Toelichting bij COM(2019)229 - Standpunt EU in het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec) in verband met de verlenging van het bestaande Referentiekader

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel heeft betrekking op het besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in het beleidscomité van het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec) in verband met de voorgenomen goedkeuring van de verlenging van het bestaande Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie voor de periode van 24 mei tot en met 31 december 2019.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie

Op initiatief van de Europese Commissie hebben de leden van de G8, China, India, Zuid-Korea en de Commissie zelf in juni 2008 besloten een Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (Ipeec) op te richten dat ten doel heeft acties te faciliteren die hoge energie-efficiëntiewinsten opleveren. Het Ipeec biedt een forum voor discussie, overleg en informatie-uitwisseling. Het speelde in de afgelopen jaren een belangrijke rol bij de algemene coördinatie en de ondersteuning van de samenwerking in het kader van het G20-programma voor energie-efficiëntie. Het Ipeec staat open voor andere landen en intergouvernementele organisaties.

Op 24 mei 2009 is in Rome het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (hierna 'het referentiekader' genoemd) ondertekend door twaalf landen, waaronder vier lidstaten van de Europese Unie.

Overeenkomstig punt 4.2 van het referentiekader kunnen intergouvernementele organisaties toetreden tot het Ipeec en vereist het lidmaatschap de ondertekening van het referentiekader. De Unie heeft deze derhalve ondertekend en gesloten overeenkomstig Besluit 2009/954/EG van de Raad 1 .

In het referentiekader zijn de samenwerkingsactiviteiten van het Ipeec en de organisatie daarvan omschreven, zijn de criteria voor potentiële nieuwe leden vastgesteld en zijn algemene bepalingen vervat met betrekking tot onder meer de financiering van het partnerschap en de intellectuele-eigendomsrechten.

Zowel de Unie als haar lidstaten zijn bevoegd op de gebieden die onder het referentiekader vallen. Daarom moeten er samenhangende standpunten worden ingenomen in overeenstemming met hun respectieve bevoegdheden en met name op het gebied van milieu en energie.

Het Ipeec wordt beheerd door een secretariaat dat de vergaderingen van zijn beleidscomité en zijn uitvoerend comité organiseert. Het secretariaat verleent ook steun aan bestaande taakgroepen en onderhoudt de communicatie tussen de leden van het Ipeec en de ruimere energiebeleidsgemeenschap.

Het referentiekader is overeenkomstig punt 7.1 daarvan geldig voor een periode van 10 jaar, tot en met 24 mei 2019, tenzij het door de leden wordt verlengd of beëindigd.

Het secretariaat wordt ondergebracht bij het www.iea.org/">Internationaal Energieagentschap (IEA) te Parijs, Frankrijk. Op 24 mei en 22 juni 2009 is in Rome een Memorandum inzake het onderbrengen van het secretariaat van het Ipeec bij het Internationaal Energieagentschap (hierna 'het memorandum') ondertekend door twaalf landen, waaronder vier lidstaten van de Europese Unie. Het IEA heeft het memorandum op 18 juni 2009 ondertekend, en de Europese Unie heeft het memorandum ook ondertekend en gesloten overeenkomstig Besluit 2009/954/EG van de Raad 2 .

Het memorandum beschrijft de algemene beginselen voor de organisatie van het secretariaat en bevat bepalingen betreffende het personeel van het secretariaat en de aanwerving daarvan, de financiering en de begrotingsprocedures. De Europese Unie betaalt het Ipeec een bijdrage voor diens administratieve uitgaven.

Punt 17 van het memorandum luidt als volgt: "De tenuitvoerlegging van dit memorandum kan te allen tijde door het IEA of het uitvoerend comité [van het Ipeec] worden beëindigd. Zij moeten ernaar streven elkaar daarvan ten minste 12 maanden van tevoren schriftelijk in kennis te stellen." Uit dit punt kan worden afgeleid dat het memorandum voor onbepaalde tijd is afgesloten.

2.2.Het beleidscomité van het Ipeec

Het beleidscomité (momenteel voorgezeten door de Europese Commissie) beheert de algemene kader- en beleidsinitiatieven van het Ipeec en evalueert de voortgang van de werkzaamheden van het Ipeec in het kader van brede strategische prioriteiten. Het beleidscomité bestaat uit een hoge vertegenwoordiger van ieder lid.

