Toelichting bij COM(2020)571 - Wijziging van Richtlijn 2004/37/EG betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Kanker, al dan niet in verband met werk, is de op één na belangrijkste doodsoorzaak in de EU-landen na hart- en vaatziekten en veroorzaakt ongeveer een kwart van alle sterfgevallen 1 . Kanker wordt beschouwd als een van de hoofdoorzaken van voortijdig overlijden in de Europese Unie. De ziekte heeft niet alleen gevolgen voor de individuele gezondheid en het gezinsleven, maar ook op de nationale sociale en gezondheidsstelsels, overheidsbegrotingen en de productiviteit en groei van de economie.

De strijd tegen kanker opvoeren is dan ook een dringende prioriteit voor de EU. Zoals de voorzitter van de Europese Commissie, Ursula von der Leyen, heeft aangekondigd in haar politieke beleidslijnen 2 , zal de Commissie daarom voor het einde van 2020 een Europees plan presenteren om het lijden dat door de ziekte wordt veroorzaakt te verminderen en de lidstaten te steunen bij de verbetering van de preventie en de behandeling van kanker om billijkere toegang tot behandeling in de hele EU te waarborgen.

Kanker is ook de belangrijkste oorzaak van werkgerelateerde sterfgevallen in de EU 3 : momenteel wordt 52 % van de jaarlijkse sterfgevallen toegeschreven aan werkgerelateerde kanker, vergeleken met 24 % aan hart- en vaatziekten, 22 % aan andere ziekten en 2 % aan verwondingen. Werkgerelateerde kanker aanpakken via dit en andere initiatieven zullen ook een integrerend deel uitmaken van het Europese kankerbestrijdingsplan. Dit voorstel is er specifiek op gericht de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers te verbeteren door de beroepsmatige blootstelling aan drie carcinogene agentia of groepen agentia (hierna “agentia”) te verminderen, meer duidelijkheid te verschaffen voor werknemers, werkgevers en handhavingsinstanties en bij te dragen tot een gelijk speelveld voor marktdeelnemers.

Het voorstel past in de context van een ongekende crisis voor de EU en de wereld. De COVID‑19-pandemie heeft belangrijke gevolgen voor de gezondheid, de economie en het sociale leven, die zullen moeten worden aangepakt. De pandemie werpt ook licht op het belang van gezondheids- en veiligheidsoverwegingen op de werkplek, vooral voor personen in de frontlinie van de crisisrespons. Het voorstel biedt een extra stimulans om de inspanningen voor de bescherming van werknemers en samenlevingen tegen alle mogelijke beroepsrisico’s te verdubbelen en zo een positief effect te hebben op de werkgelegenheid en de economie.

Om na de crisis een sterk sociaal Europa tot stand te brengen en naarmate de economie van de EU zich herstelt, zijn voortdurende verbeteringen nodig in de richting van veiliger en gezonder werk voor iedereen. Zoals uiteengezet in de mededeling “Een sterk sociaal Europa voor rechtvaardige transities” 4 , moeten maatregelen voor de bescherming van werknemers daarenboven gelijke tred houden met een breed scala van sociale, economische en technologische ontwikkelingen en tegelijkertijd blijven zorgen voor bescherming tegen traditionele risico’s.

In haar mededeling heeft de Commissie zich er al toe verbonden de strategie voor gezondheid en veiligheid op het werk te evalueren om onder andere de blootstelling aan gevaarlijke stoffen aan te pakken met het oog op de handhaving van de hoge Europese normen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk. In de Europese pijler van sociale rechten 5 , die door het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gezamenlijk is afgekondigd op de Sociale Top voor eerlijke banen en groei van 17 november 2017, is het recht van werknemers op een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving vastgelegd, waaronder bescherming tegen carcinogene agentia. In haar mededeling “Veiliger en gezonder werk voor iedereen” 6 , benadrukt de Commissie ook dat de Europese Unie moet blijven investeren in veiligheid en gezondheid op het werk en zich ertoe heeft verbonden de strijd tegen beroepsgebonden kanker op te voeren door middel van wetgevingsvoorstellen. Uit de recente verlenging van de overeenkomst van de routekaart voor kankerverwekkende stoffen 7 , die op 28 november 2019 in Helsinki is ondertekend, blijkt ook dat een aanzienlijk aantal belanghebbenden vastbesloten blijft om de bescherming van werknemers tegen blootstelling aan carcinogene agentia te verbeteren.

