Toelichting bij COM(2016)493 - Meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren en intrekking van raadsverordeningen (EG) 676/2007 en (EG) 1342/2008

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel



De visserijen in de Noordzee en daaraan grenzende gebieden vormen een uitermate complex geheel, met vaartuigen uit op zijn minst zeven kustlidstaten en uit Noorwegen, die tal van verschillende vistuigen inzetten op een brede waaier vis-, schaal- en schelpdiersoorten. Een essentiële factor in dit verband is dat de belangrijkste demersale soorten (soorten die op of in de nabijheid van de zeebodem leven) voor een groot deel in gemengde visserijen worden gevangen. Concreet betekent dit dat wanneer een vaartuig zijn vistuig binnenhaalt, de vangst per definitie bestaat uit een mengeling van soorten. De samenstelling van die mengeling verandert afhankelijk van welk soort vistuig wordt gebruikt en wanneer en waar dat wordt uitgezet.

Vaartuigen die vis vangen uit bestanden waarvoor een TAC (totale toegestane vangst) geldt, moeten bijgevolg met vissen stoppen zodra hun quotum voor een 'TAC'bestand is opgebruikt. Vóór de vaststelling van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 1 (de basisverordening) waren vaartuigen niet verplicht de visserij stop te zetten zodra hun quotum voor een van deze soorten was opgebruikt. Zij mochten verder vissen op andere doelsoorten en bleven bijgevolg ook de soorten vangen waarvoor hun quotum was opgebruikt, zelfs al konden zij die vangsten niet op wettige wijze aanlanden. Wat zij boven het quotum vingen, moest worden teruggegooid.

Wanneer de aanlandingsverplichting op grond van de basisverordening eenmaal volledig ten uitvoer is gelegd, wordt de teruggooi van vangsten boven het quotum illegaal. Het is dus mogelijk dat vaartuigen vroeg in het jaar met vissen moeten stoppen wanneer hun quotum voor de meest limiterende soort is opgebruikt. In dat geval wordt de meest limiterende soort een zogenoemde 'knelsoort' of 'verstikkingssoort' omdat deze, zodra het betrokken quotum is opgebruikt, de mogelijkheid om op andere bestanden te blijven vissen, afknelt of verstikt. Daarom is het wenselijk om bij het vaststellen van TAC's voor deze soorten in aanmerking te nemen dat in gemengde visserijen vis uit meerdere bestanden samen wordt gevangen. Een dergelijke benadering moet zowel de instandhouding als de exploitatie van de bestanden ten goede komen. In het onderhavige voorstel wordt deze benadering gevolgd.

De basisverordening heeft ten doel de problemen van overbevissing en teruggooi doeltreffender op te lossen dan met de vorige wetgeving het geval was. Het is echter noodzakelijk gebleken extra wetgeving vast te stellen, wil men voorkomen dat quota in gemengde Noordzeevisserijen onderbenut worden en geen uitzonderingen op de aanlandingsverplichting kunnen worden gemaakt na het verstrijken van de driejarige teruggooiplannen. Kortom: als geen passende maatregelen worden genomen, valt niet uit te sluiten dat de basisverordening de komende jaren negatieve economische en sociale gevolgen meebrengt voor de visserijsector.

Gezien de interacties in de gemengde demersale Noordzeevisserijen is het wenselijk de vangstmogelijkheden aan te sturen aan de hand van een modelleerperspectief dat uitgaat van gemengde visserijen. Dankzij de recente wetenschappelijke ontwikkelingen is een dergelijk model momenteel beschikbaar. Deze aanpak zou tevens in overeenstemming zijn met de ecosysteemgerichte benadering van het visserijbeheer. De eerste stap naar zo een aanpassingsgericht beheer bestaat erin alle relevante bestanden in één beheersplan op te nemen. Hiertoe moeten onder meer streefbandbreedtes voor de visserijsterfte van elk bestand worden gehanteerd als basis voor de vaststelling van jaarlijkse TAC's voor deze bestanden. Op die manier wordt in de procedure voor het vaststellen van de TAC's de nodige flexibiliteit ingebouwd om problemen die zich in het kader van de gemengde visserij voordoen, te helpen opvangen. De vrijwaringsmaatregelen in het plan moeten dienstdoen als kader voor het herstel van bestanden die onder biologisch veilige grenzen zijn terechtgekomen.

