli 2012 werd vastgesteld dat er fundamentele meningsverschillen over de behoefte aan de totstandbrenging van een gemeenschappelijk FTT-stelsel op EU-niveau bleven bestaan en dat het beginsel van een geharmoniseerde belasting op financiële transacties in de nabije toekomst geen unanieme steun in de Raad zou krijgen.

Uit het voorgaande volgt dat de doelstellingen van een gemeenschappelijk FTT-stelsel, zoals besproken in de Raad op basis van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, niet binnen een redelijke termijn door de Unie in haar geheel kunnen worden verwezenlijkt.

Op basis van een verzoek van elf lidstaten (België, Duitsland, Estland,Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije) heeft de Commissie de Raad een voorstel[7] voorgelegd om machtiging te krijgen voor het aangaan van nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties.

Al deze lidstaten maakten in hun verzoek duidelijk dat het toepassingsgebied en de doelstellingen van het wetgevingsvoorstel van de Commissie tot uitvoering van de nauwere samenwerking op haar oorspronkelijke FTT-voorstel gebaseerd dienden te zijn. Zij verduidelijkten ook dat diende te worden gewaakt voor ontwijkingsconstructies, verstoringen en verschuiving naar andere jurisdicties.

Voorliggend voorstel voor een richtlijn betreft de uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van de belasting op financiële transacties, in overeenstemming met de machtiging die de Raad op 22 januari 2013 heeft verleend nadat het Europees Parlement op 12 december 2012 zijn instemming had betuigd.

Gelet op deze nieuwe context van nauwere samenwerking is het hierboven genoemde Commissievoorstel van 2011 achterhaald en de Commissie is daarom ook voornemens het in te trekken.

In het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie van 29 juni 2011[8], zoals gewijzigd op 9 november 2011[9], is bepaald dat een deel van de FTT-opbrengsten zal dienen als bron van eigen middelen voor de EU-begroting. Dit zou betekenen dat de op het bni gebaseerde eigen middelen van de deelnemende lidstaten in dezelfde orde van grootte zouden worden verlaagd.

5.

1.2. Doelstellingen van het voorstel


De algemene doelstellingen van dit voorstel zijn dezelfde als die in het oorspronkelijke Commissie­voorstel van 2011. De recente aanhoudende wereldwijde economische en financiële crisis heeft ernstige gevolgen gehad voor de economieën en de overheidsfinanciën in de EU. De financiële sector heeft een belangrijke rol gespeeld in het veroorzaken van de economische crisis, terwijl de regeringen en de Europese burgers in het algemeen er het gelag voor hebben betaald. Ofschoon er binnen de financiële sector zeer uiteenlopende actoren actief zijn, is de sector als geheel de afgelopen twee decennia zeer winstgevend geweest, hetgeen ten dele het gevolg kan zijn van het (impliciete of expliciete) vangnet dat door de regeringen is opgehangen, in combinatie met de regelgeving voor de financiële sector en de btw-vrijstelling.

Tegen die achtergrond is een aantal lidstaten begonnen met de invoering van extra heffingen in de financiële sector, terwijl andere lidstaten al beschikten over specifieke belastingregelingen voor financiële transacties. De huidige situatie leidt tot de volgende ongewenste effecten:

– de fiscale behandeling op de interne markt voor financiële diensten is versnipperd – gelet op het toenemend aantal niet op elkaar afgestemde nationale belastingmaatregelen die worden ingevoerd –, met de daaruit voortvloeiende mogelijkheden van verstoringen van de mededinging tussen financiële instrumenten, actoren en markten overal in de Europese Unie alsook dubbele heffing of dubbele niet-heffing;

– de financiële instellingen leveren geen billijke en belangrijke bijdrage aan de kosten van de recente crisis en er worden geen gelijkwaardige fiscale voorwaarden gecreëerd ten opzichte van andere sectoren;

– het belastingbeleid draagt niet bij aan het creëren van negatieve prikkels voor transacties die de financiële markten niet efficiënter maken, maar uitsluitend de opbrengsten uit de niet-financiële sector van de economie doorsluizen naar financiële instellingen en zo leiden tot overinvestering in activiteiten die de welvaart niet vergroten, noch aan het voorkomen, in combinatie met de huidige regelgevings- en toezichtsmaatregelen, van nieuwe crisissen in de financiële dienstensector.

De tenuitvoerlegging van een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties in een toereikend aantal lidstaten zou resulteren in onmiddellijke concrete voordelen op alle drie de hierboven genoemde gebieden, voor wat betreft de financiële transacties die onder de nauwere samenwerking vallen. Op deze gebieden zou de positie van de deelnemende lidstaten, wat betreft verschuivingsrisico's, belastingopbrengsten, efficiëntie van de financiële markt en het voorkomen van dubbele belasting of niet-belasting, erop vooruitgaan.

In het besluit tot machtiging van de nauwere samenwerking werd geconcludeerd dat alle in de Verdragen gestelde voorwaarden voor die samenwerking waren vervuld en dat met name de bevoegdheden, rechten en verplichtingen van de niet-deelnemende lidstaten werden gerespecteerd. In voorliggend voorstel wordt de vereiste invulling gegeven aan de aldus gemachtigde samenwerking, in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag.

6.

