Toelichting bij COM(2016)819 - Onderlinge erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Een van de belangrijkste motieven voor criminele activiteiten is financieel gewin. Ervoor zorgen dat criminaliteit niet loont, is daarom een uiterst doeltreffend middel om criminaliteit te bestrijden. De confiscatie van vermogensbestanddelen die zijn verworven via criminele activiteiten, is bedoeld om criminaliteit, waaronder georganiseerde criminaliteit, te voorkomen en te bestrijden, slachtoffers schadeloos te stellen en extra middelen te genereren die weer kunnen worden geïnvesteerd in wetshandhaving, andere initiatieven op het gebied van preventie en schadeloosstelling van slachtoffers. De bevriezing en confiscatie van vermogensbestanddelen is ook een belangrijk instrument in de strijd tegen terrorismefinanciering. De terroristische aanslagen die in 2015 en 2016 binnen en buiten de Europese Unie werden gepleegd, maakten nog eens duidelijk dat dringende maatregelen nodig zijn om terrorisme te voorkomen en te bestrijden. Om terrorismefinanciering en de nauwe banden met netwerken van georganiseerde criminaliteit te verstoren, moet gedecideerd, snel en coherent worden opgetreden om de wetgeving op dit vlak te moderniseren, ervoor te zorgen dat deze ten uitvoer wordt gelegd en dat goed wordt samengewerkt tussen de lidstaten en met derde landen.

In de Europese veiligheidsagenda van 28 april 2015 1 werd benadrukt dat er maatregelen nodig zijn om terrorismefinanciering doeltreffender en breder aan te pakken. Een van de prioriteiten in dat verband is het verstoren van georganiseerde criminele netwerken en de wijzen waarop deze worden gefinancierd. In dat verband wordt in de Europese veiligheidsagenda ook betere wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie van strategisch belang geacht.

Volgens recent onderzoek 2 vertegenwoordigen illegale markten in de Europese Unie naar schatting ongeveer 110 miljard EUR, dat wil zeggen 1 % van het bbp van de EU in 2010. Er zijn slechts weinig cijfers over bekend, maar slechts een zeer klein deel van de opbrengst van criminaliteit in de EU wordt momenteelontnomen: 98,9 % van de geschatte criminele winsten wordt niet geconfisqueerd en blijft in handen van criminelen. Een goed functionerend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen is een voorwaarde om meer crimineel vermogen in beslag te kunnen nemen. Daarbij hoort ook een efficiënt kader voor de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie. Op dit punt bestaat weliswaar reeds enige wetgeving op Europees niveau, maar die is fragmentarisch en verouderd en bevat mazen waarvan criminelen gebruik kunnen maken. Het belang van confiscatie van criminele vermogensbestanddelen is erkend door de Europese Unie. Sinds de aanneming van de conclusies van de Europese Raad van Tampere in 1999 zijn tussen 2001 en 2006 vier wetgevingsinstrumenten inzake bevriezing en confiscatie vastgesteld, waaronder twee instrumenten inzake wederzijdse erkenning, die vandaag (in ieder geval ten dele) nog allemaal van kracht zijn 3 .

Parallel daaraan zijn inspanningen geleverd om de opbrengsten en hulpmiddelen van misdrijven te identificeren en te traceren. Besluit 2007/845/JBZ van de Raad 4 voorziet in de oprichting van bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen in alle lidstaten.

Na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werd confiscatie een strategische prioriteit op EU-niveau als doeltreffend instrument om georganiseerde criminaliteit te bestrijden. In Richtlijn 2014/42/EU zijn gemeenschappelijke minimumregels vastgesteld voor de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie.

Bij de aanneming van deze richtlijn verzochten het Europees Parlement en de Raad in een gezamenlijke verklaring de Commissie 'zo spoedig mogelijk een wetgevingsvoorstel in te dienen betreffende de wederzijdse erkenning van beslissingen tot bevriezing en confiscatie (...) aangezien er behoefte is aan een alomvattend systeem voor de bevriezing en confiscatie van opbrengsten en hulpmiddelen van misdrijven in de EU' 5 . Dit verzoek is verschillende keren herhaald tijdens bilaterale contacten en vergaderingen van deskundigen.

In deze gezamenlijke verklaring verzochten het Europees Parlement en de Raad de Commissie ook de haalbaarheid, mogelijkheden en voordelen te onderzoeken van de invoering van gemeenschappelijke voorschriften voor confiscatie, ook bij confiscatie zonder veroordeling, en daarbij rekening te houden met de verschillen in de juridische tradities en systemen van de lidstaten. Om de gevraagde analyse te kunnen verstrekken, heeft de Commissie in september en november 2016 bijeenkomsten van deskundigen georganiseerd. Zij zal de haalbaarheidsanalyse naar verwachting in 2017 publiceren.

In haar mededeling aan het Europees Parlement en de Raad van 2 februari 2016 over 'een actieplan ter versterking van de strijd tegen terrorismefinanciering' 6 wees de Commissie erop dat het van belang is om criminelen die terrorisme financieren, hun vermogensbestanddelen te ontnemen. De Commissie beloofde vóór eind 2016 de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen te versterken. Zij benadrukte dat "de wederzijdse erkenning van vonnissen en rechterlijke beslissingen (...) ook essentieel [is] voor het veiligheidskader".

In oktober 2016 riep het Europees Parlement in een verslag van Europarlementariër Laura Ferrara over corruptiebestrijding de Commissie opnieuw op een voorstel in te dienen tot versterking van de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie 7 .

Met het onderhavige initiatief geeft de Commissie gevolg aan deze verzoeken en worden de geconstateerde tekortkomingen van de bestaande instrumenten voor wederzijdse erkenning aangepakt 8 . Het voorstel bouwt voort op de bestaande EU-wetgeving over wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie en houdt rekening met het feit dat de lidstaten nieuwe vormen van bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen hebben ontwikkeld. Ook wordt rekening gehouden met ontwikkelingen op EU-niveau, zoals de minimumvoorschriften voor bevelen tot bevriezing en confiscatie die zijn vastgesteld in Richtlijn 2014/42/EU. Deze richtlijn zorgde voor verbetering van de binnenlandse mogelijkheden om vermogensbestanddelen te bevriezen en te confisqueren, maar dit voorstel richt zich op grensoverschrijdende handhaving van bevelen tot bevriezing en confiscatie. Samen moeten de twee instrumenten bijdragen tot doeltreffende ontneming van vermogensbestanddelen in de Europese Unie.

Verenigbaarheid met het bestaande EU-rechtskader op het beleidsterrein

De kern van het huidige EU-rechtskader bestaat uit vijf instrumenten. Naast Besluit 2007/845/JBZ van de Raad inzake de opsporing van vermogensbestanddelen, zijn er twee instrumenten inzake wederzijdse erkenning en twee harmonisatiemaatregelen. Beide typen instrumenten zijn noodzakelijk voor een goed functionerend systeem voor de ontneming van vermogensbestanddelen en zij vullen elkaar aan.

Instrumenten inzake wederzijdse erkenning:

Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken 9 en Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op bevelen tot confiscatie 10 zijn gericht op het vergemakkelijken van de ontneming van vermogensbestanddelen in grensoverschrijdende zaken.

Beide kaderbesluiten zijn gebaseerd op het beginsel van wederzijdse erkenning en zijn vergelijkbaar qua aanpak. Volgens beide instrumenten moeten beslissingen tot bevriezing of confiscatie die in een bepaalde lidstaat zijn gegeven, worden erkend en ten uitvoer gelegd in andere lidstaten. De beslissingen worden voorzien van een certificaat en toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de uitvoerende staat, die zonder verdere formaliteiten moeten overgaan tot erkenning en onverwijld de nodige maatregelen nemen voor de tenuitvoerlegging ervan.