Dit voorstel heeft ten doel een beheersplan voor demersale bestanden en de desbetreffende visserijen in de Noordzee vast te stellen. Het plan zal garanderen dat deze bestanden overeenkomstig de beginselen van de maximale duurzame opbrengst en de ecoysteemgerichte benadering van het visserijbeheer worden geëxploiteerd, en staat daardoor borg voor de duurzame exploitatie van deze bestanden. Het plan brengt bovendien stabiliteit in de vangstmogelijkheden en zorgt er tegelijkertijd voor dat bij het beheer wordt uitgegaan van de meest recente wetenschappelijke informatie over de bestanden, de gemengde visserijen en andere aspecten van het ecosysteem en het milieu. Tevens zal het plan de invoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijken.

Hoewel het plan geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde regelgeving (REFIT) is, draagt het toch bij tot de vereenvoudiging van de geldende wetgeving van de Unie. Voorgesteld wordt om de twee bestaande, op één soort gebaseerde meerjarenplannen die bij afzonderlijke verordeningen zijn vastgesteld 2 , 3 , te vervangen door één verordening waarin alle meerjarenplannen voor de verschillende demersale bestanden worden gebundeld. Deze nieuwe aanpak maakt het mogelijk de instandhoudingsdoelstellingen te halen en tegelijkertijd beperkingen van de visserijinspanning af te schaffen, met als gevolg dat tal van rapportage- en controleverplichtingen komen te vervallen en de administratieve belasting aanzienlijk wordt verlicht.

Het plan zal van toepassing zijn op alle in de Noordzee vissende vissersvaartuigen van de Unie, ongeacht hun lengte over alles, aangezien zulks in overeenstemming is met de regels van het GVB en met het effect van die vaartuigen op de betrokken visbestanden.

De basisverordening met voorschriften inzake het GVB is sinds 1 januari 2014 van toepassing en bevat bepalingen over meerjarenplannen, de invoering van de aanlandingsverplichting voor TACbestanden en de zogenoemde regionalisering. In het plan wordt als volgt invulling gegeven aan deze bepalingen.

• Overeenkomstig de beginselen en doelstellingen van de meerjarenplannen als uiteengezet in artikel 9 van de basisverordening, is het plan een plan voor gemengde visserijen met de MSYdoelstelling als belangrijkste basis.

• In artikel 10 van de basisverordening wordt ingegaan op de inhoud van de meerjarenplannen. Als er met MSY overeenstemmende kwantificeerbare streefdoelen beschikbaar zijn, worden deze weergegeven in de vorm van door de ICES aanbevolen bandbreedtes. Deze bandbreedtes maken het mogelijk de betrokken bestanden op een op MSY gerichte wijze te beheren; dit lijkt een eventuele bijstelling in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies niet in de weg te staan, terwijl toch een hoge mate van voorspelbaarheid wordt gehandhaafd. De streefdoelen worden aangevuld met vrijwaringsmaatregelen die zijn gekoppeld aan een instandhoudingsreferentiepunt dat, zodra dit wordt bereikt, een interventie activeert – en dus als trigger fungeert. Deze referentiepunten worden voor de visbestanden waarvoor ze beschikbaar zijn, uitgedrukt als paaibiomassa. De gegevens daarover worden aangeleverd door de ICES, doorgaans in het kader van de benchmarkexercitie. Voor bepaalde functionele eenheden langoustines worden deze referentiepunten, waar beschikbaar, uitgedrukt als abundantie. Als geen advies over het niveau van de paaibiomassa of de abundantie voorhanden is, moet advies waaruit blijkt dat het bestand gevaar loopt, als trigger fungeren. Dit plan is weliswaar afgestemd op de specifieke kenmerken van de demersale Noordzeebestanden en de desbetreffende visserijen, maar is tegelijkertijd geënt op artikel 10 van de basisverordening. Bijgevolg zullen de structuur en bepaalde elementen ervan in vergelijkbare vorm worden overgenomen in toekomstige meerjarenplannen. Voor het bepalen van de doelstellingen, streefdoelen en vrijwaringsmaatregelen van het plan en voor de tenuitvoerlegging van de aanlandingsverplichting is derhalve dezelfde aanpak gevolgd als in de recent vastgestelde Verordening (EU) 2016/... van het Europees Parlement en de Raad van ... tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad 4 .

