Toelichting bij COM(2016)290 - Herziening van het opschortingsmechanisme mbt de lijst derde landen waarvan onderdanen een visum nodig hebben en waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Na de besluiten tot visumliberalisering voor de landen van de Westelijke Balkan stelde de Commissie in 2011 voor om in Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad 1 een 'visumvrijwaringsclausule' op te nemen, waardoor het mogelijk zou worden om de visumvrijstelling met spoed en op basis van goed omschreven criteria tijdelijk op te schorten voor de onderdanen van een derde land, teneinde een oplossing te bieden voor de mogelijke moeilijkheden waarmee een of meer lidstaten te kampen hebben in het geval van een plotselinge en wezenlijke toename van de irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen of afgewezen overnameverzoeken die een lidstaat bij het betrokken derde land heeft gedaan 2 .

Op 11 december 2013 stelden het Europees Parlement en de Raad Verordening (EU) nr. 1289/2013 3 vast, waarbij Verordening (EG) nr. 539/2001 werd gewijzigd door de invoering van het zogenaamde 'opschortingsmechanisme' en de aanpassing van het bestaande wederkerigheidsmechanisme.

Het opschortingsmechanisme in artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 539/2001 maakt het mogelijk de visumvrijstelling voor de onderdanen van een derde land tijdelijk op te schorten in bepaalde noodsituaties, in laatste instantie. Het kan door een lidstaat worden geactiveerd met een kennisgeving aan de Commissie dat hij over een periode van zes maanden, in vergelijking met dezelfde periode van het voorgaande jaar of met de laatste zes maanden vóór de visumliberalisering voor dat land, wordt geconfronteerd met omstandigheden die tot een noodsituatie leiden waarin hij zelf geen verbetering kan brengen.

1.

Die omstandigheden zijn met name een wezenlijke en plotselinge toename van:


– het aantal onderdanen van dat derde land waarvan wordt vastgesteld dat zij langer in de betrokken lidstaat verblijven dan de toegestane verblijfsduur;

– het aantal ongegronde asielaanvragen door onderdanen van dat derde land, indien die toename leidt tot specifieke druk op het asielstelsel van de lidstaat;

– het aantal afgewezen overnameverzoeken die de lidstaat bij dat derde land had gedaan voor zijn eigen onderdanen.

In de kennisgeving aan de Commissie moet de lidstaat motiveren waarom het mechanisme zou moeten worden geactiveerd, relevante gegevens en statistieken verstrekken, alsook een beschrijving geven van de eerste maatregelen die hij reeds heeft getroffen teneinde verbetering te brengen in de situatie. De Commissie brengt vervolgens het Europees Parlement en de Raad op de hoogte en onderzoekt de situatie en de omvang van het probleem (aantal getroffen lidstaten, het algemene effect op de migratiesituatie in de Unie).

De Commissie kan constateren dat moet worden opgetreden, rekening houdend met de gevolgen van een opschorting van de visumvrijstelling voor de externe betrekkingen van de Unie en de lidstaten met het betrokken derde land, terwijl zij nauw samenwerkt met dat derde land aan andere oplossingen voor de langere termijn. In dat geval beschikt de Commissie over een termijn van drie maanden na ontvangst van de kennisgeving om een uitvoeringsbesluit vast te stellen waarbij de vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van het betrokken derde land tijdelijk wordt opgeschort voor een periode van zes maanden.

Vóór het verstrijken van deze termijn van zes maanden moet de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag indienen. Dit verslag kan vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 teneinde het betrokken derde land over te hevelen naar de lijst van visumplichtige landen (bijlage I), en op die manier de burgers van dat land permanent aan de visumplicht te onderwerpen. In dat geval kan de tijdelijke opschorting van de visumvrijstelling met ten hoogste twaalf maanden worden verlengd.

