Toelichting bij COM(2018)115 - Meerjarenplan voor de visserijen die demersale bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het westelijke deel van de Middellandse Zee is een van de meest ontwikkelde subregio's van die zee op het gebied van visserij. Het is goed voor ongeveer 31 % van de totale aanlandingen (1,35 miljard EUR op een totaal van 4,76 miljard EUR) en ongeveer 19 % van de officieel aangemelde vissersvloot in de Middellandse Zee 1 .

De demersale bestanden maken weliswaar niet het grootste deel van de aanlandingen uit, maar zijn door hun hoge handelswaarde zeer gegeerd bij vissers. De demersale visserijen in de Middellandse Zee zijn uiterst complex en hebben betrekking op vele soorten vis en schaal- en schelpdieren. De belangrijkste demersale soorten die in de westelijke Middellandse Zee worden gevangen, zijn heek (Merluccius merluccius), zeebarbeel (Mullus barbatus), rode diepzeegarnaal (Aristaeomorpha foliacea), roze diepzeegarnaal (Parapenaeus longirostris), blauwrode diepzeegarnaal (Aristeus antennatus) en langoustine (Nephrops norvegicus). Het gaat om in hoge mate gemengde visserijen en sommige visbestanden verplaatsen zich binnen de territoriale wateren van meer dan een lidstaat. Het meest gebruikte vistuig voor demersale soorten zijn trawlnetten, omdat die leiden tot meer vangsten en een groter vlootvermogen, maar ook passief vistuig zoals schakel- en kieuwnetten, vallen en beugen wordt vaak ingezet.

De demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden momenteel beheerd door middel van nationale beheersplannen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad 2 (hierna de 'MedReg' genoemd). Italië heeft drie beheersplannen voor trawlers (vastgesteld in een enkel wetgevingsdocument in 2011 3 ) en Frankrijk en Spanje hebben elk één beheersplan voor trawlers (respectievelijk vastgesteld in 2013 4 en in werking getreden in 2013 5 ). Deze plannen zijn gebaseerd op controle van de input, m.a.w. een beperking van de visserijinspanning. Deze benadering omvat doorgaans maatregelen als beperkingen van het vistuig en van het aantal vismachtigingen en vergunningen, een maximumaantal visdagen en tijdelijke of definitieve stopzetting van de visserijactiviteiten. Op EU-niveau werd in 2016 een driejarig teruggooiplan 6 , 7 aangenomen tot uitvoering van de in artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 8 (de GVB-verordening) vastgestelde aanlandingsverplichting voor soorten met een minimuminstandhoudingsreferentiegrootte. Op internationaal niveau heeft de GFCM in 2009 een aanbeveling 9 vastgesteld voor een voor de visserij beperkt gebied in de Golfe du Lion (noordelijk deel van het westelijke Middellandse Zeegebied) ter bescherming van scholen paaiende vis (met name heek) en van kwetsbare diepzeehabitats. Zoals hieronder zal blijken zijn deze maatregelen niet voldoende om de instandhoudingsdoelstellingen te halen die zijn bepaald in de MedReg en in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

De meeste commerciële bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden geëxploiteerd op niveaus ver buiten de bandbreedtes voor de visserijsterfte die het mogelijk maken de maximale duurzame opbrengst (FMSY) te halen. Meer dan 80 % van de beoordeelde bestanden zijn in deze subregio namelijk overbevist 10 . Bovendien ligt de biomassa van een aantal van deze bestanden in de buurt van het grensreferentiepunt (BLIM) 11 , wat betekent dat er een grote kans is op instorting van het bestand. Heek en zeebarbeel zijn de meest overbeviste bestanden, met momenteel exploitatieniveaus die tot tienmaal de geraamde FMSY-streefdoelen bedragen. De toestand van vele andere visbestanden mag dan wel onbekend zijn, het is zeer waarschijnlijk dat zij zich in een vergelijkbare situatie bevinden. Tijdens verschillende raadplegingen in 2015 en 2016, onder meer in het kader van het 'Catania-proces', waren de belanghebbenden het er stellig over eens dat de visbestanden in de Middellandse Zee ernstig overbevist zijn. Voorts heeft de wetenschappelijke wereld op Europees en internationaal niveau herhaaldelijk benadrukt dat er dringend maatregelen moeten worden getroffen tegen het hoge niveau van overbevissing in het hele Middellandse Zeegebied.