• Krachtens artikel 15 van de basisverordening geldt de aanlandingsverplichting in de Noordzee vanaf 2016 voor bepaalde demersale visserijen en visserijbepalende soorten, en met ingang van 1 januari 2019 voor de visserij op alle andere soorten waarvoor vangstbeperkingen zijn vastgesteld. Overeenkomstig artikel 16, lid 7, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt van de lidstaten verlangd dat zij bij de verdeling van de TAC's over de vaartuigen die hun vlag voeren, rekening houden met de waarschijnlijke samenstelling van de vangsten en met de aanlandingsverplichting. De lidstaten kunnen daartoe nationale maatregelen vaststellen, bijvoorbeeld een zeker deel van de beschikbare nationale TAC als reserve achter de hand houden of quota uitwisselen met andere lidstaten.

• Overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen, bijvoorbeeld met betrekking tot bepaalde te treffen maatregelen, wanneer de Commissie gemachtigd is om uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de doelstellingen van een meerjarenplan te verwezenlijken. Hiertoe voorziet het plan in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen voor bepaalde bestanden.

Overeenkomstig het WTECV-advies 5 , 6 zijn in het plan geen jaarlijkse beperkingen van de visserijinspanning (aantal zeedagen) opgenomen.

Dit plan heeft geen betrekking op zeebaars. Dit bestand is weliswaar aanwezig in de Noordzee, maar de exploitatie ervan vindt grotendeels buiten de Noordzee plaats. De Commissie erkent echter dat een beheersplan noodzakelijk is waarin ook zeebaars is opgenomen. Het plan dient van toepassing te zijn op de visserijen die dat bestand exploiteren in de ICESgebieden IVb en c, VIIa en VIId–h, en op de recreatievisserij op zeebaars.

• Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 204/585/EG van de Raad1 stelt het algemene kader voor het GVB vast en omschrijft de situaties waarin de Raad en het Europees Parlement meerjarenplannen moeten vaststellen.

Bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/20042 zijn de regels voor de duurzame exploitatie van de kabeljauwbestanden in de Noordzee en daaraan grenzende wateren vastgesteld.

Bij Verordening (EG) nr. 676/2007 van de Raad van 11 juni 2007 tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol- en tongbestanden in de Noordzee3 zijn de voorschriften voor de duurzame exploitatie van de schol en tongbestanden in de Noordzee vastgesteld.

Bij Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen 7 zijn technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld, zoals voorschriften inzake vangstsamenstelling, minimummaaswijdte, minimummaat bij aanlanding en voor de visserij gesloten gebieden en seizoenen. Bij deze verordening is tevens een beperking op het gebruik van drijfnetten ingesteld. De verordening wordt momenteel herzien en zal eventueel worden vervangen door het nog vast te stellen voorstel van de Commissie voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1098/2007 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1343/2011 en (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad 8

Bij jaarlijkse verordeningen van de Raad tot vaststelling van vangstmogelijkheden en vangstvoorschriften voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Noordzee worden de TAC's voor de betrokken bestanden bepaald (de meest recente, die momenteel van kracht is, is Verordening (EU) 2016/72 van de Raad van 22 januari 2016 tot vaststelling, voor 2016, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de Uniewateren en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn, en tot wijziging van Verordening (EU) 2015/104 9 ).

Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een communautaire controleregeling die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 10 (hierna 'Verordening (EG) nr. 1224/2009') stelt de algemene controlevereisten voor visserijen alsook specifieke controlevereisten voor meerjarenplannen vast. 