1.3. Algemene aanpak en verband met het oorspronkelijke Commissievoorstel


Dit voorstel is gebaseerd op het oorspronkelijke Commissievoorstel van 2011 in die zin dat het alle essentiële beginselen daarvan eerbiedigt. Er zijn evenwel enkele aanpassingen aangebracht om:

– rekening te houden met het nieuwe gegeven van de nauwere samenwerking; dit betekent met name dat de 'FTT-jurisdictie' beperkt is tot de deelnemende lidstaten, dat transacties die worden verricht in een deelnemende lidstaat en volgens het oorspronkelijke voorstel belast zouden worden, nog altijd belastbaar zijn, en dat niet wordt geraakt aan Richtlijn 2008/7/EG van de Raad van 12 februari 2008 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal[10], die volgens het oorspronkelijke voorstel zou worden gewijzigd;

– enkele van de voorgestelde bepalingen te verduidelijken en

– het risico op ontwijking van de belasting beter af te dekken; dit wordt bewerkstelligd met regels waarbij de belasting in laatste instantie aanknoopt bij het 'plaats-van-uitgiftebeginsel', als aanvulling op het 'woonplaatsbeginsel' dat als hoofdbeginsel behouden blijft. Deze aanvulling sluit met name aan bij de verzoeken van de geïnteresseerde lidstaten dat diende te worden gewaakt voor ontwijkingsconstructies, verstoringen en verschuiving naar andere jurisdicties. Door het woonplaatsbeginsel aan te vullen met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel wordt het immers minder interessant om activiteiten en vestigingen buiten de FTT-jurisdicties te verplaatsen, aangezien handel in financiële instrumenten die volgens laatstgenoemd beginsel in de heffing worden betrokken en in een FTT-jurisdictie zijn uitgegeven, hoe dan ook zal worden belast.

1.

Resultaten van de raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling


EN

7.

2.1. Externe raadpleging en deskundigheid


Het oorspronkelijke voorstel werd opgesteld tegen de achtergrond van talrijke externe bijdragen. Deze bijdragen namen de vorm aan van feedback die ontvangen werd in de loop van een openbare raadpleging over belastingheffing op de financiële sector, gericht overleg met de lidstaten, deskundigen en belanghebbenden uit de financiële sector, en drie afzonderlijke externe studies die werden uitgevoerd in het kader van de effectbeoordeling bij het oorspronkelijke voorstel. De resultaten van het raadplegingsproces en de externe input zijn meegenomen in deze effect­beoordeling.

Het voorliggende voorstel verschilt niet sterk van het Commissievoorstel van september 2011 en voorziet bij de nauwere samenwerking in dezelfde principiële oplossingen voor een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties (bv. wat betreft het toepassingsgebied van de belasting, het gebruik van de plaats van vestiging van de bij een transactie betrokken financiële instelling als aanknopingspunt voor de heffing, de maatstaf van heffing en de tarieven, en de persoon die gehouden is tot voldoening van de belasting aan de belastingautoriteiten); daarom heeft de Commissie geen nieuwe specifieke raadplegingen opgezet.

De Commissie heeft echter ook kunnen teruggrijpen op het overleg met alle belanghebbende partijen in het afgelopen jaar, zoals lidstaten, het Europese en de nationale parlementen, vertegenwoordigers van de financiële sector zowel van binnen als van buiten de Europese Unie, de academische wereld, niet-gouvernementele organisaties, alsook op de resultaten van externe ad-hocstudies die zijn gepubliceerd na de presentatie van haar oorspronkelijke voorstel voor een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties voor de gehele Europese Unie.

Vertegenwoordigers van de Commissie hebben, overal in Europa en daarbuiten, deelgenomen aan talrijke publieke evenementen waar de totstandbrenging van een gemeenschappelijk stelsel van belasting op financiële transacties is besproken. De Commissie heeft ook actief deelgenomen aan een dialoog met de nationale parlementen en bevoegde commissies daarvan die haar oorspronkelijke voorstel wensten te bespreken.

8.

2.2. Effectbeoordeling


De diensten van de Commissie hebben een effectbeoordeling verricht die bij haar oorspronkelijke voorstel van 28 september 2011 is gevoegd. Een verdere aanvullende technische analyse van dit voorstel is gepresenteerd op de website van de Commissie[11]. In overeenstemming met het verzoek van de lidstaten die om machtiging tot nauwere samenwerking hebben gevraagd, zijn het toepassingsgebied en de doelstellingen van het huidige voorstel gebaseerd op het oorspronkelijke Commissievoorstel. Aangezien niet aan de fundamentele bouwstenen van het oorspronkelijke voorstel is geraakt, werd het niet nodig geacht een nieuwe effectbeoordeling te verrichten voor hetzelfde onderwerp.

De lidstaten hebben evenwel verschillende alternatieve beleidsopties tegen elkaar afgewogen binnen het kader van het oorspronkelijke Commissievoorstel. Bovendien is dit nieuwe voorstel bedoeld om uitvoering te geven aan de nauwere samenwerking, in tegenstelling tot het oorspronkelijke richtlijnvoorstel dat door alle lidstaten had moeten worden toegepast, en de lidstaten hebben specifiek belangstelling getoond om meer te weten te komen over de specifieke mechanismen die in deze context kunnen spelen en de belangrijkste effecten die zij sorteren. Daarom hebben de diensten van de Commissie een aanvullende analyse van deze beleidsopties en effecten verricht, waarin de bevindingen van de effectbeoordeling bij het oorspronkelijke voorstel van 2011 worden vervolledigd en in voorkomend geval worden herzien.

2.

Juridische elementen van het voorstel



9.

3.1. Rechtsgrondslag


Bij Besluit 2013/52/EU van de Raad van 22 januari 2013 houdende machtiging om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van belasting op financiële transacties[12] zijn de in artikel 1 van dat besluit genoemde lidstaten gemachtigd om een nauwere samenwerking aan te gaan op het gebied van de FTT.

De toepasselijke rechtsgrondslag voor de voorgestelde richtlijn is artikel 113 VWEU. Het voorstel is gericht op de harmonisatie van de wetgevingen inzake indirecte belastingen op financiële transacties. Die harmonisatie is nodig om de goede werking van de interne markt te garanderen en verstoring van de mededinging te voorkomen. De nauwere samenwerking zal ten goede komen van de financiële instellingen van de niet-deelnemende lidstaten, aangezien zij slechts te maken zullen hebben met één gemeenschappelijk FTT-stelsel dat van toepassing is in alle deelnemende lidstaten, in plaats van een reeks uiteenlopende nationale regelingen.

10.

3.2. Subsidiariteit en evenredigheid


De harmonisatie van de wetgevingen betreffende de belasting op financiële transacties, die noodzakelijk is om de goede werking van de interne markt te garanderen en verstoringen van de mededinging te voorkomen - ook al is dat beperkt tot de deelnemende lidstaten -, kan slechts worden bereikt met een optreden van de Unie, dat wil zeggen met behulp van een uniforme definitie van de belangrijkste kenmerken van een FTT. De gemeenschappelijke regels zijn nodig om ongerechtvaardigde verschuivingen van transacties en marktdeelnemers en substitutie van financiële instrumenten te voorkomen.

Een uniforme definitie zou ook een cruciale rol kunnen spelen bij het verminderen van de bestaande versnippering van de interne markt, waaronder die voor de verschillende producten in de financiële sector die vaak als nauwe substituten gebruikt worden. Als de FTT niet geharmoniseerd wordt, leidt dat tot fiscale arbitrage en de kans dat dubbel wordt belast of heffing helemaal achterwege blijft. Dat verhindert niet alleen dat financiële transacties tegen gelijke mededingingsvoorwaarden plaatsvinden, het is ook nadelig voor de inkomsten van de lidstaten. Bovendien brengt het extra nalevingskosten met zich mee voor de financiële sector, veroorzaakt door de te grote verschillen tussen de belastingstelsels. Deze bevindingen gelden ook in een context van nauwere samenwerking, ook al houdt een dergelijke samenwerking een beperkter geografisch bereik in dan een vergelijkbare regeling die van toepassing is op alle 27 lidstaten.

Dit voorstel is derhalve gericht op het opzetten van een gemeenschappelijke structuur van de belasting en gemeenschappelijke bepalingen inzake verschuldigdheid. Het laat de deelnemende lidstaten zo voldoende speelruimte om in de praktijk de belastingtarieven boven het minimum vast te leggen. Anderzijds wordt voorgesteld om aan de Commissie de bevoegdheid over te dragen tot vaststelling van registratie-, administratie-, rapportage- en andere verplichtingen, die moeten garanderen dat verschuldigde FTT daadwerkelijk aan de belastingautoriteiten wordt betaald. Wat betreft uniforme methoden voor de inning van de verschuldigde FTT, wordt voorgesteld de Commissie uitvoeringsbevoegdheden te verlenen.

Een gemeenschappelijk FTT-kader is daarom in overeenstemming met het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteits- en evenredigheidsbeginsel. De doelstelling van dit voorstel kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan derhalve, om de goede werking van de interne markt te garanderen, beter door de Unie worden verwezenlijkt, zo nodig via nauwere samenwerking.

De voorgestelde harmonisatie, die de vorm van een richtlijn en niet van een verordening heeft, gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken, in de eerste plaats het garanderen van de goede werking van de interne markt. Zij voldoet dus aan het evenredigheidsbeginsel.

11.

3.3. Nadere uitleg van het voorstel


12.

3.3.1. Hoofdstuk I (Onderwerp en definities)


In dit hoofdstuk wordt het onderwerp gedefinieerd van de voorgestelde richtlijn tot uitvoering van de nauwere samenwerking op het gebied van belasting op financiële transacties. Voorts bevat het definities van de belangrijkste termen die in het voorstel worden gebruikt.

13.

3.3.2. Hoofdstuk II (Toepassingsgebied van het gemeenschappelijk FTT-stelsel)


In dit hoofdstuk wordt het basisraamwerk voor het voorgestelde gemeenschappelijk FTT-stelsel in het kader van de nauwere samenwerking gedefinieerd. Deze FTT is erop gericht om bruto­transacties te belasten vóór verrekening (netting).

De belasting heeft een breed toepassingsgebied, omdat ze gericht is op transacties voor alle soorten financiële instrumenten, aangezien deze vaak onderling inwisselbaar zijn. Het toepassingsgebied behelst daarom instrumenten die op de kapitaalmarkt verhandelbaar zijn, geldmarktinstrumenten (met uitzondering van betalingsinstrumenten), rechten van deelneming of aandelen in instellingen voor collectieve belegging (met inbegrip van instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) en alternatieve beleggingsinstellingen (abi's)[13]) en derivatencontracten. Voorts is het toepassingsgebied van de belasting niet beperkt tot de handel op georganiseerde markten, zoals gereglementeerde markten, multilaterale handelsfaciliteiten of beleggingsondernemingen met systematische interne afhandeling, maar omvat het ook andere soorten handel zoals over-the-counter-handel. Het toepassingsgebied is evenmin beperkt tot de overdracht van eigendom, maar heeft veeleer betrekking op de verplichting die wordt aangegaan, waarbij bekeken wordt of de betrokken partij het risico dat een bepaald financieel instrument met zich meebrengt, al dan niet op zich neemt ("aankoop en verkoop").

Ook wanneer financiële instrumenten waarvan de aankoop en de verkoop belastbaar zijn, binnen de afzonderlijke entiteiten van een groep worden overgedragen, zal er belasting verschuldigd zijn op de overdracht, zelfs als het niet om een aankoop of een verkoop gaat.

