Toelichting bij COM(2013)161 - Wijziging van Verordening 207/2009 inzake het Gemeenschapsmerk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.        Algemene context en gronden voor het voorstel

De wetgeving van de lidstaten inzake handelsmerken is gedeeltelijk geharmoniseerd door Richtlijn 89/104/EEG van de Raad van 21 december 1988, gecodificeerd als Richtlijn 2008/95/EG (hierna de “richtlijn”). Daarnaast en verbonden met de nationale merkenstelsels heeft Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk, gecodificeerd als Verordening (EG) nr. 207/2009 (hierna de “verordening”), een autonoom stelsel ingevoerd voor de inschrijving van unitaire rechten die in de hele Unie gelijke werking hebben. In deze context werd het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (BHIM) opgericht en belast met de inschrijving en het beheer van gemeenschapsmerken.

Een handelsmerk dient om de waren en diensten van een onderneming te onderscheiden. Door middel van het merk kan een onderneming klanten aantrekken en aan zich binden en kunnen waarde en groei tot stand worden gebracht. Het merk werkt in dit geval als een motor die innovatie op gang brengt: de verplichting om het merk levend te houden brengt investeringen in O&O mee, wat op zijn beurt een onafgebroken proces van productverbetering en -ontwikkeling aandrijft. Dit dynamische proces heeft ook positieve gevolgen voor de werkgelegenheid. Tegen de achtergrond van de groeiende concurrentie zijn merken niet alleen belangrijker geworden om succes te boeken op de markt maar is met het toenemende aantal merken ook de handelswaarde daarvan toegenomen. In 2012 werd een recordaantal aanvragen voor gemeenschapsmerken ingediend (meer dan 107 900 tegen 98 217 in 2010 en 49 503 tien jaar vroeger). Het BHIM heeft in 2011 zijn miljoenste aanvraag sinds de start van zijn werking in 1996 ontvangen. Deze ontwikkeling is gepaard gegaan met een groeiende vraag van belanghebbenden naar meer gestroomlijnde en kwalitatief hoogwaardige stelsels voor de inschrijving van merken en daarvoor wordt meer samenhang, toegankelijkheid en technologische vernieuwing verwacht.

Toen in 2007 de financiële vooruitzichten van het BHIM werden behandeld, beklemtoonde de Raad[1] dat de invoering van het BHIM een groot succes was geweest en dat daarmee een belangrijke bijdrage aan de versterking van het concurrentievermogen in de EU was geleverd. Hij herinnerde eraan dat het stelsel van de gemeenschapsmerken ontworpen was naast de nationale regelingen voor handelsmerken, die nodig bleven voor ondernemingen die geen bescherming voor hun handelsmerken wensen op het niveau van de EU. De Raad nam verder nota van het belang van het aanvullende werk van nationale merkenbureaus en riep het BHIM op de samenwerking met deze bureaus uit te breiden in het belang van het algehele functioneren van de gemeenschapsmerken. De Raad erkende ten slotte dat meer dan tien jaar waren voorbijgegaan sinds de oprichting van het gemeenschapsmerk en benadrukte de noodzaak van een algehele evaluatie van het functioneren van het stelsel voor gemeenschapsmerken. Hij riep de Commissie op een studie daarover aan te vatten, in het bijzonder om de bestaande instrumenten voor samenwerking tussen het BHIM en de nationale merkenbureaus te intensiveren en te verruimen.

In haar Small Business Act[2] van 2008 heeft de Commissie zich ertoe verbonden het stelsel van gemeenschapsmerken toegankelijker te maken voor kleine en middelgrote ondernemingen. Voorts heeft de Commissie in haar mededeling van 2008 over een strategie inzake industriële-eigendomsrechten voor Europa[3] onderstreept dat zij zich zal inzetten voor een efficiënte en doeltreffende bescherming van handelsmerken en voor een kwalitatief hoogwaardig merkenstelsel. Zij concludeerde dat het tijd was voor een algemene evaluatie die de basis kon vormen voor een toekomstige herziening van het merkenstelsel in Europa en voor een verdere verbetering van de samenwerking tussen het BHIM en de nationale bureaus. In haar mededeling over Europa 2020 onder het vlaggenschipinitiatief “Innovatie-Unie” heeft de Commissie zich in 2010 ertoe verbonden het regelgevingskader voor handelsmerken te moderniseren om betere omstandigheden te creëren voor innovatie door ondernemingen[4]. Ten slotte heeft de Commissie in haar strategie voor intellectuele-eigendomsrechten in Europa[5] van 2011 aangekondigd dat zij het merkenstelsel in Europa, zowel in de EU als op nationaal niveau, zal moderniseren door het in zijn geheel doeltreffender, efficiënter en meer samenhangend te maken.