Dit voorstel beoogt de aanpak van het hoge niveau van overbevissing en het ondoeltreffende regelgevingskader door voor het eerst een meerjarenplan op EU-niveau in te voeren. Bedoeling van dat plan is de doelstellingen van de GVB-verordening (artikel 2) in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee te verwezenlijken, meer bepaald ervoor te zorgen dat de visserijactiviteiten uit ecologisch oogpunt langdurig duurzaam zijn en worden beheerd op een manier die voordelen bewerkstelligt op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid. Het plan zal ook bijdragen tot de uitvoering van de aanlandingsverplichting en tot een geregionaliseerde benadering, waarbij de betrokken lidstaten zouden worden betrokken bij de uitwerking van de beheersmaatregelen.

In de GVB-verordening is een algemeen kader vastgesteld en is bepaald in welke gevallen de Raad en het Europees Parlement meerjarenplannen moeten vaststellen; meer bepaald:

–zijn in artikel 9 de beginselen en doelstellingen van de meerjarenplannen vastgesteld. Met name moeten instandhoudingsmaatregelen worden genomen om de visbestanden boven een niveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren, te brengen en te behouden;

–wordt in artikel 10 beschreven wat de inhoud van de meerjarenplannen dient te zijn. Kwantificeerbare streefdoelen die overeenstemmen met de maximale duurzame opbrengst, worden uitgedrukt als FMSY-bandbreedtes. Deze bieden enige flexibiliteit om rekening te houden met de gemengde visserijen en zorgen voor meer consistentie bij de vaststelling van beheersmaatregelen voor de verschillende bestanden, aangezien zij voorzien in een zekere speelruimte. De streefdoelen moeten worden aangevuld met vrijwaringsmaatregelen die zijn gekoppeld aan preventieve referentiepunten en grensreferentiepunten voor instandhouding;

–is in artikel 15 bepaald dat in de plannen nader moet worden omschreven op welke manier aan de aanlandingsverplichting zal worden voldaan, waaronder: bijzondere bepalingen inzake de visserijen of soorten die onder de aanlandingsverplichting vallen; vrijstellingen, met inbegrip van de-minimisvrijstellingen van ten hoogste 5 % van de totale jaarlijkse vangsten van alle soorten waarvoor de verplichting van toepassing is; bepalingen inzake het documenteren van vangsten; in voorkomende gevallen het vaststellen van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten; en

–is in artikel 18 een kader voor regionale samenwerking op het gebied van instandhoudingsmaatregelen vastgesteld. Lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer kunnen gezamenlijke aanbevelingen indienen voor bepaalde maatregelen die de Commissie moet nemen wanneer zij gemachtigd is om uitvoeringshandelingen of gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in een meerjarenplan opgenomen doelstellingen te verwezenlijken. Het plan voorziet in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen voor bepaalde bestanden.

In deel 5 worden de specifieke bepalingen van het meerjarenplan toegelicht.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel voor een meerjarenplan voor de visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee is in overeenstemming met de GVB-verordening en met voorgaande meerjarenplannen voor kabeljauw, haring en sprot in de Oostzee 12 , demersale bestanden in de Noordzee 13 en kleine pelagische soorten in de Adriatische Zee 14 .

