Toelichting bij COM(2020)277 - Brug naar banen - versterking van de jongerengarantie en tot vervanging van de Aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Het voorstel voor een aanbeveling van de Raad “Een brug naar banen – Versterking van de jongerengarantie” komt tegemoet aan een politieke toezegging van Commissievoorzitter Ursula von der Leyen en werd aangekondigd in de mededeling “ Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities ” van 14 januari 2020 1 . Het levert een belangrijke bijdrage aan de lopende uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten ter versterking van beginsel 4 (“actieve ondersteuning bij het vinden van werk”). Het maakt deel uit van een reeks maatregelen die door de Commissie zijn voorgesteld om de werkgelegenheid voor jongeren te stimuleren en zijn gepresenteerd in de mededeling “Ondersteuning van de werkgelegenheid voor jongeren: een brug naar banen voor de volgende generatie” 2 .

In 2013 werd de Aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie aangenomen naar aanleiding van de meest recente economische crisis en de daardoor sterk gestegen jeugdwerkloosheid (onder 15-24-jarigen), die gemiddeld in de EU steeg tot maar liefst 24,4 % en in sommige lidstaten tot boven 50 % klom. Behalve de werkloze jongeren waren er 6,5 miljoen jongeren (15-24 jaar) die geen werk hadden en geen onderwijs of opleiding volgden (NEET’s).

Zeven jaar na de start is de jongerengarantie in de hele EU een realiteit geworden, hoewel er nog steeds uitdagingen zijn. Elk jaar krijgen meer dan 3,5 miljoen jongeren door de jongerengarantie een baan, vervolgonderwijs, een leerlingplaats of een stage aangeboden. Het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief 2014-2020 (met een EU-bijdrage van in totaal bijna 9 miljard EUR 3 ), samen met aanvullende investeringen uit het Europees Sociaal Fonds, is een essentiële bron van EU-financiering om steun te bieden bij de uitvoering. De jeugdwerkloosheid en het percentage NEET’s zijn aanzienlijk gedaald. Vóór de COVID-19-crisis was de jeugdwerkloosheid (15-24 jaar) gedaald tot gemiddeld 14,9 % in vergelijking met de piek van 24,4 % in 2013. De verbetering van het macro-economische klimaat heeft daarbij zeker een rol gespeeld, maar uit een recente studie blijkt dat de jongerengarantie, in combinatie met Europese financiering, kansen voor jongeren heeft gecreëerd en structurele hervormingen in de openbare diensten voor arbeidsvoorziening en de onderwijsstelsels in de lidstaten in gang heeft gezet 4 .

De COVID-19-pandemie en de economische gevolgen daarvan brengen deze positieve ontwikkeling echter in gevaar. Volgens de economische voorjaarsprognoses 2020 van de Commissie zal de economie van de EU in 2020 met 7,4 % krimpen, de diepste recessie in haar geschiedenis, en wordt het voor jongeren die op dat moment voor het eerst de arbeidsmarkt betreden moeilijker voor het eerst een baan te vinden 5 . Uit eerdere crises blijkt immers dat jongeren vaak het hardst worden getroffen. Zij worden meestal als eersten ontslagen en werken vaker in de informele economie of in atypische arbeidsvormen, waar zij weinig tot geen sociale bescherming hebben. Zij zijn oververtegenwoordigd in sectoren die zwaar te lijden hebben onder de pandemie (bv. toerisme, accommodatie, seizoensarbeid in de landbouw, de groot- en detailhandel, waar ook vrouwen oververtegenwoordigd zijn), waar telewerk niet altijd een optie is. Bovendien ondervinden sommigen van hen nog steeds de gevolgen van de vorige economische recessie en lopen zij nu het risico opnieuw te worden getroffen door een wereldwijde economische crisis.

Daarom is het belangrijk juist nu de jongerengarantie te versterken om de gevolgen van de COVID-19-crisis te verzachten en een nieuwe jeugdwerkloosheidscrisis te voorkomen. In het voorstel moet worden voortgebouwd op de ervaring en de lessen die zijn geleerd tijdens zeven jaar van de uitvoering van de jongerengarantie van 2013 en moet rekening worden gehouden met de veranderende realiteit van de arbeidsmarkt en de digitale en de groene transitie.

Een van de lessen die zijn geleerd is dat de jongerengarantie een bredere doelgroep moet bereiken en inclusiever moet worden. Uit de geaggregeerde resultaten voor de EU blijkt dat, samen genomen, de jongerengarantieregelingen nog niet de meerderheid van de jongeren die geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen, bereiken en dat het voor veel van de ingeschreven jongeren langer dan de beoogde vier maanden duurt tot hun aanbod van start gaat. Te veel jongeren hebben nog steeds moeite om de eindjes aan elkaar te knopen of lopen tegen obstakels aan bij het vinden van een baan. Veel jongeren, vaak uit sociaal-economisch achtergestelde milieus, hebben geen toegang tot onderwijs en opleiding van goede kwaliteit of hebben te maken met belemmeringen bij de overgang van school naar werk. Stijgingen van de werkgelegenheid waren niet altijd gelijk verdeeld over de lidstaten en de regio’s 6 , en bepaalde groepen jongeren zijn buitenproportioneel benadeeld (bv. laagopgeleide jongeren, jongeren die op het platteland of in afgelegen gebieden wonen 7 , jongeren met een handicap, jongeren die een migrantenachtergrond hebben of tot een raciale of etnische minderheid behoren, zoals Roma) 8 .

