Toelichting bij COM(2017)368 - Stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2018

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

EUROPESE COMMISSIE

1.

Brussel, 5.7.2017


COM(2017) 368 final

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

betreffende de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2018

{SWD(2017) 256 final}


1.Inleiding

Deze mededeling geeft een overzicht van de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Hierin wordt verslag uitgebracht over de vorderingen die zijn gemaakt bij de totstandbrenging van duurzame visserij, en vooral bij het garanderen dat de levende mariene biologische hulpbronnen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en in stand worden gehouden boven een peil dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren, hetgeen tevens zal bijdragen tot het bereiken van een goede milieutoestand in de Europese zeeën tegen 2020 1 . In deze mededeling wordt gekeken naar wijzigingen in de toestand van de visbestanden, de toestand van de vissersvloot van de EU, de geleidelijke invoering van de aanlandingsverplichting en de vorderingen bij de decentralisering 2 . Voorts wordt hierin uiteengezet op welke beginselen de Commissie haar voorstellen voor de vangstmogelijkheden voor 2018 baseert. De lidstaten, de adviesraden (AR's), andere belanghebbenden en het publiek worden uitgenodigd suggesties over deze beleidsoriëntaties aan te reiken.


2.Vooruitgang bij de totstandbrenging van duurzame visserij

De afgelopen jaren is er aanzienlijke vooruitgang geboekt bij de uitvoering van de GVB-hervorming van 2013:

-Bereiken van de MSY-doelstelling. Volgens de meest recente beoordeling door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), die gebaseerd is op gegevens van 2015 3 , werden 39 van de 66 beoordeelde bestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan geëxploiteerd binnen FMSY (wat neerkomt op 59 %, tegen 52 % in het jaar daarvoor). De mediaan voor de visserijsterfte heeft zich nu gestabiliseerd op ongeveer 1.0. In 2017 is het aantal TAC's (totale toegestane vangsten) dat overeenkomstig het MSY-advies is vastgesteld, gestegen tot 44, d.i. 61 % van alle vangsten in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

-Heropbouwen van de bestanden. Tussen 2003 en 2015 is de gemiddelde biomassa van de bestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan met 35 % toegenomen.

-Verbeteren van de algehele economische prestatie. In 2014 registreerde de EU-vloot een recordnettowinst van 770 miljoen EUR, een stijging met 50 % ten opzichte van het bedrag van 500 miljoen EUR in 2013.

-Een beter evenwicht bewerkstelligen tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden. In de afgelopen jaren is het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden voor de hele EU-vloot verbeterd. Tussen 2007 en 2015 is de capaciteit van de vissersvloot van de EU geleidelijk gedaald: het aantal vissersvaartuigen is afgenomen met 6 %, het motorvermogen met 14 % en de tonnage met 24 %.

-Meerjarenplannen vormgeven overeenkomstig het hervormde GVB. Nadat vorig jaar het plan voor de Oostzee is vastgesteld, heeft de Commissie meerjarenplannen voorgesteld voor de demersale visbestanden in de Noordzee 4 en de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee 5 .

-Decentraliseren van het beheer. Het beheer van het GVB is duidelijk verschoven naar een meer gedecentraliseerd beheer, met onder meer meerjarenplannen en gedelegeerde handelingen die worden aangenomen in het kader van de regionalisering.

-Verbintenissen voor de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Er zijn belangrijke politieke overeenkomsten gesloten die tot ecologische, economische en sociale duurzaamheid moeten leiden: de ministeriële verklaring Medfish4Ever 6 voor de Middellandse Zee en de Verklaring van Boekarest 7 voor de Zwarte Zee.


Ondanks deze vooruitgang zijn verdere inspanningen nodig, met name om het hoge niveau van overbevissing in de Middellandse Zee naar beneden te brengen, het aantal individuele bestanden dat in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan boven het FMSY-niveau wordt bevist, te verminderen en de aanlandingsverplichting toe te passen.

2.1.Vorderingen bij het bereiken van FMSY

De vooruitgang op weg naar het bevissen van de bestanden op niveaus die stroken met FMSY 8 , heeft zich doorgezet. In alle gebieden waarvoor TAC's zijn vastgesteld, is het percentage bevissing boven het FMSY-niveau aanzienlijk gedaald. In 2015 lag de verhouding tussen bevissing en FMSY op 99 % (vergeleken met 158 % in 2003 en 129 % in 2008). In het algemeen is de overbevissing fors afgenomen in alle gebieden (met uitzondering van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee).


Hieronder volgt een meer gedetailleerde uitsplitsing.


