Toelichting bij COM(2019)424 - EU-standpunt Commissie Oorsprongsregels opgericht bij de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (WTO-GATT 1994), gehecht aan de te Marrakech ondertekende slotakte

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. Onderwerp van het voorstel

Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de Commissie Oorsprongsregels die is opgericht bij de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (WTO-GATT 1994), gehecht aan de op 15 april 1994 te Marrakech ondertekende slotakte, met betrekking tot de voorgenomen vaststelling van een mededeling over de verbetering van de transparantie bij niet-preferentiële oorsprongsregels.

2. Achtergrond van het voorstel

2.1.Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels

De Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (WTO-GATT 1994), die aan de op 15 april 1994 te Marrakech ondertekende slotakte is gehecht, (hierna “de overeenkomst” genoemd), moet voorkomen dat niet-preferentiële oorsprongsregels zelf het handelsverkeer onnodig belemmeren, en streeft naar internationale harmonisatie van oorsprongsregels die niet op de toekenning van tariefpreferenties zien. Zolang het harmonisatieprogramma niet is voltooid, dienen de overeenkomstsluitende partijen erop toe te zien dat hun oorsprongsregels transparant zijn, dat zij de internationale handel niet beperken, vervalsen of verstoren, dat zij op een consequente, eenvormige, onpartijdige en redelijke wijze worden toegepast, en dat zij op positieve criteria zijn gebaseerd. De overeenkomst is op 1 januari 1995 in werking getreden.

De Europese Unie is partij bij de overeenkomst 1 . Ook alle lidstaten zijn partij bij de overeenkomst.

2.2.Commissie Oorsprongsregels

De Commissie Oorsprongsregels is opgericht in het kader van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en staat open voor WTO-leden. Zij komt ten minste éénmaal per jaar bijeen en onderzoekt de toepassing en werking van de overeenkomst. De Commissie heeft haar werkzaamheden hoofdzakelijk geconcentreerd op de harmonisatie van niet-preferentiële oorsprongsregels. Deze zijn evenwel nog niet afgerond en voor niet-preferentiële doeleinden passen de WTO-leden momenteel nationale oorsprongsregels toe. Meer recent heeft de Commissie zich ook gebogen over preferentiële oorsprongsregels, met name de regels die in het kader van handelspreferenties voor minst ontwikkelde landen worden gebruikt. Beslissingen van de Commissie worden gewoonlijk bij consensus genomen.

2.3.De beoogde handeling van de Commissie Oorsprongsregels

De Commissie Oorsprongsregels zal tijdens haar jaarlijkse bijeenkomst op [date] een mededeling 2 vaststellen over de “Verbetering van de transparantie bij niet-preferentiële oorsprongsregels” (hierna “de beoogde handeling” genoemd).

De beoogde handeling strekt ertoe de transparantie van wet- en regelgeving en praktijken op het gebied van niet-preferentiële oorsprongsregels te verbeteren en de kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van artikel 5 van de overeenkomst aan te vullen.

De juridische status van door de WTO-commissies aangenomen handelingen is noch in de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie noch in de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels geregeld. Het bindende karakter van de beoogde handeling moet worden bepaald op basis van de tekst die in die handeling wordt gebruikt. Gelet op de bewoordingen van de mededeling over de verbetering van de transparantie bij niet-preferentiële oorsprongsregels zal de beoogde handeling voor de partijen bindend zijn.

3. Namens de Unie in te nemen standpunt

Niet-preferentiële oorsprongsregels zijn de regels die toepassing vinden als er geen handelspreferenties gelden, dat wil zeggen wanneer de handel plaatsvindt op meestbegunstigingsbasis. Ook in het kader van sommige handelspolitieke maatregelen zoals contingenten, antidumping of oorsprongsaanduidingen kan een oorsprongsbepaling aan de hand van niet-preferentiële oorsprongsregels noodzakelijk zijn.

In overeenstemming met artikel 5 van de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels moest elk WTO-lid het WTO-secretariaat binnen een bepaalde termijn nadat de WTO-Overeenkomst voor hem in werking was getreden, kennisgeven van zijn oorsprongsregels, rechterlijke besluiten en bestuursrechtelijke voorschriften van algemene gelding betreffende niet-preferentiële oorsprongsregels die op die datum van toepassing waren. De Europese Unie heeft het WTO-secretariaat de vereiste informatie verstrekt.