1.2.        Doel van het voorstel

Dit initiatief en het gelijklopende voorstel voor herschikking van de richtlijn, die gezamenlijk als een pakket worden beschouwd, hebben als voornaamste gemeenschappelijke doelstelling de bevordering van innovatie en economische groei door de stelsels voor inschrijving van merken over heel de EU voor ondernemingen toegankelijker en efficiënter te maken door kostenverlaging, minder complexiteit, snellere behandeling en meer voorspelbaarheid en rechtszekerheid. Deze aanpassingen sluiten aan bij de inspanningen om ervoor te zorgen dat het merkenstelsel van de Unie en de nationale merkenstelsels naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen.

Met dit initiatief tot herziening van de verordening wil de Commissie geen nieuw stelsel invoeren maar wil zij wel de bestaande bepalingen doelgericht moderniseren. Deze doelstellingen zijn:

· aanpassing van de terminologie aan het Verdrag van Lissabon en aan de bepalingen van de gemeenschappelijke aanpak over de gedecentraliseerde agentschappen (zie deel 5.1);

· stroomlijning van de procedures voor het aanvragen en inschrijven van een Europees merk (zie deel 5.2);

· versterking van de rechtszekerheid door het verduidelijken van bepalingen en het wegnemen van dubbelzinnigheden (zie deel 5.3);

· invoering van een passend kader voor samenwerking tussen het BHIM en de nationale diensten voor de bevordering van convergerende praktijken en de ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten (zie deel 5.4);

· aanpassing van het kader aan artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) (zie deel 5.5).

1.

Uitkomsten van de raadpleging van belanghebbenden en van de effectbeoordeling



2.1.        Raadpleging van het publiek

Met dit initiatief wordt de werking van het merkenstelsel in de EU in zijn geheel geëvalueerd. Er gaat een uitgebreide raadpleging met de voornaamste belanghebbenden aan vooraf.

Het belangrijkste onderdeel van de evaluatie was een studie die het Max Planck Institute for Intellectual Property and Competition Law namens de Commissie heeft ondernomen. De studie werd verricht tussen november 2009 en februari 2011[6]. Naast de deskundigenanalyse werden verschillende belanghebbenden geraadpleegd. Er is onderzoek verricht naar de gebruikers van het stelsel van gemeenschapsmerken, er waren bijdragen van organisaties van gebruikers van merken op nationaal, Europees en internationaal niveau en er vond een hoorzitting met deze organisaties plaats in juni 2010. Ten slotte werden de nationale diensten van alle lidstaten en het BHIM geraadpleegd.

Het eindverslag concludeerde dat de grondslagen van het Europese merkenstelsel solide zijn. In het bijzonder voldoen de door het BHIM gevolgde procedures meestal aan de behoeften en verwachtingen van de bedrijfswereld. Verder bestond er overeenstemming over dat het naast elkaar bestaan van rechten uit gemeenschapsmerken en nationale merken van fundamenteel belang is en noodzakelijk voor de efficiënte werking van een merkenstelsel dat moet voldoen aan de vereisten van ondernemingen met uiteenlopende kenmerken qua omvang, markten en geografische behoeften. In het verslag is niettemin geconstateerd dat verdere convergentie van merkenwetten en praktijken in de EU noodzakelijk is. Er is bevestigd dat het huidige stelsel van gemeenschapsmerken voor een groot aantal aspecten degelijk functioneert en er zijn tal van voorstellen voor verbetering geformuleerd. Verder zijn specifieke gebieden aangewezen waar het BHIM en de nationale diensten hun samenwerking kunnen verbeteren.

