Toelichting bij COM(2020)491 - Wijziging van Verordening 168/2013 wat betreft specifieke maatregelen voor voertuigen van categorie L uit restantvoorraden naar aanleiding van de uitbraak van COVID-19

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De COVID‑19-pandemie leidt tot een grote verstoring, die gevolgen heeft voor de motorfietssector in de vorm van meerdere schokken met enerzijds onmiddellijke verstoring van de productielocaties en van internationale waardeketens, en anderzijds een aanzienlijke daling van de vraag en een toename van voertuigen in voorraad. Dit heeft gevolgen gehad voor het vermogen van de fabrikanten om een aantal van de bij Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 opgelegde termijnen in acht te nemen.

Overeenkomstig die verordening is de Euro 5-stap betreffende verontreinigende emissies van toepassing met ingang van 1 januari 2021, wat betekent dat vanaf die datum alleen voertuigen die voldoen aan de Euro 5-vereisten in de Unie in de handel mogen worden gebracht.

De uitbraak van COVID‑19 heeft echter grote gevolgen gehad voor de verkoop van motorfietsen. Tussen maart en juli vindt gewoonlijk tot 60 % van de verkoop plaats. Vanwege de lockdowns die door de autoriteiten van de lidstaten werden opgelegd, lag de verkoop tijdens het hoogseizoen stil. Volgens schattingen van de sector waren in maart 2020 ongeveer 553 700 Euro 4-voertuigen in voorraad. De verkoop daalde tijdens de lockdowns met 98 % en is sindsdien traag blijven verlopen. Het is dan ook waarschijnlijk dat niet alle Euro 4-voertuigen die momenteel in voorraad zijn, tegen het einde van het jaar zullen worden verkocht.

Indien Verordening (EU) nr. 168/2013 voorziet in de mogelijkheid voor fabrikanten om voertuigen uit restantvoorraden te verkopen (d.w.z. “oude voertuigen” die niet aan de meest recente eisen voldoen), is dit in elke lidstaat beperkt tot maximaal 10 % van het gemiddelde aantal voertuigen dat de twee voorgaande jaren is verkocht, of 100 voertuigen. De lidstaten bepalen zelf hoeveel voertuigen als voertuigen uit restantvoorraden kunnen worden geregistreerd.

In het licht van deze verstoring en gezien het aantal voertuigen in voorraad en de bijna volledige stopzetting van de verkoop op het hoogtepunt van het seizoen van 2020, zijn de bestaande bepalingen inzake restantvoorraden geen geschikt mechanisme voor deze situatie. De bepalingen inzake restantvoorraden moeten daarom worden aangepast om handelaren in staat te stellen om in 2021 grotere aantallen van hun restantvoorraad van Euro 4-voertuigen te verkopen.

Dit voorstel zal niet leiden tot een verhoging van de emissies van verontreinigende stoffen, aangezien de flexibiliteit beperkt blijft tot voertuigen die ten tijde van de lockdowns reeds waren geproduceerd. Bovendien wordt voorkomen dat voertuigen die zonder de crisis op de markt zouden zijn gebracht, onnodig moeten worden afgedankt. Met dit voorstel wordt de inwerkingtreding op 1 januari 2021 van de Euro 5-stap voor alle nieuw geproduceerde voertuigen, niet uitgesteld.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Artikel 114 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Het subsidiariteitsbeginsel is van toepassing aangezien het voorstel geen gebieden bestrijkt die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.

Aangezien het voorstel betrekking heeft op wijzigingen aan bestaande EU-wetgeving, kan alleen de EU hier doeltreffend handelen. Daarnaast kunnen de beleidsdoelstellingen niet voldoende worden vervuld door maatregelen van de lidstaten.

Om een EU-typegoedkeuringsstelsel voor voertuigen mogelijk te maken, moeten de technische voorschriften voor de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot veiligheids- en milieuaspecten op het niveau van de Unie worden geharmoniseerd. Maatregelen van de lidstaten alleen zouden het volledige typegoedkeuringssysteem voor voertuigen ondermijnen. Maatregelen op EU-niveau zijn noodzakelijk omdat moet worden voorkomen dat belemmeringen voor de interne markt worden opgeworpen.

Het voorstel is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel omdat het niet verder gaat dan nodig is om de doelstellingen te verwezenlijken, namelijk een goede werking van de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd een hoog niveau van openbare veiligheid en milieubescherming te bieden.

Keuze van het instrument

Verordening tot wijziging van een verordening

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Dit voorstel gaat niet van een afzonderlijke effectbeoordeling vergezeld omdat voor Verordening (EU) nr. 168/2013 reeds een effectbeoordeling is verricht. Dit voorstel wijzigt die verordening inhoudelijk niet en legt de betrokkenen geen nieuwe verplichtingen op. Het is in de eerste plaats bedoeld om, om uitzonderlijke redenen in het kader van de huidige uitbraak van COVID‑19, te voorzien in bijzondere bepalingen voor voertuigen uit restantvoorraden die uitsluitend voor het kalenderjaar 2021 gelden.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen budgettaire impact voor de EU‑instellingen.