In de MedReg zijn technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld, zoals minimummaaswijdten, minimumafstanden en -diepten voor het gebruik van vistuigen en minimummaten bij aanlanding. Veel van die maatregelen zullen worden vervangen als het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen 15 wordt aangenomen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel en de doelstellingen ervan zijn in overeenstemming met andere beleidsterreinen van de Unie, met name het milieubeleid, zoals de kaderrichtlijn mariene strategie 16 en de doelstelling om tegen 2020 een goede milieutoestand van de mariene wateren in de EU te bereiken.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit

Het voorstel heeft betrekking op de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee en valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Europese Unie. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aangezien zij passend en noodzakelijk zijn en de nagestreefde beleidsdoelstellingen niet kunnen worden bereikt met andere maatregelen die minder restrictief zijn.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

In 2016 en 2017 werd uitgebreid overleg gepleegd met de belanghebbenden. Dat overleg was bedoeld om: i) de belanghebbenden bewust te maken van de alarmerende situatie waarin de meeste visbestanden in de Middellandse Zee zich bevinden; ii) overeenstemming te bereiken over de noodzaak om dringend actie te ondernemen op nationaal, internationaal en EU-niveau; en iii) van zoveel mogelijk belanghebbenden feedback en standpunten te verzamelen over de beste manieren om de situatie aan te pakken.

Eenvoudigheidshalve hebben we de overlegactiviteiten ingedeeld in drie contexten: de adviesraad voor de Middellandse Zee, het 'Catania-proces' en de openbare raadpleging.

2.

Adviesraad voor de Middellandse Zee (MEDAC)


De MEDAC is de meest representatieve organisatie van belanghebbenden uit de visserijsector voor het Middellandse Zeegebied. Alle bij dit initiatief betrokken partijen zijn er vertegenwoordigd: de visserijsector (met inbegrip van kleinschalige visserijen), vakbonden en andere belangengroepen, zoals milieuorganisaties, consumentenorganisaties en verenigingen voor sport- of recreatievisserij die actief zijn in het Middellandse Zeegebied en onder het GVB vallen.

In 2017 heeft de MEDAC vier specifieke vergaderingen over het meerjarenplan gehouden, met deelname van vertegenwoordigers van de sector, visserijinstanties van de lidstaten, de wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap, het Europees Bureau voor visserijcontrole en DG MARE. Deze werkzaamheden hebben geleid tot de vaststelling van een advies in november 2017 17 . De meeste door de MEDAC aanbevolen elementen zijn opgenomen in het voorstel, namelijk:

–de reikwijdte ervan op het vlak van geografisch toepassingsgebied, bestanden en vistuig (ook voor de recreatievisserij);

–de benutting van vangstmogelijkheden op basis van beperkingen van de visserijinspanning (uitgedrukt in zeedagen/vaartuigen per dag) in overeenstemming met het wetenschappelijk advies;

–de uitbreiding van het verbod op gesleept bodemvistuig van 50 m naar een passende diepte met het oog op een betere bescherming van essentiële vishabitats onder de kust;

–de toepassing van gebieds- of tijdsgebonden sluitingen ter bescherming van paai- en kraamgebieden;

–actualisering van de minimummaten bij aanlanding voor soorten die zijn vermeld in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 1967/2006 van de Raad.

Twee elementen (de invoering van elektronische monitoringsystemen voor alle vaartuigen die onder het meerjarenplan vallen en aanvullende steun uit het EFMZV) zijn niet overgenomen in het voorstel, omdat grensoverschrijdende rechtskaders beter geschikt werden geacht.

Het 'Catania-proces'

De deelnemers aan de vergadering op hoog niveau die in februari 2016 het 'Catania-proces' inleidde, erkenden dat vooruitgang was geboekt op het vlak van wetenschappelijk advies, intergouvernementele samenwerking via de GFCM en (in mindere mate) de vaststelling van beheersmaatregelen voor bepaalde visbestanden. Anderzijds werd opgemerkt dat dit niet had geleid tot een verbetering in de toestand van de visbestanden. In de Middellandse Zee wordt 90 % van de beoordeelde commerciële visbestanden ver boven de biologisch veilige grenzen bevist, terwijl de toestand van veel bestanden nog steeds onbekend is. Daarom hebben de deelnemers unaniem gepleit voor een hernieuwd engagement voor specifieke maatregelen tot herstel van de visserij in de Middellandse Zee.