De wederzijdse erkenning kan voor een lijst van strafbare feiten waarop in de uitvaardigende staat een gevangenisstraf van ten minste drie jaar staat, niet worden geweigerd wegens het ontbreken van dubbele strafbaarheid. In andere gevallen kan de erkenning worden geweigerd als het misdrijf waarmee de beslissing tot bevriezing of confiscatie verband houdt, naar het recht van de uitvoerende staat geen strafbaar feit vormt. De kaderbesluiten laten ruimte voor andere weigeringsgronden in bepaalde situaties. Deze twee kaderbesluiten worden vervangen door één instrument - de voorgestelde verordening.

Harmonisatiemaatregelen:

Op grond van Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de confiscatie van opbrengsten van misdrijven, alsmede van de daarbij gebruikte hulpmiddelen en de door middel daarvan verkregen voorwerpen 11 moeten alle lidstaten de maatregelen nemen die nodig zijn voor gewone confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van strafbare feiten waarop een vrijheidsstraf van ten minste één jaar staat. Het kaderbesluit bevatte ook bepalingen inzake ruimere confiscatie. Het instrument bewerkstelligde evenwel een zeer geringe mate van harmonisatie en heeft niet geleid tot opheffing van de verschillen tussen de nationale confiscatieregelingen.

Richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie 12 moest vóór oktober 2016 door de lidstaten zijn omgezet. Deze richtlijn vervangt enkele bepalingen van Kaderbesluit 2005/212/JBZ van de Raad. Kaderbesluit 2005/212/JBZ blijft van toepassing op alle strafbare feiten waarop een vrijheidsstraf van ten minste één jaar staat, maar de richtlijn heeft alleen betrekking op gewone confiscatie bij de zogeheten 'Euromisdrijven' 13 .

In Richtlijn 2014/42/EU zijn minimumregels vastgesteld voor de bevriezings- en confiscatieregelingen van de lidstaten, die moeten voorzien in gewone en waardeconfiscatie voor Euromisdrijven, ook in geval van verstekveroordeling. De richtlijn bevat regels voor ruimere confiscatie onder bepaalde voorwaarden. Confiscatie wordt ook toegestaan wanneer veroordeling niet mogelijk is als gevolg van ziekte of vlucht van de verdachte of beklaagde. Ook wordt voor het eerst confiscatie mogelijk van vermogensbestanddelen die in bezit zijn van een derde partij. Ten slotte bevat de richtlijn een aantal procedurele waarborgen 14 , zoals het recht om in kennis te worden gesteld van de tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing, met minstens een korte vermelding van de reden(en); de effectieve mogelijkheid om de beslissing tot bevriezing voor een rechter te betwisten; het recht op toegang tot een advocaat tijdens de gehele confiscatieprocedure; de effectieve mogelijkheid om het eigendom of enig ander zakelijk recht op te eisen; het recht om in kennis te worden gesteld van de redenen voor een beslissing tot confiscatie en deze beslissing voor een rechter te betwisten.

Inhoudsopgave

1.

Samenvatting van de voorgestelde verordening


Een uniform concept van justitie in de hele EU is gebaseerd op meer juridische samenwerking in zowel civiel- als strafrechtelijke zaken, via het beginsel van 'wederzijdse erkenning', waarbij elk rechtsstelsel geleidelijk aanvaardt dat de beslissingen die zijn gegeven door het rechtsstelsel van andere lidstaten, geldig zijn en zonder verdere formaliteiten moeten worden erkend.

Via een mechanisme voor wederzijdse erkenning moet een lidstaat een in een andere lidstaat uitgevaardigd bevel tot bevriezing of confiscatie zonder intermediaire formaliteiten kunnen erkennen en ten uitvoer leggen. De voorgestelde verordening omvat wederzijdse erkenning van alle soorten in het kader van een strafprocedure uitgevaardigde bevelen tot bevriezing en confiscatie, inclusief ruimere confiscatie, confiscatie bij derden en confiscatie zonder veroordeling 15 .

De voorgestelde verordening beoogt het huidige rechtskader inzake wederzijdse erkenning op verschillende punten te verbeteren:

• Rechtstreeks toepasbaar instrument:

De verordening is na aanneming ervan rechtstreeks van toepassing in de lidstaten, wat duidelijkheid schept en problemen met de omzetting in nationaal recht wegwerkt. Uit ervaring is gebleken dat nog niet alle lidstaten de kaderbesluiten inzake wederzijdse erkenning van beslissingen tot bevriezing en confiscatie hebben omgezet.

• Ruimer toepassingsgebied in vergelijking met de huidige instrumenten:

Naast de vormen van confiscatie waarop de bestaande kaderbesluiten betrekking hebben (gewone en ruimere confiscatie, waarbij de laatste veel ruimte biedt om erkenning te weigeren), omvat de voorgestelde verordening ook confiscatie bij derden en confiscatie zonder strafrechtelijke veroordeling en biedt zij minder mogelijkheden voor het weigeren van de erkenning van een bevel tot ruimere confiscatie.

• Ruimer toepassingsgebied in vergelijking met Richtlijn 2014/42/EU:

De voorgestelde verordening omvat wederzijdse erkenning van alle soorten bevelen tot bevriezing en confiscatie die onder de richtlijn vallen, en daarnaast ook in het kader van een strafprocedure uitgevaardigde bevelen tot confiscatie zonder veroordeling, dat wil zeggen in geval van overlijden van de betrokkene, immuniteit, verjaring, wanneer de dader niet bekend is of in andere gevallen waarin de strafrechter een vermogensbestanddeel kan confisqueren zonder veroordeling omdat hij heeft vastgesteld dat dit vermogensbestanddeel de opbrengst is van een misdrijf. Daartoe moet de rechter vaststellen dat uit het strafbare feit een voordeel is verkregen. Om onder de verordening te vallen, moeten dergelijke bevelen tot confiscatie worden uitgevaardigd in het kader van een strafprocedure en daarom moet in de uitvaardigende staat aan alle waarborgen voor dergelijke procedures zijn voldaan 16 .

• Duidelijke termijnen voor bevelen tot bevriezing en confiscatie:

Bevriezing als conservatoire maatregel vereist als spoedmaatregel korte termijnen voor erkenning en tenuitvoerlegging; voor bevelen tot confiscatie is een langere periode mogelijk, maar ook daarvoor moeten termijnen worden vastgesteld om de efficiëntie van grensoverschrijdende procedures te waarborgen.

• Met één instrument voor de wederzijdse erkenning van zowel bevelen tot bevriezing als bevelen tot confiscatie, met regels en termijn die rechtstreeks van toepassing zijn, wordt ervoor gezorgd dat deze bevelen binnen de Unie onverwijld worden erkend en ten uitvoer gelegd.

• Modelcertificaat en modelformulier:

De snelheid en efficiëntie van het mechanisme worden ook gewaarborgd door een modelcertificaat voor de wederzijdse erkenning van bevelen tot confiscatie en een modelformulier voor bevelen tot bevriezing (zie bijlage bij het voorstel). Deze documenten bevatten alle relevante informatie over het bevel, zodat de uitvoerende autoriteit precies weet welke vermogensbestanddelen worden beoogd en de erkenning en tenuitvoerlegging van het buitenlandse bevel door de bevoegde nationale autoriteiten wordt vergemakkelijkt. Het modelformulier voor bevelen tot bevriezing vereenvoudigt de procedure voor wederzijdse erkenning van dergelijke bevelen zo veel mogelijk, doordat er niet langer een binnenlands bevel tot bevriezing hoeft te worden bijgevoegd. Het voorstel bevat aparte procedures voor de erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing en confiscatie, zodat de bevoegde nationale autoriteiten deze gemakkelijk rechtstreeks kunnen toepassen.

