Toelichting bij COM(2019)380 - Vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden in de Oostzee en wijziging van Verordening (EU) 2019/124 wat betreft vangstmogelijkheden in andere wateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB) moeten de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de maximale duurzame opbrengst (MDO) kan opleveren. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden in de vorm van totale toegestane vangsten (TAC's – total allowable catches) en quota.

Verordening (EU) 2016/1139 van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, omvat een nadere omschrijving van de waarden van de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, die in dit voorstel worden gebruikt met het oog op het bereiken van de doelstellingen van het GVB, met name het bereiken en behouden van het MDO-niveau.

Het doel van dit voorstel is voor 2020 de vangstmogelijkheden van de lidstaten vast te stellen voor de in commercieel opzicht belangrijkste visbestanden in de Oostzee. Met het oog op de vereenvoudiging en de verduidelijking van de jaarlijkse besluiten inzake TAC's en quota worden de vangstmogelijkheden in de Oostzee sinds 2006 bij een afzonderlijke verordening vastgesteld.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel stelt quota vast op niveaus die verenigbaar zijn met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met de doelstellingen en voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid en met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende redenen in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.

Het gemeenschappelijk visserijbeleid is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden.

Bij de betrokken verordening van de Raad worden vangstmogelijkheden aan de lidstaten toegewezen. Gelet op artikel 16, leden 6 en 7, en artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 mogen de lidstaten deze mogelijkheden volgens de in die artikelen vastgestelde criteria verdelen over de regio's of de marktdeelnemers. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociaal-economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten. De Raad stelt elk jaar een verordening als de onderhavige vast, en de openbare en particuliere middelen voor de uitvoering van deze verordening zijn reeds beschikbaar.

Keuze van het instrument

Voorgesteld instrument: verordening.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU.

3. RESULTATEN VAN EX-POSTEVALUATIES, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Raadplegingen van belanghebbenden

Overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020 in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2019) 274 final) is de adviesraad voor de Oostzee (BSAC – Baltic Sea Advisory Council) geraadpleegd. De wetenschappelijke basis voor het voorstel is aangeleverd door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES). De door verschillende belanghebbenden ingenomen voorlopige standpunten over alle betrokken visbestanden zijn in overweging genomen en waar mogelijk in het voorstel verwerkt voor zover deze niet indruisten tegen het bestaande beleid of zouden leiden tot een verslechtering van de toestand van kwetsbare bestanden.

Het wetenschappelijke advies over vangstbeperkingen en de toestand van de bestanden is in juni 2019 ook met de lidstaten besproken in het regionale forum Baltfish.

Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid

De geraadpleegde wetenschappelijke organisatie is de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES).

De Unie verzoekt de ICES jaarlijks om wetenschappelijk advies over de toestand van belangrijke visbestanden. Het ontvangen advies heeft betrekking op alle bestanden in de Oostzee en er worden TAC’s voorgesteld voor de in commercieel opzicht belangrijkste bestanden (www.ices.dk/community/advisory-process/Pages).

Effectbeoordeling

Het voorstel maakt deel uit van een langetermijnaanpak waarbij de visserij wordt gebracht op niveaus die op lange termijn duurzaam zijn, en op die niveaus wordt behouden. Deze aanpak zal naar verwachting leiden tot een stabiele visserijdruk en hogere quota, en daardoor tot een beter inkomen voor de vissers en hun gezinnen. De toename van de aanlandingen zal naar verwachting gunstig zijn voor de visserijsector, de consument, de verwerkende industrie en de detailhandel, evenals voor de rest van de toeleveringsbedrijven die banden hebben met de commerciële en de recreatievisserij.

Door de in de voorbije jaren genomen besluiten inzake vangstmogelijkheden in de Oostzee was het gelukt om voor op een na alle bestanden de visserijsterfte in overeenstemming te brengen met de MDO-bandbreedtes op het tijdstip van de vaststelling van de TAC's, het herstel van bestanden te bewerkstelligen en vangstcapaciteit en vangstmogelijkheden opnieuw in evenwicht te brengen. De kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee is in 2019 helaas onder zware druk komen te staan en zal in 2020 niet met het MDO-niveau in overeenstemming zijn, en hoogstwaarschijnlijk evenmin in de komende jaren. Er is dus verdere vooruitgang nodig om te zorgen voor het herstel van alle bestanden, waarvan sommige zich nog steeds onder de veilige grenswaarden voor de biomassa bevinden, en om alle bestanden in overeenstemming met het MDO-niveau te brengen.

Rekening houdend met het voorgaande zou het voorstel van de Commissie de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee verlagen met 71 %, voor haring in het centrale deel van de Oostzee met 10 %, voor haring in de Botnische Golf met 27 %, voor schol met 32 %, voor zalm in het centrale Oostzeebekken met 5 %, voor sprot met 25 % en voor kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee met 68 %. Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee heeft de ICES meegedeeld dat hij geen cijfers over onvermijdelijke bijvangsten in 2020 zal kunnen verstrekken voordat de verordening in oktober van dit jaar door de Raad zal worden goedgekeurd. De Commissie raamt dat de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zullen afnemen. Volgens het voorstel van de Commissie zouden de vangstmogelijkheden voor haring in de Golf van Riga met 11 % toenemen en zouden die voor zalm in de Golf van Finland worden verlengd.