Deze politieke dynamiek heeft de directeuren Visserij van de acht mediterrane lidstaten ertoe aangezet om in juni 2016 een vergadering te houden om verder te gaan dan de algemene toezeggingen op papier en ervoor te zorgen dat de EU concrete maatregelen neemt om haar verantwoordelijkheden na te komen. Ook hebben ze prioritaire gebieden voor aanvullende nationale maatregelen bepaald. Wat het westelijke deel van de Middellandse Zee betreft, hebben Frankrijk en Spanje voorgesteld een gezamenlijke gebieds- en tijdsgebonden sluiting in de Golfe du Lion vast te stellen om de visserijinspanning te beperken en de selectiviteit voor heek te verbeteren.

Het raadplegingsproces werd in maart 2017 afgerond met de ondertekening van een ministeriële verklaring inzake de duurzaamheid van de visserij in de Middellandse Zee 18 . In die verklaring is een nieuw strategisch kader voor visserijbeheer in de regio vastgesteld, evenals een reeks van vijf maatregelen met meetbare resultaten voor de komende 10 jaar. Dit initiatief maakt deel uit van de actie die op EU-niveau wordt ondernomen om de visbestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee weer op een duurzaam niveau te brengen.

3.

Openbare raadpleging


Van 30 mei tot 30 september 2016 hield DG MARE een online openbare raadpleging over een meerjarenplan voor de visserijen op demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee. De algemene doelstelling was feedback en standpunten van belanghebbenden te verzamelen, vooral in de eerste ontwerpfase.

De respondenten werd gevraagd een vragenlijst in te vullen met open en gesloten vragen, waarvan zes betrekking hadden op henzelf en achttien op de biologische, technische en sociaaleconomische aspecten van de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied. Tot de onderwerpen behoorden onder meer de perceptie van het probleem, de beheersopties en de werkingssfeer en inhoud van een eventueel meerjarenplan.

De belangrijkste bevindingen 19 waren de volgende:

(1)De meeste respondenten waren het erover eens dat het bestaande beheerskader (d.w.z. nationale beheersplannen uit hoofde van de MedReg) niet toereikend was om te voldoen aan de GVB-doelstellingen. Voorts meende 67 % dat een aanvulling van het bestaande kader met kortetermijnmaatregelen op nationaal of EU-niveau niet zou volstaan om aan de doelstellingen te voldoen.

(2)De meeste respondenten waren van mening dat het huidige beheerskader in veel opzichten gebrekkig was toegepast, met verschillen tussen de landen en de vissersvloten. Twee belangrijke factoren hadden bijgedragen tot de ondoeltreffendheid ervan: i) het feit dat belanghebbenden (met inbegrip van de visserijsector) onvoldoende werden betrokken bij het opstellen van de maatregelen; en ii) een gebrek aan doeltreffende controles.

(3)De meeste respondenten beschouwden een EU-meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied als de beste oplossing op de lange termijn. Deze benadering was gerechtvaardigd vanwege de gemengde aard van de visserijen, het aantal betrokken lidstaten en de interacties tussen de verschillende soorten vistuig en soorten visserijen.

(4)Een grote meerderheid stond achter de opneming van de volgende doelstellingen in het meerjarenplan: i) het bereiken van de maximale duurzame opbrengst; ii) het vaststellen van een doeltreffend en transparant beheerskader; iii) het versterken van controle-, monitoring- en bewakingssystemen; en iv) het waarborgen van de sociaaleconomische stabiliteit van de visserijsector.

(5)Bij de openbare raadpleging werd ook ingegaan op de mogelijkheid om op zoek te gaan naar alternatieve maatregelen voor de mediterrane demersale visserijen, zoals de vaststelling van TAC's. Ngo's en een aantal burgers waren daarvoor te vinden. Geen enkele vissersvereniging of overheidsdienst steunde de optie van de TAC's echter, verwijzend naar de complexiteit van de uitvoering van TAC's in de gemengde visserijen.