Om verder bij te dragen tot een betere bescherming van de werknemers werkt de Commissie aan de actualisering van de richtlijn inzake carcinogene en mutagene agentia (hierna “de richtlijn” genoemd) 8 om gelijke tred te houden met de nieuwe wetenschappelijke en technische ontwikkelingen en rekening te houden met de standpunten van de belanghebbenden. Krachtens artikel 16 van de richtlijn worden in bijlage III bij de richtlijn, op basis van de beschikbare informatie, wetenschappelijke en technische informatie daarbij inbegrepen, grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan alle carcinogene of mutagene agentia waarvoor dit mogelijk is vastgesteld. Krachtens artikel 17, lid 1, mag bijlage III bij de richtlijn overeenkomstig de procedure van artikel 153, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”), d.w.z. de gewone wetgevingsprocedure, worden gewijzigd.

De afgelopen jaren heeft de Commissie drie richtlijnen voorgesteld tot wijziging van de richtlijn. Deze drie richtlijnen zijn in december 2017 9 , januari 2019 10 en juni 2019 11 door het Europees Parlement en de Raad goedgekeurd. Deze drie herzieningen, die betrekking hadden op in totaal 26 agentia, hebben het mogelijk gemaakt twee bestaande grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling te herzien, 22 nieuwe grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling in te voeren en een “huidnotatie” 12 voor de overige twee (zonder grenswaarden).

Om deze vierde wijziging van de richtlijn voor te stellen, heeft de Commissie de sociale partners op Europees niveau in twee fasen geraadpleegd, in juli 13 en november 2017 14 , overeenkomstig artikel 154 van het VWEU. Zowel de werknemers- als de werkgeversorganisaties hebben bevestigd dat de drie onderstaande stoffen zeer relevant zijn in het kader van de bescherming van werknemers en hebben de Commissie aangemoedigd voor die prioritaire carcinogene agentia door te gaan met de voorbereidende werkzaamheden voor de vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling.

·Acrylonitril

·Nikkelverbindingen

·Benzeen

Deze lijst is door de autoriteiten van de lidstaten en de werkgevers- en werknemersorganisaties in het kader van het tripartiete Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (ACSH) opnieuw bevestigd via de speciale Werkgroep chemische stoffen (WPC) in overeenstemming met het nieuwe mandaat waarbij de Commissie om de actieve betrokkenheid van de WPC verzoekt bij het aanbevelen van prioriteiten voor nieuwe of herziene wetenschappelijke beoordelingen.

Meer dan een miljoen werknemers worden momenteel blootgesteld aan acrylonitril, nikkelverbindingen of benzeen. Als er op EU-niveau geen actie wordt ondernomen, zullen deze werknemers risico blijven lopen op kanker of andere ernstige gezondheidsproblemen. De effectbeoordeling bij dit voorstel bevat gedetailleerde informatie over de verschillende toepassingen van deze drie stoffen, de gevolgen die ze hebben voor werknemers en de specifieke sectoren waarin werknemers aan deze stoffen worden blootgesteld.