• Samenhang met andere beleidsgebieden van de Unie

Dit voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie, met name op het gebied van milieu, sociale aangelegenheden, markt en handel.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag



Artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteitsbeginsel



Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van mariene biologische hulpbronnen en dergelijke maatregelen vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheidsbeginsel



De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn en de nagestreefde beleidsdoelstellingen niet kunnen worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn.

Keuze van het instrument



Voorgesteld instrument: een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Op verschillende niveaus heeft overleg plaatsgevonden: met belanghebbenden, wetenschappers, het publiek (waaronder overheden) en diensten van de Commissie. Het voorstel heeft een volledig evaluatieproces doorlopen waarin de aanvankelijke taken en probleemstelling voor rekening van DG MARE kwam, maar de essentiële input in alle stadia van het gehele proces werd gegeven door experts uit wetenschappelijke en andere hoek en door belanghebbende partijen.

• Raadplegingen van belanghebbenden

De belanghebbende partijen zijn gericht geraadpleegd tijdens het verkennend onderzoek en in het kader van het overleg met de adviesraad voor de Noordzee (NSAC) 11 . Adviesraden zijn organisaties van belanghebbenden 12 die zijn opgericht bij de vorige GVBhervorming in 2002 en die vertegenwoordigers van de sector (visserij, verwerking en afzet) en andere belangengroeperingen (zoals milieu- en consumentenorganisaties) samenbrengen. Elke adviesraad is bevoegd voor een specifiek zeegebied. Zoals bepaald in bijlage III bij de basisverordening, bestrijkt de adviesraad voor de Noordzee (NSAC) ICES-deelgebied IV en ICESsector IIIa 13 .

DG MARE heeft in het kader van het verkennend onderzoek twee workshops gehouden. Voor de eerste workshop (in Brussel, op 27 februari 2014 14 ) waren onder meer wetenschappelijke experts en vertegenwoordigers van de aan de Noordzee gelegen lidstaten, de NSAC en pelagische adviesraden uitgenodigd voor een eerste bespreking over de ontwikkeling en toepassing van een meerjarenplan voor de gemengde Noordzeevisserij.

De tweede workshop (in Brussel, op 29 en 30 september 2014 15 ) werd bijgewoond door onder meer wetenschappelijke deskundigen, vertegenwoordigers van de aan de Noordzee gelegen lidstaten en vertegenwoordigers van de NSAC en had vooral ten doel tot een gemeenschappelijke kijk op het nieuwe wets en beleidskader voor meerjarenplannen te komen, een schets met de grote lijnen van het toekomstige meerjarenplan voor de Noordzee te bespreken en in kleinere groepen samen na te denken over mogelijke 'bouwstenen' voor het toekomstige plan.

Daarnaast zijn in oktober 2015 in Amsterdam en in maart 2015 in Kopenhagen besprekingen gevoerd met de NSAC, via de focusgroep gemengde visserijen11 van die organisatie.

Van 9 februari tot 4 mei 2015 heeft een breed opgezette, openbare raadpleging plaatsgevonden via het internet 16 . In totaal werden 25 uitvoerige bijdragen ingeleverd door lidstaten, adviesraden, belangenorganisaties van de sector, ngo's en het brede publiek. Hieronder worden de voornaamste conclusies gedistilleerd.

• De bestaande beheersplannen zijn te prescriptief en te complex. Ze moeten worden vervangen door wetgeving die is gebaseerd op strategische doelstellingen en algemene beginselen.

• Nieuwe beheersplannen moeten oog hebben voor de interacties in gemengde visserijen.

• De aanlandingsverplichting stelt niet alleen de visserijsector voor een grote uitdaging, maar ook de lidstaten, meer bepaald bij het toewijzen van quota aan de vloten.

• Gedetailleerde voorschriften moeten op regionaal niveau worden beheerd, maar moeten tevens consistent zijn met beheersplannen voor aangrenzende gebieden.