(6)Nagenoeg alle respondenten waren voorstander van een combinatie van een inspanningsregeling en technische instandhoudingsmaatregelen als de beste manier om de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied te beheren. De maatregelen die de meeste steun genoten, waren gebieds- en tijdsgebonden sluitingen, technische wijzigingen om de selectiviteit te verbeteren, minimuminstandhoudingsreferentiegrootten en regelingen voor gezamenlijk beheer.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De wetenschappelijke en technische aspecten van dit initiatief werden in eerste instantie aangepakt door het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), DG MARE en de waarnemingspost voor de Europese markt voor visserij- en aquacultuurproducten (Eumofa). Twee WTECV-deskundigenwerkgroepen zijn in 2015 en 2016 bijeengekomen met het oog op een biologische beoordeling van de beleidsopties en advies over verscheidene aspecten van het meerjarenplan. In 2017 hebben de diensten van de Commissie de betrokken belanghebbenden in kaart gebracht en een sociaaleconomische analyse gemaakt. Eumofa verstrekte aanvullende gegevens over de marktdynamiek in het westelijke deel van de Middellandse Zee.

De beoordeling van de toestand van de demersale bestanden in het westelijke Middellandse Zeegebied is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het WTECV en het wetenschappelijk adviescomité van de GFCM.

Daarnaast zijn er twee studies verwerkt in dit initiatief:

–een retrospectieve evaluatie van de MedReg 20 werd gebruikt voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van de verordening door de lidstaten en om te beoordelen in welke mate de verordening bevorderlijk was voor de verwezenlijking van de GVB-doelstellingen. De casestudy over de Golfe du Lion was cruciaal om de aard van het probleem te bepalen; en

–een diepgaande analyse van de beheersplannen van de lidstaten door het WTECV 21 , 22 heeft bijgedragen tot de omschrijving van het probleem, met name wat betreft de redenen waarom de plannen ontoereikend werden geacht om uiterlijk in 2020 een duurzame visserij te bereiken.

Extra ondersteunend materiaal werd verzameld via onderzoek van wetenschappelijke publicaties, technische verslagen en boeken.

Effectbeoordeling

Overeenkomstig de richtsnoeren voor betere regelgeving heeft de Commissie een effectbeoordeling opgesteld, waarbij zij alle nodige elementen ter ondersteuning van dit initiatief heeft verzameld en geanalyseerd. In dat verband is zij nagegaan of er een probleem bestond, heeft zij de voornaamste beleidsopties uitgestippeld en de mogelijke sociale, economische en milieu-effecten van elke optie onderzocht.

De demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee hebben te kampen met twee belangrijke problemen: het hoge niveau van overbevissing en het ondoeltreffende regelgevingskader. De belangrijkste oorzaak van de overbevissing bleek de overmatige benutting van de vangstcapaciteit (d.w.z. te veel vaartuigen en een te grote visserijinspanning). Tegelijkertijd is het huidige regelgevingskader ondoeltreffend door het beperkte toepassingsgebied ervan, de trage en gebrekkige uitvoering en een gebrek aan betrokkenheid van belanghebbenden. Deze problemen hebben rechtstreeks of indirect geleid tot de alarmerende situatie waarin de demersale bestanden zich bevinden (nl. meer dan 80 % van de beoordeelde bestanden overbevist en een aantal ervan met een zeer lage biomassa, en dus een grote kans op instorting van het bestand), sociaaleconomische gevolgen voor de vissers en de visserijsector, en gevolgen voor het mariene milieu.

Het zijn vooral de EU-vloten uit Frankrijk, Italië en Spanje die met deze problemen worden geconfronteerd. Volgens gegevens die zijn aangemeld binnen het EU-kader voor de verzameling van visserijgegevens, zouden ongeveer 13 000 vaartuigen gevolgen ondervinden van het initiatief 23 . Ongeveer 76 % daarvan zijn Italiaans, 15 % Spaans en 9 % Frans. De kleinste vlootsegmenten zijn grotendeels vaartuigen met passief tuig en vaartuigen voor de beugvisserij (bijna 10 400 vaartuigen die samen ongeveer 1 500 ton vangen) en de grootste vlootsegmenten zijn voornamelijk bodemtrawlers (bijna 2 800 vaartuigen met een totale vangst van ongeveer 13 500 ton). De grote meerderheid van de visserijbedrijven zijn micro-ondernemingen (gemiddeld 89 % van de ondernemingen heeft slechts één vaartuig).