Ingaande op de tussentijdse resultaten van de studie heeft de Raad op 25 mei 2010 conclusies aangenomen[7]. Hierin werd het akkoord bekrachtigd dat in september 2008 met de bestuursorganen van het BHIM (raad van bestuur en begrotingscomité) over een reeks begrotingsmaatregelen was bereikt met het oog op een evenwichtiger beheer van de BHIM-begroting in de toekomst. De Raad was het erover eens dat deze begrotingsmaatregelen eveneens bijdroegen tot het moderniseren, stroomlijnen, harmoniseren en versterken van het merkenstelsel in Europa in zijn geheel. De Commissie werd opgeroepen in de herziening ook een specifieke bepaling op te nemen om te voorzien in een kader voor samenwerking tussen het BHIM en de nationale diensten. Hierin moest uitdrukkelijk worden bepaald dat het harmoniseren van de praktijken voor alle handelsmerkenbureaus in de EU een na te streven doel is en dat de inspanningen op dit gebied door het BHIM moeten worden ondersteund. Verder werd opgeroepen een rechtsgrondslag in te voeren voor de verdeling van een bedrag ten belope van 50 % van de vernieuwingstaksen van het BHIM onder de nationale diensten, te gebruiken voor de bescherming, bevordering en/of handhaving van handelsmerken.

Als vervolg op de studie hielden de diensten van de Commissie een hoorzitting met gebruikersverenigingen op 26 mei 2011. De resultaten vormden een grondslag en een bevestiging voor de voorlopige analyse van de Commissie.

2.2.        Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling is één belangrijk probleem aangewezen dat in de herziene verordening moet worden verholpen, namelijk de beperkte samenwerking tussen merkenbureaus in Europa. Zoals in de effectbeoordeling is uitgelegd, bestaan er heel wat banden tussen het stelsel van het gemeenschapsmerk en de nationale merkenstelsels, hetgeen rechtstreekse gevolgen heeft voor de gebruikers van de stelsels en voor de diensten voor intellectuele eigendom. Daardoor is een bepaalde vorm van complementariteit tussen de twee stelsels vereist. Om dit te bereiken en te waarborgen moeten het BHIM en de nationale bureaus nauw samenwerken.

Efficiënte en doeltreffende samenwerking tussen merkenbureaus in Europa wordt thans ernstig gehinderd door een aantal obstakels:

· gebrek aan een duidelijke rechtsgrond voor samenwerking op het gebied van merkenwetgeving in de EU

· gebrek aan technische faciliteiten in de nationale diensten

· gebrek aan duurzame financiering op middellange en lange termijn.

De volgende opties werden geacht deze problemen te kunnen oplossen en de drie overeenstemmende doelstellingen te kunnen bereiken.

1. Invoering van een passende rechtsgrond voor samenwerking:

(a) Optie 1: geen specifieke rechtsgrond voor samenwerking tussen diensten voor intellectuele eigendom in Europa;

(b) Optie 2: een rechtsgrond om nationale bureaus en het BHIM onderling te laten samenwerken (optionele samenwerking);

(c) Optie 3: een rechtsgrond om nationale bureaus en het BHIM tot samenwerking te dwingen (verplichte samenwerking).

2. Opbouw van technische capaciteit in de nationale bureaus:

(a) Optie 1: elke dienst zoekt en ontwikkelt de vereiste faciliteiten en instrumenten;

(b) Optie 2: optionele toegang tot instrumenten: de vereiste faciliteiten en instrumenten toegankelijk stellen voor diensten voor intellectuele eigendom in een kader van vrijwillige samenwerking;

(c) Optie 3: verplichte toegang tot instrumenten: de vereiste faciliteiten zijn toegankelijk door middel van een dwingend samenwerkingskader. Deze optie overlapt met bovengenoemde optie 3 met betrekking tot een passende rechtsgrond en met onderstaande optie 3 inzake langetermijnfinanciering van samenwerking.

3. Waarborgen van langetermijnfinanciering voor samenwerking:

(a) Optie 1: financiering door de lidstaten;

(b) Optie 2: financiering uit de EU-begroting;

(c) Optie 3: financiering uit de BHIM-begroting;

Uit de effectbeoordeling is gebleken dat optie 3 in alle gevallen evenredig zou zijn en het meest geschikt om de beoogde doelstellingen te bereiken.