• Uit een groot aantal bijdragen blijken de betrokkenen het eens te zijn met de vaststelling van kabeljauw, schelvis, zwarte koolvis, wijting, tong, schol en Nephrops als voornaamste doelsoorten. Over de opname van aanvullende doelsoorten en over het beschermingsniveau voor andere soorten lopen de meningen uiteen. Over het algemeen pleiten de lidstaten en de visserijsector voor een aanpak die toegespitst is op de voornaamste doelsoorten, terwijl de ngo's specifieke doelstellingen voorstaan voor elke soort die in de Noordzee wordt geoogst.

• Over technische maatregelen die op basis van het beheersplan worden ingevoerd, moet op regionaal niveau overeenstemming worden bereikt.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

 

Het grootste deel van het werk en overleg voor de evaluatie van de bestaande wetgeving is verricht door wetenschappers onder auspiciën van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) 17 en de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) 18 , alsmede door de Marine Resources Assessment Group (MRAG), op grond van een kadercontract met de Commissie.

• Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles van bestaande wetgeving

Het WTECV, de ICES en de MRAG hebben voorafgaand aan de hervorming van het GVB een aantal evaluaties verricht van het bestaande beheersplan voor kabeljauwbestanden2 (hierna 'kabeljauwplan') en voor Noordzeetong en schol3 (hierna 'platvisplan'). Voor het platvisplan heeft de MRAG in 2009 een effectbeoordeling van de opties vanaf de eerste 'herstelfase' tot de tweede 'beheersfase' van het plan uitgevoerd 19 , aangezien het plan zelf in een dergelijke herziening voorziet zodra wordt geconstateerd dat beide bestanden zich twee opeenvolgende jaren binnen biologisch veilige grenzen bevinden. In oktober 2010 heeft een deskundigengroep van het WTECV op een vergadering in Vigo het platvisplan eveneens geëvalueerd 20 .

In 2011 hebben twee vergaderingen plaatsgevonden die betrekking hadden op een expostherziening van een aantal beheersplannen, waaronder dat voor kabeljauw2. Het ging om een gezamenlijke vergadering van experts van het WTECV en de ICES (in Kopenhagen, in februari/maart 2011 21 ) en een followupvergadering (in Hamburg, in juni 20115). Beide vergaderingen mochten worden bijgewoond door deelnemers van de NSAC en overheden van de lidstaten. Uit deze analyses werd onder meer geconcludeerd dat het kabeljauwplan2 gebaat zou zijn bij een verbinding met de plannen voor Nephrops en schelvis, wijting, zwarte koolvis, tong en schol in de Noordzee, en dat het plan niet tot de verwachte beheersing van de visserijsterfte had geleid.

De diensten van de Commissie hebben destijds vanwege een interinstitutioneel geschil over beheersbevoegdheden geen stappen gezet om deze plannen te herzien. Zodra de interinstitutionele taskforce die voor het oplossen van dit geschil was ingesteld, haar conclusies had gepresenteerd 22 en het nieuwe GVB was vastgesteld, kon in de evaluatiewerkzaamheden rekening worden gehouden met de nieuwe beleidscontext.

In 2014 heeft een deskundigengroep van het WTECV zich in het Italiaanse Varese van 10 tot 14 maart gebogen over de voorbereiding van een expostevaluatie van het platvisplan. Het WTECV heeft de evaluatie later in maart 2014 onder de loep genomen tijdens zijn plenaire vergadering in Brussel 23 .

De huidige beheersplannen worden door lidstaten, de visserijsector, wetenschappers 24 , 25 , 26 , 27 , 28 , 29 , 30 , 31 , 32 , 33 , 34  en milieuorganisaties afgedaan als ondoeltreffend, overdreven prescriptief, nodeloos bureaucratisch en economisch schadelijk voor de visserijsector in de EU. Met name de zeedagenregeling moet het ontgelden. In zijn evaluatie van het kabeljauwplan2 concludeert het WTECV dat het plan niet tot de verwachte beheersing van de visserijsterfte heeft geleid en dat de economische gevolgen van het beheersplan voor de korte termijn onduidelijk zijn. Met betrekking tot het platvisplan bestempelt het WTECV als onwaarschijnlijk dat het geconstateerde herstel van tong en schol terug te voeren was op beperkingen van de zeedagen25.