Tegen deze achtergrond werden drie beleidsopties in overweging genomen:

–optie 1: geen beleidswijziging of status quo (m.a.w. het bestaande regelgevingskader blijft van toepassing) – gebruikt als referentie waarmee de andere opties worden vergeleken;

–optie 2: wijziging van het bestaande beheerskader – de nationale beheersplannen worden herzien om de GVB-doelstellingen in aanmerking te nemen, voornamelijk door middel van: wijzigingen van de huidige reikwijdte van de plannen (op het gebied van visbestanden, visserijen en geografisch gebied); nieuwe instandhoudingsdoelstellingen zoals de maximale duurzame opbrengst; kwantificeerbare streefdoelen en tijdschema's; en nieuwe vrijwaringsmaatregelen; en

–optie 3: vaststelling van een meerjarenplan op EU-niveau – doel is te zorgen voor een gestroomlijnd en geïntegreerd regelgevingskader op EU-niveau voor de EU-vissersvloten die in het westelijke deel van de Middellandse Zee op demersale soorten vissen.

Rekening houdend met alle bewijsmateriaal dat is verzameld en geanalyseerd in het kader van de effectbeoordeling, gaat de voorkeur uit naar optie 3: een meerjarenplan op EU-niveau. De redenen hiervoor zijn de volgende:

(1)Het meerjarenplan zou meer positieve milieueffecten hebben. De kans om de streefdoelen voor visserijsterfte voor alle bestanden te halen zou met name ongeveer 36 % bedragen. De resultaten voor deze indicator blijven weliswaar laag en ver onder de MDO-doelstelling, maar beter dan in het geval van optie 1 (0 %) en optie 2 (28 %).

(2)Ongeveer 70 % van de beoordeelde bestanden zou zich herstellen tot paaibiomassaniveaus boven het preventieve referentiepunt (BPA), tegenover 5 % voor optie 1 en 72 % voor optie 2. Het plan zou ook vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa invoeren. Daarvoor zouden vooraf gedefinieerde maatregelen nodig zijn met het oog op het herstel van bestanden die zich buiten de biologisch veilige grenzen bevinden. Dit zou de kans op het behoud van duurzame biomassaniveaus vergroten. Bovendien is het behalen van de FMSY-doelstelling in het kader van optie 2 per definitie risicovoller dan in het kader van het plan, en wel om 2 redenen: i) er dienen veel meer voorwaarden te worden vervuld om tot een doeltreffend beheerskader te komen (bv. meer samenwerking, harmonisatie en coördinatie tussen lidstaten); en ii) zelfs indien het huidige kader wordt gewijzigd, is er geen enkele garantie dat er een eind zal komen aan de gebrekkige uitvoering die tot nog toe werd geconstateerd.

(3)Het plan brengt tijdelijk hogere kosten op het vlak van werkgelegenheid en rentabiliteit teweeg als gevolg van de vermindering van de visserijinspanning, maar de sociaaleconomische prestaties van alle vloten zullen tegen 2025 naar verwachting verbeteren (tegen die tijd zal slechts 1 vloot financiële risico's lopen, tegenover 9 vlootsegmenten bij optie 1 en 4 bij optie 2).

(4)In vergelijking met de huidige nationale beheersplannen zou een meerjarenplan gestroomlijnd zijn (een enkel regelgevingskader), stabiel (opgesteld vanuit een langetermijnperspectief) en transparant (de drie betrokken lidstaten zouden de visserijsterfte gezamenlijk tot duurzame niveaus brengen).