Wat betreft de bestanden waarvoor overleg tussen de kuststaten wordt gepleegd, werd de TAC voor makreel in 2016 met 14 % verhoogd. De vangstmogelijkheden van net iets meer dan 1 miljoen ton voor alle bij deze visserij betrokken partijen zijn het resultaat van de toepassing van de strategie voor langetermijnbeheer die de partijen (de EU, Noorwegen en de Faeröer) met elkaar waren overeengekomen. Dit jaar zal benchmarking plaatsvinden. De TAC voor blauwe wijting werd vastgesteld overeenkomstig FMSY en is sterk gestegen tot 1,3 miljoen ton. De betrokken kuststaten hebben een nieuwe strategie voor blauwe wijting vastgesteld die strookt met FMSY. Voor Atlantisch-Scandinavische haring kwamen alle partijen een algehele vangstbeperking onder FMSY overeen (in overeenstemming met de sinds 1999 toegepaste strategie). Hierdoor kon de TAC voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan aanzienlijk worden verhoogd, tot bijna 650 000 ton.


Bij de TAC’s voor de Oostzee voor 2017 is het meerjarenplan gevolgd 9 . De TAC's voor haring en schol zijn in overeenstemming met FMSY; de TAC’s voor sprot en zalm zijn lager dan FMSY. Het westelijke kabeljauwbestand geeft aanleiding tot ernstige bezorgdheid en de TAC voor 2017 werd dan ook met 56 % verlaagd. Om dit bestand te helpen herstellen zijn andere, begeleidende maatregelen genomen. In het kader van de voorzorgsbenadering zijn TAC-verlagingen vastgesteld voor oostelijke kabeljauw (25 %) en zalm in de Golf van Finland (20 %) en daarnaast is ook de TAC voor haring in de Golf van Riga verlaagd (11 %). De TAC voor zalm in het centrale deel van de Oostzee volgt MSY en is de voorbije jaren ongewijzigd gebleven; samen met de afname van niet-aangegeven vangsten en met nationale rivierspecifieke maatregelen heeft dit een stimulans gevormd voor de toename van het aantal terugkerende paaiers.


De bestanden in de Noordzee blijven verbeteren: 59 % van de aanlandingen is afkomstig uit duurzaam beheerde bestanden. In overeenstemming met FMSY is de TAC voor tong met 21 % verhoogd; voor langoustines is de TAC gestegen met 46 %. Zwarte koolvis wordt bevist op niveaus onder FMSY; de TAC hiervoor is 53 % hoger. Overeenkomstig het FMSY-advies is de TAC voor schelvis verlaagd met 45 %. Toch wordt ervan uitgegaan dat het bestand zal toenemen, dankzij een betere rekrutering in de afgelopen jaren. Zowel kabeljauw als wijting worden nog steeds bevist op niveaus die iets boven FMSY liggen, maar zij bevinden zich op niveaus die in overeenstemming zijn met MSY BTRIGGER. Schol en tong worden bevist op niveaus die lager zijn dan FMSY.


In de noordwestelijke wateren blijft het noordelijke heekbestand toenemen en is de TAC overeenkomstig FMSY met 10 % verhoogd. Dit bestand strekt zich nu verder uit in de Noordzee. De haring in de Keltische Zee en de Ierse zee bevindt zich binnen veilige biologische grenzen, maar kreeg TAC-verlagingen van respectievelijk 6 % en 10 % opgelegd, die een weerspiegeling zijn van de ontwikkeling van de bestanden. De TAC voor langoustines in gebied VII is toegenomen met 9 %, met een piek van 68 % voor de Porcupine Bank. De TAC voor tong in het oostelijke deel van het kanaal is met 16 % gedaald overeenkomstig de door de sector ingestelde en door het WTECV goedgekeurde beheersaanpak; voor deze visserij zijn aanvullende instandhoudingsmaatregelen vastgesteld. De TAC voor westelijke horsmakreel is gedaald met 23 %.


In het westen van Schotland is 63 % van de aangelande vis afkomstig van duurzaam beheerde bestanden. In de Ierse Zee is dat 55 %. In deze laatste zee zijn er nog altijd aanzienlijke problemen, aangezien zowel de kabeljauw- als de wijtingbestanden sterk zijn uitgedund. De visserijsterfte voor kabeljauw ligt beduidend boven FMSY. Wijting wordt nu bevist op een niveau dat aanzienlijk lager is dan FMSY, maar er zijn nog geen tekenen van herstel.


37 % van de uit de Keltische Zee aangelande vis valt binnen duurzame grenzen. Bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden blijft de gemengde visserij op kabeljauw, schelvis en wijting problemen geven. De TAC's voor wijting en schelvis zijn gestegen met respectievelijk 21 % en 7 %, terwijl de TAC voor kabeljauw met 38 % is verminderd. Wijting wordt onder het FMSY-niveau bevist en schelvis boven het FMSY-niveau, ook al bevindt het bestand zich boven MSY BTRIGGER. Het kabeljauwbestand in de Keltische Zee is uitgeput en wordt boven FMSY bevist. De moeilijkheid hier is dat kabeljauw wordt gevangen in tal van gemengde visserijen, waar meer selectiviteit voor kabeljauw ook zal leiden tot kleinere vangsten van de andere doelsoorten.