Voorts is het kabeljauwplan2 zwaar bekritiseerd omdat de mogelijkheid van extra beperkingen werd geboden hoewel de kabeljauwstand in de Noordzee zich de afgelopen jaren begon te herstellen. Het plan heeft niet alleen tot gevolg gehad dat de Noordzeevisserij op kabeljauw (ca. 5 % van de aangelande vis) is beperkt, maar ook dat vissersvaartuigen de haven niet mochten verlaten hoewel ze voor de resterende 95 % van de vis over visserijquota beschikten. Deze situatie wordt door de gehele visserijsector aan de kaak gesteld als zijnde uitermate onbillijk en buitenproportioneel.

Ook de zeedagenregeling kreeg kritiek van een aantal belanghebbende partijen, omdat ze schade aan het milieu zou toebrengen veeleer dan de visstand te beschermen, onder meer omdat vaartuigen met een beperkt aantal visdagen dicht onder de kust moet vissen, waar jonge vis samenschoolt. In diezelfde lijn heeft de Noordzeevisserijsector in de openbare raadpleging over dit initiatief aangevoerd dat het voor vissersvaartuigen die fors beperkt worden in de tijd die zij op zee mogen doorbrengen, moeilijker is visserijgebieden met een lagere abundantie van kabeljauw op te zoeken. Kortom: de beperkingen verscherpen het probleem van het ongewenst vangen van kabeljauw in gemengde visserijen. Bovendien brengt de regeling voor beheer aan de hand van zeedagen een aanzienlijke administratieve belasting voor de Commissie en de autoriteiten van de lidstaten met zich mee.

Effectbeoordeling



De effecten van een meerjarenplan voor de Noordzee zijn beoordeeld in het kader van het nieuwe GVB en het herschrijven van de verordeningen inzake technische maatregelen. Het nieuwe GVB behelst, onder meer, een nieuwe aanlandingsverplichting, een tijdspad voor het bereiken van MSY en regionalisering. Voor de omkadering van deze kwesties is gebruikgemaakt van een aantal rapporten, studies en contracten die onder meer betrekking hebben op:

• de hervorming van het GVB24;

• de effecten van de invoering van de aanlandingsverplichting25,26;

• de sociaal-economische dimensies van het GVB27,28;

• de ontwikkeling van een nieuwe verordening inzake technische maatregelen29;

• kwesties in verband met gemengde visserijen in de EU30, waaronder de aanpak van verstikkingseffecten31;

• overwegingen inzake beheersgebieden voor de nieuwe meerjarenplannen32;

• overwegingen over beheer aan de hand van MSY33.

Twee wetgevingsopties zijn nader onderzocht: optie 1 (beheer aan de hand van de basisverordening) en optie 2 (vaststelling van één meerjarig beheersplan voor gemengde visserij). Voor optie 2 is bovendien een aantal subopties onder de loep gelegd, met betrekking tot: i) de afbakening van de gebieden, ii) de keuze van de methode om de invoering van de aanlandingsverplichting te vergemakkelijken, iii) de keuze van de FMSY-bandbreedtes, iv) de keuze van de onder het plan vallende soorten, v) de datum voor het bereiken van FMSY, en vi) het tijdspad voor het herstel van de bestanden tot op voorzorgsniveau. De keuze voor de eerste vier variabelen is gemaakt op basis van een kwalitatieve analyse. De laatste twee variabelen werden onderzocht in het kader van een kwantitatieve effectbeoordeling en vergeleken met optie 1.

