Toelichting bij COM(2020)623 - Wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 met betrekking tot de toepassing van de regels inzake spoorwegveiligheid en -interoperabiliteit in de Kanaaltunnel

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bij het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privé-concessionarissen van een vaste kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (hierna: “het Verdrag van Canterbury”), is een Intergouvernementele Commissie ingesteld om toe te zien op alle kwesties met betrekking tot de bouw en de exploitatie van de vaste kanaalverbinding (hierna: “de Kanaaltunnel”).

Tot het einde van de overgangsperiode die is vastgesteld bij het akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 1 , is de Intergouvernementele Commissie de nationale veiligheidsinstantie in de zin van artikel 3, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad 2 die bevoegd is voor de Kanaaltunnel.

Overeenkomstig artikel 3, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/798 kan een nationale veiligheidsinstantie een orgaan zijn dat door verschillende lidstaten is belast met de taken betreffende de veiligheid op het spoor. Na het einde van de bovengenoemde overgangsperiode zal de Intergouvernementele Commissie echter een orgaan zijn dat is ingesteld door een lidstaat en een derde land. Richtlijn (EU) 2016/798 voorziet niet in de mogelijkheid dat een nationale veiligheidsinstantie een orgaan is dat door een lidstaat en een derde land is belast met veiligheidstaken. Tenzij anders is bepaald, is het recht van de Unie na het einde van de overgangsperiode niet langer van toepassing op het deel van de Kanaaltunnel dat onder de jurisdictie van het Verenigd Koninkrijk valt.

Om de veilige en efficiënte exploitatie van de Kanaaltunnel te waarborgen, is het noodzakelijk dat één enkele veiligheidsinstantie verantwoordelijk is voor de hele infrastructuur, en dat dit de Intergouvernementele Commissie blijft. Daarvoor is een wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 vereist.

In een parallel en gerelateerd initiatief stelt de Commissie ook voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad vast te stellen waarbij Frankrijk wordt gemachtigd om onder bepaalde voorwaarden te onderhandelen over een internationale overeenkomst waarbij de Intergouvernementele Commissie de enige nationale veiligheidsinstantie voor de Kanaaltunnel blijft, en om die internationale overeenkomst te sluiten 3 . Een dergelijke overeenkomst zou garanderen dat de Intergouvernementele Commissie voldoet aan de bepalingen van het Unierecht die van toepassing zijn op nationale veiligheidsinstanties, met name Richtlijn (EU) 2016/798, en de bepalingen van Richtlijn (EU) 2016/797 4 en Verordening (EU) 2016/796 5 in de Kanaaltunnel. In de overeenkomst zou worden bepaald dat de Franse nationale veiligheidsinstantie in noodgevallen tijdelijk de bevoegdheid op zich kan nemen voor het deel van de Kanaaltunnel dat onder Franse jurisdictie valt. Ook zou worden bepaald dat, wanneer tijdens een geschil voor het bij het Verdrag van Canterbury opgerichte scheidsgerecht een vraag rijst over de uitlegging van het Unierecht, dat gerecht die vraag moet voorleggen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie. Ten slotte zou de Commissie Frankrijk krachtens het voorgestelde machtigingsbesluit toestemming geven om de overeenkomst te sluiten, nadat zij heeft gecontroleerd of aan de voorwaarden van het machtigingsbesluit is voldaan.

Rekening houdend met dat voorstel van de Commissie voor een tot Frankrijk gericht machtigingsbesluit, wordt met het onderhavige voorstel een wijziging beoogd van artikel 3, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/798, waarin het begrip “nationale veiligheidsinstantie” is gedefinieerd, met het oog op zowel de spoorwegveiligheid krachtens die richtlijn als de interoperabiliteit van het spoor krachtens Richtlijn (EU) 2016/797. Het doel is een orgaan dat door een lidstaat en een derde land is belast met de taken op het gebied van de spoorwegveiligheid en de interoperabiliteit van het spoor, op basis van een door de EU gesloten of goedgekeurde internationale overeenkomst te kunnen beschouwen als een nationale veiligheidsinstantie krachtens het Unierecht.