In de Iberische Zee en de Golf van Biskaje is 68 % van alle aanlandingen afkomstig uit duurzaam beheerde bestanden. Overeenkomstig het FMSY-advies is de TAC voor zeeduivel met 54 % verhoogd. Sinds enkele jaren geldt voor tong in de Golf van Biskaje een door de sector ingestelde beheersaanpak, die het WTECV als duurzaam beschouwt. Dankzij dit initiatief van de sector blijft de TAC voor 2017 ongewijzigd. Voor schartong (Golf van Biskaje en de westelijke wateren), waarvoor de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) voor het eerst FMSY-advies heeft verstrekt, is de TAC met een kwart verlaagd. De TAC voor zuidelijke heek is licht gedaald, maar het bestand wordt nog steeds boven het FMSY-niveau bevist. Ansjovis in de Golf van Biskaje wordt op duurzame wijze bevist en horsmakreel in gebied IX bevindt zich binnen veilige biologische grenzen; de TAC hiervoor is met 7 % gestegen.


De vangstmogelijkheden voor diepzeebestanden maken minder dan 1 % uit van alle aanlandingen in de EU. Zij worden om de twee jaar vastgesteld en de TAC’s gelden voor 2017 en 2018. De TAC’s voor rondneusgrenadier in de noodwestelijke wateren zijn vastgesteld overeenkomstig FMSY. Voor de overige bestanden zijn weinig gegevens of beoordelingen beschikbaar. Sommige bestanden zijn nog steeds vrij problematisch, gezien hun lage productiviteit.


In de Middellandse Zee en de Zwarte Zee blijft het halen van FMSY een uitdaging om verschillende redenen:

- het grote aantal tot kleinschalige vloten behorende vaartuigen, waarvoor de methoden voor controle, handhaving, monitoring en vangstrapportage (aanlanding en teruggooi) ontoereikend zijn;

- de gemengde aard van de visserij;

- het feit dat het gaat om visbestanden die tussen lidstaten en derde landen worden gedeeld, waardoor de naleving van de doelstellingen van het GVB nog problematischer wordt; en

- het feit dat het elk jaar beoordeelde aantal visbestanden (ongeveer 35) als zeer laag wordt beschouwd.


De totale overbevissing in de Middellandse Zee bedraagt zowat twee- tot driemaal het FMSY-niveau 10 . Ondanks recente verbeteringen blijft de toestand van vele bestanden onbekend. Bij bestanden als heek, mul 11 , zwarte zeeduivel en blauwe wijting ligt de huidige visserijsterfte tot zes keer hoger dan Fmsy. De Commissie werkt aan een verbetering van de gegevensverzameling voor alle betrokken bestanden en heeft het WTECV om advies over nieuwe bestanden verzocht 12 .


In een klein aantal mediterrane visserijen worden de bestanden geëxploiteerd op een niveau dat in overeenstemming is met het bereiken van FMSY en maken de vloten vooruitgang, met name op het gebied van aanlandingen (roze diepzeegarnaal en mul in het zuidelijke en centrale deel van de Tyrreense Zee).


Tegen deze achtergrond zullen duurzamere inspanningen nodig zijn om te voldoen aan de GVB-doelstelling om uiterlijk in 2020 voor alle bestanden het FMSY-niveau te halen. Dit houdt in dat in het kader van de GFCM met de internationale partners van de EU moet worden samengewerkt, dat meer moet worden gedaan om de nationale beheersplannen in overeenstemming te brengen met de doelstellingen van het GVB en dat voor de komende generatie meerjarige beheersplannen de nodige ambitie aan de dag moet worden gelegd. Ook moet meer worden gedaan:

- om nauwer samen te werken in de zeebekkens – bijvoorbeeld in de Golf van Lion;

- om in sterk overbeviste visserijen ambitieuze overgangsmaatregelen voor de instandhouding vast te stellen;

- om voort te bouwen op en uitvoering te geven aan de doelstellingen en streefwaarden die in de ministeriële verklaring MedFish4Ever van Malta van maart 2017 zijn vastgesteld op het gebied van gegevensverzameling, wetenschappelijke evaluatie, ecosysteemgebaseerd visserijbeheer, de strijd tegen illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij (IOO-visserij), duurzame kleinschalige visserij en coördinatie in het Middellandse Zeegebied;

- in de Zwarte Zee, waar de Verklaring van Boekarest van oktober 2016 moet worden aangewend om ernstige problemen, waaronder IOO-visserij, aan te pakken.