2.

Rechtsgrondslag en subsidiariteit



In het kader van de totstandbrenging en de werking van de interne markt voorziet artikel 118, lid 1, VWEU in de invoering van Europese intellectuele-eigendomsrechten om te zorgen voor een eenvormige bescherming van deze rechten in de hele Unie, onder meer door de invoering van gecentraliseerde machtigings-, coördinatie- en controleregelingen op het niveau van de Unie.

Het gemeenschapsmerk is een autonoom Europees intellectuele-eigendomsrecht dat bij een EU-verordening is ingesteld. Uit de analyse die in het kader van de effectbeoordeling is verricht, is gebleken dat bepaalde gedeelten van de verordening moeten worden gewijzigd om het stelsel van de gemeenschapsmerken te verbeteren en te stroomlijnen. Alleen de Europese wetgever is bevoegd om de vereiste wijzigingen aan te brengen.

3.

Gevolgen voor de begroting



Het voorstel heeft geen gevolgen voor de EU-begroting en gaat daarom niet vergezeld van het financieel memorandum als voorgeschreven in artikel 31 van het Financieel Reglement (Verordening (EG, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad).

4.

Nadere uitleg van het voorstel



De voorgestelde wijzigingen van de verordening worden toegelicht aan de hand van de doelstellingen die in bovengenoemd punt 1.2 zijn omschreven.

5.1.        Aanpassing van de terminologie en gemeenschappelijke aanpak over de gedecentraliseerde agentschappen

Ten gevolge van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon wordt de terminologie van de verordening aangepast. Dit betekent dat “Gemeenschapsmerk” in “Europees merk” wordt gewijzigd.

Een reeks maatregelen is bedoeld ter verbetering van het bestuur en de efficiëntie van de bestaande agentschappen en nog op te richten agentschappen, overeenkomstig de in juli 2012 door het Parlement, de Raad en de Commissie vastgestelde gemeenschappelijke aanpak over de gedecentraliseerde agentschappen. De verordening moet worden aangepast om rekening te houden met de gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot de bepalingen die van toepassing zijn op het BHIM. Voorgesteld wordt, wat de naam van het agentschap betreft, deze te veranderen in “Agentschap voor merken, tekeningen en modellen van de Europese Unie” (hierna “Agentschap”), de functies van de raad van bestuur te versterken, de selectieprocedures voor leidinggevende ambtenaren aan te passen en te voorzien in jaarlijkse en meerjaarlijkse werkprogramma’s en in regelmatige evaluaties.

5.2.        Stroomlijning van procedures

- Indiening van aanvragen (artikel 25)

De nationale bureaus ontvangen nog maar zelden aanvragen voor Europese merken. Bijna alle aanvragen (96,3 % in 2012) worden nu rechtstreeks via het elektronische systeem voor indiening van aanvragen van het BHIM ingezonden. Rekening houdend met deze situatie en met het feit dat aanvragen nu gemakkelijk online kunnen worden ingediend, moet de mogelijkheid worden afgeschaft om de aanvrage bij de nationale bureaus in te dienen.

- Datum van indiening (artikel 27)

De meeste Europese merkaanvragen worden tegenwoordig onderzocht vóór het verstrijken van de termijn van één maand waarna de aanvrager de taks moet betalen. Zo kunnen aanvragers “testaanvragen” indienen en de taks niet betalen indien het Agentschap een gebrek of een bezwaar opwerpt. Betalingen via lopende rekeningen worden geacht op de laatste dag van de maand te hebben plaatsgevonden indien de aanvragers dit wensen. Artikel 27 wordt daarom gewijzigd om de termijn van één maand af te schaffen en de “verplichting” tot betaling te verbinden aan de indiening van de aanvrage. De aanvragers zullen dan moeten bewijzen dat zij de betaling hebben verricht of de betalingsopdracht daartoe hebben gegeven op het ogenblik dat zij hun aanvrage indienen.