Het economische effect van de voorstellen voor 2020 zal dus een verlaging zijn voor de vloten van alle lidstaten. Al met al leidt het voorstel van de Commissie tot ongeveer 469 000 ton aan vangstmogelijkheden voor de Oostzee, wat neerkomt op een vermindering met 23,6 % ten opzichte van 2019. In het meerjarenplan voor de Oostzee is bepaald dat de TAC’s voor gezonde bestanden kunnen worden vastgesteld in de bandbreedte boven de MDO-puntwaarde (het zogenaamde “bovenste segment van de MDO-bandbreedte”), met name om schommelingen tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken. De Commissie stelt echter niet voor om van deze optie gebruik te maken omdat voor haring in het westelijke deel van de Oostzee en voor kabeljauw in het westelijke en in het oostelijke deel van de Oostzee de biomassa van de bestanden zich onder biologisch veilige grenzen bevindt. Voorts was er voor sprot slechts één enkele goede jaarklasse en daarom raamt de ICES dat de biomassa de komende jaren zal dalen. Nu het bovenste segment van de MDO-bandbreedte gebruiken dreigt dalingen in de toekomst te verergeren. Voorts heeft de ICES voor haring in de Botnische Golf een voorzorgsadvies gegeven waarin geen MDO-bandbreedtes zijn vermeld. Schol is in het kader van het meerjarenplan een bijvangstsoort, zodat de ICES geen MDO-bandbreedtes verstrekt. Ten slotte staat het meerjarenplan ook toe dat het bovenste segment van de MDO-bandbreedte wordt gebruikt voor gezonde bestanden in gemengde visserijen, wanneer dit noodzakelijk is om de doelstellingen van het GVB en van het meerjarenplan te bereiken. Hoewel de haringvisserij een gemengde visserij is, stelt de Commissie niet voor om het bovenste segment van de MDO-bandbreedte voor haring in het centrale deel van de Oostzee te gebruiken, omdat er voor het bestand slechts één enkele goede jaarklasse is en haring wordt gevangen in een gemengde visserij met kabeljauw, waarvan de toestand aan het verslechteren is.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

Het voorstel blijft flexibel wat betreft de toepassing van de mechanismen voor quota-uitwisseling die de vorige jaren al waren ingesteld bij de verordeningen betreffende de vangstmogelijkheden in de Oostzee. Er zijn geen nieuwe elementen of nieuwe administratieve procedures voor de overheidsinstanties (van de EU of de lidstaten) voorgesteld die de administratieve lasten zouden kunnen verhogen.

Het voorstel betreft een jaarlijkse verordening, dit keer voor het jaar 2020, en bevat derhalve geen herzieningsclausule.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De monitoring van het gebruik van de vangstmogelijkheden in de vorm van TAC's en quota is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Artikelsgewijze toelichting

In dit voorstel worden voor de lidstaten die in de Oostzee visserijactiviteiten verrichten, de voor 2020 geldende vangstmogelijkheden voor bepaalde bestanden en groepen bestanden vastgesteld.

Het meerjarenplan voor de visserijen in de Oostzee is op 20 juli 2016 in werking getreden 1 . Volgens de bepalingen van dit plan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan en moeten zij voldoen aan de streefbandbreedtes voor de visserijsterfte die in de beste beschikbare wetenschappelijke adviezen zijn vastgesteld, met name door de ICES of een soortgelijke onafhankelijke wetenschappelijke instantie. Belandt de biomassa van een bestand onder de referentiepunten die in de beste wetenschappelijke adviezen worden gegeven, dan moeten de vangstmogelijkheden worden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met de visserijsterfte die evenredig met de afname van de biomassa van het bestand is verlaagd.

De vangstmogelijkheden worden voorgesteld overeenkomstig artikel 16, lid 1 (beginsel van relatieve stabiliteit) en artikel 16, lid 4 (doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid en in de meerjarenplannen opgenomen regels) van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Waar dit van toepassing is, worden met het oog op de vaststelling van de EU-quota voor met de Russische Federatie gedeelde bestanden de respectieve hoeveelheden van deze bestanden in mindering gebracht op de door de ICES aanbevolen TAC's. De aan de lidstaten toegewezen TAC's en quota zijn opgenomen in de bijlage bij de verordening.

Voor haring in het westelijke deel van de Oostzee bevindt de door de ICES geraamde bestandsomvang zich nog steeds onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa waaronder er volgens de ICES sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit (Blim). Artikel 5 van Verordening (EU) 2016/1139 bepaalt dat, wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat het bestand lager is dan Blim, passende herstelmaatregelen moeten worden genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert naar een niveau dat de MDO kan opleveren. Om dat niveau te bereiken, moeten om te beginnen de vangstmogelijkheden voor het betrokken bestand worden vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot een waarde onder het bovenste segment van de FMDO-bandbreedte, en moeten ten tweede aanvullende herstelmaatregelen worden genomen. Rekening houdend met de daling van de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee stelt de Commissie overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1139 voor de TAC vast te stellen op een niveau dat lager ligt dan de FMDO-bandbreedtes. De Commissie stelt voor de waarde van het onderste segment van de bandbreedte te gebruiken en daar een extra daling aan toe te voegen. Dit leidt tot een TAC van 2 651 ton (-71 %), waardoor de biomassa volgens de ICES in 2022 boven Blim zal kunnen liggen.

Voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee is de ICES na verscheidene jaren opnieuw in staat om een analytische beoordeling uit te voeren. De ICES kon echter niet de waarden van de MDO-bandbreedtes voor de visserijsterfte vaststellen. Bovendien raamde de ICES dat de bestandsomvang lager was dan Blim en op middellange termijn onder Blim zou blijven, zelfs zonder visserij. Dat is de reden waarom de Commissie in juli 2019 noodmaatregelen heeft vastgesteld waarbij zij besloot dat vissen op kabeljauw in de gebieden met relevante abundantie van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee tot het einde van het jaar verboden is. Een efficiëntere manier om vangsten te beperken bestaat echter uit het verbieden van gerichte visserijen en het vaststellen van een zeer beperkende TAC voor bijvangsten alleen. De Commissie heeft de ICES gevraagd om relevante cijfers te verstrekken, maar de ICES heeft meegedeeld dat hij geen cijfers over onvermijdelijke bijvangsten in 2020 zal kunnen verstrekken voordat de verordening in oktober van dit jaar door de Raad zal worden goedgekeurd. De Commissie raamt dat de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee met [...] % zullen afnemen. Zodra de cijfers over onvermijdelijke bijvangsten voor 2020 door de ICES worden verstrekt, wil de Commissie een voorstel indienen voor een wijziging van de verordening inzake vangstmogelijkheden voor 2020. Gezien de toestand van het bestand van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee en het advies van de ICES dat sluitingen van paaigebieden voor het bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door een TAC alleen kunnen worden bereikt (d.w.z. verhoogde rekrutering door ongestoord paaien), wordt de bestaande zomersluiting van het paaigebied verlengd en de werkingssfeer ervan uitgebreid. Ten slotte wordt de recreatievisserij verboden omdat de gevangen hoeveelheden aanzienlijk worden wanneer de TAC wordt verlaagd tot een zeer beperkende TAC voor bijvangsten.

De voorgestelde TAC’s voor haring in het centrale deel van de Oostzee en haring in de Golf van Riga en de voorgestelde TAC’s voor sprot, zalm in het centrale Oostzeebekken en kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee komen overeen met de in artikel 4, lid 3, van Verordening (EU) 2016/1139 bedoelde MDO-bandbreedte voor de visserijsterfte. Met betrekking tot zalm in het centrale Oostzeebekken hebben Finland en Estland gevraagd om de beperkte flexibiliteit tussen de gebieden die vorig jaar werd ingevoerd, te handhaven en dus te verlengen. Aangezien de ICES met betrekking tot kabeljauw in het westelijke deel van de Oostzee erop wijst dat de toestand van het bestand broos is en opnieuw aan het verslechteren is, wordt opnieuw een verlengde en uitgebreide wintersluiting van het paaigebied ingevoerd, aangezien de ICES van mening is dat dergelijke sluitingen extra voordelen kunnen opleveren die niet door een TAC alleen kunnen worden bereikt. Aangezien de recreatievisserij aanzienlijk bijdraagt aan de visserijsterfte, wordt de meeneemlimiet voor de recreatievisserij in dezelfde mate verlaagd als de verlaging van de TAC. Aangezien de kabeljauw uit het oostelijke deel en de kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee in deelsector 24 gemengd voorkomen, en in het licht van de in 2019 genomen noodmaatregelen, wordt ten slotte directe visserij op kabeljauw verboden en mogen in deelsector 24 buiten zes zeemijl van de kust alleen onvermijdelijke bijvangsten worden gevangen. Om een gelijk speelveld tot stand te brengen met het beheersgebied voor kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee, wordt voorts in deelsector 24 de recreatievisserij buiten zes zeemijl vanaf de kust verboden, aangezien in deze gebieden vooral kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee voorkomt.

De TAC voor schol komt overeen met een combinatie van het MDO-advies voor het bestand in de deelsectoren 21, 22 en 23 en van de ICES-benadering voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn, toegepast op het bestand in de deelsectoren 24 tot en met 32. De TAC's voor zalm in de Finse Golf en voor haring in de Botnische Golf zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak van bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn.

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC's ingevoerd, onder meer de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor bestanden waarvoor voorzorgs-TAC's, respectievelijk analytische TAC's zijn vastgesteld. Krachtens artikel 2 van die verordening bepaalt de Raad bij de vaststelling van de TAC's voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn gelet op met name de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is dit flexibiliteitsmechanisme bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingevoerd voor alle bestanden waarop de aanlandingsverplichting van toepassing is. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende mariene biologische rijkdommen zou ondergraven en een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, moet dus worden verduidelijkt dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen van toepassing zijn wanneer de lidstaten geen gebruik maken van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.