In het kader van de Internationale Commissie voor de instandhouding van tonijn in de Atlantische Oceaan (ICCAT) 13 is voor 2017 een TAC voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee vastgesteld. De TAC is een weerspiegeling van de beste beschikbare wetenschappelijke informatie, die gebaseerd is op een herziening van het bestandsadvies van 2014. Hoge biomassaniveaus – wellicht de hoogste ooit – hebben het mogelijk gemaakt de TAC met 25 % te verhogen in vergelijking met 2016.


In november 2016 heeft de ICCAT ook een aanbeveling goedgekeurd tot vaststelling van een meerjarig herstelplan voor zwaardvis vanaf 2017, met als doel om met een waarschijnlijkheid van minstens 60 % in 2031 BMSY te halen. In het plan is een TAC vastgesteld van 10 500 ton voor 2017. Dit is een belangrijke ontwikkeling, aangezien zwaardvis een van de meest overbeviste bestanden in de Middellandse Zee is.


Voor de tarbotvisserij in de Zwarte Zee hebben de verdragsluitende en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen van de GFCM toegezegd om vanaf 2018 het niveau van de in 2013-2015 toegewezen vangstmogelijkheden niet te overschrijden 14 . De landen die geen quotaregeling toepassen, zullen het niveau van de vangsten of van de visserijinspanning van 2013-2015 niet overschrijden.


2.2.Ontwikkeling van de biomassa

Zowel de ICES als het WTECV verstrekken informatie over de ontwikkeling van de paaibiomassa in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, en het WTECV doet dit ook voor de Middellandse Zee. Uit de analyse blijkt dat de gemiddelde biomassa in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan in 2015 35 % hoger lag dan in 2003. Bij bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, tekent zich een minder uitgesproken opwaartse trend af. In de Middellandse Zee daarentegen is de gemiddelde biomassa in de periode 2003-2014 met 20 % afgenomen.


Voorts neemt ook het percentage van de bestanden dat zich binnen veilige biologische grenzen bevindt, in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan toe. In 2015 werd 68 % van de bestanden aangemerkt als binnen biologisch veilige grenzen. Dit is bijna een verdubbeling ten opzichte van amper 35 % in 2003.


2.3.Economische prestaties van de vissersvloot van de EU

Het meest recente economisch jaarverslag van het WTECV bevestigt dat de economische prestaties van de EU-vloot de afgelopen jaren aanzienlijk zijn verbeterd. Voorlopige gegevens over 2015 wijzen op een aanhoudende verbetering en de economische vooruitzichten voor 2016 en 2017 blijven optimistisch. De bruto toegevoegde waarde van de EU-vloot, d.i. de bijdrage van de visvangstsector aan de economie door lonen en brutowinst, beliep 3,7 miljard EUR in 2014. Dit is een forse stijging ten opzichte van eerdere jaren. De gemiddelde lonen in de EU-vloot zijn de voorbije jaren ook toegenomen, terwijl de totale werkgelegenheid blijft teruglopen.


In het algemeen blijkt dat de betere prestaties het gevolg zijn van a) hogere inkomsten en b) minder hoge of stabiel gebleven visserijkosten. Maatgevend voor de kosten zijn zowel de betrekkelijk lage brandstofprijzen als een neerwaartse trend in het brandstofverbruik en de brandstofintensiteit, aangezien talrijke EU-vloten nu efficiënter werken. Ondanks deze algehele economische vooruitgang variëren de prestaties aanzienlijk tussen de regio’s, de lidstaten en de visserijen. De vloten van de Noordzee en het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan presteren doorgaans beter dan die van de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. Recente studies en wetenschappelijke publicaties 15 wijzen erop dat de EU-vloot haar economische prestaties aanzienlijk zou kunnen verbeteren als de biomassa van alle beviste bestanden zou worden hersteld tot op MSY-niveau. Zij laten ook uitschijnen 16 dat hoe vroeger de visserijsterftecijfers tot FMSY worden verlaagd, hoe sneller de winst van de EU-vloot zal stijgen.


2.4.Decentralisatie

Het nieuwe GVB stimuleert de decentralisatie van het visserijbeheer. Dit komt tot uiting in regionale meerjarenplannen en gedelegeerde handelingen die via regionalisering tot stand komen.


2.

2.4.1.Meerjarenplannen


Meerjarenplannen zijn een van de belangrijkste instrumenten om de doelstellingen van het nieuwe GVB te verwezenlijken. Zij moeten onder meer het volgende bevatten: het streefdoel te vissen tegen maximale duurzame opbrengst en de termijn waarin dit moet worden verwezenlijkt, maatregelen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting en vrijwaringsmaatregelen om zo nodig corrigerend in te grijpen.