- Recherche (artikelen 38 en 155)

De huidige regeling voor recherche bevat geen betrouwbaar instrument voor het inboeken van een merk of voorziet niet in een exhaustieve raadpleging van het Register. De zwakke kanten van de nationale en Europese rechercheregeling zijn in de loop van de tijd steeds meer zichtbaar geworden en de vooruitgang op het gebied van IT-instrumenten brengt tegenwoordig mee dat gebruikers toegang krijgen tot betere, snellere en goedkopere alternatieven. Aanvragers zijn tegenwoordig erg weinig geïnteresseerd in de resultaten van de nationale recherche die door de aan het optionele systeem deelnemende bureaus wordt verricht. Het Agentschap is samen met de nationale bureaus een aantal veelbelovende instrumenten aan het ontwikkelen die veel beter toegerust zijn om gevallen van voorrang op te sporen en om ter griffie het onderzoek naar inbreuken te voeren. De bestaande regelingen voor de recherche worden daarom afgeschaft.

- Publicatie van de aanvrage (artikel 39)

Afschaffing van de rechercheregeling maakt het ook mogelijk de thans bestaande periode van één maand tussen de mededeling van rechercheverslagen van het Agentschap aan de aanvrager en de publicatie van de aanvrage af te schaffen. Dit zal de inschrijvingsprocedure versnellen.

- Opmerkingen van derden (artikel 40)

Om het indienen van opmerkingen door derden te vergemakkelijken wordt artikel 40 gewijzigd en wordt de termijn waarin opmerkingen kunnen worden ingediend, verlengd. De vermelding van de datum van publicatie moet worden geschrapt rekening houdend met het feit dat aanvragen voor Europese merken reeds enkele dagen na de indiening ter beschikking van het publiek worden gesteld in de gegevensbank “CTM online” van het Agentschap. Om de procedure te stroomlijnen zullen derden de gelegenheid krijgen opmerkingen in te dienen zodra zij op de hoogte zijn van een aanvrage. Volgens de huidige praktijk van het Agentschap kunnen opmerkingen worden ingediend uiterlijk tot het einde van de oppositieperiode of totdat de oppositieprocedure is afgesloten.

- Herziening van beslissingen bij beroepen inter partes (artikel 62)

Het is gebleken dat artikel 62 geen praktische relevantie heeft. Tot op heden is geen enkele beslissing inter partes volgens deze bepaling herzien. De voornaamste reden daarvoor is dat de andere partij geen belangstelling heeft om de in artikel 62, lid 2, vereiste instemming te geven. Aangezien er voldoende rechtsmiddelen zijn om een foutieve beslissing inter partes te corrigeren, wordt artikel 62 geschrapt.

- Voortzetting van de procedure (artikel 82)

De toepassing van artikel 82 heeft in de praktijk een aantal problemen opgeleverd en heeft geleid tot een mededeling van de voorzitter van het Agentschap, namelijk mededeling nr. 06/05[8]. Artikel 82 wordt gewijzigd om de toepassing ervan te stroomlijnen en de inhoud van de mededeling over te nemen. Aangezien zowel artikel 25, lid 3, als artikel 62 geschrapt worden, worden alle vermeldingen daarvan in de lijst van uitgesloten termijnen ook geschrapt. De vermelding van artikel 42 wordt ook geschrapt om het mogelijk te maken alle termijnen in oppositieprocedures te laten voortduren, met uitzondering van de in artikel 41, lid 1, vastgestelde oppositietermijn en de in artikel 41, lid 3, vastgestelde termijn voor betaling van de oppositietaks.

- Oppositietermijn voor internationale inschrijvingen (artikel 156)

Aangezien het niet nodig is de thans bestaande termijn van zes maanden te behouden, wordt artikel 156 gewijzigd om de periode tussen publicatie overeenkomstig artikel 152, lid 1, en de aanvang van de oppositietermijn voor internationale inschrijvingen in te korten tot één maand.

