Toelichting bij JOIN(2018)11 - Sluiting van de strategische partnerschapsovereenkomst met Japan

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL


De Raad heeft op 29 november 2012 een besluit vastgesteld waarbij de Europese Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid worden gemachtigd om te onderhandelen over een kaderovereenkomst tussen de Europese Unie en haar lidstaten, enerzijds, en Japan, anderzijds. De onderhandelingen vatten aan in april 2013 en werden in april 2018 afgesloten.

De onderhandelingen werden gevoerd in overleg met de Groep Azië en de Stille Oceaan (COASI), die was aangewezen als adviescomité. Het Europees Parlement werd tijdens de onderhandelingen regelmatig op de hoogte gehouden.

Na de vaststelling van het besluit van de Raad betreffende de ondertekening en voorlopige toepassing van de strategische partnerschapsovereenkomst op [...] werd de overeenkomst op [...] ondertekend.

De hoge vertegenwoordiger en de Commissie zijn van oordeel dat de door de Raad in zijn onderhandelingsrichtsnoeren voor de overeenkomst vastgestelde doelstellingen zijn bereikt en dat de overeenkomst kan worden ingediend voor sluiting. Dit voorstel vormt het rechtsinstrument voor de sluiting van de overeenkomst.


Inhoudsopgave

  1. Doel
  2. Rechtsgrondslag

1.

Doel


EN INHOUD VAN DE OVEREENKOMST

De EU en Japan hebben een geschiedenis van uitgebreide politieke, economische en sectorale samenwerking, die mettertijd is geëvolueerd. Voortbouwend op gedeelde fundamentele waarden heeft de EU in 2001 met Japan een strategisch partnerschap vastgesteld.

De strategische partnerschapsovereenkomst is de allereerste bilaterale kaderovereenkomst tussen de EU en Japan. De overeenkomst versterkt in grote mate het algemene partnerschap door het stimuleren van politieke en sectorale samenwerking en gezamenlijke acties met betrekking tot kwesties van gemeenschappelijk belang, met inbegrip van regionale en mondiale vraagstukken. De overeenkomst zal voorzien in een rechtsgrondslag voor het versterken van zowel de bilaterale samenwerking als de samenwerking in internationale en regionale organisaties en fora. De overeenkomst zal bijdragen aan de bevordering van gedeelde waarden en beginselen, in het bijzonder de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden.

De overeenkomst zal fungeren als platform voor nauwere samenwerking en dialoog over een breed spectrum van bilaterale, regionale en multilaterale vraagstukken. De overeenkomst versterkt de politieke, economische en sectorale samenwerking op een breed spectrum van beleidsgebieden, zoals klimaatverandering, onderzoek en innovatie, maritieme zaken, onderwijs, cultuur, migratie en de bestrijding van terrorisme, de georganiseerde misdaad en cybercriminaliteit. In de overeenkomst wordt de verbintenis van de partijen herhaald om de internationale vrede en veiligheid te waarborgen door de verspreiding van massavernietigingswapens te voorkomen en maatregelen te nemen om de illegale handel in handvuurwapens en lichte wapens aan te pakken.

Bij de overeenkomst wordt een gemengd comité opgericht dat tot doel heeft het algemene partnerschap te coördineren dat op deze overeenkomst voortbouwt.

De overeenkomst voorziet in de mogelijkheid om de toepassing ervan op te schorten indien essentiële onderdelen van de overeenkomst worden geschonden, nl. de mensenrechtenclausule (artikel 2, lid 1, van de overeenkomst) en de non-proliferatieclausule (artikel 5, lid 1, van de overeenkomst). Daarnaast nemen de partijen er nota van dat een partij in dergelijke gevallen andere passende maatregelen buiten het kader van deze overeenkomst kan nemen met inachtneming van het internationaal recht.