Een belangrijke stap hierbij was de goedkeuring van een meerjarenplan voor de Oostzee in 2016. Voor meerjarenplannen voor de demersale soorten in de Noordzee en de pelagische soorten in de Adriatische Zee zijn wetgevingswerkzaamheden aan de gang.


Op 3 augustus 2016 heeft de Commissie een voorstel ingediend voor een meerjarenplan voor de demersale visbestanden in de Noordzee. Het voorstel moet ervoor zorgen dat de bestanden op duurzame niveaus worden gevangen en het volgt dezelfde basisbeginselen als het plan voor de Oostzee.


In februari 2017 heeft de Commissie ook een voorstel aangenomen voor een meerjarenplan voor het beheer van de kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee. De Adriatische ansjovis en sardinebestanden krijgen voortdurend de beoordeling 'overgeëxploiteerd' en volgens de ramingen bevinden hun biomassaniveaus zich op een historisch dieptepunt. Volgens het meest recente wetenschappelijke advies bestaat er een groot risico dat de ansjovis en sardinebestanden zullen instorten als niet snel actie wordt ondernomen 17 . Het voorgestelde plan bevat streefniveaus voor de visserijsterfte voor beide bestanden. Hiermee wordt bij het beheer van de kleine pelagische bestanden overgeschakeld naar een aanpak op basis van vastgestelde vangstmogelijkheden.


3.

2.4.2.Gedelegeerde handelingen in het kader van de regionalisering


Het GVB heeft de regionalisering ingevoerd om gestalte te geven aan een aantal maatregelen die door middel van gedelegeerde handelingen worden aangenomen. Hierbij gaat het met name om instandhoudingsmaatregelen die nodig zijn om de verplichtingen van de EU-milieuwetgeving na te leven, en om teruggooiplannen. Wanneer regionalisering wordt toegepast, kunnen EU-landen met een rechtstreeks belang bij het beheer gezamenlijke aanbevelingen indienen voor de vaststelling van gedelegeerde handelingen van de Commissie.


Regionalisatie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de geleidelijke invoering van de aanlandingsverplichting, in die zin dat gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten zijn benut voor de opstelling van 15 teruggooiplannen, waarvan sommige de geleidelijke invoering van de aanlandingsverplichting hebben versneld ten opzichte van de wettelijke termijnen. Deze plannen bevatten nadere bepalingen voor de uitvoering van de aanlandingsverplichting, met daarbij ook vrijstellingen, voor zover die met wetenschappelijk advies onderbouwd zijn.


De gezamenlijke aanbevelingen inzake visserijgerelateerde instandhoudingsmaatregelen op regionaal niveau overeenkomstig artikel 11 van het GVB waren minder talrijk, maar de Commissie heeft er zeven ontvangen voor de Noordzee en de Oostzee. Een kernboodschap van de ministeriële verklaring voor het Middellandse Zeegebied van maart 2017 is de toezegging om ook in dit zeebekken meer werk te maken van de instelling van beschermde mariene gebieden.


De adviesraden (AR's), organisaties van belanghebbenden die voor 60 % uit vertegenwoordigers van de visserijsector en voor 40 % uit vertegenwoordigers van andere belangengroepen bestaan, hebben bij de regionalisering een centrale rol gespeeld. Zij hebben tot taak de Commissie en de lidstaten aanbevelingen te geven en informatie te verstrekken aangaande het visserijbeheer en de sociaaleconomische en instandhoudingsaspecten van de visserijen en de aquacultuur. De lidstaten moeten de AR's raadplegen betreffende de gezamenlijke aanbevelingen die zij in het kader van de regionalisering opstellen. Alles bij elkaar genomen is het aantal aanbevelingen tussen 2013 en 2016 gestegen met meer dan een derde. Daarnaast zijn drie van de nieuwe AR's die in het kader van het hervormde GVB werden opgericht – voor de Zwarte Zee, de markten en de aquacultuur –, nu volledig operationeel, waardoor meer belanghebbende partijen bij het overleg en de besluitvormingsprocessen van de EU worden betrokken.


2.5.Aanlandingsverplichting

Vandaag vallen alle visserijen in de Oostzee en de Zwarte Zee en alle visserijen op pelagische en industriële soorten in alle EU-wateren onder de aanlandingsverplichting. Regionaal bekeken valt nu 82 % van alle TAC’s in de Noordzee onder de aanlandingsverplichting. In de noordwestelijke wateren loopt dit cijfer op tot 86 % en in de zuidwestelijke wateren bedraagt het 77 %. Als wordt gekeken naar het aandeel demersale vis dat onder de aanlandingsverplichting valt, liggen de cijfers op 28 % in de Noordzee, 46 % in de noordwestelijke wateren en 27 % in de zuidwestelijke wateren. Terwijl bij de uitvoering van de aanlandingsverplichting aanzienlijke vooruitgang is geboekt voor de demersale visserij in de noordwestelijke wateren, is voor de demersale visserij in de Noordzee en in de zuidwestelijke wateren een meer gecoördineerde inspanning vereist.


