Toelichting bij COM(2019)49 - Wijziging van Verordening (EU) 2017/2403 wat betreft vismachtigingen voor Unievissersvaartuigen in VK-wateren en visserijactiviteiten van vaartuigen van het VK in EU-wateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk kennisgegeven van zijn voornemen om zich uit de Unie terug te trekken krachtens artikel 50 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Indien het terugtrekkingsakkoord niet wordt geratificeerd, is het primaire en secundaire Unierecht met ingang van 30 maart 2019 ("de terugtrekkingsdatum") dus niet langer van toepassing op het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk wordt dan een derde land.

De mededeling van de Commissie 'Voorbereidingen voor de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie op 30 maart 2019: een noodplan' van 13 november 2018 bevat de noodmaatregelen die de Commissie wil treffen indien op de terugtrekkingsdatum geen terugtrekkingsakkoord van kracht is. In die mededeling heeft de Commissie de maatregelen opgesomd die zij noodzakelijk acht en erop gewezen dat in een later stadium mogelijk aanvullende maatregelen nodig zullen zijn. In de mededeling staan ook de zes algemene beginselen waaraan de noodmaatregelen op alle niveaus zouden moeten voldoen. Zo mogen de maatregelen niet dezelfde voordelen bieden als de voordelen van het lidmaatschap van de Unie, noch dezelfde voorwaarden als de voorwaarden inzake enige overgangsperiode, als voorzien in het terugtrekkingsakkoord; zij moeten tijdelijk van aard zijn en mogen zich in beginsel niet uitstrekken tot na 2019; en het moet gaan om unilaterale maatregelen waarmee de Europese Unie haar eigen belang nastreeft en die derhalve in beginsel te allen tijde door de Unie kunnen worden ingetrokken.

De Europese Raad (artikel 50) heeft op 13 december 2018 zijn oproep herhaald meer te doen om op alle niveaus voorbereid te zijn op de gevolgen van de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk, en daarbij rekening te houden met alle mogelijke uitkomsten. De Commissie heeft in antwoord op die oproep op 19 december 2018 een pakket maatregelen gepresenteerd Op 17 en 18 december 2018 heeft de Raad Landbouw en Visserij de vangstmogelijkheden voor 2019 vastgesteld. Op basis hiervan, en rekening houdend met de lopende contacten met de lidstaten over de aanzienlijke negatieve gevolgen die een ongecontroleerde terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk zonder terugtrekkingsakkoord zou hebben op de visserijsector en die de belanghebbenden zelf niet kunnen verzachten, heeft de Commissie geconcludeerd dat twee noodmaatregelen voor de visserijsector moeten worden genomen. Naast de onderhavige maatregel inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten stelt de Commissie een maatregel voor tot wijziging van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij.

Op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 1 (de basisverordening van het GVB) hebben Unievissersvaartuigen, behoudens de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), gelijke toegang tot de wateren en de visbestanden van de Unie. Met ingang van de terugtrekkingsdatum zal het gemeenschappelijk visserijbeleid niet meer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk. De wateren van het Verenigd Koninkrijk (de territoriale wateren en de aangrenzende exclusieve economische zone) zullen vanaf dan niet langer deel uitmaken van de wateren van de Unie.

Zonder terugtrekkingsakkoord zullen de visserijactiviteiten door vaartuigen van lidstaten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en door vaartuigen van het Verenigd Koninkrijk in wateren van de Unie niet meer onder de GVB-basisverordening vallen wanneer het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Unie.

Om de duurzaamheid van de visserij te waarborgen en in het licht van het belang van de visserij voor het levensonderhoud van tal van gemeenschappen, is het belangrijk de mogelijkheid open te houden voor een regeling inzake ononderbroken wederzijdse toegang voor vaartuigen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk tot de visserij in elkaars wateren gedurende een beperkte periode na de terugtrekkingsdatum. Deze verordening heeft tot doel het geschikte juridische kader voor zulke wederzijdse toegang te creëren.

Krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 ("het Unclos") en de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 4 augustus 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Unclos die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden ("het UNFSA") is het voor het beheer van bepaalde gedeelde, grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden nodig dat alle landen in wier wateren het bestand zich bevindt (de kuststaten) en de landen met vloten die dat bestand exploiteren (de visserijstaten), met elkaar samenwerken. Die samenwerking kan plaatsvinden in het kader van ad-hocregelingen tussen de landen met een belang bij de visserij.

De vangstmogelijkheden voor 2019 zijn, onder meer door het Verenigd Koninkrijk zelf, overeengekomen tijdens het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie. Die regelingen en de daarin vastgestelde vangstmogelijkheden vormen de basis voor stabiliteit van de visserijactiviteiten en zijn vastgesteld met volledige inachtneming van de voorschriften die zijn uiteengezet in de artikelen 61 en 62 van het Unclos. De regelingen hebben als doel te waarborgen dat de biologische rijkdommen van de zee duurzaam worden geëxploiteerd en te zorgen voor stabiliteit in de wateren van de Unie en de wateren van het Verenigd Koninkrijk.

In Verordening (EU) 2017/2403 2 (de DBEV-verordening) zijn de regels vastgesteld voor visserijactiviteiten door Unievissersvaartuigen in de wateren van een derde land en door vaartuigen van derde landen in wateren van de Unie.