5.3.        Versterking van de rechtszekerheid

- Definitie van het Europees merk (artikel 4)

Artikel 4 wordt gewijzigd om het vereiste van "vatbaarheid voor grafische voorstelling” te schrappen. Het basisvereiste dat het mogelijk moet zijn een grafische voorstelling van het gebruikte teken te maken, is verouderd. Dit brengt voor sommige niet-traditionele merken zoals gewone geluiden heel wat rechtsonzekerheid mee. In dergelijke gevallen kan een voorstelling met andere dan grafische middelen (bv. door een geluidsbestand) zelfs de voorkeur verdienen boven een grafische voorstelling indien dit een preciezere identificatie van het merk mogelijk maakt en het derhalve de doelstelling van meer rechtszekerheid dient. De voorgestelde nieuwe definitie laat de mogelijkheid open voor inschrijving van merken die vatbaar zijn voor een voorstelling met technologische middelen welke daartoe bevredigende waarborgen bieden. Het is niet de bedoeling te komen tot een onbegrensde uitbreiding van de manieren waarop een teken kan worden voorgesteld, maar wel te zorgen voor meer flexibiliteit op dat gebied en daarbij de rechtszekerheid te verhogen.

- Bescherming van geografische aanduidingen en traditionele termen (artikel 7)

Artikel 7, lid 1, onder j) en k), biedt niet dezelfde graad van bescherming voor geografische aanduidingen in de volgende gevallen:

· de artikelen 13 en 14 van Verordening (EU) nr. 1151/2012 van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen[9];

· de artikelen 118 terdecies en 118 quaterdecies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 491/2009 van 25 mei 2009[10];

· artikel 16 van Verordening (EG) nr. 110/2008 van 15 januari 2008 betreffende de bescherming van geografische aanduidingen van gedistilleerde dranken[11].

Om ervoor te zorgen dat de Europese wetgeving ter bescherming van geografische aanduidingen volledige uitwerking krijgt in procedures met betrekking tot de inschrijving van Europese merken, worden de desbetreffende absolute weigeringsgronden volledig in overeenstemming gebracht met de Europese wetgeving inzake geografische aanduidingen en worden zij gestroomlijnd in de verordening. Ter wille van de samenhang worden de weigeringsgronden verder uitgebreid en dekken zij nu ook beschermde traditionele aanduidingen voor wijn en gegarandeerde traditionele specialiteiten.

- Rechten verbonden aan een Europees merk (artikelen 9 en 9 bis)

1. Onverminderd oudere rechten aan het merk verbonden rechten

Noch de verordening noch de richtlijn bevatten een duidelijk voorschrift dat de houder van het merk zich niet met succes op zijn rechten kan beroepen tegen het gebruik van een identiek of soortgelijk teken dat reeds door een ouder recht is gedekt. In overeenstemming met artikel 16, lid 1, van de TRIPs-overeenkomst[12] wordt artikel 9 van de verordening gewijzigd om te verduidelijken dat vorderingen wegens inbreuk oudere rechten onverlet laten.

2. Gevallen van dubbele gelijkheid

Het feit dat overeenkomstig artikel 5, lid 1, onder a), van de richtlijn (artikel 9, lid 1, onder a), van de verordening) bijkomende functies aan het merk moeten worden verleend, heeft rechtsonzekerheid meegebracht. Met name de relatie tussen gevallen van dubbele gelijkheid en de verruimde bescherming die door artikel 5, lid 2, van de richtlijn (artikel 9, lid 1, onder c), van de verordening) aan merken met bekendheid wordt geboden, is onduidelijk geworden[13]. Ter wille van de rechtszekerheid en de consistentie wordt verduidelijkt dat in gevallen van dubbele gelijkheid krachtens artikel 9, lid 1, onder a), en overeenstemming krachtens artikel 9, lid 1, onder b), de herkomst de enige functie van belang is.

3. Gebruik als handelsnaam of maatschappelijke benaming

Volgens het Hof van Justitie[14] is artikel 5, lid 1, van de richtlijn van toepassing wanneer het publiek het gebruik van de maatschappelijke benaming beschouwt als een gebruik dat (ook) betrekking heeft op waren of diensten die door de onderneming worden aangeboden. Daarom moet het gebruik van een handelsnaam als beschermd merk als een inbreuk worden beschouwd indien aan de vereisten inzake het gebruik voor waren of diensten is voldaan.

