Toelichting bij COM(2015)334 - Standpunt EU over wijziging van bijlages II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst (richtlijn brandstofkwaliteit)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het Gemengd Comité van de EER dient met het oog op de nodige juridische zekerheid en homogeniteit van de interne markt alle relevante EU-wetgeving zo spoedig mogelijk na de vaststelling ervan in de EER-Overeenkomst op te nemen.

2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN VAN DE EFFECTBEOORDELING

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER (dat aan dit voorstel voor een besluit van de Raad is gehecht) beoogt de wijziging van bijlage II (Technische voorschriften, normen, keuring en certificatie) en bijlage XX (Milieu) bij de EER-overeenkomst, door Richtlijn 2009/30/EG tot de specificatie van benzine, dieselbrandstof en gasolie en tot invoering van een mechanisme om de emissies van broeikasgassen te monitoren en te verminderen, tot wijziging van Richtlijn 1999/32/EG van de Raad met betrekking tot de specificatie van door binnenschepen gebruikte brandstoffen en tot intrekking van Richtlijn 93/12/EEG 1 , erin op te nemen.

Aangezien de EER-EVA-staten aanpassingen vragen die afwijken van de EU-wetgeving en meer inhouden dan louter technische aanpassingen als bepaald in artikel 1, lid 3, van Verordening ((EG) nr. 2894/94 van de Raad, moet de Raad het standpunt van de EU vaststellen.

De EVA-staten geven nadere uitleg bij de gevraagde aanpassingen:

Artikel 2, lid 5:

In artikel 2, lid 5, wordt het begrip 'lidstaten met een lage omgevingstemperatuur in de zomerperiode' gedefinieerd in het kader van Richtlijn 98/70/EG. IJsland en Noorwegen moeten deel uitmaken van deze groep. Met aanpassing a) worden zij opgenomen in artikel 2, lid 5.

Artikel 3, lid 4:

In IJsland werd een nieuwe methode ontwikkeld om hernieuwbare methanol te produceren. Fossiele brandstoffen kunnen worden vervangen door het mengen van hernieuwbare methanol met benzine en zo kunnen de vervoersbrandstoffen koolstofvrij worden gemaakt. Richtlijn 98/70/EG, als gewijzigd bij Richtlijn 2009/30/EG, laat 3%, v/v, methanol toe in benzine.

Het mengen van benzine met alcoholen zorgt voor een grotere dampspanning van de brandstof. In Richtlijn 2009/30/EG wordt dit mogelijk gemaakt voor ethanol door een afwijking toe te staan op de maximale dampspanning. Met deze afwijking wordt de ontwikkeling van een markt voor biobrandstoffen ondersteund. Een soortgelijke afwijking voor benzine met 3%, v/v, methanolgehalte is nodig om benzine gemengd met hernieuwbare methanol tijdens de zomermaanden op de IJslandse markt te kunnen brengen.

Volgens het werkdocument van de diensten van de Commissie bij het voorstel voor Richtlijn 2009/30/EG 2 wordt de maximale dampspanning voor benzine geregeld krachtens Richtlijn 98/70 inzake de beheersing van emissies van vluchtige organische stoffen (VOS). Emissies van VOS vormen een probleem omdat zij de voorbode zijn van ozon, dat schadelijk is voor het milieu en de gezondheid van de mens, en omdat bepaalde koolwaterstoffen zoals benzeen een specifiek gezondheidsrisico vormen.

De emissie van vluchtige organische stoffen met uitzondering van methaan (NMVOS) in IJsland is gedaald: in 2009 werd 58% minder uitgestoten dan in 1990. De streefwaarden voor ozon om de gezondheid van de mens te beschermen (hoogste 8-uurgemiddelde van een dag van 120 µg/m3) bepaald in Richtlijn 2002/3/EG en ten uitvoer gelegd in de IJslandse verordening nr. 745/2003, worden in de zomermaanden in IJsland niet overschreden. Door methanol te mengen met benzine, komt er ook methanol in de VOS-emissie van de brandstof. De index van het vermogen tot vorming van fotochemische ozon voor methanol (20,5) is lager dan die van benzine (61); dit kan het effect van de hogere dampspanning op de vorming van ozon tegengaan.

Met betrekking tot de gezondheidsrisico's bleek uit een kritische studie van collegiaal getoetste literatuur over de toxiciteit van ingeademde methanoldampen geen bewijs dat de blootstelling aan lage waarden van methanoldampen een negatief effect heeft op de gezondheid. De gemiddelde temperatuur in IJsland tijdens de zomermaanden ligt onder 11°C. Uit een vergelijking van de gemiddelde zomertemperaturen in Europese steden en de goedgekeurde klassen van vluchtigheid van benzine blijkt dat benzine met dampspanning boven 80 kPa in Europese steden wordt gebruikt tijdens maanden waarin de gemiddelde temperaturen hoger liggen dan 12°C.

Het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER bevat dan ook de aanpassing dat IJsland tijdens de zomermaanden benzine op de markt mag brengen die ethanol of methanol bevat met een maximale dampspanning van 70 kPa, op voorwaarde dat de gebruikte ethanol een biobrandstof is of dat de besparing inzake uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van methanol voldoet aan de criteria bepaald in artikel 7 ter, lid 2.

Artikel 7 ter, lid 6:

Deze bepaling verwijst naar een specifiek deel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de EU. Aangezien dat geen deel uitmaakt van de EER-overeenkomst, wordt in het ontwerpbesluit een aanpassing opgenomen waardoor artikel 7 ter, lid 6, niet van toepassing is.

Toepassing van de artikelen 7 bis tot 7 sexies op Liechtenstein:

Er zijn geen leveranciers in Liechtenstein in de zin van artikel 2, lid 8, van de richtlijn. Volgens de Zwitserse wet aardoliebelasting van 21 juni 1996, die op grond van de douane-unie tussen Zwitserland en Liechtenstein van toepassing is op Liechtenstein, betaalt de invoerder of eigenaar van brandstofstorten de belastingen op de invoer van brandstof. Er is geen rechtstreekse invoer van benzine of diesel in Liechtenstein. Aangezien de verplichtingen van de artikelen 7 bis tot 7 sexies niet aan een leverancier kunnen worden opgelegd, kunnen deze artikelen niet worden toegepast op Liechtenstein en is in het ontwerpbesluit een aanpassing opgenomen.

3. JURIDISCHE ASPECTEN VAN HET VOORSTEL

Overeenkomstig artikel 1, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad houdende bepaalde wijzen van toepassing van de EER-Overeenkomst stelt de Raad met betrekking tot dit soort besluiten op voorstel van de Commissie het standpunt van de Unie vast.

De Commissie dient het ontwerpbesluit van het Gemengd Comité van de EER bij de Raad in tot vaststelling als het standpunt van de Unie. De Commissie hoopt dit standpunt zo spoedig mogelijk in het Gemengd Comité van de EER te kunnen uiteenzetten.