• Communicatie tussen de bevoegde autoriteiten:

In het voorstel wordt herhaaldelijk gewezen op het belang van communicatie tussen de bevoegde autoriteiten met het oog op soepele en snelle erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing en confiscatie.

• Rechten van slachtoffers:

In het voorstel is terdege rekening gehouden met het recht van slachtoffers op compensatie en restitutie. Wanneer de uitvaardigende staat overgaat tot confiscatie, gaan de rechten van slachtoffers voor op de belangen van de uitvoerende en de uitvaardigende staat.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag voor optreden op het gebied van wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen is artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, waarin is bepaald dat de justitiële samenwerking in strafzaken in de Unie berust op het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke uitspraken en beslissingen.

Volgens de gewone wetgevingsprocedure kunnen regels en procedures worden vastgesteld om wederzijdse erkenning van alle vormen van rechterlijke uitspraken en beslissingen in de hele Unie te waarborgen en om de samenwerking te vergemakkelijken tussen de justitiële of gelijkwaardige autoriteiten van de lidstaten wat betreft strafprocedures en de tenuitvoerlegging van beslissingen.

Keuze van het instrument

Artikel 82, lid 1, VWEU biedt de EU-wetgever de mogelijkheid verordeningen en richtlijnen vast te stellen.

Aangezien het voorstel betrekking heeft op grensoverschrijdende procedures, zijn uniforme regels nodig en hoeft de lidstaten geen bewegingsvrijheid te worden gelaten voor de omzetting van dergelijke regels. Een verordening is rechtstreeks van toepassing, biedt duidelijkheid en meer rechtszekerheid en voorkomt de omzettingsproblemen die zich voordeden bij de kaderbesluiten inzake wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie. Daarom is een verordening de meest geschikte vorm voor een instrument inzake wederzijdse erkenning.

Subsidiariteit en evenredigheid

Overeenkomstig artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) treedt de Unie alleen op wanneer de doelstellingen van een voorgestelde maatregel niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt. Overeenkomstig artikel 67 VWEU streeft de Unie naar een hoog niveau van veiligheid voor burgers door criminaliteit te voorkomen en te bestrijden. Criminelen investeren hun opbrengsten vaak in verschillende landen. Deze grensoverschrijdende dimensie rechtvaardigt optreden op Europees niveau.

Grensoverschrijdende onderzoeken naar criminele feiten en vermogensbestanddelen kunnen in verschillende landen plaatsvinden, maar de vervolging en het justitiële werk dat voorafgaat aan confiscatie, vindt normaal gezien in slechts één lidstaat plaats. Confiscatieprocedures blijven daardoor voornamelijk een nationale aangelegenheid, met evenwel een duidelijke grensoverschrijdende dimensie wat betreft de tenuitvoerlegging van bevelen in andere lidstaten. De ontneming van vermogensbestanddelen vereist dus doeltreffende samenwerking tussen lidstaten. De meest doeltreffende manier om grensoverschrijdende samenwerking te waarborgen, is wederzijdse erkenning. Wederzijdse erkenning is in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, omdat de lidstaten zo elkaars beslissingen erkennen, wat niet kan worden verwezenlijkt door de lidstaten afzonderlijk.

Het voorstel omvat niet alle bestaande vormen van bevelen tot confiscatie (civielrechtelijke en administratieve bevelen vallen erbuiten) en beperkt zich tot bevelen tot confiscatie in strafprocedures. Het is beperkt tot het minimum dat vereist is om de genoemde doelstelling op Europees niveau te verwezenlijken, en gaat niet verder dan wat daartoe nodig is.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Ex-postevaluaties/geschiktheidscontroles

In 2008 en 2010 zijn verslagen goedgekeurd over de tenuitvoerlegging van Kaderbesluit 2003/577/JBZ 17 en Kaderbesluit 2006/783/JBZ 18 . Volgens deze verslagen waren op het moment van publicatie de kaderbesluiten in onvoldoende mate omgezet in nationale wetgeving van de lidstaten. De effectbeoordeling van 2012 bij het voorstel van de Commissie voor Richtlijn 2014/42/EU 19 concludeerde dat er behoefte was aan een rechtsinstrument om de wederzijdse erkenning op dit vlak te verbeteren omdat er sprake was van een fundamenteel probleem wat betreft het toepassingsgebied van de bestaande maatregelen, en dat een nieuw instrument inzake wederzijdse erkenning gerechtvaardigd was.

In 2013 is een rechtsvergelijkende studie uitgevoerd naar de tenuitvoerlegging van de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie in de EU 20 , waarin werd geconcludeerd dat het wenselijk was één coherent instrument voor wederzijdse erkenning te creëren. Daarnaast werden de afgelopen jaren verschillende vergaderingen en conferenties van deskundigen over dit vraagstuk georganiseerd, met name over confiscatie zonder veroordeling.

Gezien de gegevens die reeds voorhanden zijn, is geen aparte ex-postevaluatie van de bestaande instrumenten inzake wederzijdse erkenning uitgevoerd.

Raadpleging van belanghebbenden

Alle relevante belanghebbenden zijn geraadpleegd. Aangezien slechts een vrij beperkt aantal deskundigen zich met dit thema bezighoudt, is een gerichte raadpleging georganiseerd in plaats van een openbare, die zeer weinig zou hebben kunnen toevoegen gezien de complexiteit van het onderwerp. Er zijn vergaderingen en conferenties met deskundigen georganiseerd om dit vraagstuk te bespreken.

In het algemeen is er brede consensus dat de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie moet worden verbeterd met een nieuw wetgevingsinstrument. Er werd herhaaldelijk op gewezen dat confiscatie een zeer efficiënt instrument is in de strijd tegen georganiseerde criminaliteit en terrorisme en erkend werd dat doeltreffendere grensoverschrijdende samenwerking binnen de EU en op internationaal niveau steeds noodzakelijker wordt.

Deskundigen beklaagden er zich meermaals over dat confiscatie in grensoverschrijdende zaken te weinig wordt gebruikt. Volgens hen werkt het huidige systeem niet en worden de kaderbesluiten inzake wederzijdse erkenning niet toegepast. Als voorbeeld noemden zij onder andere dat de opbrengst van drugshandel die door drugsdealers in verschillende lidstaten wordt geïnvesteerd, niet kan worden geconfisqueerd door een gebrek aan grensoverschrijdende justitiële samenwerking.

Ook de lidstaten vinden dat de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie moet worden verbeterd met een nieuw wetgevingsinstrument.

Effectbeoordeling

Er is een effectbeoordeling voor dit voorstel uitgevoerd 21 en de Raad voor regelgevingstoetsing heeft een positief advies met voorbehouden afgegeven 22 . Op basis van dit advies is de effectbeoordeling aangepast om de politieke context van het initiatief en de politieke noodzaak van optreden op dit moment beter toe te lichten. Er wordt nu systematischer verwezen naar de relevante beleidsstrategieën. De structuur van de paragraaf over de probleemstelling werd herzien om duidelijker uit te leggen wat het belang is van de verschillende problemen en dat de tekortkomingen van het huidige rechtskader voornamelijk te wijten zijn aan de beperkingen ervan. De interactie tussen compensatie en restitutie voor slachtoffers en andere vraagstukken is nader toegelicht. Het basisscenario is verder uitgewerkt en is realistischer wat betreft de huidige ontwikkeling van het gebruik van bevelen tot bevriezing of confiscatie. Er wordt uitgelegd op welke punten de opties onderling verschillen (bijvoorbeeld wat betreft toepassingsgebied) of hetzelfde zijn/elkaar overlappen (bijvoorbeeld wat betreft stroomlijning van procedures en vereenvoudiging van certificaten). Ook verworpen opties zijn toegevoegd aan de beschrijving. Daarnaast is het effect van de verschillende opties beter gespecificeerd. De discussies en conclusies van de deskundigenbijeenkomst van 17 november 2016 zijn in het verslag opgenomen en de standpunten van de belanghebbenden in het algemeen zijn systematischer weergegeven. Ten slotte is een voorkeursoptie toegevoegd op basis van de vergelijking van de opties, hun effecten, de conclusies van de deskundigenbijeenkomst van 17 november 2016 en de politieke haalbaarheid 23 .