In het kader van de huidige migratiesituatie in de Europese Unie en de succesvolle afsluiting van de verschillende visumliberaliseringdialogen met buurlanden (Georgië, Oekraïne, Kosovo, Turkije) hebben verschillende lidstaten gevraagd of het bestaande visumopschortingsmechanisme wel in de nodige flexibiliteit voorziet om in bepaalde noodsituaties op te treden. Zij hebben meer bepaald het volgende aangevoerd:

– de mogelijke redenen voor opschorting zijn te beperkt, en omvatten bijvoorbeeld niet de situatie waarin een derde land niet meewerkt aan de overname van onderdanen van derde landen die door dat derde land zijn gereisd, wanneer een overnameovereenkomst die tussen de Unie of een lidstaat en het betrokken derde land gesloten is, in een dergelijke overnameverplichting voorziet;

– het initiatief om het opschortingsmechanisme te activeren door middel van een kennisgeving, dat in de verordening uitsluitend aan de lidstaten toekomt, zou tot de Commissie moeten worden uitgebreid;

– de referentieperioden en de termijnen zijn te lang, waardoor niet snel kan worden gereageerd in noodsituaties.

Rekening houdend met de recente voorstellen van de Commissie voor visumliberalisering voor Georgië 4 , Oekraïne 5 , Turkije 6 en Kosovo 7 en de recente besprekingen met de lidstaten, heeft de Commissie besloten een voorstel in te dienen tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 teneinde het huidige opschortingsmechanisme te herzien.

De belangrijkste doelstelling is het opschortingsmechanisme te versterken, door het voor de lidstaten gemakkelijker te maken om kennis te geven van omstandigheden die tot een opschorting kunnen leiden, en het voor de Commissie mogelijk te maken het mechanisme op eigen initiatief te activeren. Meer bepaald zou het gemakkelijker moeten worden om het mechanisme te gebruiken door de referentieperioden en termijnen te verkorten, zodat de procedure sneller kan verlopen, en door de mogelijke redenen tot opschorting uit te breiden, onder meer met een wezenlijke toename van het aantal afgewezen overnameverzoeken voor onderdanen van derde landen die door dat derde land zijn gereisd, wanneer een overnameovereenkomst die tussen de Unie of een lidstaat en het betrokken derde land gesloten is, in een dergelijke overnameverplichting voorziet. De Commissie zou het mechanisme ook moeten kunnen activeren indien het derde land geen medewerking verleent inzake overname, met name wanneer een overnameovereenkomst is gesloten tussen dat derde land en de Unie.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Bij Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad is de lijst vastgesteld van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum, alsmede de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld. Verordening (EG) nr. 539/2001 wordt toegepast door alle lidstaten – met uitzondering van Ierland en het Verenigd Koninkrijk – alsook door IJsland, Liechtenstein, Noorwegen en Zwitserland. De verordening maakt deel uit van het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU voor kort verblijf van in totaal ten hoogste 90 dagen binnen een gegeven periode van 180 dagen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Aangezien het voorstel het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU zal wijzigen, is de rechtsgrondslag van het voorstel artikel 77, lid 2, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De voorgestelde verordening zal een ontwikkeling van het Schengenacquis inhouden.

Subsidiariteit, evenredigheid en keuze van het instrument

Het in Verordening (EG) nr. 539/2001 vastgelegde opschortingsmechanisme is een integraal onderdeel van het gemeenschappelijk visumbeleid van de EU. De doelstelling dat mechanisme te versterken om het doeltreffender te maken, door het toepassingsgebied ervan uit te breiden en het mogelijk te maken dat de Commissie het op eigen initiatief activeert, kan alleen worden verwezenlijkt door een optreden op het niveau van de Unie, met name door een wijziging van de verordening. De lidstaten kunnen niet individueel optreden om de beleidsdoelstelling te verwezenlijken. Er zijn geen andere (niet-wetgevende) opties om de beleidsdoelstelling te verwezenlijken.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Het bestaande opschortingsmechanisme, dat in december 2013 is ingevoerd, is tot dusver nooit gebruikt; er is dus geen praktische ervaring met het huidige mechanisme opgedaan. Verschillende lidstaten hebben echter aangevoerd dat het mechanisme nooit is gebruikt omdat er heel wat barrières zijn om het te activeren en de termijnen te lang zijn.