(5)Meerjarenplannen zijn meer in overeenstemming met het hervormde GVB, met name artikel 2, aangezien zij het instrument bij uitstek zijn voor het beheer van een duurzame exploitatie van de visbestanden.

Tot slot is bij de brede raadpleging gebleken dat de meeste belanghebbenden (overheidsinstanties, visserijsector, ngo's en het brede publiek) een EU-meerjarenplan als de beste optie zien om de demersale visserijen in het westelijke Middellandse Zeegebied te beheren.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit voorstel is geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit) van de Commissie, maar zou toch een eenvoudiger, stabieler en transparanter beheerskader invoeren. Na een overgangsperiode kan vereenvoudiging worden verwacht, aangezien het meerjarenplan in de plaats zou komen van bepalingen die momenteel verspreid zijn over nationale beheersplannen en zou zorgen voor samenhang tussen de verschillende beheersinstrumenten die voor deze visserij worden gehanteerd.

Het voorstel zou ook voorzien in een duidelijker systeem om wetenschappelijk advies om te zetten in beheersmaatregelen. Wetenschappers zouden jaarlijks advies verstrekken, onder meer wat betreft de beperkingen van de visserijinspanning met het oog op duurzame bevissingsniveaus, wat vervolgens zou worden vertaald in een jaarlijks voorstel van de Commissie voor een verordening inzake vangstmogelijkheden.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Geen

1.

Gevolgen voor de begroting



5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De monitoring van sommige effecten van de beheersmaatregelen maakt deel uit van de vaste werkzaamheden in verband met de uitvoering van het GVB. De gegevens die nodig zijn voor de monitoring van de sociaaleconomische en milieueffecten van het voorstel, worden reeds door de lidstaten verzameld in het kader van de EU-regelgeving inzake gegevensverzameling. Het WTECV verstrekt reeds wetenschappelijk advies over de betrokken demersale bestanden (heek, zeebarbeel, blauwrode diepzeegarnaal, roze diepzeegarnaal, rode diepzeegarnaal en langoustine). De effecten op de markt zullen worden gemonitord via de waarnemingspost voor de Europese markt voor visserij- en aquacultuurproducten (Eumofa).

Krachtens artikel 10, lid 3, van de GVB-verordening moet in een meerjarenplan worden bepaald dat het, met name in het licht van gewijzigd wetenschappelijk advies, moet worden onderworpen aan een eerste evaluatie achteraf, en vervolgens ook aan latere evaluaties. Het WTECV zou het plan en de impact ervan vijf jaar na de inwerkingtreding ervan beoordelen. De Commissie zou vervolgens verslag uitbrengen bij het Europees Parlement en de Raad. Een vroegere evaluatie is niet haalbaar, gezien de aanzienlijke tijdspanne tussen de uitvoering van het plan en het ogenblik waarop de voor de evaluatie vereiste gegevens beschikbaar zouden zijn. Het periodieke karakter van de evaluatie belet de wetgevers echter niet het plan te wijzigen in het licht van wetenschappelijke, politieke of sociaaleconomische ontwikkelingen.

Toelichtende stukken

Niet van toepassing.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

De voornaamste elementen van het plan, overeenkomstig de bepalingen inzake de beginselen, doelstellingen en inhoud van de meerjarenplannen (artikelen 9 en 10 van de GVB-verordening) zijn:

–reikwijdte: het voorstel is van toepassing op de visserijbepalende bestanden van de demersale visserijen (nl. heek, zeebarbeel, roze diepzeegarnaal, blauwrode diepzeegarnaal, rode diepzeegarnaal en langoustine), de bijvangstbestanden en andere demersale bestanden waarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. Het is eveneens van toepassing op commerciële en recreatievisserijen die deze bestanden exploiteren in het westelijke deel van de Middellandse Zee (GFCM-deelgebieden 1, 2, 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11);