4. Gebruik in vergelijkende reclame

Richtlijn 2006/114/EG van 12 december 2006 inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame[15] bepaalt onder welke voorwaarden reclame waarbij een concurrent dan wel door een concurrent aangeboden goederen of diensten uitdrukkelijk of impliciet worden genoemd, is toegestaan. Over de relatie tussen dit instrument en de merkenwetgeving zijn twijfels ontstaan. Het is dan ook aangewezen te verduidelijken dat de merkhouder het gebruik van zijn merk in vergelijkende reclame kan verbieden wanneer deze vergelijkende reclame niet aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 2006/114/EG voldoet.

5. Verzendingen van commerciële aanbieders

Er worden wijzigingen voorgesteld om te verduidelijken dat goederen niet in de EU mogen worden ingevoerd, ook niet indien alleen de verzender commerciële doeleinden heeft. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat de merkhouder (al dan niet in de EU gevestigde) ondernemingen kan verbieden goederen in te voeren die zich buiten de Unie bevinden en die aan particuliere consumenten worden verkocht, aangeboden, in reclame aangeprezen of verzonden. Hierdoor kan de bestelling en verkoop van namaakgoederen over het internet worden ontmoedigd.

6. Waren die in het douanegebied worden binnengebracht

Volgens het Hof van Justitie in het arrest Philips/Nokia[16] maakt het binnenbrengen, de aanwezigheid en het vervoer van niet-EU-goederen in het douanegebied van de EU onder een schorsingsregeling, volgens het bestaande acquis, geen inbreuk op de intellectuele-eigendomsrechten als verleend bij het materiële recht van de Unie en de lidstaten. Deze goederen kunnen pas als namaakgoederen worden aangemerkt wanneer bewezen is dat met betrekking tot de goederen tot de consumenten in de Unie gerichte commerciële handelingen worden gesteld zoals verkoop, verkoopaanbieding of reclame. Op de gevolgen die uit het arrest Philips/Nokia voortvloeien, is heel wat kritiek van belanghebbenden gekomen, die van mening zijn dat daardoor een onredelijk zware bewijslast op houders van rechten komt te liggen en de strijd tegen namaak wordt gehinderd. Het is duidelijk dat in Europa snel een regelgevingskader moet worden ingevoerd om de strijd tegen deze snel groeiende namaakactiviteiten daadwerkelijk te kunnen aanvatten. Daarom wordt voorgesteld de bestaande lacune op te vullen en houders van rechten de mogelijkheid te bieden het binnenbrengen van waren in het douanegebied van de Unie door derden te verhinderen, wanneer deze waren zonder toestemming een merk dragen dat in wezen gelijk is aan het voor deze waren ingeschreven merk en ongeacht of de waren al dan niet in de vrije handel worden gebracht.

7. Voorbereidende handelingen

Noch de verordening noch de richtlijn bevatten bepalingen die het mogelijk maken een procedure in te stellen tegen de distributie en de verkoop van etiketten en verpakkingen of soortgelijke artikelen die vervolgens met illegale producten kunnen worden gecombineerd. Een aantal nationale wetten bevat een expliciete regeling voor deze activiteiten. Daarom moet in de verordening en in de richtlijn een regel dienaangaande worden opgenomen die als praktisch, relevant en efficiënt middel bijkomend kan worden gebruikt in de strijd tegen namaakgoederen.

- Beperking van de aan het Europees merk verbonden rechtsgevolgen (artikel 12)

De restrictie waarin artikel 12, lid 1, onder a), voorziet, is beperkt tot alleen het gebruik van persoonsnamen in overeenstemming met de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie[17]. Omwille van de consistentie wordt de restrictie in artikel 12, lid 1, onder b), uitgebreid tot het gebruik van niet-onderscheidende tekens of vermeldingen. Voorts moet ook in artikel 12, lid 1, onder c), worden voorzien in een uitdrukkelijke beperking met betrekking tot verwijzend gebruik in het algemeen. Ten slotte wordt in een afzonderlijk lid verduidelijkt onder welke voorwaarden het gebruik van een merk geacht wordt niet in overeenstemming te zijn met eerlijke handelspraktijken.