Het percentage werkloze jongeren is tot begin 2020 gemiddeld gedaald, maar het percentage inactieve jongeren is in de meeste lidstaten stabiel gebleven of zelfs toegenomen. In tegenstelling tot werkloze jongeren zijn inactieve jongeren niet op zoek naar werk, bijvoorbeeld vanwege ziekte of barrières voor jongeren met een handicap, de zorg voor kinderen of hulpbehoevende volwassenen of andere persoonlijke of familiale verantwoordelijkheden.

Onder NEET’s is de kloof tussen mannen en vrouwen in dezelfde periode licht toegenomen. Gemiddeld bedroeg de kloof in de hele EU in 2013 3,2 procentpunten en in 2019 3,8 procentpunten 9 . Inactiviteit komt ook vaker voor bij vrouwelijke NEET’s 10 . Daarom zal het genderaspect worden versterkt. Specifieke bewustmakings- en communicatiecampagnes kunnen seksestereotypering op jonge leeftijd aanpakken en jonge vrouwen enthousiasmeren voor een ruimere keuze aan onderwijstrajecten en beroepen. Jonge vrouwen kunnen worden ondersteund door middel van advies, begeleiding en mentoring om ervoor te zorgen dat zij zich bewust zijn van hun potentieel en hun rechten kennen. Dit omvat belangenbehartiging en het aanpakken van seksestereotypering in onderwijs- en loopbaankeuzes. In dit verband wordt in de voorbereidende fase ook gebruikgemaakt van verwijzingen naar partners die ondersteunende sociale diensten verlenen, zoals kinderopvang, gezondheidszorg en psychologische ondersteuning.

Jongeren met een handicap hebben een aanzienlijk lagere arbeidsparticipatie dan jongeren zonder handicap en de werkgelegenheidskloof met betrekking tot jongeren zonder handicap neemt toe 11 . Inclusief onderwijs en inclusieve opleiding, het waarborgen van de toegankelijkheid en redelijke voorzieningen en het bestrijden van stereotypen rond handicaps op de werkplek kunnen de arbeidsmarktparticipatie van jongeren met een handicap verbeteren.

De Europese demografie is aan het veranderen. Door de vergrijzing zien veel plattelandsgebieden in Europa hun bevolking afnemen. Hoewel de twee transities kansen kunnen bieden, is dit op zichzelf mogelijk niet voldoende om de kloof tussen jongeren op het platteland en hun leeftijdsgenoten in de stad te overbruggen. Jongeren die op het platteland of in een afgelegen gebied wonen, met name als zij ook op andere fronten achtergesteld zijn, hebben gerichte steun nodig, terwijl de infrastructuur en de toegang tot diensten in deze gebieden moeten worden verbeterd. Deze maatregelen zullen kansen bieden in deze gebieden en helpen een braindrain en een verdere bevolkingsafname te voorkomen. Ondertussen ondervinden jongeren in achtergestelde stedelijke gebieden nog steeds specifieke belemmeringen voor hun integratie op de arbeidsmarkt 12 .

Bovendien is de arbeidswereld aan het veranderen. De huidige ontwikkelingen, zoals de automatisering en de digitalisering van de productie en de diensten, blijven de arbeidsmarkten veranderen. Er wordt steeds vaker van baan gewisseld en veel jongeren schakelen tussen werk en werkloosheid of inactiviteit of zitten vast in onzekere atypische arbeidsvormen. Jongeren zijn vooral oververtegenwoordigd in atypische arbeidsvormen zoals platformwerk of “klussen” (gigs), waarbij soms geen adequate sociale bescherming wordt geboden. Bovendien lopen jongeren een groter risico dan anderen hun baan te verliezen als gevolg van automatisering, aangezien startersbanen meestal voor een groter deel automatiseerbaar zijn.

Bovendien brengt de bredere dubbele transitie naar een digitalere en groenere economie nieuwe kansen met zich mee, aangezien in de desbetreffende sectoren naar verwachting nieuwe banen zullen ontstaan. Dit betekent echter dat jongeren de juiste vaardigheden moeten hebben om zich te kunnen aanpassen aan de veranderende functievereisten. Naar verwachting zullen digitale vaardigheden, vaardigheden die nodig zijn voor de groene transitie, naast zachte vaardigheden, zoals vaardigheden op het gebied van ondernemerschap en loopbaanmanagement, steeds belangrijker worden. Nu investeren in het menselijk kapitaal van jonge Europeanen zal helpen de sociale markteconomie van Europa toekomstbestendig te maken: een actieve, innovatieve en geschoolde beroepsbevolking is ook een voorwaarde voor Europa om met de rest van de wereld te kunnen concurreren.

Tegen deze achtergrond beoogt het huidige voorstel het beleidskader te moderniseren om de inzetbaarheid van jongeren beter te ondersteunen en een nieuwe jeugdwerkloosheidscrisis te vermijden. Om deze doelstellingen te bereiken:

·Zorgt het voorstel ervoor dat alle jongeren onder 25 binnen vier maanden nadat zij werkloos zijn geworden of het formele onderwijs hebben verlaten, een deugdelijk aanbod krijgen voor een baan, vervolgonderwijs, een leerlingplaats of een stage. Dit ambitieuze kerndoel van de jongerengarantie blijft in stand, maar de leeftijdsgroep wordt uitgebreid tot jongeren van 25-29 jaar 13 ;