De ruil van financiële instrumenten, retrocessie- en omgekeerde retrocessieovereenkomsten en overeenkomsten inzake verstrekte en opgenomen effectenleningen zijn uitdrukkelijk in het toepassingsgebied van de belasting opgenomen. Teneinde het ontgaan van belasting te voorkomen, wordt de ruil van financiële instrumenten geacht aanleiding te geven tot twee financiële transacties. Met retrocessie- en omgekeerde retrocessieovereenkomsten en overeenkomsten inzake verstrekte en opgenomen effectenleningen daarentegen wordt een financieel instrument ter beschikking gesteld van een bepaalde persoon gedurende een bepaalde tijd. Alle dergelijke overeenkomsten moeten daarom worden geacht aanleiding te geven tot slechts één financiële transactie.

Teneinde belastingontwijking te voorkomen, dient voorts iedere materiële wijziging van een belastbare financiële transactie te worden aangemerkt als een nieuwe belastbare financiële transactie van dezelfde soort als de oorspronkelijke transactie. Er wordt voorgesteld een niet-limitatieve lijst toe te voegen van wat als materiële wijziging is aan te merken.

Wanneer een derivatencontract aanleiding geeft tot een levering van financiële instrumenten, zal niet alleen het derivatencontract belastbaar zijn, maar ook de levering van deze financiële instrumenten aan belasting onderworpen worden, mits aan alle andere voorwaarden voor belasting is voldaan.

Voor de financiële instrumenten die het voorwerp van een belastbare financiële transactie kunnen uitmaken, is in het desbetreffende EU-regelgevingskader een duidelijke, alomvattende en aanvaarde reeks definities[14] vastgesteld. Uit de gebruikte definities blijkt dat contante valutatransacties geen belastbare financiële transacties zijn, terwijl valutaderivatencontracten dat wel zijn. Derivatencontracten die betrekking hebben op grondstoffen, vallen ook onder het toepassingsgebied, fysieke grondstoffentransacties niet.

Gestructureerde producten, dat wil zeggen verhandelbare effecten of andere financiële instrumenten die aangeboden worden in de vorm van securitisatie, kunnen ook het voorwerp uitmaken van belastbare financiële transacties. Zulke producten zijn vergelijkbaar met alle andere financiële instrumenten en dienen daarom onder de term financieel instrument te vallen zoals die in dit voorstel gebruikt wordt. Deze producten uitsluiten van het toepassingsgebied van de FTT zou mogelijkheden tot belastingontwijking scheppen. Deze categorie van producten omvat in het bijzonder bepaalde notes, warrants en certificaten, maar ook banksecuritisaties, die het met activa zoals hypotheken of leningen samenhangende kredietrisico meestal grotendeels op de markt overdragen, en verzekeringssecuritisaties, waarbij andere vormen van risico, zoals het verzekeringstechnisch risico, overgedragen worden.

Het toepassingsgebied van de belasting is echter in het bijzonder gericht op financiële transacties uitgevoerd door financiële instellingen die optreden als een partij bij een financiële transactie, zij het voor eigen rekening of voor de rekening van derden dan wel in naam van een partij bij de transactie. Deze benadering garandeert dat de FTT alomvattend wordt toegepast. In de praktijk is het bestaan van financiële transacties meestal duidelijk uit de respectieve vermeldingen in de administratie. De heffing van een FTT mag geen negatief effect sorteren op de herfinancierings­mogelijkheden van financiële instellingen en staten noch op het monetaire beleid in het algemeen of het beheer van de overheidsschuld. Transacties met de Europese Centrale Bank, de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit, het Europese Stabiliteitsmechanisme, de Europese Unie wanneer zij optreedt als beheerder van haar middelen, van betalingsbalansleningen en vergelijkbare activiteiten, en de centrale banken van de lidstaten moeten daarom worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de richtlijn.

De bepalingen van Richtlijn 2008/7/EG van de Raad blijven onverkort van toepassing. Artikel 5, lid 1, onder e), en artikel 5, lid 2, van die richtlijn zijn relevant voor het onder dit richtlijn­voorstel vallende gebied en verbieden iedere vorm van belasting ter zake van de in die bepalingen genoemde verrichtingen, behoudens artikel 6, lid 1, onder a), van diezelfde richtlijn. Voor zover Richtlijn 2008/7/EG derhalve de heffing van belasting op bepaalde verrichtingen, met name financiële transacties als onderdeel van herstructureringen of de uitgifte van effecten als omschreven in die richtlijn, verbiedt of kan verbieden, mogen deze transacties ook niet aan de FTT worden onderworpen. Doel hiervan is eventuele conflicten met Richtlijn 2008/7/EG te voorkomen, zonder dat de grenzen van de bij die richtlijn opgelegde verplichtingen precies hoeven te worden afgebakend. Bovendien moeten, los van de mate waarin Richtlijn 2008/7/EG de belasting op de uitgifte van aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging verbiedt, de uitgiften door al deze instellingen om redenen van fiscale neutraliteit op dezelfde wijze worden behandeld. De aflossing van aldus uitgegeven aandelen en rechten van deelneming is evenwel geen transactie op de primaire markt en moet bijgevolg belastbaar zijn.

Naast de hierboven beschreven uitsluiting van de primaire markten zullen ook de meeste courante financiële activiteiten die van belang zijn voor burgers en bedrijven, buiten het toepassingsgebied van de FTT blijven. Dit is het geval voor het sluiten van verzekeringsovereenkomsten, hypotheekleningen, consumentenkrediet, bedrijfsleningen, betalingsdiensten enz. (ofschoon het later verhandelen daarvan via gestructureerde producten wel onder het toepassingsgebied valt). Ook valutatransacties op contante markten vallen buiten het toepassingsgebied van de FTT, hetgeen het vrije verkeer van kapitaal in stand houdt. Derivatencontracten op basis van valutatransacties vallen echter wel onder de FTT, aangezien zij als zodanig geen valutatransacties zijn.