De voorkeur gaat uit naar optie 2 (één meerjarig plan voor gemengde visserij), met als doel uiterlijk in 2020 FMSY te bereiken en de bestanden spoedig te herstellen tot op voorzorgsniveau. Zodra een bestand FMSY bereikt, mag het niet meer boven FMSY worden geëxploiteerd. Met de voorkeursoptie (één meerjarig plan voor gemengde visserij voor de demersale Noordzeevisserijen) zullen de doelstellingen van dit initiatief op veel doeltreffender wijze kunnen worden bereikt dan met optie 1 (toepassing van de basisverordening). In vergelijking met optie 1 heeft optie 2 positieve gevolgen voor het milieu. Ook op economisch en sociaal gebied pakt optie 2 gunstiger uit dan optie 1. De positieve gevolgen worden nog versterkt door de gekozen subopties '2020 als termijn voor het bereiken van FMSY' en 'korte herstelperiode'. Op economisch vlak zal de rendabiliteit er gemiddeld op vooruitgaan, vooral vanwege de lagere variabele kosten en de beschikbaarheid van de visserijhulpbronnen. Op sociaal vlak zal de administratieve belasting voor het mkb afnemen en zullen banen behouden blijven. Uit milieuoogpunt leidt een 'korte herstelperiode' tot een afnemend gevaar van instorting van het bestand en een toenemende gemiddelde biomassa.

Bovendien zal de afschaffing van de onpopulaire zeedagenregeling en van de eis tot visserij in één enkel gebied het rechtskader vereenvoudigen en de administratieve lasten voor de lidstaten en het bedrijfsleven verlichten.

• Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Zelfs zonder in het REFIT-programma te zijn ingebed, verlicht dit plan de regeldruk omdat het twee verordeningen bundelt, die bijgevolg worden ingetrokken.

Bij Verordening (EG) nr. 1342/2008 van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van een langetermijnplan voor kabeljauwbestanden en de bevissing van deze bestanden, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 423/20042 zijn de regels voor de duurzame exploitatie van de kabeljauwbestanden in de Noordzee en daaraan grenzende wateren vastgesteld.

Bij Verordening (EG) nr. 676/2007 van de Raad van 11 juni 2007 tot vaststelling van een beheersplan voor de bevissing van de schol- en tongbestanden in de Noordzee zijn de voorschriften voor de duurzame exploitatie van de schol- en tongbestanden in de Noordzee vastgesteld3.

De demersale vangst- en verwerkingssector in het Noordzeegebied bestaat voor het overgrote deel uit kmo's en microbedrijven (98 %). Het huidige systeem, met zijn complexe regels, jaagt de bedrijven en in het bijzonder het mkb op zware kosten, die in de toekomst als rechtstreeks gevolg van de vereenvoudiging zullen worden voorkomen. Duurzame exploitatie zal leiden tot een grotere rendabiliteit en betere economische prestaties. Bovendien krijgen de vissers meer vrijheid om te beslissen waar en wanneer ze zullen vissen. De afschaffing van de visserijinspanningsregeling zal niet alleen de administratieve belasting, waaronder de zware verslaglegging, verlichten, maar ook de last die voor de nationale overheden gepaard gaat met de verwerking en monitoring van deze verslagen.

• Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen

5. OVERIGE ELEMENTEN

• Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende monitoring, evaluatie en rapportage

Verordening (EG) nr. 1224/200910 fungeert als rechtskader voor de controle, inspectie en handhaving die vereist is om de naleving van de voorschriften van het GVB te waarborgen. Op grond van artikel 43 van die verordening dienen in de meerjarenplannen drempels te worden vastgesteld bij overschrijding waarvan vangsten uit bestanden die onder meerjarenplannen vallen, in een aangewezen haven moeten worden aangeland. Bovendien worden bij het plan gebieds- en visserijspecifieke voorschriften ingevoerd met betrekking tot de vereisten voor voorafgaande kennisgeving als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Het plan voorziet in een op wetenschappelijke adviezen gebaseerde periodieke evaluatie van de gevolgen van het plan voor de betrokken bestanden. Het is van het grootste belang dat een passende periode voor deze evaluatie wordt bepaald: een periode die het mogelijk maakt geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Tevens moet rekening worden gehouden met de werkmethode van wetenschappelijke instanties, onder meer op het gebied van regelmatige benchmarking. Onlangs kon geen wetenschappelijk advies worden uitgebracht omdat er onvoldoende gegevens en tendensen voorhanden waren voor een evaluatie over een periode van drie jaar. Daarom is voor de evaluatie van dit plan geopteerd voor een periodiciteit van vijf jaar.