In de Middellandse Zee, waar de aanlandingsverplichting van toepassing is op soorten waarvoor een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte geldt, valt momenteel 29 % van de totale aanvoer onder de aanlandingsverplichting. Bekeken per visserij bedraagt dit cijfer 82 % voor kleine pelagische soorten en 17 % voor demersale soorten (waaronder weekdieren). De meeste vangsten uit kleine pelagische visserijen vallen onder de aanlandingsverplichting, maar om de aanlandingsverplichting uiterlijk in 2019 ook in de demersale visserij beter ingang te doen vinden, zijn verdere inspanningen nodig.


In de Zwarte Zee geldt de aanlandingsverplichting sedert 2017 voor alle vangsten van soorten waarvoor een TAC geldt, namelijk sprot en tarbot.


De Commissie moet in een jaarverslag specifieke informatie verstrekken over de uitvoering van de aanlandingsverplichting 18 . Het eerste verslag werd in 2016 aangenomen 19 en had betrekking op de aanlandingsverplichting voor de pelagische bestanden en de Oostzeebestanden in 2015. Het tweede verslag, dat terug te vinden is in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij deze mededeling is gevoegd, bevat een actualisering betreffende de uitvoering van de aanlandingsverplichting in 2016, toen het teruggooiverbod werd uitgebreid tot bepaalde demersale visserijen in de Noordzee en de Atlantische Oceaan. Het is gebaseerd op informatie van lidstaten, AR's en het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA).


In het algemeen wijzen de verslagen van de lidstaten op een aantal uitdagingen die gezamenlijke inspanningen van de sector en de overheden vereisen. De Commissie blijft zich ervoor inzetten om met de lidstaten en de sector te bespreken hoe de beschikbare middelen kunnen worden aangewend om verstikkingseffecten te verzachten en om kwesties betreffende het op de markt brengen van ondermaatse vangsten aan te pakken. De sector en de lidstaten zouden ook meer moeten doen om de teruggooigegevens te verbeteren opdat het praktische effect van de aanlandingsverplichting kan worden beoordeeld, en om de nodige controle- en handhavingsinstrumenten in te voeren.


3.TAC-voorstellen voor 2018

De vangstmogelijkheden voor 2018 zullen stroken met de doelstellingen van het GVB en zullen worden gebaseerd op het beste beschikbare wetenschappelijke advies 20 . Indien geen wetenschappelijk advies beschikbaar is, zal de Commissie de voorzorgsbenadering toepassen overeenkomstig de GVB-doelstellingen.


3.1.Bestanden met MSY-beoordeling

Om de GVB-doelstellingen te halen moet het aandeel bestanden dat wordt bevist op niveaus overeenkomstig FMSY, de hoogte in. Zoals in de vorige jaren is de Commissie voornemens TAC’s voor te stellen die erop gericht zijn FMSY te halen in het daaropvolgende jaar; dat is dus in 2018 voor de voorstellen voor vangstmogelijkheden die dit jaar worden ingediend. Dit zal helpen om geleidelijk dichter te komen bij de naleving van de wettelijke verplichting in het kader van het GVB. Dit vereist evenwel een verbintenis van de Raad om zijn besluiten op deze benadering af te stemmen. Voor de bestanden met een FMSY-beoordeling is de Commissie van plan gebruik te maken van de beschikbare puntenwaarden, tenzij er meerjarenplannen met FMSY-bandbreedtes zijn vastgesteld.


Voor bestanden met een MSY-beoordeling die met partnerlanden buiten de EU worden gedeeld, blijft de Commissie ernaar streven om met hen tot een akkoord te komen op basis van dezelfde benadering. Voor de bestanden die worden beheerd via regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB's) houdt de Commissie zich aan de onderhandelingsrichtsnoeren die de Raad voor de ROVB's heeft vastgesteld volgens dezelfde normen en beginselen als voor de bestanden in de EU.


3.2.Bestanden waarvoor meerjarenplannen gelden

Het meerjarenplan voor de Oostzee, het enige dat is aangenomen sinds de inwerkingtreding van het nieuwe GVB, bevat streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die consistent zijn met het halen van de MSY. Dit meerjarenplan zal de basis vormen voor de voorstellen voor de TAC's in 2018 in de Oostzee. Deze bandbreedtes, die afkomstig zijn van wetenschappelijke adviezen, omvatten alle visserijsterftecijfers die resulteren in biomassaniveaus die op lange termijn maximale duurzame opbrengsten kunnen opleveren.