- Aanduiding en classificatie van waren en diensten (artikel 28)

Artikel 28 wordt gewijzigd om te voorzien in belangrijke regels betreffende de aanduiding en classificatie van waren en diensten in de verordening. Deze regels worden in de richtlijn opgenomen. Zij stemmen overeen met de door het Hof van Justitie[18] vastgestelde beginselen volgens welke waren en diensten waarvoor bescherming wordt gevraagd, door de aanvrager voldoende duidelijk en nauwkeurig moeten worden omschreven opdat de bevoegde autoriteiten en de ondernemingen de omvang van de merkbescherming kunnen bepalen. De algemene benamingen van de hoofdklassen van de classificatie van Nice kunnen worden gebruikt om de waren en diensten te omschrijven op voorwaarde dat deze omschrijvingen voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn. De wijziging maakt duidelijk dat het gebruik van algemene bewoordingen geïnterpreteerd moet worden als betrekking hebbende op alle waren of diensten die onder de letterlijke betekenis van het woord vallen. Met deze wijziging kunnen ten slotte houders van Europese merken die vóór de datum van publicatie van de nieuwe classificatiepraktijk van het Agentschap[19] zijn ingediend, hun omschrijving van waren en diensten in overeenstemming brengen met de rechtspraak van het Hof van Justitie en ervoor zorgen dat de inhoud van de inschrijving voldoet aan de voorschriften inzake duidelijkheid en nauwkeurigheid.

- Europese kwaliteitsmerken (artikelen 74 ter – 74 duodecies)

Terwijl verschillende nationale stelsels bescherming bieden voor kwaliteitsmerken, voorziet het Europese merkenstelsel momenteel alleen in inschrijving van individuele en collectieve merken. Een aantal publieke en particuliere instanties die niet voldoen aan de voorwaarden voor bescherming van een collectief merk, moeten ook een stelsel krijgen voor bescherming van kwaliteitsmerken op Europees niveau. Een dergelijke regeling zou de huidige scheeftrekking tussen de nationale stelsels en het Europese merkenstelsel verhelpen. Voorgesteld wordt aan de verordening een specifieke reeks voorschriften toe te voegen die de inschrijving van Europese kwaliteitsmerken regelen.

- Taken van het Agentschap (artikel 123 ter)

Met het oog op een exhaustieve omschrijving en ter wille van de rechtszekerheid en de transparantie worden in het nieuwe artikel 123 ter alle taken van het Agentschap vermeld, inclusief de taken die uit andere rechtsinstrumenten voortvloeien en geen verband houden met het Europese merkenstelsel.

5.4.        Samenwerkingskader (artikel 123 quater)

Artikel 123 quater bevat een duidelijk kader voor de verplichte samenwerking tussen het Agentschap en de diensten voor intellectuele-eigendomsrechten van de lidstaten, met het doel convergentie van praktijken en ontwikkeling van gemeenschappelijke instrumenten te bevorderen. De bepaling, die het Agentschap en de diensten van de lidstaten tot samenwerking verplicht, geeft een opsomming van de voornaamste gebieden van samenwerking en de specifieke projecten van gemeenschappelijk belang voor de Unie die het Agentschap zal coördineren. Voorts wordt een financieringsmechanisme ingevoerd waarmee het Agentschap deze gemeenschappelijke projecten kan financieren door middel van subsidies. Deze financieringsregeling vormt wettelijk en financieel gezien een haalbaar alternatief voor de aanpak die de Raad in zijn conclusies van mei 2010 voorstelde.

5.5.        Aanpassing aan artikel 290 VWEU

De verordening verleent de Commissie bevoegdheden om een aantal regels vast te stellen. Deze regels zijn momenteel vervat in Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk[20], Verordening (EG) nr. 2869/95 van de Commissie van 13 december 1995 inzake de aan het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) te betalen taksen[21], en Verordening (EG) nr. 216/96 van de Commissie van 5 februari 1996 houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt[22]. Door de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon is het noodzakelijk de krachtens de verordening aan de Commissie verleende bevoegdheden aan te passen aan artikel 290 van het Verdrag (nieuwe artikelen 24 bis, 35 bis, 45 bis, 49 bis, 57 bis, 65 bis, 74 bis, 74 duodecies, 93 bis, 114 bis, 144 bis en 161 bis).