In dit verband zij erop gewezen dat de periodieke evaluatie van de gevolgen van het plan de wetgevers niet belet het plan te wijzigen wanneer zulks in het licht van nieuwe wetenschappelijke, politieke of sociaal-economische ontwikkelingen noodzakelijk blijkt.

• Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Overeenkomstig de algemene doelstelling van het GVB inzake de instandhouding van visbestanden en specifiek gelet op de artikelen 9 en 10 van de basisverordening, op grond waarvan meerjarenplannen moeten worden opgesteld, zijn de belangrijkste elementen van het plan de volgende.

• Het plan is van toepassing op demersale Noordzeebestanden en de visserijen die deze bestanden exploiteren.

• Doelstellingen en streefdoelen (het bereiken van een visserijsterfte die in overeenstemming is met het beginsel van de maximale duurzame opbrengst). Krachtens artikel 10 van de basisverordening moeten de streefdoelen kwantificeerbaar zijn. De voorgestelde streefdoelen worden uitgedrukt als streefbandbreedtes voor de visserijsterfte rond FMSY conform het advies van de ICES. Deze FMSY-bandbreedtes maken het mogelijk de betrokken bestanden op een op MSY gerichte wijze te beheren; dit lijkt een eventuele bijstelling in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies niet in de weg te staan, terwijl toch een hoge mate van voorspelbaarheid wordt gehandhaafd.

• De in het plan opgenomen instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt in ton paaibiomassa of als abundantie in aantallen, worden bepaald door de ICES, doorgaans in het kader van de benchmarkingexercitie. Als geen advies over referentiepunten voor paaibiomassa of abundantie beschikbaar is, moeten maatregelen worden genomen wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat het bestand gevaar loopt.

• Met de instandhoudingsreferentiepunten zijn vrijwaringsmaatregelen en specifieke instandhoudingsmaatregelen verbonden. Als een van de bestanden in kwestie zich volgens wetenschappelijk advies onder dat punt bevindt, moet de TAC voor dat bestand worden verlaagd. Deze maatregel kan zo nodig worden aangevuld met onder meer technische maatregelen of noodmaatregelen van de Commissie of de lidstaat.

• Het moet mogelijk zijn om in het kader van de regionalisering bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting vast te stellen teneinde in het licht van voortschrijdend wetenschappelijk advies te voorzien in uitzonderingen op de aanlandingsverplichting voor soorten met een wetenschappelijk aangetoonde hoge overlevingskans, en in 'de-minimisvrijstellingen'.

• Er worden controlebepalingen vastgesteld op het gebied van voorafgaande kennisgevingen, logboeken en aangewezen havens. Voor de vereisten inzake voorafgaande kennisgevingen en logboeken moeten de algemene voorschriften van Verordening (EG) nr. 1224/2009 worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de Noordzee en de demersale Noordzeevisserijen. Wat aangewezen havens betreft, moeten in de meerjarenplannen op grond van Verordening (EG) nr. 1224/2009 drempels worden vastgesteld bij overschrijding waarvan vangsten uit demersale bestanden alleen mogen worden aangeland in havens met verscherpte controle.

• Periodieke, op wetenschappelijke adviezen gebaseerde evaluatie van het plan: om de vijf jaar. Een dergelijke periode biedt in eerste instantie voldoende ruimte om de aanlandingsverplichting volledig ten uitvoer te leggen, om geregionaliseerde maatregelen vast te stellen en uit te voeren en om zicht te krijgen op de gevolgen voor de bestanden en de visserij. Een kortere periode zou bovendien onwerkbaar zijn voor de wetenschappelijke instanties. Onlangs kon geen wetenschappelijk advies worden uitgebracht omdat er onvoldoende gegevens en tendensen voorhanden waren voor een evaluatie over een periode van drie jaar.