De definitie van financiële instellingen is breed opgezet en omvat in wezen beleggings­ondernemingen, georganiseerde markten, kredietinstellingen, verzekerings- en herverzekerings­ondernemingen, instellingen voor collectieve belegging en de beheerders daarvan, pensioenfondsen en de beheerders daarvan, houdstermaatschappijen, ondernemingen gespecialiseerd in financiële leasing en special purpose entities, en verwijst waar mogelijk naar de definities in de relevante EU-wetgeving die aangenomen werd voor regelgevingsdoeleinden. Ook andere ondernemingen, instellingen, lichamen of personen die bepaalde financiële activiteiten verrichten die een aanzienlijke jaarlijkse gemiddelde waarde van financiële transacties vertegenwoordigen, moeten als financiële instelling worden aangemerkt. In dit voorstel wordt de drempel vastgesteld op 50 % van de totale gemiddelde nettojaaromzet van de betrokken entiteit.

Het richtlijnvoorstel bevat verdere technische details voor de berekening van de waarde van de financiële transacties en het gemiddelde van die waarden voor de entiteiten die op de enkele grond van de waarde van de financiële transacties die zij verrichten, als financiële instelling kunnen worden aangemerkt, en voorziet in bepalingen voor situaties waarin dergelijke entiteiten niet langer als financiële instelling kwalificeren.

Centrale tegenpartijen (ctp's), centrale effectenbewaarinstellingen (cebi's), internationale centrale effectenbewaarinstellingen (icebi's), lidstaten en overheidsorganen die belast zijn met het beheer van de overheidsschuld, worden bij de uitoefening van die taak niet beschouwd als financiële instelling voor zover zij geen handelsactiviteit als zodanig verrichten. Zij zijn ook van essentieel belang voor een efficiëntere en transparantere werking van de financiële markten en voor een goed beheer van de overheidsschuld. Vanwege de centrale rol die zij vervullen, moeten evenwel bepaalde verplichtingen die moeten garanderen dat de belasting aan de belastingautoriteiten wordt betaald en dat controle op de betaling wordt verricht, van toepassing blijven.

De territoriale toepassing van de voorgestelde FTT en de heffingsbevoegdheid van de deelnemende lidstaten worden vastgelegd op basis van de in artikel 4 bepaalde regels. Deze bepaling verwijst naar het begrip 'vestiging'. Zij is in wezen gebaseerd op het 'woonplaatsbeginsel', aangevuld met elementen van het 'plaats-van-uitgiftebeginsel', hoofdzakelijk om het verschuivingsrisico beter te bestrijden (laatstgenoemd aspect wordt in het vervolg nader toegelicht).

Opdat een financiële transactie belastbaar zou zijn in de deelnemende lidstaten, moet een van de partijen bij de transactie op het grondgebied van een deelnemende lidstaat gevestigd zijn overeenkomstig de criteria van artikel 4. De belasting zal plaatsvinden in de deelnemende lidstaat op wiens grondgebied de financiële instelling is gevestigd, op voorwaarde dat die instelling partij is bij de transactie en zij optreedt voor eigen rekening of voor rekening van derden dan wel in naam van een partij bij de transactie.

Wanneer de verschillende financiële instellingen – die partij zijn bij de transactie of optreden in naam van een dergelijke partij - op het grondgebied van verschillende deelnemende lidstaten gevestigd zijn, zal volgens de criteria van artikel 4 elk van deze lidstaten bevoegd zijn om belasting te heffen op de transactie naar de tarieven die hij in overeenstemming met dit voorstel heeft vastgesteld. Wanneer de betrokken inrichtingen zich bevinden op het grondgebied van een staat die geen deelnemende lidstaat is, is de transactie niet onderworpen aan de FTT in een deelnemende lidstaat, tenzij een van de partijen bij de transactie in een deelnemende lidstaat gevestigd is; in dat geval zal de financiële instelling die niet in een deelnemende lidstaat gevestigd is, ook worden geacht in die deelnemende lidstaat te zijn gevestigd en wordt de transactie daar belastbaar.

Eén specifieke wijziging naar aanleiding van de nieuwe context van de nauwere samenwerking heeft betrekking op artikel 3, lid 1, onder a), van het oorspronkelijke voorstel. In dat voorstel zag de verwijzing naar financiële instellingen waaraan door een lidstaat vergunning was verleend, op vergunningen van de hoofdzetel alsook door de betrokken lidstaat verleende vergunningen voor transacties die worden verricht door financiële instellingen van derde landen zonder fysieke aanwezigheid op het grondgebied van die lidstaat. In de eerstgenoemde configuratie kunnen transacties, naargelang van het geval, gedekt zijn door een 'paspoort' waarin de EU-wetgeving voorziet. De enige 'vergunning' is dan die welke is verleend aan de hoofdzetel van de financiële instelling. In de context van de nauwere samenwerking kan zich een nieuwe configuratie voordoen, namelijk een waarbij instellingen met hoofdzetel in een niet-deelnemende lidstaat in de FTT-jurisdictie actief zijn op basis van een 'paspoort' (zie bv. artikel 31 van Richtlijn 2004/39/EG). Deze situatie moet gelijkgesteld worden met de situatie van instellingen van derde landen die actief zijn op basis van een specifieke vergunning die is verleend door de bij de transactie betrokken lidstaat.