De volgende vier beleidsopties werden beoordeeld: handhaving van de status quo (optie 1), zachte wetgeving (optie 2) en twee vormen van regelgeving (opties 3 en 4). Handhaving van de status quo betekent dat er niet op EU-niveau wordt opgetreden; de andere drie opties leiden, in verschillende mate, tot verbetering van de mogelijkheden voor grensoverschrijdende inbeslagneming en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven. Optie 2 (nietwetgevend optreden/zachte wetgeving) zou de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie ondersteunen door bijvoorbeeld opleiding, het verspreiden van goede werkwijzen en het bevorderen van het gebruik van internationale instrumenten ter bevordering van grensoverschrijdende inbeslagneming en confiscatie. Het verwachte effect hiervan is evenwel tamelijk gering en een EUlidstaat zou nog steeds kunnen weigeren in te gaan op verzoeken van andere lidstaten. De opties 3 en 4 (minimaal en maximaal wetgevend optreden) houden in dat lidstaten verplicht zijn verschillende soorten bevelen tot bevriezing en confiscatie van criminele vermogensbestanddelen te erkennen en ten uitvoer te leggen. Optie 3 behelst alleen de bevelen tot bevriezing en confiscatie die zijn beschreven in Richtlijn 2014/42/EU. Optie 4 omvat twee sub-opties: Optie 4a omvat alle soorten in het kader van een strafprocedure uitgevaardigde bevelen tot bevriezing en confiscatie, waaronder ook confiscatie zonder veroordeling. Optie 4b omvat erkenning van alle bevelen tot confiscatie, ook in civielrechtelijke en administratieve procedures, wanneer is aangetoond dat het vermogensbestanddeel is voortgekomen uit crimineel gedrag.

De lidstaten geven de voorkeur aan een beleidsoptie in de vorm van nieuwe wetgeving (optie 3, 4a of 4b), maar verschillen echter van mening over welke maatregelen onder het instrument moeten vallen. Optie 3 stuit niet op wezenlijke bezwaren, maar wordt onvoldoende geacht door de lidstaten die uitgebreidere vormen van confiscatie kennen.

Het Europees Parlement is voorstander van een wetgevingsvoorstel tot versterking van de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie.

De Commissie geeft de voorkeur aan een instrument inzake wederzijdse erkenning met een uitgebreider toepassingsgebied en betere bepalingen die zorgen voor een ruimere uitwisseling van bevelen tot bevriezing en confiscatie die worden uitgevaardigd in het kader van een strafprocedure in de Europese Unie (optie 4a). Hiermee zouden de meeste vastgestelde problemen worden aangepakt en deze optie is ook juridisch deugdelijk. Zij zou waarschijnlijk ook gemakkelijker door de lidstaten worden aanvaard dan een instrument dat ook administratieve en civielrechtelijke confiscatie omvat. Deze optie voldoet ook aan het evenredigheidsbeginsel aangezien het toepassingsgebied beperkt is tot het minimum dat vereist is om de genoemde doelstelling op Europees niveau te verwezenlijken, en niet verder gaat dan wat daartoe nodig is.

Het economische en maatschappelijke effect van de voorkeursoptie zal naar verwachting overwegend positief zijn. De verplichting om meer soorten bevelen tot bevriezing en confiscatie te erkennen, moet ertoe leiden dat meer criminele vermogensbestanddelen worden bevroren en inbeslaggenomen over de grenzen van de lidstaten heen. Daardoor moet georganiseerde criminaliteit uiteindelijk minder lonen en hebben criminelen minder mogelijkheden om hun winst in nieuwe criminele activiteiten te investeren. Als de kans op confiscatie toeneemt, wordt criminaliteit ook minder aantrekkelijk en lopen de lidstaten ook minder inkomsten mis. Het maatschappelijke effect zou over het algemeen zeer positief zijn omdat geconfisqueerde criminele vermogensbestanddelen kunnen worden teruggegeven aan de slachtoffers of worden ingezet voor publieke of sociale doeleinden.

De verplichting om meer soorten bevelen tot bevriezing en confiscatie te erkennen en ten uitvoer te leggen zal leiden tot enige extra kosten voor politie en justitie, maar deze zouden ruimschoots moeten worden gecompenseerd door de mogelijkheid om meer criminele winsten te ontnemen en zo mogelijk voor andere doeleinden te gebruiken.

Het voorstel heeft geen rechtstreekse gevolgen voor bedrijven, het midden- en kleinbedrijf of micro-ondernemingen. Het in beslag nemen van criminele vermogensbestanddelen maakt het leven voor criminele ondernemingen moeilijker, dus op de lange termijn zouden legitieme bedrijven wel profiteren doordat zij minder concurrentie ondervinden van illegale marktdeelnemers.

Grondrechten

Maatregelen tot bevriezing of confiscatie kunnen een aantasting inhouden van de grondrechten die worden beschermd door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het handvest) en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM).

Het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft herhaaldelijk geoordeeld dat confiscatie zonder veroordeling, ook civielrechtelijke en administratieve confiscatie, en ruimere confiscatie in overeenstemming zijn met artikel 6 EVRM en artikel 1 van protocol 1, op voorwaarde dat doeltreffende procedurele waarborgen worden geëerbiedigd.

Het omkeren van de bewijslast inzake de rechtmatigheid van vermogensbestanddelen is volgens het Europees Hof voor de rechten van de mens geen schending van de grondrechten, op voorwaarde dat passende waarborgen worden toegepast waardoor de betrokkene deze weerlegbare vermoedens kan betwisten.

De voorgestelde verordening bevat enkele belangrijke waarborgen: het evenredigheidsbeginsel moet worden geëerbiedigd, weigering is mogelijk op grond van niet-eerbiediging van het 'ne bis in idem'-beginsel, en de regels voor verstekprocedures. Daarnaast moeten de rechten van derden te goeder trouw worden geëerbiedigd en is er de verplichting om belanghebbenden te informeren over de tenuitvoerlegging van een bevel tot bevriezing, inclusief de motivering daarvan en de rechtsmiddelen die kunnen worden ingesteld, evenals de verplichting voor de lidstaten om te voorzien in rechtsmiddelen in de uitvoerende staat.

Artikel 8 van Richtlijn 2014/42/EU bevat ook een lijst van waarborgen die de lidstaten moeten toepassen met betrekking tot de bevelen die onder de richtlijn vallen.

Ten slotte gelden ook alle strafrechtelijke procedurele waarborgen, met name het recht op een eerlijk proces, zoals vervat in artikel 6 EVRM en de artikelen 47 en 48 van het handvest. Dit omvat ook de relevante EU-wetgeving inzake procedurele rechten in strafprocedures: Richtlijn 2010/64/EU betreffende het recht op vertolking en vertaling in strafprocedures, Richtlijn 2012/13/EU betreffende het recht op informatie over de rechten en de beschuldiging en toegang tot het dossier, Richtlijn 2013/48/EU betreffende het recht op toegang tot een advocaat en op communicatie met familieleden tijdens aanhouding en detentie, Richtlijn (EU) 2016/343 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures ter terechtzitting aanwezig te zijn, Richtlijn (EU) 2016/800 betreffende procedurele waarborgen voor kinderen en Richtlijn (EU) 2016/1919 betreffende rechtsbijstand voor verdachten en beklaagden in strafprocedures en voor gezochte personen in procedures ter uitvoering van een Europees aanhoudingsbevel.