Naast het beleidscomité is er een uitvoerend comité (momenteel voorgezeten door Canada), dat bestaat uit een vertegenwoordiger op middelhoog niveau van elk lid en dat de voorstellen van de lidstaten goedkeurt en de verzoeken om toetreding onderzoekt. Het ontwikkelt ook voorstellen voor taakgroepen, houdt toezicht op de voortgang van de taakgroepen, keurt het jaarlijkse werkprogramma en de begroting goed en reikt het secretariaat van het Ipeec richtsnoeren aan.

Overeenkomstig punt 3.4 van het referentiekader nemen het beleidscomité en het uitvoerend comité besluiten op basis van consensus, tenzij anders is bepaald.

Het standpunt van het secretariaat van het Ipeec is dat het beleidscomité, als plenair orgaan bestaande uit hoge vertegenwoordigers van alle leden van het Ipeec, de bevoegdheid heeft om het referentiekader voor het Ipeec te verlengen.

2.3.De beoogde handeling van het beleidscomité

Tijdens de 16e vergadering van het beleidscomité op 21 februari 2019 hebben de leden van het Ipeec een besluit vastgesteld tot verlenging van de looptijd van het referentiekader voor het Ipeec tot en met 31 december 2019, onverminderd het standpunt van de Unie dat nog moet worden geformuleerd volgens de procedure van artikel 218, lid 9, VWEU.

Het secretariaat van het Ipeec heeft voorgesteld om het referentiekader voor het Ipeec voor korte duur te verlengen om te voorkomen dat de activiteiten van het Ipeec op 24 mei 2019, wanneer de in het referentiekader voorziene periode van 10 jaar verstrijkt, abrupt worden beëindigd.

In 2017 heeft het Duitse voorzitterschap van de G20 voorgesteld om een energie-efficiëntiehub (hierna 'de hub' genoemd) op te zetten, 'om de internationale samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie te versterken, dubbel werk bij internationale organisaties op het gebied van energie-efficiëntie te vermijden, en mogelijkheden te creëren voor een efficiënter gebruik van hulpbronnen met een groter effect van de samenwerking'. Na intensieve onderhandelingen werd een voorstel ingediend voor de oprichting van een dergelijke hub in het kader van het IEA, dat synergieën tot stand zou brengen tussen het Ipeec en het IEA en de voortzetting van het werk van het Ipeec na het verstrijken van het referentiekader voor het Ipeec op 24 mei 2019 zou waarborgen.

Op 20 februari 2019 heeft de raad van bestuur van het IEA toestemming gegeven voor de oprichting van de energie-efficiëntiehub, voor een eerste periode van vijf jaar, als bijzondere werkzaamheid in het kader van artikel 65 van de Overeenkomst inzake een Internationaal Energieprogramma. De raad van bestuur kwam verder overeen dat, mochten de leden van het Ipeec besluiten het referentiekader voor het Ipeec te verlengen, het IEA het secretariaat van het Ipeec tot en met 31 december 2019 blijft onderbrengen, mits er voldoende financiering is en de vastleggingen ter dekking van de uitgaven voor de verlengde periode vóór 23 mei 2019 zijn ontvangen.

In dit verband zou een verlenging van de looptijd van het referentiekader voor het Ipeec extra tijd geven om de omvorming van het Ipeec tot de nieuwe energie-efficiëntiehub te bespreken en daarover te beslissen.

Bij een verlenging tot en met 31 december 2019 wordt operationeel rekening gehouden met de voortzetting van de uitvoering van het werkprogramma van het Ipeec en de belangrijkste diensten voor de leden van het Ipeec. Dit omvat bijvoorbeeld werkzaamheden op het gebied van energie-efficiëntie in het kader van de G20, die dit jaar ook evenementen omvatten die gepland zijn na afloop van het huidige mandaat van het Ipeec op 24 mei. Ook wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van middelen voor activiteiten tijdens de verlengingstermijn, aangezien het secretariaat van het Ipeec momenteel bijdragen ontvangt voor het volledige kalenderjaar 2019.