·Wordt in het voorstel erkend dat de overgang van school naar werk en een duurzame integratie op de arbeidsmarkt langer duren vanwege de veranderende aard van werk en van de veelgevraagde vaardigheden. Het voorstel sluit ook aan bij de bestaande nationale praktijken: jeugdgerelateerde maatregelen en programma’s zijn algemeen beschikbaar voor jongeren tot en met 29 jaar en de meeste lidstaten zijn al van mening dat jongeren van 25-29 jaar tot de doelgroep van de jongerengarantie behoren 14 . Ook wordt erkend dat tijdens de economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie een aanzienlijk deel van de 25-29-jarigen werkloos kan worden en steun nodig heeft;

·Wordt in het voorstel onderscheid gemaakt tussen jongeren die tijdelijk niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (vaak hoger opgeleid, soms met werkervaring, soms ontslagen wegens de COVID-19-pandemie of nieuw op de arbeidsmarkt nadat zij tijdens de crisis hun opleiding hebben afgerond) en jongeren die langere tijd niet werken en geen onderwijs of opleiding volgen (vaak jongeren uit kwetsbare groepen, met een laag opleidingsniveau, voor wie extra inspanningen moeten worden gedaan). Dit maakt een meer gepersonaliseerde en gerichtere aanpak mogelijk voor beide groepen, aangezien de laatstgenoemde groep waarschijnlijk meer steun nodig heeft;

·Wordt met het voorstel een groter aantal jongeren, met name vrouwen, van alle achtergronden bereikt, waarbij niemand buiten de boot valt. Dit gebeurt door middel van betere en gerichtere bewustmakings- en communicatiecampagnes, waarbij onder andere aandacht is voor de uitdagingen van plattelands- of meer afgelegen gebieden en voor de kwetsbaarste sociale groepen;

·Streeft het voorstel ernaar jongeren te ondersteunen bij het opdoen van werkervaring en de juiste vaardigheden te ontwikkelen voor een veranderende arbeidswereld, met name vaardigheden die relevant zijn voor de groene en de digitale transitie en beantwoorden aan de behoeften van de arbeidsmarkt. Daarom is het belangrijk om jongeren naar behoren te begeleiden en te adviseren over de professionele vooruitzichten en de behoeften van de arbeidsmarkt.

De Commissie stelt met name voor, aangezien nu al voor meer dan 90 % van de banen digitale vaardigheden worden vereist, om de digitale vaardigheden van alle NEET’s die zich inschrijven te beoordelen met behulp van het European Digital Competence Framework (DigComp) en de beschikbare (zelf)beoordelingsinstrumenten en ervoor te zorgen dat alle jongeren, aan de hand van de lacunes die daarbij naar voren komen, een specifieke voorbereidende opleiding krijgen om hun digitale vaardigheden te verbeteren.

Meer in het algemeen stelt zij korte en praktijkgerichte voorbereidende opleidingen voor, die verband houden met de specifieke vaardigheden waaraan de jongere behoefte heeft als een van de belangrijkste activeringselementen tijdens de voorbereidende fase voordat zij of hij een aanbod accepteert. Een praktijkgerichte opleiding kan een springplank zijn naar een volledige beroepsopleiding, een voorproefje geven van de arbeidswereld, of een aanvulling vormen op de bestaande opleiding of werkervaring vóór de start van de aanbieding van de jongerengarantie. Deze voorbereidende opleiding – die geen verlenging van de duur van de voorbereidende fase (vier maanden) met zich mee zou mogen brengen – is kort en informeel en onderscheidt zich daarin van het eigenlijke aanbod van de jongerengarantie;

·Blijft het voorstel de inzetbaarheid van jongeren op de korte termijn ondersteunen door middel van een aantal maatregelen: tijdelijke werktijdverkortingsregelingen, gerichte loonsubsidies en bevordering van zelfstandig ondernemerschap. Leerlingplaatsen moeten ook worden ondersteund omdat zij jongeren opleiden voor banen waarnaar veel vraag is en daardoor een stabiele integratie op de arbeidsmarkt bieden. Hun rol tijdens de economische recessie moet worden versterkt, zodat meer jongeren een dergelijk aanbod kunnen aannemen. Aangezien voortijdige schoolverlaters en laagopgeleide jongeren een verhoogd risico lopen om NEET’s op de langere termijn te worden, moeten jongeren worden aangemoedigd hun onderwijs of opleiding af te maken en moeten jongeren die hiermee voortijdig stoppen, weer verdergaan met onderwijs of opleiding. Minder formele en flexibelere vormen van onderwijs en opleiding kunnen in dit geval nuttig zijn;

·In het voorstel wordt de kwaliteit van het aanbod zekergesteld door het te koppelen aan de Europese pijler van sociale rechten, het Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen en het kwaliteitskader voor stages (de laatste twee ontwikkeld sinds 2013), door bijvoorbeeld de toegang tot sociale bescherming, een redelijke proeftijd, een duidelijk schriftelijk contract of de vaststelling van werk- en rusttijden te waarborgen. Dit moet helpen het aanbod op de lange termijn stabieler te maken 15 ;

·Bevordert het voorstel de preventie van werkloosheid en inactiviteit van jongeren door middel van betere traceersystemen en systemen voor vroegtijdige waarschuwing, waarbij proactief wordt samengewerkt met onder andere de onderwijssector en de jongerenorganisaties;

·Verbetert het voorstel de monitoring en de gegevensverzameling door een sterkere nadruk op ondersteuning na plaatsing en een oproep om de jongeren betere follow-up te geven nadat zij een aanbod hebben aanvaard om hun duurzame integratie op de arbeidsmarkt te waarborgen.

1.

