Toelichting bij COM(2019)453 - Vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 1 (“de GVB-basisverordening”) moet ervoor zorgen dat de levende aquatische hulpbronnen vanuit economisch, ecologisch en sociaal oogpunt duurzaam worden geëxploiteerd. Een belangrijk instrument in dit verband is de jaarlijkse vaststelling van de vangstmogelijkheden. Alle verordeningen tot vaststelling van de vangstmogelijkheden moeten het oogsten van de visbestanden beperken tot een niveau dat in overeenstemming is met de algemene doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

Het doel van dit voorstel is de vangstmogelijkheden vast te stellen voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee.

Volgend op de goedkeuring en inwerkingtreding van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee 2 worden in dit voorstel de vangstmogelijkheden voor de betrokken lidstaten in die regio (Spanje, Frankrijk en Italië) vastgesteld, uitgedrukt in maximaal toegestane visserijinspanning.

In dit voorstel worden tevens de vangstmogelijkheden vastgesteld die voortvloeien uit overeenkomsten die zijn gesloten in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM), een regionale organisatie voor visserijbeheer die bevoegd is voor de instandhouding en het beheer van de biologische rijkdommen van de zee in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De Europese Unie is lid van de GFCM, samen met Bulgarije, Kroatië, Cyprus, Frankrijk, Griekenland, Italië, Malta, Roemenië, Slovenië en Spanje. De maatregelen die worden vastgesteld in het kader van de GFCM, zijn bindend voor de leden ervan.

Wat de Zwarte Zee betreft, wordt in dit voorstel tot slot een autonoom quotum voor sprot vastgesteld om het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven. Voor tarbot voorziet het voorstel in omzetting van de TAC en quota die door de GFCM zijn vastgesteld.

Het uiteindelijke doel is de bestanden op een niveau te brengen en/of te houden waarmee de maximale duurzame opbrengst kan worden gehaald. Dit doel is uitdrukkelijk opgenomen in artikel 2, lid 2, van de GVB-basisverordening, waar is bepaald dat dit exploitatieniveau “indien mogelijk tegen 2015, en [...] voor alle bestanden uiterlijk 2020 [moet worden] verwezenlijkt”. Dit sluit aan op de toezeggingen van de Unie met betrekking tot de conclusies van de wereldtop over duurzame ontwikkeling (Johannesburg 2002) en het bijbehorende uitvoeringsplan. In het licht van de naderende deadline van 2020 en de zeer aanzienlijke vermindering van de visserijinspanning die zou nodig zijn, wordt met de bepalingen van het meerjarenplan voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee echter beoogd om de visserijsterfte op een niveau te brengen waarmee de maximale duurzame opbrengst geleidelijk toenemend uiterlijk in 2020 indien mogelijk, en in ieder geval uiterlijk op 1 januari 2025 kan worden gehaald.

Hoewel het de eerste keer is dat een afzonderlijke verordening inzake de vangstmogelijkheden voor zowel de Middellandse Zee als de Zwarte Zee wordt voorgesteld, worden de vangstmogelijkheden jaarlijks vastgesteld. Zo zijn de voorbije jaren vangstmogelijkheden vastgesteld voor de Zwarte Zee 3 en het GFCM-overeenkomstgebied 4 . Voor 2020 moeten, na de goedkeuring en inwerkingtreding van het desbetreffende meerjarenplan, ook de vangstmogelijkheden voor demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee worden vastgesteld.

Samenhang met de huidige bepalingen op dit beleidsgebied

De voorgestelde maatregelen zijn opgesteld overeenkomstig de doelstellingen en de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het beleid van de Unie inzake duurzame ontwikkeling.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het voorstel valt onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie, als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder d), VWEU. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing.

Evenredigheid

Het voorstel is om de volgende reden in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel: het GVB is een gemeenschappelijk beleid. Krachtens artikel 43, lid 3, VWEU is het aan de Raad om maatregelen tot vaststelling en verdeling van de vangstmogelijkheden vast te stellen.

Krachtens de voorgestelde verordening van de Raad worden de vangstmogelijkheden over de lidstaten verdeeld. Met inachtneming van de artikelen 16 en 17 van de GVB-basisverordening mogen de lidstaten deze mogelijkheden naar eigen goeddunken verdelen over de vaartuigen die hun vlag voeren. De lidstaten kunnen dus met een ruime mate aan vrijheid en conform het sociale en economische model van hun keuze beslissen hoe zij de aan hen toegewezen vangstmogelijkheden benutten.

Het voorstel heeft geen nieuwe financiële gevolgen voor de lidstaten.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een verordening van de Raad.