Het woonplaatsbeginsel is ook aangevuld met elementen van het 'plaats-van-uitgiftebeginsel', als ultiem middel om het stelsel beter te wapenen tegen het verschuivingsrisico. Door het woonplaatsbeginsel aan te vullen met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel wordt het immers minder interessant om activiteiten en vestigingen buiten de FTT-jurisdicties te verplaatsen, aangezien handel in financiële instrumenten die volgens laatstgenoemd beginsel in de heffing worden betrokken en in een FTT-jurisdictie zijn uitgegeven, hoe dan ook zal worden belast. Dit is van toepassing wanneer geen van de partijen bij de transactie 'gevestigd' is in een deelnemende lidstaat, op basis van de criteria in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie, maar zij wel handelen in financiële instrumenten die zijn uitgegeven in een dergelijke lidstaat. Het gaat hier in hoofdzaak om aandelen, obligaties en gelijkwaardige effecten, geldmarkt­instrumenten, gestructureerde producten, aandelen en rechten van deelneming in instellingen voor collectieve belegging en derivaten die worden verhandeld op georganiseerde handelsplaatsen of -platforms. Bij het plaats-van-uitgiftebeginsel, dat ook ten grondslag ligt aan bepaalde bestaande nationale belastingen op de financiële sector, wordt de transactie gekoppeld aan de deelnemende lidstaat waar de uitgever zich bevindt. De personen die betrokken zijn bij een dergelijke transactie, zullen wegens dat verband worden geacht in die lidstaat te zijn gevestigd en de betrokken financiële instelling(en) zal (zullen) de FTT in die lidstaat moeten betalen.

Voor alle hierboven genoemde aspecten is voorzien in een algemene regel, die betrekking heeft op het geval waarin degene die gehouden is tot voldoening van de belasting, aantoont dat er geen verband bestaat tussen de economische realiteit van de transactie en het grondgebied van een deelnemende lidstaat. In dat geval wordt de financiële instelling of derde persoon niet geacht in een deelnemende lidstaat te zijn gevestigd.

Kortom, door middel van de gekozen aanknopingsfactoren in combinatie met de hierboven genoemde algemene regel wordt ervoor gezorgd dat er alleen belasting kan worden geheven wanneer er voldoende verband bestaat tussen de transactie en het grondgebied van de FTT-jurisdictie. Net als bij de bestaande EU-wetgeving op het gebied van de indirecte belastingen worden territorialiteitsbeginselen onverkort in acht genomen.

14.

3.3.3. Hoofdstuk III (Verschuldigdheid, maatstaf van heffing en tarieven)


Het tijdstip waarop de belasting verschuldigd wordt, is gedefinieerd als het tijdstip waarop de financiële transactie plaatsvindt. Wordt de transactie later geannuleerd, dan blijft de belasting alsnog verschuldigd, behalve in het geval van fouten.

Aangezien transacties in derivaten en transacties in andere financiële instrumenten dan derivaten naar aard en kenmerken van elkaar verschillen, moeten zij aan een verschillende maatstaf van heffing worden gekoppeld.

Voor de aankoop en de verkoop van financiële instrumenten (andere dan derivaten) wordt gewoonlijk een prijs of een andere vorm van tegenprestatie bepaald. Deze moet logischerwijs gedefinieerd worden als de maatstaf van heffing. Om verstoringen van de markt te voorkomen, zijn er evenwel bijzondere voorschriften nodig wanneer de tegenprestatie lager is dan de marktprijs of wanneer er transacties plaatsvinden tussen entiteiten van een groep die niet onder de begrippen 'aankoop' en 'verkoop' vallen. In die gevallen moet de maatstaf van heffing gelijk zijn aan de marktprijs die op zakelijke grondslag wordt bepaald op het tijdstip dat de FTT verschuldigd wordt. Bij dergelijke transacties tussen entiteiten van een groep gaat het vaak om overdrachten zonder tegenprestatie, terwijl overdrachten tegen tegenprestatie overeenkomen met de begrippen 'aankoop' en 'verkoop'.

Wat de aankoop/verkoop, overdracht, ruil en sluiting van derivatencontracten alsook materiële wijzigingen daarvan betreft, is de maatstaf van heffing van de FTT het in het derivatencontract vermelde notionele bedrag op het tijdstip dat het contract wordt aangekocht/verkocht, overgedragen, geruild, gesloten dan wel de verrichting in kwestie materieel wordt gewijzigd. Deze benadering maakt een duidelijke en gemakkelijke toepassing van de FTT op derivatencontracten mogelijk en garandeert tegelijkertijd lage nalevings- en administratiekosten. Deze benadering maakt het ook moeilijker om de belastingdruk kunstmatig te verlagen door derivatencontracten op een creatieve manier op te stellen, aangezien er geen fiscale stimulans zou zijn om bijvoorbeeld een contract te sluiten dat alleen betrekking heeft op prijs- of waardeverschillen. Bovendien wordt op die manier belasting geheven op het tijdstip van de aankoop/verkoop, overdracht, ruil, sluiting van het contract of materiële wijziging van de verrichting in kwestie, in plaats van dat er kasstromen worden belast op verschillende tijdstippen tijdens de looptijd van het contract. Het tarief dat in dit geval gebruikt moet worden, moet relatief laag zijn om een adequate belastingdruk vast te stellen.

