Toelichting bij COM(2017)606 - Sluiting van het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (CETS nr. 196)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ONDERWERP VAN HET VOORSTEL

Het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (CETS nr. 196) werd op 16 mei 2005 voor ondertekening opengesteld. De Europese Unie heeft het Verdrag op 22 oktober 2015 ondertekend 1 . Het onderhavige voorstel betreft het besluit tot sluiting van Verdrag nr. 196 namens de Unie. Het moet worden gelezen in samenhang met het voorstel voor een besluit tot sluiting van het aanvullend protocol (CETS nr. 217) bij het Verdrag ter voorkoming van terrorisme (CETS nr. 196).

2. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Het doel van Verdrag nr. 196 is het bevorderen van de inspanningen van de partijen ter voorkoming van terrorisme en van de negatieve gevolgen ervan voor het volledig genot van mensenrechten, in het bijzonder het recht op leven, zowel door het nemen van maatregelen op nationaal niveau als door internationale samenwerking (artikel 2). Het Verdrag stelt de navolgende handelingen, indien opzettelijk gepleegd, strafbaar: het publiekelijk uitlokken van het plegen van een terroristisch misdrijf (artikel 5), werving voor terrorisme (artikel 6), training voor terrorisme (artikel 7), alsmede uitlokking van, medeplichtigheid aan of poging tot de voornoemde strafbare feiten (zogeheten 'bijkomende strafbare feiten' als omschreven in artikel 9). In artikel 1 wordt het begrip 'terroristisch misdrijf' gedefinieerd als misdrijven als omschreven in bijlage I bij Verdrag nr. 196.

Deze omschrijving van strafbare feiten wordt aangevuld door bepalingen die de aansprakelijkheid van rechtspersonen voor deelneming aan de voornoemde strafbare feiten vestigen (artikel 10) en de voorwaarden voor sancties en maatregelen vaststellen (artikel 11). De vaststelling, uitvoering en toepassing van de strafbaarstelling van deze activiteiten is onderworpen aan de voorwaarden en mensenrechtenwaarborgen vastgesteld in artikel 12. Verdrag nr. 196 bevat regels inzake de rechtsmacht voor de in het Verdrag vervatte strafbare feiten (artikel 14). Het omvat de verplichting tot onderzoek (artikel 15) en tot uitleveren of vervolgen (artikel 18). Deze maatregelen gaan vergezeld van regels inzake bescherming, schadeloosstelling en steun voor slachtoffers van terrorisme (artikel 13), nationaal preventiebeleid (artikel 3) en internationale samenwerking bij preventie (artikel 4). Verdrag nr. 196 bevat tevens meerdere bepalingen ter bevordering van de internationale samenwerking in strafzaken door wederzijdse rechtshulp, met inbegrip van informatieverstrekking op eigen initiatief (artikelen 17 en 22) en uitlevering (artikelen 19, 20 en 21), waarbij een non-discriminatieclausule van toepassing is (artikel 21).

Verdrag nr. 196 bepaalt dat het openstaat voor ondertekening door de Europese Unie (artikel 23, lid 1). Ook bevat het een ontkoppelingsclausule die waarborgt dat op de betrekkingen tussen de lidstaten van de Europese Unie de regels van de EU van toepassing zijn (artikel 26, lid 3).

Na zes bekrachtigingen, waarvan vier door lidstaten van de Raad van Europa, is Verdrag nr. 196 op 1 juni 2007 in werking getreden. Op 21 februari 2017 hadden 23 EUlidstaten het Verdrag bekrachtigd, en alle EU-lidstaten hebben het Verdrag ondertekend 2 .

Op 19 mei 2015 heeft de Raad van Europa zijn goedkeuring gehecht aan een aanvullend protocol (CETS nr. 217). Het protocol vormt een aanvulling op Verdrag nr. 196 en is op 1 juli 2017 in werking getreden. Het is niet mogelijk partij te zijn bij het aanvullend protocol zonder ook partij te zijn bij Verdrag nr. 196 3 .

De Europese Unie heeft zowel Verdrag nr. 196 als het aanvullend protocol ondertekend 4 .

3. MOTIVERING VAN HET VOORSTEL

Terrorisme heeft een mondiaal karakter en vormt niet alleen in Europa, maar wereldwijd, een toenemende dreiging voor de grondrechten, de democratie en de rechtsstaat. Terroristische aanslagen worden lukraak gepleegd. De slachtoffers van terrorisme kunnen overal vandaan komen.

De terroristische aanslagen die de laatste jaren binnen en buiten de Europese Unie zijn gepleegd, waren onaanvaardbare schendingen van de beginselen waarop democratische samenlevingen zijn gebaseerd. Gezien deze aanhoudende dreiging is de Europese Unie meer dan ooit tevoren geroepen om de beginselen die haar reden van bestaan uitmaken, eensgezind uit te dragen en hoog te houden.