Bovendien zou in het onderhavige voorstel worden bepaald dat, indien dat voor de spoorwegveiligheid noodzakelijk is, de betrokken lidstaat onverwijld gebruik moet maken van het recht dat bij de overeenkomst met het betrokken derde land is verleend, waardoor de nationale veiligheidsinstantie gerechtigd is de exclusieve bevoegdheid op zich te nemen voor het gedeelte van de spoorweginfrastructuur dat zich in die lidstaat bevindt. In het voorstel zou ook worden bepaald dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om uitspraak te doen op verzoek van een scheidsgerecht dat is ingesteld bij een internationale overeenkomst zoals die waarbij Frankrijk gemachtigd wordt om met het Verenigd Koninkrijk over een overeenkomst te onderhandelen en die overeenkomst te sluiten.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is een amendement met zeer beperkte werkingssfeer van Richtlijn (EU) 2016/798, dat een antwoord moet bieden op enkele gevolgen van het feit dat die richtlijn niet langer van toepassing zal zijn op het Verenigd Koninkrijk. De voorgestelde bepalingen zijn strikt beperkt tot wat in dit verband nodig is om veilige en efficiënte grensoverschrijdende activiteiten te waarborgen en de bestaande bepalingen aan te vullen. Dit voorstel is bijgevolg volledig in overeenstemming met de bestaande wetgeving.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Het voorstel betreft de veiligheid en interoperabiliteit van het spoor, en houdt een specifieke wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 in met betrekking tot de situatie van de Kanaaltunnel na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Unie.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag is artikel 91, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Aangezien het voorstel een wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 inhoudt die noodzakelijk is voor de hierboven beschreven doeleinden, kan het doel ervan alleen worden bereikt door een handeling op het niveau van de Unie.

Evenredigheid

De voorgestelde verordening wordt geacht evenredig te zijn, aangezien zij de veilige en efficiënte exploitatie van de Kanaaltunnel waarborgt en verstoringen vermijdt door te voorzien in een beperkte en noodzakelijke juridische wijziging. Zij gaat niet verder dan wat nodig is om die doelstelling te halen.

Keuze van het instrument

Dit voorstel bevat een beperkte reeks bepalingen om een zeer specifieke situatie aan te pakken; geen van die bepalingen vereist omzetting in nationale wetgeving. Daarmee rekening houdend lijkt een verordening van het Europees Parlement en de Raad een geschikte rechtshandeling.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing, aangezien het voorstel een wijziging van bestaande wetgeving inhoudt en een zeer beperkte werkingssfeer heeft.

Raadpleging van belanghebbenden

Door de zeer beperkte werkingssfeer van de wijziging van Richtlijn (EU) 2016/798 moet over het voorstel geen openbare raadpleging worden gehouden.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Dit voorstel is intern juridisch en technisch geanalyseerd om te verzekeren dat de voorgestelde maatregel het beoogde doel bereikt, maar tegelijk beperkt blijft tot het strikt noodzakelijke.

Effectbeoordeling

Er is geen effectbeoordeling nodig, aangezien er, behalve de voorgestelde beleidsoptie, geen materieel verschillende beleidsopties beschikbaar zijn.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Niet van toepassing.

Grondrechten

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de toepassing of de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Niet van toepassing.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Niet van toepassing.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

Niet van toepassing.

Artikelsgewijze toelichting

1.

Het voorstel bestaat uit twee delen:


Door de invoeging van een nieuw streepje in artikel 3, lid 7, van Richtlijn (EU) 2016/798, zou een orgaan dat door een lidstaat en een derde land is belast met de taken op het gebied van de veiligheid op het spoor, op basis van een door de Unie gesloten of goedgekeurde internationale overeenkomst kunnen worden beschouwd als een nationale veiligheidsinstantie krachtens het Unierecht.

Krachtens een nieuw lid 4 dat wordt ingevoegd in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2016/798, zouden specifieke regels worden vastgesteld voor de toepassing van de spoorwegveiligheids- en interoperabiliteitsvoorschriften van de Unie wanneer de veiligheidsinstantie voor één enkel kunstwerk wordt ingesteld door een lidstaat en een derde land krachtens een internationale overeenkomst die door de Unie is gesloten of goedgekeurd. Die bepaling voorziet met name in de plicht van de betrokken lidstaat om alle nodige maatregelen te nemen om te waarborgen dat het Unierecht te allen tijde wordt toegepast. Ze bepaalt ook dat het Hof van Justitie van de Europese Unie bevoegd is om bij geschillen tussen de lidstaat en het betrokken derde land op het gebied van spoorwegveiligheid of -interoperabiliteit van het spoor, prejudiciële uitspraken te doen in kwesties over de uitlegging van het Unierecht.