In de deelnemende lidstaten kunnen bijzondere bepalingen nodig zijn om fraude en ontduiking te voorkomen, en er wordt een algemene antimisbruikregel voorgesteld (zie ook deel 3.3.4). Deze regel kan bijvoorbeeld worden toegepast wanneer het notionele bedrag kunstmatig is opgesplitst: het notionele bedrag van een swap zou bijvoorbeeld gedeeld kunnen worden door een willekeurig hoge factor en alle betalingen zouden met dezelfde factor vermenigvuldigd kunnen worden. Dat zou niets veranderen aan de kasstromen van het instrument, maar het zou de belastinggrondslag op willekeurige manier verkleinen.

Er zijn bijzondere bepalingen nodig om de maatstaf van heffing te bepalen voor transacties waarvan de maatstaf van heffing of delen daarvan uitgedrukt zijn in een andere valuta dan die van de deelnemende lidstaat die de belasting vaststelt.

Transacties in derivaten en transacties in andere financiële instrumenten zijn verschillend van aard. Bovendien zullen de markten waarschijnlijk verschillend reageren op een belasting op financiële transacties die op deze twee categorieën wordt geheven. Daarom, en om een zo evenredig mogelijke belasting te garanderen, moet er een verschillend tarief gehanteerd worden voor de twee categorieën.

De tarieven moeten ook rekening houden met verschillen in de methoden die gebruikt worden om de maatstaven van heffing te bepalen.

Algemeen genomen zijn de voorgestelde minimumbelastingtarieven (waarboven speelruimte is voor nationaal beleid) op een voldoende hoog niveau vastgelegd opdat de harmonisatiedoelstelling van deze richtlijn verwezenlijkt kan worden. Tegelijkertijd liggen de voorgestelde tarieven laag genoeg om verschuivingsrisico's zoveel mogelijk te beperken.

15.

3.3.4. Hoofdstuk IV (Betaling van FTT, gerelateerde verplichtingen en voorkoming van ontduiking, ontwijking en misbruik)


In dit voorstel wordt het toepassingsgebied van de FTT omschreven aan de hand van financiële transacties waarbij een financiële instelling die op het grondgebied van de betrokken deelnemende lidstaat gevestigd is, partij is (voor eigen rekening of voor rekening van een derde) dan wel van transacties waarbij de instelling optreedt in naam van een partij. Financiële instellingen verrichten immers het overgrote deel van de transacties op de financiële markten en de FTT moet voornamelijk worden gericht op de financiële sector als zodanig en niet zozeer op de burgers. Daarom moeten deze instellingen gehouden worden tot voldoening van de belasting aan de belastingautoriteiten van de deelnemende lidstaten op het grondgebied waarvan deze financiële instellingen worden geacht te zijn gevestigd. Om evenwel een soort watervaleffect te vermijden wanneer een financiële instelling optreedt in naam van of voor rekening van een andere financiële instelling, moet alleen die andere financiële instelling de belasting betalen.

Het voorstel wil ook zo goed mogelijk garanderen dat de FTT daadwerkelijk wordt betaald. Daarom is bepaald dat wanneer de FTT die verschuldigd is geworden voor een transactie, niet tijdig is betaald, iedere partij bij die transactie hoofdelijk aansprakelijk wordt voor de voldoening van de belasting. De deelnemende lidstaten moeten ook de mogelijkheid krijgen om andere personen hoofdelijk aansprakelijk te maken voor de voldoening van de belasting, met inbegrip van de gevallen waarin een partij bij een transactie haar hoofdzetel buiten het grondgebied van de deelnemende lidstaten heeft.

Dit voorstel voorziet ook in termijnen voor de betaling van de FTT op de rekeningen die de deelnemende lidstaten daarvoor hebben aangewezen. De meeste financiële transacties worden elektronisch uitgevoerd. In die gevallen zou de FTT onmiddellijk voldaan moeten worden op het tijdstip dat de belasting verschuldigd wordt. In andere gevallen zou de FTT voldaan moeten worden binnen een termijn die lang genoeg is om de manuele verwerking van de betaling mogelijk te maken, maar die tegelijkertijd vermijdt dat de betrokken financiële instelling ongerechtvaardigde kasstroomvoordelen kan genieten. Een termijn van drie werkdagen vanaf het tijdstip van de verschuldigdheid kan in die zin als passend worden aangemerkt.

De deelnemende lidstaten moeten verplicht worden om de nodige maatregelen te treffen in verband met registratie-, administratie-, rapportage- en andere verplichtingen die moeten garanderen dat de FTT correct en tijdig wordt geheven en daadwerkelijk aan de belastingautoriteiten wordt betaald. In dit verband wordt voorgesteld dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om uitvoerings­voorschriften vast te stellen. Dit is nodig om ervoor te zorgen dat de maatregelen geharmoniseerd zijn, wat de nalevingskosten voor de marktdeelnemers verlaagt, en dat technische aanpassingen snel kunnen worden doorgevoerd wanneer zij vereist zijn. In deze context moeten de deelnemende lidstaten gebruik maken van de reeds bestaande en aankomende EU-wetgeving inzake financiële markten, die verplichtingen bevat op het gebied van rapportage en het bijhouden van gegevens met betrekking tot financiële transacties.

De voorgestelde richtlijn zou de lidstaten ook verplichten maatregelen te nemen om fraude en ontduiking te voorkomen.

Ter voorkoming van het risico van misbruik, waardoor de goede werking van het gemeenschappelijk stelsel kan worden ondergraven, wordt ook voorgesteld een reeks nadere voorschriften in de richtlijn vast te leggen. Daarom bevat het voorstel een algemene antimisbruikregel, die gebaseerd is op de overeenkomstige bepaling in de aanbeveling van de Commissie van 6 december 2012 over agressieve fiscale planning[15], en een bepaling die gebaseerd is op dezelfde beginselen maar die ziet op de specifieke problemen in verband met certificaten van aandelen en soortgelijke effecten.