De richtlijn bevat algemene minimumvoorschriften die erop gericht zijn de blootstelling aan alle onder de richtlijn vallende carcinogene of mutagene agentia te beperken of te elimineren. Werkgevers moeten de risico’s voor werknemers in verband met de blootstelling aan specifieke carcinogene en mutagene agentia op de werkplek identificeren en beoordelen, en moeten blootstelling voorkomen waar sprake is van risico’s. Vervanging door een niet of minder gevaarlijk procedé of chemisch agens is vereist wanneer dit technisch mogelijk is. Indien het technisch niet mogelijk is carcinogene chemische agentia te vervangen, moeten zij voor zover dat technisch uitvoerbaar is in een gesloten systeem worden geproduceerd en gebruikt, om blootstelling te voorkomen. Wanneer dit technisch niet mogelijk is, moet de blootstelling van de werknemers tot een zo laag mogelijk niveau worden beperkt als technisch uitvoerbaar is. Dit is de minimalisatieplicht van artikel 5, leden 2 en 3, van de richtlijn.

Naast deze algemene minimumvoorschriften is in de richtlijn duidelijk aangegeven dat de vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling via inademing aan specifieke carcinogene of mutagene agentia ten aanzien waarvan dit mogelijk is, een belangrijk bestanddeel is van de maatregelen ter bescherming van de werknemers 15 . Deze waarden moeten nog worden vastgesteld voor de chemische agentia waarvoor zulke waarden niet bestaan, en worden herzien wanneer dit op grond van wetenschappelijke gegevens van recentere datum noodzakelijk wordt 16 . Grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan specifieke carcinogene of mutagene agentia zijn opgenomen in bijlage III bij de richtlijn.

Het verminderen van de blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia op de werkplek door de vaststelling van EU-brede grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling draagt effectief bij tot de preventie van kankergevallen en van andere ernstige niet-kankergerelateerde gezondheidsproblemen die door deze stoffen worden veroorzaakt. Het verbetert dus de bescherming van werknemers door de duur, de kwaliteit en de productiviteit van het beroepsleven van Europese werknemers te verhogen en te zorgen voor een vergelijkbaar minimumniveau van bescherming in de hele EU. Het draagt bij aan een betere productiviteit en concurrentievermogen van de EU en verbetert het gelijke speelveld voor ondernemingen.

In de beschikbare informatie, wetenschappelijke gegevens daarbij inbegrepen, wordt bevestigd dat het nodig is bijlage III aan te vullen met nieuwe of herziene grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor de drie bovengenoemde carcinogene agentia. Die informatie bevestigt ook de noodzaak om “huid”-notaties te behouden of vast te stellen voor acrylonitril en benzeen, en een notatie voor sensibilisatie van de huid 17 en de luchtwegen 18 voor nikkelverbindingen.

Daarom wordt voorgesteld specifieke maatregelen te nemen met het oog op de vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor acrylonitril en nikkelverbindingen in bijlage III, en de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan benzeen te herzien. Naast deze grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling wordt voorgesteld in bijlage III een huidnotatie toe te voegen voor acrylonitril en een notatie voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen voor nikkelverbindingen. De bestaande huidnotatie voor benzeen is ook gehandhaafd.


Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit initiatief is in overeenstemming met de in 2017 afgekondigde Europese pijler van sociale rechten 19 en met name met het 10e beginsel waarin het recht van werknemers op een gezonde, veilige en goed aangepaste werkomgeving is vastgelegd. Nieuwe of herziene grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vaststellen draagt bij tot een hoog beschermingsniveau van de gezondheid en veiligheid van werknemers.

Dit initiatief is ook in overeenstemming met de mededeling “Veiliger en gezonder werk voor iedereen” 20 , waarin de Commissie benadrukt dat de Europese Unie moet blijven investeren in veiligheid en gezondheid op het werk en zich ertoe heeft verbonden de strijd tegen beroepsgebonden kanker op te voeren door middel van wetgevingsvoorstellen.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

1.

Europees kankerbestrijdingsplan


In haar politieke beleidslijnen voor de Europese Commissie 21 heeft voorzitter Von der Leyen erkend dat de Europese Unie veel meer kan doen voor kankerbestrijding en heeft zij toegezegd een Europees plan ter bestrijding van kanker voor te stellen. Op 4 februari 2020 is de Commissie, ter gelegenheid van een conferentie met als titel “Europees kankerbestrijdingsplan: de lat hoger leggen” in het Europees Parlement, een raadpleging in de hele EU gestart over het Europees kankerbestrijdingsplan.