Op voorwaarde dat zij worden toegepast volgens het evenredigheidsbeginsel en worden aangevuld met de hierboven genoemde doeltreffende procedurele waarborgen, voldoen de maatregelen van dit voorstel aan de vereisten inzake de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel voor een verordening heeft geen gevolgen voor de EU-begroting. Een van de algemene doelstellingen is om criminelen hun onrechtmatig verkregen winst te ontnemen. Gestreefd wordt naar compensatie voor slachtoffers, meer inkomsten voor de nationale en Europese schatkist en vermindering van de maatschappelijke kosten vanwege fraude en van andere sociale uitgaven. Het voorstel zou tot slot ook een positief effect moeten hebben op de nationale en Europese economieën.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Deze verordening is rechtstreeks toepasselijk in de EU. Zij zal rechtstreeks in de praktijk worden toegepast, zodat bevelen die zijn uitgevaardigd door andere lidstaten, op dezelfde wijze ten uitvoer worden gelegd als binnenlandse bevelen, zonder dat het nationale rechtsstelsel of de werkwijzen hoeven te worden gewijzigd.

Vijf jaar na de inwerkingtreding wordt de verordening geëvalueerd en dient de Commissie een verslag in.

Nadere toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

2.

Hoofdstuk I: Onderwerp, definities en toepassingsgebied


Artikel 1: Onderwerp

In dit voorstel voor een verordening worden regels vastgesteld die ertoe strekken dat een lidstaat een in een strafprocedure uitgevaardigd bevel tot bevriezing of confiscatie moet erkennen en ten uitvoer leggen. Deze verordening omvat alle bevelen tot confiscatie die door een gerecht in een strafprocedure zijn uitgevaardigd en alle bevelen tot bevriezing die zijn uitgevaardigd met het oog op eventuele latere confiscatie. De verordening betreft dus alle soorten bevelen die vallen onder Richtlijn 2014/42/EU, evenals andere soorten bevelen in strafprocedures zonder definitieve veroordeling. De verordening is niet van toepassing op bevelen tot bevriezing en confiscatie in civielrechtelijke en administratieve procedures.

Deze verordening omvat alle strafprocedures en is niet beperkt tot bijzonder zware criminaliteit met een grensoverschrijdende dimensie, de zogeheten Euromisdrijven (in tegenstelling tot Richtlijn 2014/42/EU, die is gebaseerd op artikel 83 VWEU), aangezien artikel 82 VWEU (waarop dit voorstel is gebaseerd) geen dergelijke beperking stelt voor de wederzijdse erkenning van beslissingen in strafzaken. Het voorstel omvat derhalve wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie in verband met de strafbare feiten die vallen onder Richtlijn 2014/42/EU, evenals bevelen in verband met strafbare feiten die niet onder die richtlijn vallen.

3.

Artikel 2: Definities


In artikel 2 worden verschillende begrippen uit het voorstel gedefinieerd.

Het betreft de termen bevel tot confiscatie, bevel tot bevriezing, vermogensbestanddeel, opbrengst, hulpmiddel, uitvaardigende staat, uitvoerende staat, uitvaardigende autoriteit en uitvoerende autoriteit.

Een bevel tot confiscatie is een onherroepelijke straf of maatregel, opgelegd door een rechter na een strafprocedure in verband met een strafbaar feit, die leidt tot definitieve ontneming van vermogensbestanddelen. Een bevel tot bevriezing is een rechterlijke beslissing of een door een rechterlijke autoriteit gevalideerde voorlopige beslissing om - met het oog op eventuele latere confiscatie - vernietiging, omzetting, verplaatsing, overdracht of vervreemding van vermogensbestanddelen te voorkomen.

De definitie van uitvaardigende autoriteit is verschillend voor bevelen tot bevriezing en confiscatie. Om rekening te houden met de verschillende nationale systemen, wordt voor bevelen tot bevriezing voor de definitie van uitvaardigende autoriteit dezelfde aanpak gevolgd als in Richtlijn 2014/41/EU. Wanneer de bevoegde uitvaardigende autoriteit geen rechter, gerecht, onderzoeksrechter of officier van justitie is, moet het bevel tot bevriezing vóór toezending worden gevalideerd door een rechter, gerecht, onderzoeksrechter of officier van justitie.

De definitie van uitvaardigende en uitvoerende autoriteit moet worden gelezen in samenhang met artikel 27, op grond waarvan lidstaten verplicht zijn de Commissie in kennis te stellen van hun bevoegde uitvaardigende en uitvoerende autoriteiten.

4.

Artikel 3: Strafbare feiten


De lijst van strafbare feiten waarvoor de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing en confiscatie niet kan worden geweigerd op grond van het vereiste van dubbele strafbaarheid, is dezelfde als de lijst die is opgenomen in andere instrumenten inzake wederzijdse erkenning, met één uitzondering: punt y) van de lijst verwijst naar de gemeenschappelijke minimumnormen voor de bestrijding van fraude en vervalsing in verband met andere betaalmiddelen dan contanten (Kaderbesluit 2001/413/JBZ).

Dubbele strafbaarheid kan niet worden ingeroepen voor een lijst van strafbare feiten waarop in de uitvaardigende staat een gevangenisstraf van ten minste drie jaar staat. Bij strafbare feiten die niet in de lijst staan, kan de erkenning worden geweigerd als het misdrijf waarmee het bevel tot bevriezing of confiscatie verband houdt, naar het recht van de uitvoerende staat geen strafbaar feit vormt.

5.

Hoofdstuk II - Toezending, erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie


Artikelen 4-7: Toezending van bevelen tot confiscatie

In deze artikelen wordt het mechanisme voor de toezending van bevelen tot confiscatie beschreven. Het voorstel voorziet in rechtstreekse toezending tussen de bevoegde nationale autoriteiten, maar laat de mogelijkheid open voor bijstand door centrale autoriteiten. De regels voor de identificatie van de bevoegde uitvoerende autoriteit worden verduidelijkt, evenals de mogelijkheid om een bevel tot confiscatie aan meer dan één lidstaat toe te zenden.

In de regel mag een bevel tot confiscatie slechts aan één uitvoerende staat tegelijk worden toegezonden, maar in artikel 5 worden hierop enkele uitzonderingen gemaakt. Wanneer de betrokken vermogensbestanddelen zich in verschillende uitvoerende staten bevinden of wanneer voor de tenuitvoerlegging optreden van meer dan één uitvoerende staat noodzakelijk is, mag de uitvaardigende autoriteit het bevel aan meer dan één uitvoerende staat toezenden. De uitvaardigende autoriteit kan een bevel inzake een geldsom ook toezenden aan meerdere uitvoerende staten als de betrokken vermogensbestanddelen niet zijn bevroren of wanneer de waarde van de vermogensbestanddelen die kunnen worden ontnomen in de uitvaardigende staat en in een uitvoerende staat, waarschijnlijk niet volstaat om het volledige bedrag te dekken dat in het bevel is vastgesteld.

Het toezenden van een bevel tot confiscatie door de uitvaardigende staat vormt geen beperking van het recht van die staat om zelf het bevel ten uitvoer te leggen. Er worden ook regels vastgesteld om ervoor te zorgen dat de totale opbrengst van de tenuitvoerlegging van het bevel niet meer bedraagt dan het in het bevel vastgestelde maximumbedrag.