Meerjarenplannen die vóór de inwerkingtreding van het GVB in 2014 zijn vastgesteld en op basis waarvan in 2018 vangstmogelijkheden kunnen worden vastgesteld overeenkomstig FMSY, moeten worden toegepast. Voor plannen die niet meer met die doelstelling in overeenstemming zijn (bijv. omdat daarin een minder ambitieuze doelstelling is vastgesteld), is de Commissie voornemens om voor 2018 TACvoorstellen aan te nemen die stroken met FMSY.


3.3.Andere bestanden

Voor bestanden zonder een volledige MSYbeoordeling worden alternatieve parameters in overweging genomen. De TAC-voorstellen zullen wijzigingen in de beschikbare wetenschappelijke adviezen weerspiegelen, zonder de instandhouding van de bestanden in gevaar te brengen. Hier kunnen zich een aantal verschillende gevallen voordoen.


4.

3.3.1.Bestanden waarvoor gegevens beschikbaar zijn voor het bepalen van de MSY-proxy's


Deze bestanden worden beoordeeld aan de hand van modellen voor het voorspellen van tendensen en ICES geeft kwantitatief vangstadvies 21 . De aanpak zal vergelijkbaar zijn met die voor bestanden met een volledige MSYbeoordeling.


5.

3.3.2.Bestanden met op basis van surveygegevens beoordeelde tendensen of met reeksen van vangsttijdstippen


Bij gebrek aan een FMSY-beoordeling worden in het wetenschappelijke advies vangstbeperkingen voorgesteld. De Commissie zal gebruikmaken van ICESadvies over deze bestanden en zal de situatie geval per geval bestuderen, waarbij zij de voorzorgsbenadering zal toepassen.


6.

3.3.3.Bestanden met een vermoeden van stabiliteit


In 2013 heeft de Raad besloten de TAC's voor 26 bestanden ongewijzigd te handhaven tot 2018, tenzij uit biologisch advies zou blijken dat een aanpassing vereist was. Meestal zijn het bestanden die enkel als bijvangst worden geëxploiteerd en waarvan de quota slechts in beperkt mate worden benut; hun economisch belang is gering en er is weinig informatie over de toestand van deze bestanden. De Commissie is van plan aan deze aanpak vast te houden, tenzij uit aanwijzingen van ICES blijkt dat er TAC's moeten worden herzien. In dat geval zullen aanpassingen worden overwogen.


7.

3.3.4.Bestanden zonder biologisch advies


Bij gebrek aan biologisch advies moeten adequate, volgens de voorzorgsbenadering voorgestelde TAC's worden toegepast overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de GVB-verordening. De Commissie werkt nauw met ICES samen aan de verdere ontwikkeling van instrumenten die de bestaande leemtes moeten opvullen en ICES in staat moeten stellen op een meer systematische, vooraf vastgestelde en transparante wijze voorstellen goed te keuren.


3.4.TAC-aanpassingen en aanlandingsverplichting

Krachtens de GVBvoorschriften moeten de vangstmogelijkheden voor bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen, aan de hand van wetenschappelijk advies worden vastgesteld op basis van de vangsten en niet de aanlandingen. TAC-aanpassingen maken deel uit van het hele pakket maatregelen waarmee uitvoering wordt gegeven aan de aanlandingsverplichting. Zij mogen de FMSY-doelstelling niet in gevaar brengen, noch de visserijsterfte verhogen.


De Commissie overweegt om, net zoals zij dat voor 2017 heeft gedaan, de TAC's aan te passen voor bestanden die vanaf 2018 onder de aanlandingsverplichting vallen. Wanneer er geen gevalideerde of volledige teruggooigegevens beschikbaar zijn, is de Commissie van plan om, voor zover die methode aanvaardbaar blijkt te zijn, voor de berekening van de TAC-aanpassingen gegevens te extrapoleren op basis van het advies van het WTECV.


Voor bestanden of vangsten waarvoor de aanlandingsverplichting in 2019 van kracht wordt, hoeven de TAC's in 2018 niet te worden aangepast. Voor bestanden die gezamenlijk met internationale partners (niet-EU-landen, ROVB's) worden beheerd, zullen de TAC-aanpassingen eerst met die partners worden besproken.


Na een positieve wetenschappelijke beoordeling door ICES 22 heeft de Raad, op basis van een voorstel van de Commissie, besloten de TAC voor schar en bot in de Noordzee begin 2017 te schrappen. Een groot aantal belanghebbenden was ingenomen met deze maatregel, die de uitvoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijkt. Dit indachtig is de Commissie bereid om besprekingen te voeren over het schrappen van andere TAC’s in de toekomst, voor zover er geen risico is voor de instandhouding van het bestand en ICES ermee kan instemmen.