Dit is een voorstel voor visserijbeheer op basis van artikel 43, lid 3, VWEU, en overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Belanghebbende partijen zijn geraadpleegd via de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de stand van zaken van het gemeenschappelijk visserijbeleid en raadpleging over de vangstmogelijkheden voor 2020 5 .

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De beoordeling van de toestand van de bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee is gebaseerd op de recentste werkzaamheden van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV), het wetenschappelijk adviescomité (SAC) van de GFCM en de werkgroep voor de Zwarte Zee van de GFCM.

Effectbeoordeling

De werkingssfeer van de verordening inzake vangstmogelijkheden wordt omschreven in artikel 43, lid 3, VWEU.

Het voorstel van de Commissie voor de GVB-basisverordening en voor het meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is uitgewerkt op basis van effectbeoordelingen 6 . Een van de belangrijkste instrumenten van de GVB-basisverordening om de doelstellingen van artikel 2 van die verordening te verwezenlijken, is de vaststelling van vangstmogelijkheden. Met het meerjarenplan is een visserijinspanningsregeling ingevoerd om het probleem van overbevissing in de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee aan te pakken.

Wat de door de GFCM vastgestelde vangstmogelijkheden in zowel de Middellandse Zee als de Zwarte Zee betreft, wordt met dit voorstel in wezen uitvoering gegeven aan internationaal overeengekomen maatregelen. Alle elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de mogelijke gevolgen van de vangstmogelijkheden, worden in aanmerking genomen bij het voorbereiden en voeren van internationale onderhandelingen in het kader waarvan vangstmogelijkheden van de Unie worden overeengekomen met derde partijen.

Het voorstel is niet alleen gericht op de korte termijn, maar weerspiegelt ook de langeretermijnaanpak om de visserij geleidelijk op een niveau te brengen dat duurzaam is op lange termijn.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Dit voorstel zal worden uitgevoerd in overeenstemming met de bestaande regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid. De monitoring en de naleving van de voorschriften zullen worden gewaarborgd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad.

Toelichting bij de specifieke bepalingen van het voorstel

Met dit voorstel worden voor 2020 de vangstmogelijkheden voor de lidstaten vastgesteld voor bepaalde bestanden en groepen bestanden in de Middellandse Zee en de Zwarte Zee. De vangstmogelijkheden omvatten met name:

1. een visserijinspanningsregeling voor trawlers die demersale bestanden in het westelijke deel van de Middellandse Zee exploiteren. Het nieuwe meerjarenplan voor de demersale visserijen in het westelijke deel van de Middellandse Zee is op 16 juli 2019 in werking getreden. Krachtens de bepalingen van dat plan stelt de Raad jaarlijks een maximaal toegestane visserijinspanning vast voor elke visserijinspanningsgroep per lidstaat en voor de in bijlage I bij het plan gedefinieerde groepen bestanden. Voor het eerste jaar van toepassing van het plan moet de maximaal toegestane visserijinspanning met 10 % worden verlaagd ten opzichte van de uitgangswaarde (van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2017), die door elke lidstaat voor elke visserijinspanningsgroep of elk geografisch deelgebied wordt berekend;

2. door de GFCM aangenomen maatregelen die van toepassing zijn in de Middellandse Zee. Deze maatregelen omvatten: een sluitingsperiode voor Europese aal in de gehele Middellandse Zee (deelgebieden 1 tot en met 27) en vangst- en inspanningsbeperkingen voor kleine pelagische bestanden in de Adriatische Zee (deelgebieden 17 en 18). Deze maatregelen werden goedgekeurd tijdens de jaarvergadering 2018 van de GFCM. Daarnaast omvat het voorstel de beperkingen van de visserijinspanning voor demersale bestanden in de Adriatische Zee (deelgebieden 17 en 18), die moeten worden goedgekeurd tijdens de jaarvergadering 2019 van de GFCM van 4 tot en met 8 november 2019. Aangezien die maatregelen nog hangende zijn omdat de jaarvergadering van de GFCM nog niet heeft plaatsgevonden, zijn ze in dit voorstel aangeduid met “pm” (pro memorie). Die aanduiding zal worden bijgewerkt zodra de GFCM de maatregelen heeft goedgekeurd;

3. vangstmogelijkheden in de Zwarte Zee. Daarbij gaat het om: a) een autonoom quotum voor sprot op basis van wetenschappelijk advies dat aangeeft dat het noodzakelijk is het huidige niveau van visserijsterfte te handhaven om de duurzaamheid van het bestand te waarborgen; b) de totale toegestane vangst (TAC) en de toewijzing van quota voor tarbot in het kader van een nieuw meerjarig beheersplan voor de visserij op tarbot dat tijdens de jaarvergadering 2019 van de GFCM zal worden goedgekeurd. De TAC en quota voor tarbot worden in het voorstel met “pm” aangeduid, in afwachting van goedkeuring door de GFCM.