De inspanningen tegen terrorisme moeten worden opgevoerd, niet alleen op nationaal niveau, maar ook op pan-Europees niveau en verder. Vanwege het grensoverschrijdende karakter van terrorisme is nauwe internationale samenwerking noodzakelijk. Een gemeenschappelijke kijk op terrorisme en terrorismegerelateerde misdrijven draagt er samen met bepalingen ter bevordering van de samenwerking tussen nationale autoriteiten, als vastgelegd in Verdrag nr. 196, toe bij dat de strafrechtelijke instrumenten en samenwerking op het niveau van de Unie en internationaal niveau nog efficiënter worden.

Verdrag nr. 196 heeft betrekking op de strafbaarstelling van terrorisme en terrorismegerelateerde activiteiten, op internationale samenwerking met betrekking tot dergelijke misdrijven en op de bescherming, schadeloosstelling en steun voor slachtoffers van terrorisme. Op grond van de Verdragen, en met name de bepalingen van titel V van het derde deel van het VWEU, is de EU bevoegd voor het door Verdrag nr. 196 bestreken gebied. Dit blijkt ook uit het feit dat de Unie al maatregelen heeft genomen op verschillende door Verdrag nr. 196 bestreken gebieden.

·Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terrorismebestrijding 5 , die Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad inzake terrorismebestrijding als gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ vervangt voor de lidstaten die aan de richtlijn gebonden zijn;

·Besluit 2005/671/JBZ van de Raad betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard 6 ;

·Richtlijn 2012/29/EU tot vaststelling van minimumnormen voor de rechten, de ondersteuning en de bescherming van slachtoffers van strafbare feiten, en ter vervanging van Kaderbesluit 2001/220/JBZ 7 ;

·Richtlijn 2004/80/EG van de Raad betreffende de schadeloosstelling van slachtoffers van misdrijven 8 ;

·Richtlijn 2011/99/EU van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees beschermingsbevel 9 ;

·Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures 10 ;

·Kaderbesluit 2002/465/JBZ van de Raad inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams 11 ;

·Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten 12 ;

·Richtlijn 2014/41/EU betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken 13 ;

·Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie 14 ;

·Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord 15 ;

·Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie 16 ;

·Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (Prümbesluit) 17 ;

De Europese Unie heeft ter bestrijding van terrorisme een breed pakket rechtsinstrumenten aangenomen. Dit maakt duidelijk dat de lidstaten moeten handelen in het kader van de EU-instellingen wanneer zij internationale verbintenissen aangaan ter bestrijding van terrorisme.

Nu de richtlijn inzake terrorismebestrijding is goedgekeurd, is de Europese Unie klaar om haar verbintenis na te komen en partij te worden bij het aanvullend protocol door sluiting van het desbetreffende instrument. Dit is alleen mogelijk door ten laatste op hetzelfde moment als de sluiting van het aanvullend protocol over te gaan tot de sluiting van Verdrag nr. 196.

4. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

De keuze van de rechtsgrondslag voor een EU-maatregel moet berusten op objectieve gegevens die vatbaar zijn voor rechterlijke toetsing; daartoe behoren het doel en de inhoud van de maatregel 18 . Indien uit onderzoek van een maatregel van de Europese Unie blijkt dat de maatregel een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als een hoofddoel of overwegende component, terwijl het andere doel of de andere component slechts ondergeschikt is, moet de maatregel op één rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke voor het hoofddoel of de voornaamste component vereist is.

Het hoofddoel van Verdrag nr. 196 bestaat erin strafbare feiten in verband met terrorisme te introduceren. Krachtens artikel 83, lid 1, VWEU is de Unie daartoe bevoegd. De materiële rechtsgrondslag voor het ondertekenen van Verdrag nr. 196 is derhalve artikel 83, lid 1, VWEU.

In artikel 218, lid 6, VWEU is bepaald dat de Raad op voorstel van de onderhandelaar een besluit houdende sluiting van de overeenkomst vaststelt. In artikel 218, lid 6, onder a), VWEU is bepaald dat wanneer een overeenkomst gebieden betreft waarop de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, de Raad een besluit houdende sluiting van de overeenkomst vaststelt na goedkeuring door het Europees Parlement.

Verdrag nr. 196 heeft betrekking op gebieden waarop de gewone wetgevingsprocedure van toepassing is, met name het vaststellen van minimumvoorschriften met betrekking tot de definitie van strafbare feiten op het gebied van terrorisme, alsook op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken (artikel 82, artikel 83, lid 1, en artikel 87, VWEU). De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 6, onder a), VWEU.

5. TERRITORIAAL TOEPASSINGSGEBIED

Overeenkomstig Protocol nr. 22 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie is het door de Europese Unie ondertekende en uiteindelijk te sluiten Verdrag nr. 196 bindend voor en van toepassing in alle EU-lidstaten, uitgezonderd Denemarken. Overeenkomstig Protocol nr. 21 bij het Verdrag betreffende de Europese Unie is het door de Europese Unie ondertekende en uiteindelijk te sluiten Verdrag nr. 196 bindend voor en van toepassing in het Verenigd Koninkrijk voor zover deze lidstaat de Raad kennis geeft van zijn wens deel nemen aan de aanneming en toepassing van dit instrument. Ierland is gebonden door Kaderbesluit 2002/475/JBZ en neemt derhalve deel aan de vaststelling van dit besluit.