Het huidige voorstel is opgebouwd rond vier fasen (inventarisatie, outreach, voorbereiding en aanbod):


·In de inventarisatiefase wordt een grondiger kennis van de NEET-doelgroep omgezet in de specifieke geografische context van de dienstverlener. Doel is om individuele NEET’s en – en dit is van cruciaal belang – jongeren die het risico NEET’s te worden, te identificeren. Door middel van partnerschappen en systemen voor vroegtijdige waarschuwing kunnen jongeren worden ondersteund voordat zij werkloos of inactief worden, met name wanneer zij nog formeel onderwijs of een formele opleiding volgen.

·In de outreach-fase wordt contact gelegd – en vertrouwen opgebouwd – met individuele NEET’s. De outreach-fase omvat een alomvattende communicatiestrategie om de NEET’s bewust te maken van de beschikbare steun, waarbij de nodige aandacht wordt besteed aan seksestereotypering en belemmeringen die het extra moeilijk maken specifieke kwetsbare groepen te bereiken.

·De voorbereidende fase loopt vanaf het moment van de eerste inschrijving bij de verantwoordelijke dienst tot aan het moment waarop een aanbod begint te lopen. De afstemming van de behoeften en oplossingen begint in deze fase door op maat gesneden gepersonaliseerde, holistische benaderingen waarbij, afhankelijk van de situatie van de jongere, uiteenlopende diensten kunnen worden aangeboden. Het belangrijkste is dat de actieplannen voorzien in advies, begeleiding en mentoring (inclusief doorverwijzingen naar bredere partners) en waar nodig aanvullende bijscholing, en dat de nodige aandacht wordt besteed aan seksestereotypering en specifieke stereotypen met betrekking tot kwetsbare jongeren.

·De vierde en laatste fase is de daadwerkelijke start van een aanbod van een baan, vervolgonderwijs, een leerlingplaats of een stage. Dit betekent dat men uit de regeling stapt.

·Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel is in overeenstemming met en bouwt voort op het bestaande beleid op het gebied van werkgelegenheid en vaardigheden.

Als onderdeel van het herstelplan voor Europa 16 zal Next Generation EU via de faciliteit voor herstel en veerkracht (560 miljard EUR voorgesteld) en React-EU (55 miljard EUR voorgesteld) extra financiële steun bieden voor werkgelegenheidsmaatregelen voor jongeren. Deze inspanningen zullen in de financieringsperiode 2021-2027 worden aangevuld door het Europees Sociaal Fonds Plus, met een voorgesteld budget van 86 miljard EUR. Het ESF+ zal het volledige scala van maatregelen op het gebied van werkgelegenheid, onderwijs en opleiding die in dit voorstel zijn opgenomen ondersteunen. Het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling zal ook bijdragen met toekomstbestendige investeringen in onderwijs en opleiding die zijn afgestemd op de digitale en de groene transitie. De lidstaten kunnen ook steun van het instrument voor technische ondersteuning krijgen bij de voorbereiding en uitvoering van structurele hervormingen, met name op het gebied van onderwijs en opleiding en arbeidsmarktbeleid.

In de werkgelegenheidsrichtsnoeren van de lidstaten 17 van 2019 worden de lidstaten opgeroepen om de jeugdwerkloosheid en de kwestie van NEET-jongeren te blijven aanpakken, onder meer door de jongerengarantie volledig uit te voeren.

De Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren 18 roept de lidstaten op de ontwikkeling van elementaire digitale vaardigheden te ondersteunen en het niveau van de digitale competenties bij alle lagen van de bevolking te verhogen. De mededeling van de Commissie over het actieplan voor digitaal onderwijs 19 bevat elf acties voor een periode van drie jaar (2018-2020) om de lidstaten te helpen beter gebruik te maken van digitale technologie voor onderwijs en leren en digitale competenties en vaardigheden te ontwikkelen, door het onderwijs met behulp van gegevensanalyse en prognoses te verbeteren. Bovendien wordt in de Aanbeveling van de Raad van 19 december 2016 tot invoering van bijscholingstrajecten: nieuwe mogelijkheden voor volwassenen 20 aanbevolen volwassenen met geringe vaardigheden, kennis en competenties de kans te bieden om een minimumniveau van vaardigheden te verwerven. Dit voorstel vormt een aanvulling op deze aanpak door jongeren gerichte bijscholingstrajecten op maat aan te bieden.

In de Aanbeveling van de Raad van 15 februari 2016 betreffende de integratie van langdurig werklozen op de arbeidsmarkt 21 wordt aanbevolen dat de lidstaten specifieke steun verlenen aan langdurig werklozen. Het voorstel vormt een aanvulling op deze aanpak doordat het gericht is op de preventie van langdurige werkloosheid onder jongeren.

In de mededeling van de Commissie van 2016 over het actieplan inzake de integratie van onderdanen van derde landen 22 werd gewezen op het cruciale belang van vroegtijdige activering en interventie bij kwetsbare NEET’s, waaronder jongeren uit derde landen, om ervoor te zorgen dat zij snel integreren in het onderwijs, het leerlingstelsel, stages of de arbeidsmarkt.

De Aanbeveling van de Raad van 10 maart 2014 inzake een kwaliteitskader voor stages 23 bevat richtsnoeren voor het aanbieden van hoogwaardige stages. Daarnaast bevat de Aanbeveling van de Raad van 15 maart 2018 voor een Europees kader voor hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen 24 14 essentiële criteria die de lidstaten en belanghebbenden moeten toepassen om hoogwaardige en doeltreffende leerlingplaatsen te ontwikkelen. Met het voorstel worden stages en leerlingplaatsen aangepast aan de in deze aanbevelingen van de Raad vastgestelde kwaliteitscriteria.