Bij het bevel tot confiscatie moet een modelcertificaat worden gevoegd (zie bijlage bij het voorstel). Het certificaat moet worden vertaald in een officiële taal van de uitvoerende staat.

6.

Artikel 8: Erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie


De uitvoerende autoriteit moet een bevel tot confiscatie zonder verdere formaliteiten erkennen en de nodige maatregelen nemen voor de tenuitvoerlegging ervan, op dezelfde wijze als voor een door een autoriteit van de uitvoerende staat uitgevaardigd bevel, tenzij een van de gronden voor weigering of uitstel wordt aangevoerd. Er worden gedetailleerde regels vastgesteld voor de mogelijkheid om andere vermogensbestanddelen te confisqueren dan het vermogensbestanddeel dat in het bevel tot confiscatie is gespecificeerd.

7.

Artikel 9: Gronden voor weigering van erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie


Artikel 9 bevat een uitputtende lijst van gronden die de uitvoerende autoriteit kan aanvoeren voor weigering van erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie. Deze lijst verschilt aanzienlijk van die van het kaderbesluit van 2006. Sommige gronden voor weigering zijn ongewijzigd gebleven, bijvoorbeeld het 'ne bis in idem'-beginsel of immuniteiten en voorrechten. Weigering op grond van het type confiscatie (zoals ruimere confiscatie) is niet langer mogelijk, waardoor het kader voor wederzijdse erkenning met dit voorstel aanzienlijk wordt uitgebreid en versterkt.

Een weigering op grond van het recht om in strafprocedures ter terechtzitting aanwezig te zijn, is alleen mogelijk bij bevelen tot confiscatie in verband met een definitieve veroordeling, en niet bij procedures die leiden tot bevelen tot confiscatie zonder veroordeling.

8.

Artikel 10: Termijnen voor erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie


In dit artikel worden termijnen vastgesteld voor de erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie. Dit houdt een verbetering in ten opzichte van het kaderbesluit van 2006, dat geen termijnen bevatte. Bevriezing moet op zeer korte termijn worden uitgevoerd, maar voor confiscatie kan een langere periode worden aanvaard. Uit de ervaring met het kaderbesluit van 2006 is echter gebleken dat duidelijke termijnen nodig zijn om de efficiëntie van grensoverschrijdende procedures te waarborgen.

Er zijn verschillende termijnen vastgesteld voor de erkenning en de tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie. Eerst moet de uitvoerende autoriteit de beslissing betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van het bevel tot confiscatie zo spoedig mogelijk nemen, uiterlijk dertig dagen na de ontvangst van het bevel tot confiscatie. Daarna moet de uitvoerende autoriteit de confiscatie onverwijld uitvoeren, uiterlijk dertig dagen na de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging.

In bepaalde gevallen waarin de uitvoerende autoriteit deze termijnen niet kan respecteren, moet zij de uitvaardigende autoriteit daarvan onverwijld in kennis stellen.

9.

Artikel 11: Uitstel van de tenuitvoerlegging van bevelen tot confiscatie


Dit artikel bevat een clausule die standaard deel uitmaakt van instrumenten inzake wederzijdse erkenning, op grond waarvan de erkenning of tenuitvoerlegging van een bevel tot confiscatie kan worden uitgesteld. De uitvoerende autoriteit kan de tenuitvoerlegging van een bevel tot confiscatie uitstellen als een lopend strafrechtelijk onderzoek zou kunnen worden geschaad, als het risico bestaat dat het totale bedrag het in het bevel vastgestelde maximumbedrag overschrijdt of als overeenkomstig artikel 33 rechtsmiddelen zijn ingesteld.

10.

Artikel 12: Onmogelijkheid om een bevel tot confiscatie ten uitvoer te leggen


Het kan gebeuren dat de uitvoerende autoriteit het bevel tot confiscatie niet ten uitvoer kan leggen. In dat geval moet zij de uitvaardigende autoriteit daarvan onverwijld in kennis stellen. Indien mogelijk kan het bevel ten uitvoer worden gelegd ten aanzien van een ander vermogensbestanddeel.

11.

Hoofdstuk III - Toezending, erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing


Artikel 13: Voorwaarden voor uitvaardiging en toezending van een bevel tot bevriezing

In dit artikel worden voorwaarden voor uitvaardiging en toezending van een bevel tot bevriezing vastgesteld, om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan het evenredigheidsbeginsel. Met dit artikel wordt het voorstel in overeenstemming gebracht met artikel 6 van Richtlijn 2014/41/EU, waarbij ervoor wordt gezorgd dat dezelfde voorwaarden gelden voor bevriezing in verband met bewijsmateriaal en bevriezing voor latere confiscatie. De uitvoerende autoriteit moet het bevel binnen de termijnen van artikel 19 ten uitvoer leggen, maar als zij reden heeft om aan te nemen dat niet is voldaan aan deze voorwaarden, kan zij overleggen met de uitvaardigende autoriteit zodra het bevel is erkend en ten uitvoer gelegd.

12.

Artikel 14: Toezending van bevelen tot bevriezing


Een bevel tot bevriezing wordt rechtstreeks toegezonden aan de bevoegde nationale autoriteiten, maar bijstand door centrale autoriteiten is toegestaan. De regels voor de identificatie van de bevoegde uitvoerende autoriteit worden verduidelijkt. Bij het bevel tot bevriezing moet een verzoek tot toepassing van een bevel tot confiscatie worden gevoegd, of de instructie dat het vermogensbestanddeel in de uitvoerende staat moet blijven in afwachting van een verzoek om confiscatie, onder vermelding van de datum waarop dat verzoek naar verwachting zal worden gedaan. De uitvaardigende autoriteit moet de uitvoerende autoriteit in kennis stellen van elke haar bekende partij, met inbegrip van derden te goeder trouw, op wie het bevel tot bevriezing ook van invloed is.

13.

Artikel 15: Toezending van een bevel tot bevriezing aan één of meer uitvoerende staten


In de regel mag een bevel tot bevriezing slechts aan één uitvoerende staat tegelijk worden toegezonden, maar dit artikel bevat regels voor de mogelijkheid om deze aan meer dan één lidstaat toe te zenden. Deze regels zijn min of meer gelijk aan die voor de toezending van bevelen tot confiscatie.

Wanneer de betrokken vermogensbestanddelen zich in verschillende uitvoerende staten bevinden of wanneer voor de tenuitvoerlegging optreden van meer dan één uitvoerende staat noodzakelijk is, mag de uitvaardigende autoriteit het bevel aan meer dan één uitvoerende staat toezenden. De uitvaardigende autoriteit kan een bevel inzake een geldsom ook toezenden aan meerdere uitvoerende staten wanneer de waarde van de vermogensbestanddelen die kunnen worden bevroren in de uitvaardigende staat en in een uitvoerende staat, waarschijnlijk niet volstaat om het volledige bedrag te dekken dat in het bevel is vastgesteld.

14.

Artikel 16: Vorm van het bevel tot bevriezing


Het voorstel voorziet in een vereenvoudigde procedure in de vorm van een modelformulier voor een bevel tot bevriezing. Dit formulier is dus geen 'certificaat' dat bij apart bij een bevel moet worden gevoegd. Hiermee wordt de procedure voor wederzijdse erkenning vereenvoudigd ten opzichte van het kaderbesluit van 2003, dat vereiste dat een certificaat werd gevoegd bij een binnenlands bevel tot bevriezing. Bijlage B bij dit voorstel bevat een modelformulier voor een bevel tot bevriezing dat de uitvaardigende autoriteit moet invullen, ondertekenen, voor juist verklaren en vertalen in een officiële taal van de uitvoerende staat. Deze aanpak werd ook gevolgd in Richtlijn 2014/41/EU.

15.