In de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels zijn de WTO-leden overeengekomen om te onderhandelen over de harmonisatie van niet-preferentiële oorsprongsregels. Deze onderhandelingen zijn evenwel nog niet afgerond en de WTO-leden passen momenteel voor niet-preferentiële doeleinden nationale oorsprongsregels toe. Daardoor gelden er verschillende niet-preferentiële oorsprongsregels bij invoer en/of uitvoer, naargelang de betrokken WTO-leden. Bovendien passen niet alle WTO-leden specifieke wetgeving inzake niet-preferentiële oorsprongsregels toe. In de Unie zijn deze regels vastgelegd in de artikelen 59 tot en met 61 van Verordening (EU) nr. 952/2013 3 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie.

Om te vermijden dat de veelheid en verscheidenheid aan niet-preferentiële oorsprongsregels tot onnodige handelsbelemmeringen zouden leiden, is een kleine werkgroep bestaande uit afgevaardigden van de Commissie Oorsprongsregels opgezet om te onderzoeken hoe de transparantie ten aanzien van niet-preferentiële oorsprongsregels kon worden verbeterd. De Europese Unie maakte deel uit van deze kleine werkgroep en heeft op constructieve wijze bijgedragen aan de beoogde handeling. De aangelegenheid is verder besproken op bijeenkomsten van de Commissie Oorsprongsregels in maart en mei 2019. De coördinatie met de lidstaten werd gewaarborgd via de delegaties van de lidstaten in de WTO en via de afdeling Oorsprong van de Groep douanedeskundigen.

Gelet op het feit dat duidelijke en voorspelbare oorsprongsregels het internationale handelsverkeer vergemakkelijken, strekt de beoogde handeling ertoe de transparantie van wet- en regelgeving en praktijken op het gebied van niet-preferentiële oorsprongsregels te verbeteren en de kennisgevingsverplichtingen uit hoofde van artikel 5 van de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels aan te vullen.

De beoogde handeling voorziet in een verplichte kennisgeving door elk WTO-lid van zijn niet-preferentiële oorsprongsregels die worden gebruikt voor de toepassing van de meestbegunstigingsclausule van de artikelen I, II, III, XI en XIII van de GATT 1994. Zij voorziet ook in een vrijwillige kennisgeving van niet-preferentiële oorsprongsregels die worden gebruikt voor alle andere doeleinden waarop artikel 1, lid 2, van de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels ziet (antidumping- en compenserende rechten op grond van artikel VI van de GATT 1994, vrijwaringsmaatregelen op grond van artikel XIX van de GATT 1994, voorschriften inzake oorsprongsaanduidingen op grond van artikel IX van de GATT 1994, kwantitatieve beperkingen of tariefcontingenten, oorsprongsregels die voor overheidsopdrachten en handelsstatistieken worden gebruikt). Tot slot voorziet de beoogde handeling in een kennisgevingsverplichting voor WTO-leden van eventuele certificaten van niet-preferentiële oorsprong, die verplicht zijn bij de afwikkeling van in- of uitvoertransacties. De kennisgevingen moeten worden gedaan met behulp van de aan de beoogde handeling gehechte modellen.

Met de beoogde handeling worden kennisgevingsverplichtingen ingevoerd bovenop die welke in artikel 5 van de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels zijn opgenomen.

Daarom dient er een namens de Unie in de Commissie Oorsprongsregels in te nemen standpunt te worden bepaald.

4. Rechtsgrondslag

4.1.Procedurele rechtsgrondslag

1.

4.1.1.Beginselen


Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen tevens instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt” 4 .

2.

4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval


De Commissie Oorsprongsregels is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels (WTO-GATT 1994).

De door de Commissie Oorsprongsregels vast te stellen handeling is een handeling met rechtsgevolgen. De juridische status van door de Commissie Oorsprongsregels aangenomen handelingen is noch in de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie noch in de Overeenkomst betreffende de oorsprongsregels geregeld. Het bindende karakter van de beoogde handeling moet derhalve worden bepaald op basis van de tekst die in die handeling wordt gebruikt. Gelet op de bewoordingen van de mededeling over de verbetering van de transparantie bij niet-preferentiële oorsprongsregels moet de beoogde handeling worden geacht rechtsgevolgen te hebben.

De beoogde handeling strekt niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst.

De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.

4.2.Materiële rechtsgrondslag

3.

4.2.1.Beginselen


De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

4.

4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval


De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben betrekking op het gemeenschappelijk handelsbeleid.

De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 207 VWEU.

4.3.Conclusie

De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is artikel 207 VWEU in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

5. Bekendmaking van de beoogde handeling

Niet van toepassing.