In de Aanbeveling van de Raad van december 2012 betreffende de validatie van niet-formeel en informeel leren 25 wordt aanbevolen dat de lidstaten regelingen treffen voor de validatie van niet-formeel en informeel leren. Het voorstel zal deze aanpak aanvullen door de validatie van niet-formeel en informeel leren te bevorderen.

De Aanbeveling van de Raad van 28 juni 2011 inzake beleid ter bestrijding van voortijdig schoolverlaten 26 bevat een kader voor een coherent, breed en wetenschappelijk onderbouwd beleid tegen voortijdig schoolverlaten. De inventarisatiefase van het voorstel, dat onder andere doeltreffende partnerschappen en systemen voor vroegtijdige waarschuwing omvat, volgt dit kader op de voet.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

In de mededeling van de Commissie: Het moment van Europa: herstel en voorbereiding voor de volgende generatie 27 wordt benadrukt dat het herstelplan van de EU als leidraad moet dienen en een duurzamer, veerkrachtiger en billijker Europa voor de volgende generatie moet vormen, en wordt ervoor gepleit snel werk te maken van de groene en de digitale transitie. Zij stelt een nieuwe faciliteit voor herstel en veerkracht voor om de lidstaten te ondersteunen bij de uitvoering van investeringen en de hervormingen die essentieel zijn voor een duurzaam herstel. Een nieuw initiatief getiteld React-EU zal extra cohesiesteun verschaffen aan de lidstaten. Het zal werknemers en kwetsbare groepen, onderwijs- en opleidingsmaatregelen, kleine en middelgrote ondernemingen, gezondheidszorgstelsels en de groene en de digitale transitie ondersteunen en beschikbaar zijn voor alle sectoren. Dit voorstel zal deze investeringen onderbouwen door de inzetbaarheid van jongeren te vergroten.

De Europese Green Deal 28 omvat de nieuwe EU-groeistrategie die de EU moet omvormen tot een billijke en welvarende samenleving met een moderne, hulpbronnenefficiënte en concurrerende economie, waar vanaf 2050 netto geen broeikasgassen meer worden uitgestoten en de economische groei is losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen. Duurzaamheid en het welzijn van onze burgers staan centraal in ons optreden. Het actieplan voor de circulaire economie 29 voor een schoner en meer concurrerend Europa omvat maatregelen om de groei van het gebruik van hulpbronnen te ontkoppelen, onder meer door sterk de nadruk te leggen op de noodzaak om de juiste vaardigheden te verwerven, onder meer via beroepsonderwijs en -opleiding. De transitie naar een schone en circulaire economie is een kans om duurzame en banenintensieve economische activiteit uit te breiden en zo het herstel te ondersteunen. Aangezien de vergroening van de economie de vraag naar vaardigheden op verschillende manieren beïnvloedt, is het van cruciaal belang dat beleid wordt ontwikkeld dat jongeren helpt de nieuwe kansen te benutten. Het voorstel vult deze aanpak aan door de vaardigheden te bevorderen die nodig zijn voor de groene economie.

De kansen en uitdagingen van de huidige digitale transformatie en de beleidsrespons van Europa zijn uiteengezet in de strategie “De digitale toekomst van Europa vormgeven” 30 , waarin de nadruk ligt op de noodzaak om te investeren in onderwijs en opleiding en digitale vaardigheden voor alle Europeanen. De Commissie heeft een nieuwe industriestrategie voor Europa 31 vastgesteld om de industrie te helpen het concurrentievermogen van Europa in een tijd van toenemende wereldwijde concurrentie te stimuleren en om ervoor te zorgen dat de groene en de digitale transitie succesvol verlopen. Er ligt een sterke nadruk op het aantrekken van investeringen, innovatie en vaardigheden die nodig zijn voor deze dubbele transitie. De dubbele transitie zal nieuwe banen scheppen, wat ook de uitvoering van dit voorstel ten goede zal komen.

In de kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa 32 wordt benadrukt hoe het voor steeds meer kmo’s een uitdaging is om geschoold personeel te vinden. Het tekort aan vaardigheden is met name nijpend met betrekking tot digitalisering en nieuwe technologieën. In de strategie wordt benadrukt dat de EU deze uitdagingen verder kan helpen aanpakken door de toegang tot opleidingen te vergemakkelijken en de vraag van kmo’s naar talent te helpen afstemmen op het aanbod op de arbeidsmarkt. Onderwijs en opleiding op het gebied van ondernemerschap, waarbij de kennis en vaardigheden met betrekking tot het bedrijfsleven worden verbeterd, spelen een sleutelrol bij het geschikt maken van kmo’s voor de eengemaakte markt. Het voorstel vormt een aanvulling op deze aanpak. Jongeren kunnen een voorbereidende opleiding krijgen om hun ondernemersvaardigheden te verbeteren door gebruik te maken van de hulpmiddelen en modules die zijn ontwikkeld binnen het kader voor ondernemerschapsvaardigheden (EntreComp).

Het gemeenschappelijk landbouwbeleid ondersteunt jongeren die actief willen worden in de landbouwsector en jongeren die een activiteit starten in een plattelandsgebied. Het voorziet in opleiding van jongeren, adviesdiensten en het opzetten en ondersteunen van investeringen. De vaardighedendimensie van het voorstel, met name ondernemersvaardigheden, zal deze aanpak aanvullen.