De betaling zal plaatsvinden voor 2019 en de middelen zullen tot het einde van het jaar 2019 worden gebruikt voor het functioneren van het secretariaat van het Ipeec, en als er nog financiële middelen overblijven, zouden die kunnen worden gebruikt ter ondersteuning van de voortzetting van de activiteiten door de opvolger van het Ipeec. Indien er vóór het einde van 2019 geen internationaal samenwerkingsverband bestaat zoals Ipeec of de opvolger daarvan, worden de middelen normaal gesproken teruggegeven volgens de procedures van het IEA.

Het beoogde besluit zal de partijen overeenkomstig punt 7.1 van de overeenkomst binden.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Met het oog op het bovenstaande hebben de leden van het Ipeec tijdens de 16e vergadering van het beleidscomité op 21 februari de volgende besluiten genomen, onverminderd en behoudens het standpunt van de Unie dat nog moet worden geformuleerd volgens de procedure van artikel 218, lid 9, VWEU:

·zij hebben de verlenging van het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie voor de periode van 24 mei tot en met 31 december 2019 goedgekeurd;

·zij zijn verheugd dat de raad van bestuur van het IEA heeft besloten om het secretariaat van het Ipeec te blijven onderbrengen tot en met 31 december 2019 op basis van het memorandum;

·zij hebben het secretariaat van het Ipeec opdracht gegeven de administratieve continuïteit van het Ipeec te waarborgen voor de periode van de verlenging, en daarbij onder meer samen te werken met het IEA om de personeelscontracten te verlengen en voor 2019 een herzien werkprogramma en een begroting op te stellen met de bedoeling die tijdens de volgende vergadering van het uitvoerend comité op 28-29 maart 2019 goed te keuren;

·zij hebben de leden opgeroepen hun best te doen om hun vrijwillige bijdrage voor 2019 te verstrekken en uiterlijk op 22 mei 2019 de brieven inzake de vrijwillige bijdrage in te dienen. Het voornemen om dergelijke vrijwillige bijdragen te verstrekken moet op het moment van de vergadering van het uitvoerend comité op 28 en 29 maart aan het secretariaat worden meegedeeld;

·zij waren verheugd over het besluit van de raad van bestuur van het IEA om het secretariaat van de energie-efficiëntiehub onder te brengen bij het IEA en zij hebben de daarmee verband houdende informatieve nota die onder de leden van het beleidscomité waren verspreid, ontvangen;

·zij hebben erkend dat de energie-efficiëntiehub geen nieuwe entiteit of instelling wordt, maar dat de werkzaamheden van het Ipeec door middel van deze hub zullen worden voortgezet in een nieuw en sterker instrument voor mondiale samenwerking op het gebied van energie-efficiëntie, en zij hebben het secretariaat van het Ipeec derhalve de opdracht gegeven met het IEA en de betrokken leden samen te werken om de hub op te zetten en in de praktijk te brengen;

·zij hebben de voorzitter en de vicevoorzitters van het beleidscomité, alsmede de andere betrokken landen, gevraagd samen te werken met de secretariaten van het Ipeec en het IEA om het proces van oprichting van de energie-efficiëntiehub in de loop van het jaar af te ronden; en

·zij hebben ingestemd met de verdere soepele administratieve overgang van het Ipeec naar de hub, met name ten aanzien van de overdracht van taakgroepen, middelen en personeel van het secretariaat van het Ipeec.

Voorgesteld wordt dat de Unie met dit besluit instemt.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van de 'standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst'.

Het begrip 'handelingen met rechtsgevolgen' omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die een "beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt" 3 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


Het Ipeec is een orgaan dat bij een overeenkomst tot stand is gekomen, namelijk het Referentiekader voor het Internationaal Partnerschap voor samenwerking inzake energie-efficiëntie (hierna 'het referentiekader' genoemd),

De door het Ipeec vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De beoogde handeling zal krachtens internationaal recht bindend zijn overeenkomstig punt 7.1 van het referentiekader, omdat de verbintenissen die door de leden van het Ipeec zijn aangegaan bij het sluiten van het oorspronkelijke referentiekader, in de tijd worden verlengd.

De beoogde handeling vormt geen aanvulling op of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst. Het door het mandaat gecreëerde institutionele kader blijft intact.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt wordt ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op het bevorderen van energie-efficiëntie binnen het beleidsterrein energie.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, lid 2, VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 194, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.