Wat betreft visserijactiviteiten die worden verricht door Unievissersvaartuigen in de wateren van een derde land, is in de DBEV-verordening bepaald dat een vlaggenlidstaat rechtstreekse machtigingen mag toekennen aan de exploitant en welke de voorwaarden en procedures voor de toekenning van zulke machtigingen zijn. Gezien het aantal Unievissersvaartuigen dat visserijactiviteiten verricht in wateren van het Verenigd Koninkrijk, zouden deze voorwaarden en procedures kunnen leiden tot aanzienlijke vertragingen en grotere administratieve lasten ingeval het Verenigd Koninkrijk EU-vaartuigen zou toestaan te vissen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Het is noodzakelijk specifieke voorwaarden en procedures vast te stellen die de verlening van machtigingen door het Verenigd Koninkrijk aan vissersvaartuigen van de Unie voor de verrichting van visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk moeten vergemakkelijken. Die voorwaarden en procedures moeten gelijkwaardig zijn aan de machtigingsvereisten die in de DBEV-verordening zijn vastgelegd voor vaartuigen van derde landen die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie.

De GVB-basisverordening geeft de lidstaten de bevoegdheid om de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uit te wisselen. Het Verenigd Koninkrijk en de lidstaten wisselen jaarlijks ongeveer 1000 quota uit. Zonder te raken aan de exclusieve bevoegdheid van de Unie is na de terugtrekkingsdatum een flexibel systeem nodig dat de EU in staat stelt quota uit te wisselen met het Verenigd Koninkrijk. Daarom zou het voor lidstaten mogelijk moeten zijn besprekingen aan te knopen met het Verenigd Koninkrijk en waar passend een mogelijk overzicht van een beoogde overdracht of uitwisseling van quota op te stellen. De vangstmogelijkheden die een lidstaat heeft ontvangen van of overgedragen aan het Verenigd Koninkrijk in het kader van een overdracht of uitwisseling van quota, worden beschouwd als quota die aan de betrokken lidstaat zijn toegewezen dan wel in mindering zijn gebracht op de toewijzing van de betreffende lidstaat. Een dergelijke toewijzing wijzigt de bestaande verdeelsleutel voor de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten overeenkomstig het beginsel van de relatieve stabiliteit van visserijactiviteiten niet.

De in dit voorstel voorziene specifieke regels dienen te gelden vanaf de dag na die waarop het recht van de Unie niet langer van toepassing is op het Verenigd Koninkrijk overeenkomstig artikel 50, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie. De toekenning van machtigingen valt onder het wederkerigheidsbeginsel, d.w.z. op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk de bestaande toegangsrechten voor EU-vaartuigen om visserijactiviteiten te verrichten in wateren van het Verenigd Koninkrijk verlengt. Bijgevolg worden machtigingen alleen verleend indien en voor zover het Verenigd Koninkrijk machtigingen verstrekt aan Unievaartuigen opdat die de vangstmogelijkheden kunnen blijven benutten die hun overeenkomstig de voorschriften inzake vangstmogelijkheden zijn toegewezen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

n.v.t.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

n.v.t.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit

Het GVB en de controle hierop zijn krachtens artikel 3, onder d), van het Verdrag een exclusieve bevoegdheid van de EU en het subsidiariteitsbeginsel is daarom niet van toepassing.

De voorgestelde handeling zou Verordening (EU) 2017/2403 wijzigen en aan het Unierecht een rechtsgrondslag toevoegen om het voor vaartuigen van het Verenigd Koninkrijk mogelijk te maken visserijactiviteiten te verrichten in wateren van de Unie en ter vereenvoudiging van machtigingsprocedures voor vaartuigen die willen vissen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Daarom is optreden op Unieniveau noodzakelijk en zou het resultaat, vanwege de exclusieve bevoegdheid van de Unie, niet kunnen worden behaald door optreden op het niveau van de lidstaten.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. De voorgestelde verordening wordt beschouwd als evenredig aangezien ermee wordt beoogd de status quo in termen van toegang van vaartuigen van de Unie tot wateren van het Verenigd Koninkrijk te handhaven door wederzijdse machtigingsvoorwaarden vast te leggen. Op die manier worden ernstige verstoringen en vertragingen van de machtigingsprocedures vermeden. Met de voorgestelde verordening wordt de uitwisseling van quota met het Verenigd Koninkrijk eveneens voortgezet, zoals het geval was tijdens het lidmaatschap van het Verenigd Koninkrijk van de Unie.

Keuze van het instrument

Deze handeling betreft de wijziging van een verordening.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Dit is niet van toepassing gezien het uitzonderlijke, tijdelijke en eenmalige karakter van de gebeurtenis die dit voorstel noodzakelijk maakt en die geen verband houdt met de doelstellingen van bestaande wetgeving.

Raadpleging van belanghebbenden

De uitdagingen die zich aandienen doordat het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Unie, en de mogelijke oplossingen daarvoor zijn aan de orde gesteld door diverse belanghebbenden uit de visserijsector en vertegenwoordigers van lidstaten. Alle exploitanten, belanghebbenden en betrokken lidstaten hebben gewezen op de noodzaak van wederzijdse duurzame visserijactiviteiten.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

n.v.t.

Effectbeoordeling

Een effectbeoordeling is niet nodig, gelet op de uitzonderlijke aard van de situatie en de beperkte behoeften tijdens de periode waarin de statusverandering van het Verenigd Koninkrijk wordt doorgevoerd. Er zijn geen andere materieel en juridisch verschillende beleidsopties beschikbaar dan de optie die wordt voorgesteld.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

n.v.t.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

n.v.t.