Daarnaast beoogt de strategie voor gendergelijkheid 33 de kloof tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te dichten en de daadwerkelijke toegang tot behoorlijk betaald en duurzame werkgelegenheid voor vrouwen te verbeteren.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 292 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), waarin is bepaald dat de Raad aanbevelingen vaststelt op voorstel van de Commissie, in samenhang met artikel 149, dat voorziet in stimuleringsmaatregelen ter ondersteuning van het optreden van de lidstaten op het gebied van de werkgelegenheid.

Titel IX van het VWEU bepaalt de bevoegdheden van de EU met betrekking tot werkgelegenheidsbeleid, in het bijzonder artikel 145 betreffende de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en artikel 147 betreffende de bijdrage tot een hoog werkgelegenheidsniveau door de maatregelen van de lidstaten te steunen en aan te vullen. Slechte arbeidsmarktprestaties op nationaal niveau wat jeugdwerkloosheid en inactiviteit betreft kunnen negatieve economische gevolgen hebben en de sociale en economische cohesie in de hele EU ondermijnen, onder meer wanneer de slechte prestaties voornamelijk betrekking hebben op subgroepen van de NEET-groep die zich in een kwetsbare situatie bevinden.

Het voorstel zal bijgevolg bijdragen aan de doelstellingen van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), met name de bevordering van volledige werkgelegenheid, non-discriminatie, de gelijkheid van vrouwen en mannen, sociale inclusie en sociale samenhang (artikel 3 VEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

In haar streven naar de ontwikkeling van een werkgelegenheidsstrategie is de EU bevoegd om een coördinerende rol te vervullen, samenwerking aan te moedigen en het optreden van de lidstaten te steunen. Met inachtneming van de bevoegdheid van de lidstaten geeft het voorstel concrete invulling aan deze ambitie, waarbij onder andere kan worden geprofiteerd van zeven jaar uitvoering van de jongerengarantie. Het voorstel is erop gericht de uitvoering van de reeds bestaande jongerengarantieregelingen in de lidstaten te verbeteren, waarbij wordt voortgebouwd op succesvolle praktijken en geleerde lessen. Een voortzetting van het EU-optreden om de werkloosheid en inactiviteit onder jongeren aan te pakken, gebaseerd op een meer toekomstbestendig en inclusief gemeenschappelijk beleidskader, moet de lidstaten betere beleidsrichtsnoeren bieden en kan bijdragen tot een toename van de activiteitsgraad en de bijscholing van de beroepsbevolking in de EU. Tegelijkertijd worden zo de zeer hoge economische en maatschappelijke kosten vermeden die het gevolg zijn van het feit dat jongeren geen werk hebben en geen onderwijs of opleiding volgen.

Het voorstel zal de lidstaten ook helpen optimaal gebruik te maken van het ESF+ om de werkloosheid en inactiviteit onder jongeren aan te pakken.

Volgens het subsidiariteitsbeginsel worden in het voorstel aanbevelingen gedaan om de uitvoering van de jongerengarantieregelingen van de lidstaten te verbeteren, waarbij de bevoegdheden van de lidstaten op het gebied van de werkgelegenheid en hun interne bevoegdheidsverdeling ten volle in acht worden genomen. In het voorstel wordt erkend dat verschillende situaties in afzonderlijke lidstaten (of op regionaal of lokaal niveau) kunnen leiden tot verschillen in de manier waarop de aanbevelingen worden uitgevoerd.

Evenredigheid

De voorgestelde acties staan in verhouding tot de nagestreefde doelstellingen. Het voorstel ondersteunt de door de lidstaten opgezette jongerengarantieregelingen en vormt een aanvulling op de inspanningen van de lidstaten op het gebied van de werkloosheid en inactiviteit onder jongeren. De voorgestelde maatregel houdt rekening met de praktijken en de diversiteit van de stelsels in de lidstaten. Hij biedt ruimte voor een gedifferentieerde aanpak waarin rekening wordt gehouden met de verschillende economische, financiële en sociale situatie in de lidstaten, de diverse arbeidsmarktomstandigheden en de heterogeniteit van de situaties die leiden tot werkloosheid en inactiviteit onder jongeren. Hierbij wordt erkend dat verschillende nationale, regionale of lokale situaties kunnen leiden tot verschillen in de wijze waarop de voorgestelde aanbeveling wordt uitgevoerd.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een voorstel voor een aanbeveling van de Raad waarin het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel worden gerespecteerd. Het bouwt voort op de bestaande wetgeving van de Europese Unie en is in overeenstemming met het type instrumenten die beschikbaar zijn voor maatregelen van de Europese Unie op het gebied van werkgelegenheid. Een aanbeveling als juridisch instrument verbindt de lidstaten tot de maatregelen die erin zijn vastgesteld en biedt een sterke politieke basis voor samenwerking op het niveau van de Europese Unie op dit gebied, terwijl de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van werkgelegenheidsbeleid wordt gerespecteerd. Zodra zij is vastgesteld, zou de aanbeveling van de Raad van 22 april 2013 tot invoering van een jongerengarantie worden vervangen.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing.

Raadpleging van belanghebbenden

Zoals hierboven uiteengezet, bouwt het voorstel voort op de Aanbeveling van de Raad tot invoering van een jongerengarantie van 2013 34 . Sinds 2014 wordt de uitvoering van de Aanbeveling gemonitord in het kader van het Europees semester. De evaluaties van de uitvoering voor alle lidstaten worden om de twee jaar uitgevoerd in het Comité voor de werkgelegenheid (EMCO). Daarnaast vindt jaarlijks kwantitatieve monitoring van de nationale regelingen plaats, op basis van een gezamenlijk overeengekomen kader van indicatoren 35 . De coördinatoren van de jongerengarantie van alle lidstaten komen regelmatig bijeen om de voortgang van de uitvoering, de lopende beleidshervormingen en de relevante projecten te bespreken, en deel te nemen aan activiteiten op het gebied van wederzijds leren.