De strategische partnerschapsovereenkomst en de economische partnerschapsovereenkomst maken deel uit van één onderhandelingscontext en tussen beide bestaat een duidelijk juridisch verband. Beide overeenkomsten zullen naar verwachting tastbare voordelen en kansen bieden voor de bevolking van de EU en Japan.


2.

Rechtsgrondslag


VAN HET VOORGESTELDE BESLUIT


3.1. Materiële rechtsgrondslag


Wanneer sprake is van een maatregel die tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten heeft, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, en waarop aldus verschillende bepalingen van het Verdrag toepasselijk zijn, heeft het Europese Hof van Justitie geoordeeld 1 dat die maatregel bij wijze van uitzondering op de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen dient te worden gebaseerd, tenzij de procedures die voor de twee rechtsgrondslagen zijn voorgeschreven, onverenigbaar zijn.


De overeenkomst heeft doelstellingen en bevat componenten op het gebied van i) samenwerking inzake het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) en ii) economische, financiële en technische samenwerking met derde landen. Deze aspecten van de overeenkomst zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.


De rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit dient derhalve artikel 37 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en artikel 212 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te omvatten.


3.2. Procedurele rechtsgrondslag


Krachtens artikel 218, lid 6, VWEU, stelt de Raad op voorstel van de onderhandelaar een besluit tot sluiting van de overeenkomst vast.


In artikel 218, lid 6, onder a), VWEU, is bepaald dat de Raad voor overeenkomsten die door de instelling van samenwerkingsprocedures een institutioneel kader scheppen, een besluit tot sluiting van de overeenkomst vaststelt, na goedkeuring door het Europees Parlement.

De strategische partnerschapsovereenkomst schept een institutioneel kader door de instelling van samenwerkingsprocedures, met name een gemengd comité dat tot doel heeft het algemene partnerschap te coördineren dat op deze overeenkomst voortbouwt.


Daarnaast is in de tweede alinea van artikel 218, lid 8, VWEU, bepaald dat de Raad met eenparigheid van stemmen besluit wanneer de overeenkomst een gebied betreft waarop rechtshandelingen van de Unie met eenparigheid van stemmen worden vastgesteld. Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid is een terrein waarop besluiten van de Unie met eenparigheid van stemmen dienen te worden vastgesteld.


3.3. Conclusie


De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit dient derhalve artikel 37, VEU en artikel 212, VWEU, te omvatten, in samenhang met artikel 218, lid 5, VWEU, en artikel 218, lid 8, tweede alinea, VWEU. Er zijn geen aanvullende bepalingen vereist als rechtsgrondslag 2 .


4. NOODZAAK VAN HET VOORGESTELDE BESLUIT


In artikel 216, VWEU, is bepaald dat de Unie een overeenkomst met een of meer derde

landen kan sluiten wanneer de Verdragen daarin voorzien of wanneer dit nodig is om i) in het kader van het beleid van de Unie, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, of ii) wanneer daarin bij een juridisch bindende handeling van de Unie is voorzien, of iii) wanneer zulks gevolgen kan hebben voor gemeenschappelijke regels of de strekking daarvan kan wijzigen.


De Verdragen voorzien in de sluiting van overeenkomsten zoals de strategische partnerschapsovereenkomst, met name in artikel 37, VEU en artikel 212, VWEU. Bovendien is het sluiten van een strategische partnerschapsovereenkomst nodig om, in het kader van het GBVB en de economische, financiële en technische samenwerking met derde landen, een van de in de Verdragen bepaalde doelstellingen te verwezenlijken, Dit omvat doelstellingen op het gebied van: de mensenrechten, non-proliferatie van massavernietigingswapens, bestrijding van terrorisme, corruptie en georganiseerde misdaad, migratie, milieu, energie, klimaatverandering, vervoer, werkgelegenheid en sociale zaken, onderwijs en landbouw. De strategische partnerschapsovereenkomst tilt het partnerschap en de samenwerking naar een meer strategisch niveau.