Om complicaties bij de inning van de belasting als gevolg van verschillende inningsmethoden, en de daaruit voortvloeiende onnodige nalevingskosten, te vermijden, moeten de methoden die de deelnemende lidstaten gebruiken om de FTT te innen, uniform zijn voor zover dat te dien einde noodzakelijk is. Dergelijke uniforme methoden zouden ook bijdragen aan een gelijke behandeling van alle belastingplichtigen. Daarom voorziet de voorgestelde richtlijn erin dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om daartoe strekkende uitvoeringsmaatregelen vast te stellen.

Om de fiscale uitvoering te vergemakkelijken, kunnen de deelnemende lidstaten voor de FTT-entiteiten een nationaal (publiek toegankelijk) register invoeren. In de praktijk kunnen zij daarbij gebruik maken van bestaande coderingssystemen, zoals de bedrijfsidentificatiecodes (BIC/ISO 9362) voor zowel financiële als niet-financiële instellingen, de classificatie van financiële instrumenten (CFI/ISO 10962) voor financiële instrumenten en de marktidentificatiecode (MIC/ISO 10383) voor de verschillende markten.

De Commissie kan, naast het overleg dat zij in het relevante comité pleegt over de definitie van uniforme inningsmethoden, op gezette tijden deskundigen bijeenroepen om de werking van de aangenomen richtlijn met de deelnemende lidstaten te bespreken, met name de wijze waarop kan worden gegarandeerd dat de belasting naar behoren wordt betaald en dat controle op de betaling wordt verricht, alsook aangelegenheden in verband met het voorkomen van belastingontduiking, ‑ontwijking en ‑misbruik.

De ontwerprichtlijn ziet niet op kwesties van administratieve samenwerking, die zijn geregeld in bestaande instrumenten met betrekking tot de vaststelling en de invordering van belastingen, met name Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG[16] (van toepassing sinds 1 januari 2013) en Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen[17] (van toepassing sinds 1 januari 2012). De hier voorgestelde richtlijn is geen aanvulling op deze instrumenten en laat het toepassingsgebied ervan onverlet. Zij blijven van toepassing op elke vorm van belastingen die door of namens een lidstaat[18] worden geheven, en dit omvat de FTT net als iedere andere aldus geheven belasting. Deze instrumenten gelden voor alle lidstaten die bijstand moeten verlenen binnen de grenzen en de voorwaarden ervan. Een ander instrument dat in deze context relevant is, is het multilaterale Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in belastingzaken van de OESO en de Raad van Europa[19].

In combinatie met de aan de FTT ten grondslag liggende conceptuele benadering (breed toepassingsgebied, ruim afgebakend woonplaatsbeginsel, geen vrijstellingen) beperken de hierboven omschreven regels de mogelijkheden voor belastingontduiking, -ontwijking en ‑misbruik tot een minimum.

16.

3.3.5. Hoofdstuk V (Slotbepalingen)


De harmonisatiedoelstelling van dit voorstel houdt in dat de deelnemende lidstaten geen andere belastingen op financiële transacties zoals omschreven in dit voorstel mogen handhaven of invoeren dan de FTT waarop dit voorstel voor een richtlijn ziet, of de btw. Wat de btw betreft, blijft het recht om voor belastingheffing te kiezen overeenkomstig artikel 137, lid 1, onder a), van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde[20] immers van toepassing. Andere belastingen, zoals belastingen op verzekeringspremies enz., zijn uiteraard van andere aard, net als registratierechten voor financiële transacties, in zoverre zij een werkelijke terugbetaling van kosten of een tegenprestatie voor een geleverde dienst vertegenwoordigen. Het voorstel heeft dan ook geen gevolgen voor zulke belastingen en vergoedingen.

Er wordt voorgesteld dat de deelnemende lidstaten de Commissie de tekst meedelen van de bepalingen waarmee zij de voorgestelde richtlijn in nationale wetgeving omzetten. In dit verband wordt niet voorgesteld dat toelichtende stukken ter beschikking worden gesteld, gelet op het beperkte aantal artikelen in het voorstel en de verplichtingen die dit meebrengt voor de lidstaten.

3.

Gevolgen voor de begroting



Volgens voorlopige ramingen had de belasting, afhankelijk van de reactie van de markten, jaarlijks 30 tot 35 miljard euro kunnen opbrengen in alle deelnemende lidstaten samen als het oorspronkelijke voorstel voor de EU27 op de EU11 was toegepast. Wanneer evenwel rekening wordt gehouden met de netto-effecten van de aangebrachte wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel, met name het feit dat i) de uitgifte van aandelen en rechten van deelneming in icbe's en aib's niet langer wordt geacht geen transactie op de primaire markt te zijn, en ii) dat de oorspronkelijke bepalingen op grond van het woonplaatsbeginsel die ertoe strekten het verschuivingsrisico te bestrijden, werden aangescherpt met elementen van het plaats-van-uitgiftebeginsel, zou volgens voorlopige ramingen de belasting jaarlijks een bedrag van 31 miljard euro kunnen opleveren.

In het voorstel van de Commissie voor een besluit van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie van 29 juni 2011[21], zoals gewijzigd op 9 november 2011[22], is bepaald dat een deel van de FTT-opbrengsten zal dienen als bron van eigen middelen voor de EU-begroting. De op het bni gebaseerde eigen middelen van de deelnemende lidstaten zouden in dezelfde orde van grootte worden verlaagd.

De Europese Raad van 7 en 8 februari 2013 heeft de deelnemende lidstaten verzocht zich te beraden op de vraag of de FTT de basis kan vormen voor een nieuwe eigenmiddelenbron voor de Unie­begroting.