Bovendien vonden begin 2020 specifieke raadplegingsactiviteiten plaats onder belanghebbenden die nauw betrokken waren bij het ontwerp en de uitvoering van de jongerengarantie of die ervan profiteerden. Alle raadplegingen vonden weliswaar plaats vóór de COVID-uitbraak en de daaropvolgende economische neergang, maar de bijdragen hadden vooral betrekking op structurele aspecten en zijn derhalve nog steeds relevant 36 .

Het voorstel weerspiegelt grotendeels de standpunten die tijdens de gerichte raadplegingen zijn verzameld. In het algemeen waren alle geraadpleegde belanghebbenden, met uitzondering van de werkgevers, die pleitten voor een betere follow-up van de uitvoering van de bestaande Aanbeveling van de Raad, voorstander van versterking van de jongerengarantie door een nieuwe aanbeveling van de Raad voor te stellen.

Alle belanghebbenden riepen ertoe op de “kwaliteit” van de aanbiedingen te verbeteren en verschillende benaderingen voor te stellen. Het voorstel voldoet hieraan door de aanbiedingen af te stemmen op de bestaande kwaliteitsnormen en -beginselen. Het geeft ook de consensus weer over de noodzaak om de op partnerschappen gebaseerde, geïntegreerde aanpak met meerdere belanghebbenden te versterken.

• Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Naast de resultaten van de raadpleging is het voorstel ook gebaseerd op verschillende verslagen en studies en op de expertise die is vergaard via peer learning en bijeenkomsten van de coördinatoren van de jongerengarantie.

Jaarlijks vindt kwantitatieve monitoring van de nationale jongerengarantieregelingen plaats, op basis van een gezamenlijk overeengekomen kader van indicatoren. Macro-economische indicatoren op basis van gegevens uit de EU-arbeidskrachtenenquête (LFS) worden gebruikt om de algemene situatie van jongeren op de arbeidsmarkt te monitoren, en daarmee indirect het effect van de jongerengarantie en andere maatregelen die voorkomen dat jongeren NEET’s worden. De indicatoren voor uitvoering en follow-up (resultaten op lange termijn) zijn ontleend aan administratieve gegevens die jaarlijks door de lidstaten worden verstrekt. Zij zijn gebaseerd op gegevens over het aantal jongeren dat zich voor de jongerengarantie heeft ingeschreven (hoe lang zij ingeschreven blijven, waar zij na het verlaten van het programma naartoe gaan en waar zij zich enige tijd na hun vertrek bevinden). Uitvoeringsindicatoren meten de directe impact van de uitvoering van de jongerengarantie, terwijl monitoringindicatoren dienen om de duurzaamheid van de integratie op de arbeidsmarkt na het aanbod in het kader van de jongerengarantie te meten.

Bovendien komen de coördinatoren van de jongerengarantie van alle lidstaten regelmatig bijeen om de voortgang van de uitvoering en de uitdagingen die daarbij zijn ondervonden, de lopende beleidshervormingen en de relevante projecten te bespreken. Zij nemen ook deel aan activiteiten op het gebied van wederzijds leren. De ervaringen en evaluaties van de uitvoering op nationaal niveau hebben bijgedragen tot een aantal verslagen die in 2018 zijn gepubliceerd. Het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening (ODA’s) brengt regelmatig via de tweejaarlijkse evaluatieverslagen verslag uit over de capaciteit van de ODA’s om de jongerengarantie uit te voeren. De EU-financiering wordt nauwlettend gemonitord via de toezichtcomités van het ESF en jaarlijkse uitvoeringsverslagen en wordt regelmatig geëvalueerd.

Effectbeoordeling

Met het voorgestelde instrument – een aanbeveling van de Raad – worden richtsnoeren geboden voor de uitvoering van de jongerengarantieregelingen, maar wordt de lidstaten flexibiliteit gelaten bij het ontwerp en de uitvoering van de maatregelen. Daarom is een effectbeoordeling niet nodig.

Een uitgebreid werkdocument van de diensten van de Commissie 37 bevat een overzicht van de belangrijkste lessen die zijn getrokken uit de nasleep van de vorige economische recessie en een uitgebreide samenvatting van de lessen die zijn getrokken uit de uitvoering van de jongerengarantie 2013-2020. Deze lessen zijn het resultaat van een groot aantal monitoring- en evaluatie-acties op EU-niveau, maar ook van de feedback die begin 2020 werd ontvangen tijdens de gerichte raadplegingen, toen de Europese Commissie onder meer het maatschappelijk middenveld, de sociale partners, de nationale belanghebbenden en jongeren zelf heeft benaderd. Samen vertalen deze lessen zich in een aantal acties die in het voorstel worden beschreven.

