Toelichting bij COM(2018)676 - Vaststelling, voor 2019 en 2020, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Diepzeebestanden zijn bestanden die worden bevist in wateren buiten de voornaamste visgronden op het continentaal plat. Zij komen voor op de continentale hellingen of in de nabijheid van onderzeese bergen.

De Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) brengt elke twee jaar een onderzoek uit over de biologische situatie van de diepzeebestanden. Het meest recente ICES-advies dateert van 7 juni 2018 1 . Uit het advies van de ICES blijkt dat de visserijdruk op sommige diepzeebestanden die in dit voorstel zijn opgenomen, nog steeds te hoog is en dat om de duurzaamheid van die bestanden te verzekeren, de desbetreffende vangstmogelijkheden verder moeten worden verlaagd totdat de ontwikkeling van de bestanden een positieve trend te zien geeft. Dit vormt de basis voor de vastlegging van de vangstmogelijkheden voor diepzeesoorten overeenkomstig het beginsel in artikel 3, onder c), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, waar is bepaald dat wetenschappelijk advies een van de leidraden moet zijn bij de besluitvorming in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Algemene context



Vissen op diepzeesoorten wordt in de EU sinds 2003 gereglementeerd aan de hand van de totale toegestane vangsten ("total allowable catches" of TAC’s) per soort en per gebied, en in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan aan de hand van de maximale toegestane visserijcapaciteit. Voor 2017 en 2018 zijn de totale toegestane vangsten voor bepaalde diepzeesoorten vastgesteld in Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad tot vaststelling, voor 2017 en 2018, van de vangstmogelijkheden voor vissersvaartuigen van de Unie voor bepaalde bestanden van diepzeevissen 2 .

De vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden is een exclusieve bevoegdheid van de Unie. De verplichtingen inzake de duurzame exploitatie van de levende aquatische hulpbronnen zijn vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Met name krachtens lid 2 van dat artikel 2 moet een voorzorgsbenadering van het visserijbeheer worden toegepast (als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van die verordening) en dient het gemeenschappelijk visserijbeleid erop gericht te zijn de visbestanden op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (MSY) te brengen en te houden. Krachtens artikel 16, lid 4, van die verordening moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 2, lid 2, bedoelde doelstellingen.

Voorts moeten de vangstmogelijkheden voor de diepzeevisserij worden vastgesteld in overeenstemming met de internationale overeenkomsten, onder meer de overeenkomst van de Verenigde Naties van 1995 betreffende de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende bestanden en bestanden van over grote afstanden trekkende soorten (hierna de 'VN-visbestandenovereenkomst van 1995' genoemd). Met name is voorzichtigheid geboden wanneer de informatie onzeker, onbetrouwbaar of niet adequaat is. Op grond van artikel 6, lid 2, van de VN-visbestandenovereenkomst van 1995 mag het ontbreken van adequate wetenschappelijke informatie niet worden gebruikt als reden om instandhoudings- en beheersmaatregelen uit te stellen of achterwege te laten. De voorgestelde TAC's stroken ook met de internationale richtsnoeren voor het beheer van de diepzeevisserij op volle zee die in 2008 door de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO) zijn vastgesteld en in verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN zijn bevestigd (de resoluties 61/105 van 2007, 64/72 van 2009 en 70/235 van 2015).

Weliswaar wordt een aantal diepzeebestanden ook door andere visserijlanden bevist, met name Noorwegen, IJsland, de Faeröer, Rusland en Marokko, en moet ernaar worden gestreefd om tot een overeenkomst over geharmoniseerde beheersmaatregelen te komen met die landen of, voor zover de bestanden in de internationale wateren leven, in het kader van de Visserijcommissie voor het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (NEAFC), maar in afwachting van dergelijke overeenkomsten zijn unilaterale maatregelen voor vaartuigen van de Europese Unie nodig.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied



De bestaande bepalingen op het gebied van het voorstel zijn vastgesteld in Verordening (EU) 2016/2285 van de Raad en zijn geldig tot en met 31 december 2018. Voorts zijn bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan vastgesteld in Verordening (EU) 2016/2336 van het Europees Parlement en de Raad.

Het Europees Parlement en de Raad bespreken momenteel een voorstel voor een meerjarenplan voor de westelijke wateren dat sommige onder deze verordening vallende bestanden bestrijkt.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

De voorgestelde maatregelen zijn ontworpen in overeenstemming met de doelstellingen en regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en stroken met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling, met name Verordening (EU) 2016/2336, tot vaststelling van bijzondere voorwaarden voor de visserij op diepzeebestanden in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.

1.

Rechtsgrondslag


, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Conform artikel 43, lid 3, VWEU stelt de Raad op voorstel van de Commissie de maatregelen vast 'voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden'. Het onderhavige voorstel beperkt zich tot de vaststelling en de verdeling van vangstmogelijkheden en voorwaarden die functioneel verbonden zijn met het gebruik van die vangstmogelijkheden.

In dit voorstel worden door middel van een verordening van de Raad vangstbeperkingen voor de vissersvloten van de Unie vastgesteld wat betreft de commercieel belangrijkste diepzeesoorten in de wateren van de Unie en de internationale wateren van het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan, met als doel de met het gemeenschappelijk visserijbeleid beoogde totstandbrenging van een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te verwezenlijken. Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie op grond van artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.


Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Gezien artikel 16, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 staat het de lidstaten vrij om vangstmogelijkheden die niet onder een systeem van overdraagbare visserijconcessies vallen, overeenkomstig artikel 16, lid 7, en overeenkomstig de criteria van artikel 17 toe te wijzen aan regio's en marktdeelnemers. De lidstaten hebben dus ruimte om conform het sociaaleconomische model van hun keuze te beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Het voorstel is opgesteld op basis van de beginselen en de richtsnoeren van de mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019 3 , waarin de Commissie voor alle bestanden uiteenzet welke standpunten en bedoelingen aan de basis liggen van haar voorstellen voor vangstmogelijkheden in 2019, en waar van toepassing 2020. De Commissie heeft op basis van deze mededeling breed overleg met de belanghebbenden, het maatschappelijk middenveld, de lidstaten en het grote publiek gepleegd 4 .


4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt eens per twee jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de tenuitvoerlegging van de onderhavige verordening zijn dan ook reeds beschikbaar.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Artikelsgewijze toelichting

Wetenschappers kunnen op basis van de beschikbare informatie over alle bestanden die onder dit voorstel vallen, geen volledige inschatting maken van de situatie van de bestanden, noch wat de omvang van de populatie, noch wat de visserijsterfte betreft. Daarvoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen: omdat het vaak om zeer langlevende en traaggroeiende soorten gaat, is het bijzonder moeilijk om de bestanden in leeftijdsklassen in te delen en om het effect van de visserij op de bestanden te bepalen aan de hand van veranderingen in de lengte of de leeftijdsopbouw van de gevangen vissen. De frequentie van de rekrutering van juveniele vis in de bestanden is onbekend. De bestanden zijn wijdverspreid op diepten die om praktische redenen moeilijk te onderzoeken zijn. Gegevens uit wetenschappelijke peilingen zijn vaak niet beschikbaar als gevolg van het geringe commerciële belang van deze bestanden, of dekken niet het hele verspreidingsgebied. De visserijactiviteiten zijn soms slechts ten dele en sinds relatief korte tijd gericht op deze soorten.

De voorgestelde vangstbeperkingen zijn in overeenstemming met de beginselen in de hierboven genoemde mededeling van de Commissie betreffende een raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2019. In die mededeling zet de Commissie haar standpunten over de wijze van vaststelling van vangstmogelijkheden uiteen. Die regels zijn gevolgd bij het opstellen van dit TACvoorstel, waarvan de hoofdlijnen als volgt zijn:

·In voorkomend geval is rekening gehouden met de aanlandingsverplichting.

·Voor zwarte haarstaartvis in het Cecaf-gebied wordt gedelegeerd aan Portugal als enige TAC-houder.

·In vergelijking met de verordening van de Raad betreffende de jaren 2017 en 2018 5 hoeft er geen TAC voor zwarte haarstaartvis in de ICES-deelgebieden 1-4 (Noordzee en Skagerrak) te worden vastgesteld wegens de lage benutting van het quotum en omdat er geen gerichte visserij plaatsvindt.

·In vergelijking met de verordening van de Raad betreffende de jaren 2017 en 2018 hoeven er, op grond van wetenschappelijk advies, geen TAC's voor rondneusgrenadier in de ICES-deelgebieden 1, 2 en 4 (Noordzee) en voor gaffelkabeljauw in de ICES-deelgebieden 1-10, 12 en 14 te worden vastgesteld. Volgens het ICES-advies zou het schrappen van de TAC's geen of slechts een laag risico op niet-duurzame exploitatie opleveren.

·Als indicatief wetenschappelijk advies wordt verstrekt op basis van een kwalitatieve analyse van de beschikbare informatie (zelfs als die onvolledig is of het oordeel van een deskundige omvat), moet dit advies worden gebruikt als basis voor de besluiten inzake de TAC’s. In overeenstemming daarmee bevat het voorstel twee TAC-verhogingen voor 2019 met een roll-over voor 2020, zes TAC-verlagingen voor 2019 met een roll-over voor 2020 en één TAC waarvoor een verlaging wordt voorgesteld voor zowel 2019 als 2020.

·In het licht van het advies van de ICES voor een verlaging van de vangstmogelijkheden, in combinatie met de hoge benutting en de invoering van de aanlandingsverplichting in 2019, is het passend dat de TAC voor Beryx spp. in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan uitsluitend voor bijvangsten geldt.

·Omdat er aanwijzingen zijn dat het bestand is uitgeput, adviseert de ICES nulvangsten voor zeebrasem in de ICES-deelgebieden 6, 7 en 8 (noordwestelijke wateren en Golf van Biskaje) in 2019 en 2020. Aangezien bijvangsten waarschijnlijk onvermijdelijk zijn, moet een TAC worden vastgesteld die uitsluitend voor bijvangsten geldt.

·Voor zeebrasem in ICES-deelgebied 10 is geen ICES-advies voor 2020 verstrekt. Er is een voorstel voor een TAC voor 2020 opgenomen, maar wanneer de Commissie het ICES-advies voor 2020 ontvangt, zal zij overwegen of het voorstel voor 2020 naar aanleiding van het ICES-advies moet worden aangepast.

·De maatregelen voor diepzeehaaien zullen worden vastgesteld nadat de ICES zijn wetenschappelijk advies heeft uitgebracht en dat advies volledig is geanalyseerd. Het wetenschappelijk advies voor de diepzeehaaien wordt uitgebracht op 5 oktober 2018.

·Het vissen, aan boord houden, overladen en aanlanden van Atlantische slijmkop moet verboden blijven. Het bestand is uitgeput en herstelt niet. De ICES wijst erop dat sinds 2010 geen gerichte EUvisserij plaatsvindt in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan.