Toelichting bij JOIN(2016)54 - Sluiting van de partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de EU en Nieuw-Zeeland

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Dit gezamenlijke voorstel betreft de sluiting van de partnerschapsovereenkomst op het gebied van betrekkingen en samenwerking tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds (hierna 'de overeenkomst' genoemd).

De Raad heeft op 25 juni 2012 een besluit vastgesteld 1 waarbij de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid worden gemachtigd om te onderhandelen over een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds. De onderhandelingen zijn gestart in juli 2012 en werden met succes afgerond op 30 juli 2014. De overeenkomst is op 5 oktober 2016 ondertekend. In afwachting van de inwerkingtreding van de overeenkomst worden overeenkomstig artikel 58 bepaalde onderdelen ervan voorlopig toegepast, zoals wederzijds overeengekomen door de EU en Nieuw-Zeeland.

De Europese Dienst voor extern optreden en de diensten van de Commissie waren bij het onderhandelingsproces betrokken. De lidstaten werden tijdens het onderhandelingsproces geraadpleegd in de vergaderingen van de bevoegde werkgroepen van de Raad. Het Europees Parlement werd tijdens de onderhandelingen regelmatig op de hoogte gehouden.

De hoge vertegenwoordiger en de Commissie zijn van oordeel dat de door de Raad in zijn onderhandelingsrichtsnoeren voor de overeenkomst vastgestelde doelstellingen zijn bereikt en dat de ontwerp-overeenkomst kan worden ingediend voor sluiting. Dit gezamenlijke voorstel vormt het rechtsinstrument voor de sluiting van de overeenkomst namens de EU.

De overeenkomst zal in grote mate bijdragen tot de verbetering van het partnerschap tussen de EU en Nieuw-Zeeland, dat is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en beginselen, zoals de eerbiediging van de democratische beginselen, de mensenrechten en fundamentele vrijheden, de rechtsstaat, internationale vrede en veiligheid. De overeenkomst is gebaseerd op eerbiediging van de mensenrechten en democratische beginselen, voor het internationale recht en de beginselen van het Handvest van de Verenigde Naties, die de basis vormen voor samenwerking in het kader van de overeenkomst.

2. RECHTSGRONDSLAG EN ANDERE JURIDISCHE ASPECTEN

2.1    Doel en inhoud

Het doel van deze overeenkomst is 'een versterkt partnerschap tussen de partijen tot stand te brengen en nauwer en intensiever samen te werken inzake aangelegenheden van gemeenschappelijk belang, waarin de gedeelde waarden en gemeenschappelijke beginselen worden weerspiegeld, onder meer door het intensiveren van een dialoog op hoog niveau' (artikel 1 van de overeenkomst).

De inhoud van de overeenkomst omvat drie pijlers:

– politieke samenwerking inzake buitenlands beleid en veiligheidskwesties van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van massavernietigingswapens, handvuurwapens en lichte wapens, terrorismebestrijding, de bevordering van internationale vrede en veiligheid en samenwerking op internationale fora. De overeenkomst omvat bindende politieke clausules gebaseerd op de door beide partijen gedeelde waarden. Deze clausules komen overeen met de standaardclausules van vergelijkbare overeenkomsten.

– samenwerking inzake economische en handelsaangelegenheden, met inbegrip van het faciliteren van handel en investeringsstromen, en inzake sectorale economische en handelsvraagstukken, zoals landbouw, sanitaire en fytosanitaire kwesties, technische handelsbelemmeringen, overheidsopdrachten en intellectuele eigendom;

– sectorale samenwerking, onder meer inzake onderzoek en innovatie, onderwijs en cultuur, migratie, terrorismebestrijding, de strijd tegen de georganiseerde misdaad en cybercriminaliteit, en gerechtelijke samenwerking.

2.2    Rechtsgrondslag

De keuze van de rechtsgrondslag voor de ondertekening van de overeenkomst moet berusten op objectieve gegevens die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn, waaronder het doel en de inhoud van de maatregel.

Wanneer sprake is van een maatregel die tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat wanneer aldus verschillende bepalingen van het Verdrag toepasselijk zijn, die maatregel bij wijze van uitzondering op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen moet worden gebaseerd, tenzij de procedures die voor de twee rechtsgrondslagen zijn voorgeschreven, onverenigbaar zijn 2 .

De overeenkomst heeft doelstellingen en componenten op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, de gemeenschappelijke handelspolitiek en ontwikkelingssamenwerking. Deze aspecten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.

In artikel 218, lid 6, onder a), punt iii), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is bepaald dat de Raad, voor overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een specifiek institutioneel kader scheppen, het besluit houdende sluiting van de overeenkomst vaststelt, na goedkeuring door het Europees Parlement. Daarnaast is in de tweede alinea van artikel 218, lid 8, VWEU, bepaald dat de Raad met eenparigheid van stemmen moet besluiten wanneer de overeenkomst een gebied betreft waarop handelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld.

Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is een terrein waarop besluiten van de Unie met eenparigheid van stemmen moeten worden vastgesteld. De overeenkomst schept daarnaast een institutioneel kader door de instelling van samenwerkingsprocedures tussen de EU en haar lidstaten, enerzijds, en Nieuw-Zeeland, anderzijds.

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), artikel 207, VWEU, en artikel 212, lid 1, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 6, onder a), VWEU, en artikel 218, lid 8, tweede alinea, VWEU. Er zijn geen aanvullende bepalingen vereist als rechtsgrondslag 3 .

2.3 Noodzaak van het voorgestelde besluit

In artikel 216, VWEU, is bepaald dat de Unie een overeenkomst met een of meer derde landen kan sluiten wanneer de Verdragen daarin voorzien of wanneer het sluiten van een overeenkomst nodig is om, in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien of wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.

De Verdragen voorzien in de sluiting van overeenkomsten zoals de onderhavige, met name in artikel 37, VEU, artikel 207, VWEU, en artikel 212, lid 1, VWEU.

2.4    Andere juridische aspecten

Bij de overeenkomst wordt een Gemengde Commissie opgericht die tot doel heeft toezicht te houden op de ontwikkeling van de bilaterale betrekkingen tussen de partijen.

De overeenkomst omvat ook een schorsingsmechanisme. In gevallen van zeer ernstige en zwaarwegende schending van de essentiële elementen van de overeenkomst kan de overeenkomst worden geschorst of beëindigd, en kunnen andere passende maatregelen worden genomen die een invloed hebben op andere overeenkomsten, overeenkomstig de rechten en verplichtingen van de partijen bij deze overeenkomsten.

Na inwerkingtreding zal de overeenkomst een coherent, wettelijk bindend algemeen kader bieden voor de betrekkingen van de EU met Nieuw-Zeeland.