Artikel 17: Erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing


De uitvoerende autoriteit moet een bevel tot bevriezing zonder verdere formaliteiten erkennen en de nodige maatregelen nemen voor de tenuitvoerlegging ervan, tenzij een van de gronden voor weigering of uitstel wordt aangevoerd.

16.

Artikel 18: Gronden voor weigering van erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing


De gronden voor weigering komen overeen met die voor bevelen tot confiscatie, met enkele voor de hand liggende uitzonderingen.

17.

Artikel 19: Termijnen voor erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing


Bevriezing als conservatoire maatregel is een spoedmaatregel, die korte termijnen voor erkenning en tenuitvoerlegging vereist. Daarom worden in de voorgestelde verordening duidelijke termijnen vastgesteld. Dit is een grote verbetering ten opzichte van het kaderbesluit van 2003, dat geen duidelijke termijnen bevatte.

Er zijn drie verschillende termijnen vastgesteld: voor de beslissing inzake de erkenning, de tenuitvoerlegging van het bevel tot bevriezing en de inkennisstelling van de uitvaardigende autoriteit. De termijnen zijn kort, om ervoor te zorgen dat de uitvoerende staat het bevel snel erkent, ten uitvoer legt en het resultaat ervan meedeelt aan de uitvaardigende autoriteit, met dezelfde snelheid en prioriteit als voor soortgelijke binnenlandse dossiers. De uitvoerende autoriteit moet daarnaast ten volle rekening houden met eventuele specifieke vereisten die zijn vastgelegd in het bevel tot bevriezing, zoals de noodzaak tot onverwijlde bevriezing of een specifieke datum voor bevriezing.

Eerst moet de uitvoerende autoriteit de beslissing betreffende de erkenning en tenuitvoerlegging van het bevel tot bevriezing zo spoedig mogelijk nemen, uiterlijk 24 uur na de ontvangst van het bevel tot bevriezing.

Daarna moet de uitvoerende autoriteit de bevriezing onverwijld uitvoeren, uiterlijk 24 uur na de beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging, en moet zij haar beslissing onverwijld aan de uitvaardigende autoriteit meedelen.

Als de uitvoerende autoriteit een grond voor weigering of uitstel aanvoert, kunnen deze strakke termijnen niet worden gerespecteerd. Voor dergelijke gevallen is in het voorstel bepaald dat de uitvoerende autoriteit onverwijld moet optreden.

Naast deze termijnen voorziet artikel 25 in een termijn van drie dagen waarbinnen de uitvoerende autoriteit de uitvaardigende autoriteit in kennis moet stellen van de getroffen maatregelen.

18.

Artikel 20: Uitstel van de tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing


Dit artikel bevat een clausule die standaard deel uitmaakt van instrumenten inzake wederzijdse erkenning, op grond waarvan de erkenning of tenuitvoerlegging van een bevel tot bevriezing kan worden uitgesteld. De uitvoerende staat kan de tenuitvoerlegging van een bevel tot bevriezing uitstellen als een lopend onderzoek zou kunnen worden geschaad, als met betrekking tot het vermogensbestanddeel reeds een bevel tot bevriezing is uitgevaardigd of als met betrekking tot het vermogensbestanddeel reeds een bevel tot bevriezing in een strafrechtelijke procedure is uitgevaardigd in de uitvoerende staat. De uitvoerende autoriteit moet de uitvaardigende autoriteit onverwijld in kennis stellen van het uitstel. Zodra de grond voor uitstel is vervallen, moet de uitvoerende autoriteit het bevel onverwijld ten uitvoer leggen en de uitvaardigende autoriteit daarvan in kennis stellen.

19.

Artikel 21: Verplichting om belanghebbende partijen te informeren


Nadat het bevel tot bevriezing ten uitvoer is gelegd, moet de uitvoerende autoriteit de persoon tegen wie het bevel tot bevriezing is uitgevaardigd, alsmede eventuele belanghebbenden, in kennis stellen van haar beslissing, waarbij de vertrouwelijkheidsregels van artikel 22 in acht moeten worden genomen. De betrokkenen kunnen zo rechtsmiddelen instellen zonder dat de bevriezing in gevaar komt.

20.

Artikel 22: Vertrouwelijkheid


De meeste bevelen tot bevriezing bevatten gegevens die moeten worden beschermd om het onderzoek niet in gevaar te brengen. Dit artikel is gebaseerd op artikel 19 van Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel en bevat de verplichting voor de uitvaardigende en uitvoerende autoriteiten om de vertrouwelijkheid van het onderzoek te beschermen. Als de uitvoerende autoriteit niet in staat is aan de vertrouwelijkheidsplicht te voldoen, stelt zij de uitvaardigende autoriteit hiervan onverwijld in kennis.

21.

Artikel 23: Duur van bevelen tot bevriezing


In de regel moet een vermogensbestanddeel worden bevroren totdat de uitvaardigende staat een definitief bevel tot confiscatie of vrijgave heeft uitgevaardigd. Het kan evenwel gebeuren dat de bevriezing niet langer gerechtvaardigd lijkt of dat de duur ervan buitensporig lijkt. In dit artikel worden regels vastgesteld voor de beperking van de periode dat het vermogensbestanddeel wordt bevroren, in overleg tussen de uitvoerende en de uitvaardigende autoriteit. Er is geen absolute tijdslimiet vastgesteld, aangezien de duur van het onderzoek en het proces een lange bevriezingsperiode kan rechtvaardigen. Als de uitvaardigende autoriteit binnen zes weken geen reden opgeeft voor het niet-aanvaarden van de door de uitvoerende autoriteit voorgestelde beperking, kan de uitvoerende autoriteit de bevel tot bevriezing opheffen.

22.

Artikel 24: Onmogelijkheid om een bevel tot bevriezing ten uitvoer te leggen


Als het bevel tot bevriezing niet ten uitvoer kan worden gelegd omdat het vermogensbestanddeel reeds is geconfisqueerd, is verdwenen of is vernietigd, niet wordt aangetroffen op de vermelde plaats, of omdat de plaats niet nauwkeurig genoeg is beschreven, stelt de uitvoerende autoriteit de uitvaardigende autoriteit hiervan onverwijld in kennis.

23.

Artikel 25: Inkennisstelling


Dit artikel voorziet in een termijn van drie dagen waarbinnen de uitvoerende autoriteit de uitvaardigende autoriteit in kennis moet stellen van de maatregelen die zijn getroffen om het bevel tot bevriezing ten uitvoer te leggen en van de resultaten daarvan.

24.

Hoofdstuk IV: Algemene bepalingen


Dit hoofdstuk bevat algemene regels voor de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing en confiscatie.

25.

Artikel 26: Recht dat van toepassing is op de tenuitvoerlegging


In de uitvoerende staat kunnen op grond van de erkenning van een bevel tot bevriezing of confiscatie maatregelen worden vastgesteld en ten uitvoer gelegd. Het recht van de uitvoerende staat is van toepassing op de tenuitvoerlegging van het bevel, inclusief regels inzake bescherming die in de uitvoerende staat worden vastgesteld met betrekking tot bevelen tot bevriezing of confiscatie.

Een bevel tot bevriezing of confiscatie dat is uitgevaardigd tegen een rechtspersoon, moet ten uitvoer worden gelegd, zelfs als de uitvoerende staat de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen niet erkent.

Tenzij de uitvaardigende staat hiermee instemt, mag de uitvoerende staat geen alternatieve maatregelen opleggen voor de bevriezing of confiscatie, met uitzondering van maatregelen als bedoeld in artikel 8.

26.