Raadplegingen van belanghebbenden

De behoefte aan extra waarborgen na de visumliberalisering voor landen in het nabuurschap van de Unie werd met de lidstaten besproken in COREPER en in de Groep Visa. Bij het opstellen van dit voorstel werd ook rekening gehouden met informele suggesties van de lidstaten voor de herziening van het opschortingsmechanisme.

Effectbeoordeling

De herziening van het opschortingsmechanisme als zodanig heeft geen directe economische of andere effecten. Het politieke en economische effect van de mogelijke opschorting van de visumvrijstelling voor de onderdanen van een bepaald derde land zal in elk individueel geval in detail moeten worden beoordeeld door de Commissie, wanneer zij een kennisgeving van een lidstaat onderzoekt en voordat zij constateert dat moet worden opgetreden. Er is dus geen effectbeoordeling nodig voor dit voorstel.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen negatieve gevolgen voor de bescherming van de grondrechten in de Europese Unie.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Niet van toepassing.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

De Commissie zal haar monitoring van de migratie- en veiligheidssituatie ten gevolge van recente besluiten tot visumliberalisering opvoeren, waardoor zij wanneer nodig ten volle gebruik zal kunnen maken van de mogelijkheden die door het herziene opschortingsmechanisme worden geboden.

Gedetailleerde toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

2.

Dit voorstel voor de herziening van het opschortingsmechanisme van artikel 1 bis van Verordening (EG) nr. 539/2001 omvat de volgende elementen:


– De omschrijving van de omstandigheden waarvan de lidstaten kennis kunnen geven aan de Commissie is gewijzigd om te verduidelijken dat het opschortingsmechanisme niet alleen 'in noodsituaties, in laatste instantie' kan worden gebruikt, maar meer algemeen ingeval de visumliberalisering leidt tot een ernstige toename van irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen of afgewezen overnameverzoeken.

– De referentieperiode om deze situatie te vergelijken met de situatie van het voorgaande jaar of vóór de visumliberalisering, wordt verkort van zes tot twee maanden.

– Het volstaat dat de toename van irreguliere migratie, ongegronde asielaanvragen of afgewezen overnameverzoeken 'wezenlijk' is, terwijl de toename momenteel 'plotseling en wezenlijk' moet zijn.

– De redenen voor mogelijke opschorting waarvan kennis kan worden gegeven, zouden afgewezen overnameverzoeken moeten omvatten voor onderdanen van derde landen die door dat derde land zijn gereisd, wanneer een overnameovereenkomst die tussen de Unie of een lidstaat en het betrokken derde land gesloten is, in een dergelijke overnameverplichting voorziet.

– De beperking in de tijd (tot zeven jaar) van de mogelijkheid om de huidige situatie te vergelijken met de situatie vóór de visumliberalisering, wordt afgeschaft.

– De Commissie krijgt de mogelijkheid het opschortingsmechanisme op eigen initiatief te activeren, indien zij concrete en betrouwbare informatie heeft over een van de omstandigheden waarvan de lidstaten kennis kunnen geven, of over het feit dat het derde land – in meer algemeen opzicht – niet aan overname meewerkt, meer bepaald wanneer met dat derde land een overnameovereenkomst op EU-niveau gesloten is. Dit gebrek aan medewerking kan bijvoorbeeld bestaan in:

– het afwijzen van of het niet antwoorden op overnameverzoeken;

– het niet afgeven van reisdocumenten met het oog op terugkeer binnen de in de overeenkomst gespecificeerde termijnen, of het niet aanvaarden van Europese reisdocumenten die na het verstrijken van de in de overeenkomst gespecificeerde termijnen zijn afgegeven;

– het beëindigen of het opschorten van de overeenkomst.

– Wanneer de Commissie na onderzoek van de omstandigheden waarvan kennis is gegeven (of waarover zij concrete en betrouwbare informatie heeft ontvangen), constateert dat moet worden opgetreden, wordt de termijn voor het vaststellen van het uitvoeringsbesluit waarbij de visumvrijstelling voor het betrokken derde land tijdelijk wordt opgeschort, verkort van drie maanden naar een maand.