–doelstellingen: de doelstellingen van het voorstel zijn bij te dragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 2 van de GVB-verordening, met name het bereiken van de maximale duurzame opbrengst en de toepassing van de voorzorgsbenadering en van de ecosysteemgerichte benadering. Tevens zal het voorstel de uitvoering van de aanlandingsverplichting vergemakkelijken;

–kwantificeerbare streefdoelen: de voorgestelde streefdoelen voor visserijsterfte zijn FMSY-bandbreedtes, uitgedrukt in paaibiomassa, die uiterlijk in 2020 moeten worden gehaald. Deze bandbreedtes zouden het mogelijk maken de betrokken bestanden op een op MDO-gerichte wijze te beheren en zouden tegelijkertijd enige flexibiliteit bieden voor de gemengde visserijen;

–instandhoudingsreferentiepunten: de voorgestelde instandhoudingsreferentiepunten, uitgedrukt in paaibiomassa, zijn in overeenstemming met het wetenschappelijk advies voor de Middellandse Zee. Voor elk bestand wordt in het voorstel een grensreferentiepunt (of grens voor biomassa, BLIM) ingevoerd – het punt waarop het bestand een ernstig risico op instorting loopt – evenals een preventief referentiepunt (of voorzorgsniveau van de biomassa, BPA) als veiligheidsmarge;

–vrijwarings- en herstelmaatregelen: het voorstel voorziet in vrijwaringsmaatregelen zodat een bestand zich kan herstellen wanneer het preventieve referentiepunt of het grensreferentiepunt wordt overschreden. Het kan daarbij gaan om uiteenlopende maatregelen, waaronder noodmaatregelen van de lidstaat of de Commissie;

–visserijinspanningsregeling: het voorstel voorziet in een visserijinspanningsregeling op EU-niveau voor alle trawls in de in bijlage I vermelde gebieden en lengteklassen van vaartuigen. De Raad zal elk jaar op basis van wetenschappelijk advies een besluit nemen over de maximaal toegestane visserijinspanning (aantal visdagen) per lidstaat voor elke inspanningsgroep. Voorts voorziet het voorstel, overeenkomstig het wetenschappelijk advies, in een aanzienlijke verlaging van de visserijinspanning in het eerste jaar van uitvoering;

–gesloten gebieden: als aanvullende maatregel wordt in het voorstel een gebieds- en tijdsgebonden sluiting vastgesteld waarbij elk jaar van 1 mei tot en met 31 juli niet met trawls mag worden gevist binnen het gebied bepaald door de dieptelijn van 100 m. Zo zou het kustgebied enkel toegankelijk zijn voor selectiever vistuig ter bescherming van kraamgebieden en kwetsbare habitats, en zou de sociale duurzaamheid van de kleinschalige visserijen verbeteren. Gezien het sociaaleconomische belang en de dringende noodzaak om de hoge visserijsterfte voor heek terug te dringen, wordt via regionalisering de sluiting van extra gebieden bevorderd ter bescherming van paaiende exemplaren van heek;

–aanlandingsverplichting: het voorstel bevat nadere bepalingen over de uitvoering van de aanlandingsverplichting op de lange termijn. Het bevat met name bepalingen inzake regionalisering om vrijstellingen voor soorten met een aangetoonde hoge overlevingskans en de-minimisvrijstellingen uit te breiden en/of te wijzigen;

–regionale samenwerking: het voorstel voorziet in regionale samenwerking tussen lidstaten bij het vaststellen van bepalingen inzake de aanlandingsverplichting en specifieke instandhoudingsmaatregelen, waaronder technische maatregelen, voor bepaalde bestanden;

–monitoring en evaluatie: het voorstel voert wetenschappelijke monitoring in om de vorderingen bij het verwezenlijken van de maximale duurzame opbrengst te beoordelen voor de visserijbepalende bestanden van de demersale visserijen en waar mogelijk de bijvangstbestanden. Dit is van essentieel belang in het Middellandse Zeegebied, aangezien de bestanden waarop het plan betrekking heeft, op die manier regelmatig zullen worden geëvalueerd. Het plan zelf moet worden geëvalueerd na vijf jaar uitvoering.