Artikel 27: Kennisgeving aan de bevoegde autoriteiten


De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van de bevoegde uitvaardigende en uitvoerende autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 2, leden 8 en 9. Daarnaast kunnen lidstaten een of meer centrale autoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor de administratieve toezending en ontvangst. De Commissie zorgt ervoor dat deze gegevens beschikbaar zijn voor alle lidstaten en de Raad.

27.

Artikel 28: Communicatie


Dit artikel betreft de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten gedurende de volledige procedure voor wederzijdse erkenning. Er is een algemene verplichting voor de bevoegde autoriteiten om elkaar wanneer nodig te raadplegen tijdens de procedure voor wederzijdse erkenning, naast de specifieke verplichtingen die zijn vastgelegd in de afzonderlijke artikelen.

28.

Artikel 29: Samenloop van bevelen


Als tegen eenzelfde persoon twee of meer bevelen inzake een geldsom zijn uitgevaardigd en er niet voldoende middelen zijn om alle bevelen ten uitvoer te leggen, of als een bepaald vermogensbestanddeel het voorwerp is van meerdere bevelen, moet de uitvoerende staat beslissen welk bevel ten uitvoer wordt gelegd, met inachtneming van alle omstandigheden, waaronder de belangen van slachtoffers, het voorhanden zijn van bevroren vermogensbestanddelen, de data van uitvaardiging en toezending van de verschillende bevelen en indien relevant de relatieve ernst van de strafbare feiten en de plaats waar zij zijn gepleegd.

29.

Artikel 30: Beëindiging van de tenuitvoerlegging


De uitvaardigende autoriteit moet de uitvoerende autoriteit onverwijld in kennis stellen van iedere beslissing of maatregel waardoor het bevel niet meer uitvoerbaar is of om een andere reden aan de uitvoerende staat moet worden onttrokken.

30.

Artikel 31: Beheer en vervreemding van bevroren en geconfisqueerde vermogensbestanddelen


De uitvoerende staat beheert de bevroren of geconfisqueerde vermogensbestanddelen tot hun definitieve overdracht zodanig dat zij niet in waarde verminderen.

In dit artikel worden de regels voor de vervreemding van geconfisqueerde vermogensbestanddelen nader beschreven. De rechten van slachtoffers op compensatie en restitutie gaan voor op de belangen van de staat. Ten eerste valt het bedrag dat overeenkomt met de beslissing inzake compensatie of restitutie toe aan de uitvaardigende staat, die zorg draagt voor de compensatie van of de restitutie aan het slachtoffer. Ten tweede, als in de uitvaardigende staat een procedure inzake compensatie of restitutie loopt, moet de uitvoerende staat de vervreemding van het geconfisqueerde vermogensbestanddeel opschorten totdat de beslissing in deze procedure aan de uitvoerende autoriteit is meegedeeld. Dit is een belangrijke vernieuwing in het EU-rechtskader aangezien geen van beide kaderbesluiten bepalingen bevat inzake slachtoffers. Met deze bepalingen wordt ervoor gezorgd dat slachtoffers hun rechten niet verliezen wanneer de vermogensbestanddelen zich in andere lidstaten bevinden. Aan de andere kant creëren zij geen nieuwe rechten voor slachtoffers die niet al bestonden in het nationale recht.

Tenzij anders overeengekomen en rekening houdend met de verplichting om bijstand te verlenen inzake de invordering van belastingvorderingen overeenkomstig Richtlijn 2010/24/EU, zijn de volgende regels van toepassing, die zijn gebaseerd op de regel van billijkheid tussen lidstaten zoals beschreven in Kaderbesluit 2006/783/JBZ: als het bedrag van het bevel tot bevriezing lager is dan 10 000 EUR, valt het bedrag toe aan de uitvoerende staat. Daarboven wordt 50 % van de geconfisqueerde vermogensbestanddelen overgedragen aan de uitvaardigende staat, in contanten, of het volledige vermogensbestanddeel in natura, als de uitvoerende staat daarmee instemt. Wanneer het niet mogelijk is deze regels toe te passen, kunnen de vermogensbestanddelen overeenkomstig het nationale recht van de uitvoerende staat op een andere wijze worden vervreemd.

31.

Artikel 32: Kosten


De kosten moeten door de uitvoerende staat worden gedragen wanneer zij ontstaan op diens grondgebied en door de uitvaardigende staat in alle andere gevallen. Als de uitvoerende staat hoge of uitzonderlijke kosten heeft gemaakt, kan hij de uitvaardigende staat voorstellen de kosten te delen.

32.

Artikel 33: Rechtsmiddelen in de uitvoerende staat tegen erkenning en tenuitvoerlegging


Dit artikel voorziet in een rechtsmiddel in de uitvoerende staat tegen de erkenning en tenuitvoerlegging van een bevel tot bevriezing of confiscatie. Elke belanghebbende, met inbegrip van derden te goeder trouw, kan zich wenden tot een gerecht in de uitvoerende staat om zijn rechten te beschermen overeenkomstig het recht van die staat. Dit kan krachtens het recht van de uitvoerende staat schorsende werking hebben. De materiële gronden van het bevel tot confiscatie in strafzaken kunnen evenwel niet worden betwist bij een rechter in de uitvoerende staat.

33.

Artikel 34: Terugbetaling


Behalve als de verantwoordelijkheid uitsluitend berust bij de uitvoerende staat vanwege diens optreden, betaalt de uitvaardigende staat elke schadevergoeding terug die aan een partij is betaald in verband met de tenuitvoerlegging van een bevel.

34.

Artikel 35: Statistieken


Dit artikel bevat een verplichting voor de lidstaten om regelmatig gegevens te verzamelen bij de betrokken autoriteiten en uitgebreide statistieken bij te houden inzake wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing of confiscatie. De statistieken moeten elk jaar aan de Commissie worden toegezonden. Aangezien er momenteel onvoldoende gegevens zijn over de wederzijdse erkenning van bevelen tot bevriezing of confiscatie, is deze verplichting noodzakelijk om een grondige evaluatie van de werking van het bij deze verordening ingestelde mechanisme mogelijk te maken.

35.

Hoofdstuk V - Slotbepalingen


Artikel 36: Wijziging van het certificaat en het formulier

Het modelcertificaat en het modelformulier van de bijlagen I en II bij het voorstel zijn bedoeld om de wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van bevelen tot bevriezing en confiscatie zo veel mogelijk te versnellen en te vergemakkelijken. Daarom moeten eventuele problemen die worden gesignaleerd met betrekking tot de inhoud van het certificaat en het formulier, zo snel mogelijk kunnen worden verholpen. Wijziging van de twee bijlagen via een complexe, volwaardige wetgevingsprocedure is niet in overeenstemming met dit vereiste. Daarom bevat artikel 37 een snellere en flexibelere procedure voor wijzigingen via een gedelegeerde handeling.

36.

Artikel 37: Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie


In dit artikel worden de voorwaarden vastgesteld waaronder de Commissie bevoegd is om gedelegeerde handelingen vast te stellen voor de noodzakelijke wijzigingen van het certificaat en het formulier. Voor de aanneming van dergelijke gedelegeerde handelingen geldt een standaardprocedure.

37.

Artikel 38: Evaluatie


Vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing ervan.

38.

Artikel 39: Vervanging


Deze verordening vervangt de Kaderbesluiten 2003/577/JBZ en 2006/783/JBZ voor de lidstaten die door deze verordening gebonden zijn. De Kaderbesluiten 2003/577/JBZ en 2006/783/JBZ blijven van toepassing voor de lidstaten die niet door deze verordening gebonden zijn.

39.

Artikel 40: Inwerkingtreding en toepassing


Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na bekendmaking in het Publicatieblad. De verordening wordt zes maanden na de inwerkingtreding van toepassing, met uitzondering van artikel 27, dat van toepassing is vanaf de datum van inwerkingtreding.