4.Conclusie

De Commissie zal blijven streven naar de volledige uitvoering van het GVB en zal vangstmogelijkheden voor 2018 voorstellen die stroken met de MSY-streefwaarden van het GVB. Nu het eerste meerjarenplan in het kader van het GVB operationeel is, is de weg geëffend voor de geleidelijke invoering van dit prioritaire beheersinstrument in andere zeebekkens van de EU, om zo de belangrijkste GVB-doelstellingen te verwezenlijken.


De economische prestaties van vele vloten blijven verbeteren en er is goede vooruitgang geboekt in de richting van een betere afstemming van de vangstcapaciteit op de vangstmogelijkheden. Wat de exploitatie van de bestanden betreft, zijn er nog steeds problemen om de MSY-streefwaarden te halen, vooral in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De EU moet meer doen op gebieden waar de vooruitgang traag verloopt. Regionale samenwerking – in nauw overleg met alle betrokken belanghebbenden, zoals vastgelegd in het GVB – zal daarbij een sleutelrol spelen.


8.

Tijdschema


De planning van de werkzaamheden ziet eruit als volgt:

WanneerWat
Juli – septemberOpenbare raadpleging over de mededeling
Mei/juni/oktoberBestandsadvies van ICES
26 septemberStudiebijeenkomst met de belanghebbenden over de toestand van de bestanden

Vaststelling van de TACvoorstellen voor de Oostzee
OktoberRaad over de TAC's voor de Oostzee
NovemberVaststelling van de TACvoorstellen voor de Atlantische Oceaan/Noordzee/Zwarte Zee
DecemberRaad over de TAC's voor de Atlantische Oceaan/Noordzee/Zwarte Zee


(1) Richtlijn 2008/56/EG, PB L 164 van 25.6.2008, blz. 19.
(2) De jaarverslagen van de Commissie over de uitvoering van de aanlandingsverplichting en over het evenwicht tussen vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden, zoals vereist op grond van artikel 15, lid 14, respectievelijk artikel 22, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 (PB L 354 van 28.12.2013), zijn opgenomen in het werkdocument van de diensten van de Commissie dat bij deze mededeling is gevoegd.
(3) 2017-04_STECF 17-04: Monitoring the performance of the Common Fisheries Policy, Ispra, Italië, 27-31 maart 2017.
(4) COM/2016/0493 final - 2016/0238 (COD).
(5) COM/2017/097 final - 2017/043 (COD).
(6) https://ec.europa.eu/fisheries/sites/fisheries/files/2017-03-30-declaration-malta.pdf
(7) De Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) organiseerde in oktober 2016 een bijeenkomst op hoog niveau over governance op visserijgebied in de Zwarte Zee. De Conferentie keurde de Verklaring van Boekarest goed, waarin wordt onderstreept dat er gemeenschappelijke en collaboratieve benaderingen tussen de oeverstaten nodig zijn om visserijkwesties aangaande de Zwarte Zee aan te pakken.
(8) 2017-04_STECF 17-04.
(9) Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad, PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1.
(10) Zie het werkdocument van de diensten van de Commissie voor nadere gegevens.
(11) Met uitzondering van mul in het zuidelijke en centrale deel van de Tyrreense Zee.
(12) (WTECV) – Mediterranean assessments 2016 - deel 2 (WTECV-17-06).
(13)

ICCAT-aanbeveling 14-04 houdende wijziging van aanbeveling 13-07 tot vaststelling van een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee, als omgezet in EU-wetgeving bij Verordening (EU) nr. 2016/1627 van het Europees Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van een meerjarig herstelplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 302/2009 van de Raad, PB L 252 van 16.9.2016, blz. 1.

(14) Aanbeveling GFCM/40/2016/6 inzake wetenschappelijke monitoring, beheer en controle van de visserij op tarbot in de Zwarte Zee (GSA 29).
(15) The Sunken Billions Revisited: Progress and Challenges in Global Marine Fisheries, Wereldbank; Sustainability now or later? Estimating the benefits of pathways to maximum sustainable yield for EU Northeast Atlantic fisheries, Marine Policy 72 (2016), blz. 40-47.
(16) In deze simulaties worden belangrijke externe factoren zoals milieuschommelingen of economische factoren zoals brandstof constant gehouden.
(17) Workshop van de GFCM over beheerstrategie-evaluatie, februari 2017.
(18) Artikel 15, lid 14, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 2015/812 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015, PB L 133 van 29.5.2015.
(19) COM(2016) 396 final.
(20) Van de ICES en, indien van toepassing, het WTECV en het raadgevend wetenschappelijk comité van de GFCM.
(21) Op basis van een proxy voor FMSY.
(22) ICES, EU request on a combined dab and flounder TAC and potential management measures besides catch limits, 10 maart 2017.