De Commissie heeft de door het Europees Sociaal Fonds en het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief gefinancierde maatregelen voor jongerenwerkgelegenheid geëvalueerd. De resultaten van de evaluatie en de voorbereidende werkzaamheden die in 2018 voor de evaluatie zijn verricht, zijn in aanmerking genomen bij de voorbereiding van dit voorstel.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Niet van toepassing.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

De aanbeveling vergt geen extra middelen uit de EU-begroting of personeel.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Voorgesteld wordt dat de Commissie de uitvoering van de jongerengarantie in samenwerking met de lidstaten in het kader van het Europees semester blijft monitoren. Om de twee jaar moeten binnen het EMCO evaluaties van alle lidstaten worden uitgevoerd. Jaarlijks moet kwantitatieve monitoring van de nationale jongerengarantieregelingen, op basis van het gezamenlijk overeengekomen kader van indicatoren, worden uitgevoerd. Bovendien moeten de coördinatoren van de jongerengarantie van alle lidstaten regelmatig bijeen blijven komen om de voortgang van de uitvoering en de uitdagingen die daarbij zijn ondervonden, de lopende beleidshervormingen en de relevante projecten te bespreken, en deel te nemen aan activiteiten op het gebied van wederzijds leren.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Puntsgewijze toelichting

In punt 1 wordt het kerndoel geactualiseerd door de leeftijdscategorie uit te breiden met jongeren van 25-29 jaar. Dit maakt het voorstel inclusiever en erkent dat tijdens de economische neergang als gevolg van de COVID-19-pandemie een groter deel van de 25-29-jarigen werkloos zal worden en steun nodig zal hebben.

De punten 2 tot en met 4 bevelen de lidstaten aan de inventarisatiesystemen te versterken en preventie mogelijk te maken door middel van traceersystemen en systemen voor vroegtijdige waarschuwing.

De punten 5 tot en met 7 bevatten aanbevelingen aan de lidstaten inzake bewustmaking, gerichte communicatie en het beter bereiken van kwetsbare groepen. Dit kan worden bewerkstelligd door te kiezen voor passende, jongerenvriendelijke informatiekanalen en in de communicatie gebruik te maken van een herkenbare visuele stijl.

De punten 8 tot en met 11 bevatten aanbevelingen aan de lidstaten over profilering, advies, begeleiding en mentoring. De lidstaten wordt verzocht om de profilerings- en screeninginstrumenten en de gepersonaliseerde actieplannen te verbeteren, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren en motivatie van de jongere, de obstakels en achterstanden die hun in de weg staan en de redenen waarom zij werkloos of inactief zijn.

De punten 12 en 13 bevatten aanbevelingen aan de lidstaten over het verbeteren van digitale vaardigheden met voorbereidende opleidingen en over de validatie van leerresultaten. De lidstaten wordt sterk aanbevolen de digitale vaardigheden van alle NEET’s die zich in het kader van de jongerengarantie inschrijven te beoordelen en ervoor te zorgen dat alle jongeren een specifieke voorbereidende opleiding wordt aangeboden om hun digitale vaardigheden te verbeteren.

In punt 14 wordt de lidstaten verzocht ervoor te zorgen dat de voorbereidende fase van de jongerengarantie bij- en nascholing vergemakkelijkt met het oog op de vaardigheden die nodig zijn in een veranderende arbeidsmarkt en voor de groene transitie, alsmede vaardigheden op het gebied van ondernemerschap en loopbaanmanagement.

In de punten 15 tot en met 19 wordt de lidstaten aanbevolen gebruik te maken van gerichte en goed doordachte werkgelegenheidsprikkels en prikkels om een eigen onderneming te starten, het aanbod in overeenstemming te brengen met normen voor kwaliteit en rechtvaardigheid en de ondersteuning na plaatsing uit te breiden.

De punten 20 tot en met 26 bevatten aanbevelingen aan de lidstaten inzake partnerschappen, gegevensverzameling en monitoring en het gebruik van middelen. De lidstaten zouden bestaande partnerschappen kunnen versterken en worden verzocht om de protocollen voor samenwerking tussen aanbieders van de jongerengarantie (waaronder onderwijs- en opleidingsinstellingen) en andere sociale diensten (zoals kinderopvang, gezondheidszorg, sociale huisvesting, toegankelijkheidsdiensten) te formaliseren. Het is vooral belangrijk de actieve betrokkenheid van de sociale partners op alle niveaus te waarborgen. De lidstaten wordt verzocht de geïntegreerde dienstenmodellen verder te ontwikkelen, zoals one-stop shops, gezamenlijk casemanagement of multidisciplinaire teams. De lidstaten wordt tevens verzocht de gegevens over de duurzame integratie van jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren en het potentieel van een bredere gegevensuitwisseling te onderzoeken.

In de punten 27 tot en met 31 wordt het voornemen van de Commissie verwelkomd om de steun voor de kwantitatieve monitoring van de jongerengarantieregelingen op basis van het gezamenlijk overeengekomen kader van indicatoren te versterken, de nieuwe mogelijkheden te verkennen die zijn ontstaan door de komende verbeteringen in de EU-arbeidskrachtenenquête en de granulariteit waarmee de NEET-doelgroep kan worden beoordeeld, alsmede toezicht te houden op de uitvoering van de nationale regelingen via de multilaterale bewaking van het Comité voor de werkgelegenheid in het kader van het Europees semester. De Commissie wordt verzocht regelmatig verslag uit te brengen aan het Comité voor de werkgelegenheid over de ontwikkelingen met betrekking tot de uitvoering en de resultaten van de jongerengarantieregelingen en de inspanningen van de lidstaten op het gebied van bewustmaking en communicatie te ondersteunen, en tegelijkertijd de verspreiding van de resultaten en voorbeelden van goede praktijken op EU-niveau te versterken. Goede praktijken helpen andere lidstaten bewezen effectieve maatregelen over te nemen.