Het Europees kankerbestrijdingsplan is opgebouwd rond vier pijlers: preventie, vroegtijdige diagnose, behandeling en nazorg. Dit voorstel is in overeenstemming met de doelstellingen van de preventiepijler, zoals maatregelen om de milieurisicofactoren te verminderen, bijvoorbeeld vervuiling en blootstelling aan chemische producten en met name de vermindering van de blootstelling aan carcinogene agentia op het werk.

2.

Handvest van de grondrechten van de Europese Unie


De doelstellingen van het initiatief zijn ook in overeenstemming met artikel 2 (het recht op leven) en artikel 31 (recht op rechtvaardige en billijke arbeidsomstandigheden en ‑voorwaarden) van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

3.

REACH-verordening


Met de REACH-verordening 22 , die in 2007 in werking is getreden, zijn verschillende delen van de EU-wetgeving inzake chemische stoffen bevestigd en gewijzigd, waaronder die welke betrekking hebben op de risicobeoordeling en de vaststelling van risicobeheersmaatregelen. Deze verordening voorziet onder meer in twee verschillende regelgevingsbenaderingen van de EU: beperkingen en autorisaties. Beperkingen stellen de EU in staat voorwaarden op te leggen aan de vervaardiging, het in de handel brengen en/of het gebruik van de stoffen op zich, in een mengsel of in een voorwerp. Autorisatie is bedoeld om ervoor te zorgen dat het risico van zeer zorgwekkende stoffen (SVHC’s) naar behoren wordt beheerst terwijl de progressieve vervanging door geschikte economisch en technisch haalbare alternatieven wordt gestimuleerd 23 .

Voor de chemische stoffen die in dit voorstel aan de orde komen, zijn de volgende bepalingen van autorisatie en/of beperking in het kader van REACH van toepassing:

·Beperking: het in de handel brengen en het gebruik van benzeen en mengsels daarvan met enkele uitzonderingen, het in de handel brengen en het gebruik van nikkel en de verbindingen daarvan in juwelen en voorwerpen die bestemd zijn om in contact te komen met de huid, het in de handel brengen of het gebruik voor levering aan het algemene publiek van acrylonitril en mengsels daarvan.

·Autorisatie: geen van deze stoffen is onderworpen aan autorisatie in het kader van REACH.

De richtlijn en de REACH-verordening zijn juridisch complementair. Kaderrichtlijn 89/391/EEG 24 inzake gezondheid en veiligheid op het werk bevat de belangrijkste beginselen van preventie en bescherming tegen beroepsrisico’s en is van toepassing op alle activiteitensectoren. Zij voorziet in de toepassing van de richtlijn, onverminderd de bestaande of toekomstige nationale en EU-bepalingen die gunstiger zijn voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werknemers op het werk. Uit hoofde van artikel 16 van het kader voor gezondheid en veiligheid op het werk (waaronder de richtlijn) is een reeks afzonderlijke richtlijnen op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk aangenomen. De REACH-verordening op haar beurt bepaalt dat zij van toepassing is onverminderd de wetgeving ter bescherming van werknemers, waaronder de richtlijn.

Gezien de complementaire werking van de richtlijn en de REACH-verordening is vaststelling van grenswaarden in de richtlijn zinnig omdat:

–de richtlijn van toepassing is op elk gebruik gedurende de gehele levenscyclus van carcinogene of mutagene agentia op de werkplek en betrekking heeft op de blootstelling van werknemers aan deze agentia die vrijkomen bij welke beroepsactiviteit ook, ongeacht of de productie opzettelijk is en ongeacht of het agens op de markt beschikbaar is;

–de door de werkgevers in het kader van Richtlijn 2004/37/EG uitgevoerde risicobeoordeling is specifiek voor de werkplek en de procedés en moet ook rekening houden met de geaggregeerde blootstelling van werknemers aan carcinogene en mutagene agentia op de werkplek tijdens hun dagelijkse werkzaamheden;

–grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia worden vastgesteld via een robuuste procedure — waarin zij uiteindelijk aan de medewetgever ter goedkeuring worden voorgelegd — op basis van de beschikbare informatie, wetenschappelijke en technische informatie daarbij inbegrepen, en de raadpleging van belanghebbenden;

–grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vormen een belangrijk onderdeel van de richtlijn en van de bredere benadering van gezondheid en veiligheid op het werk in verband met het beheer van chemische risico’s.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

In artikel 153, lid 2, onder b), VWEU is bepaald dat het Europees Parlement en de Raad “op de in lid 1, onder a) tot en met i), [van artikel 153 VWEU] bedoelde gebieden door middel van richtlijnen minimumvoorschriften [kunnen] vaststellen die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze richtlijnen wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd”. In artikel 153, lid 1, onder a), VWEU is bepaald dat de Unie zorgt voor de ondersteuning en de aanvulling van de activiteiten van de lidstaten op het gebied van “de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en gezondheid van de werknemers te beschermen”.

Richtlijn 2004/37/EG is vastgesteld op grond van artikel 153, lid 2, onder b), VWEU met het oog op de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. Artikel 16 van de richtlijn voorziet in het vaststellen van grenswaarden overeenkomstig de procedure van artikel 153, lid 2, VWEU ten aanzien van alle carcinogene of mutagene agentia waarvan dit mogelijk is.

Het doel van dit voorstel is het versterken van de bescherming van de gezondheid van werknemers, in overeenstemming met artikel 153, lid 1, onder a), VWEU, door nieuwe of herziene grenswaarden en notaties op te nemen in bijlage III bij de richtlijn. Bijgevolg vormt artikel 153, lid 2, onder b), VWEU de juiste rechtsgrondslag voor het voorstel van de Commissie.

Overeenkomstig artikel 153, lid 2, VWEU is de verbetering van met name het arbeidsmilieu ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemers een aspect van het sociaal beleid waar de EU de bevoegdheid deelt met de lidstaten.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Aangezien de risico’s voor de gezondheid en veiligheid van werknemers in de hele EU in grote lijnen vergelijkbaar zijn, is er bij de ondersteuning van lidstaten bij het aanpakken van dergelijke risico’s een duidelijke rol voor de EU weggelegd.

De gegevens die bij de voorbereidende werkzaamheden zijn verzameld, laten grote verschillen tussen de lidstaten zien wat betreft de vaststelling van grenswaarden voor carcinogene agentia die onder dit voorstel vallen 25 . Sommige lidstaten hebben reeds bindende grenswaarden vastgesteld op hetzelfde niveau als of lager dan de door het Raadgevend Comité aanbevolen waarden. Hieruit blijkt dat doeltreffende eenzijdige nationale maatregelen kunnen worden getroffen inzake de vaststelling van een grenswaarde voor deze chemische agentia. Er zijn echter ook veel gevallen waarin lidstaten grenswaarden hebben die de gezondheid van werknemers minder goed beschermen dan de waarden van dit voorstel. In andere gevallen hebben de lidstaten geen grenswaarden voor deze carcinogene agentia. Daar waar nationale grenswaarden bestaan, variëren zij bovendien aanzienlijk, en de beschermingsniveaus dus ook.

Onder dergelijke omstandigheden zijn maatregelen van de lidstaten alleen niet afdoende om minimumvoorschriften te garanderen voor de bescherming van de gezondheid van alle werknemers in alle lidstaten van de EU tegen de risico’s van blootstelling aan deze kankerverwekkende stoffen.

Verschillende beschermingsniveaus kunnen er ook toe leiden dat ondernemingen hun productiefaciliteiten in lidstaten met lagere voorschriften vestigen. Verschillen in arbeidsvoorschriften hebben altijd gevolgen voor het concurrentievermogen, omdat de kosten voor de exploitanten daardoor ook verschillen. Deze gevolgen voor de interne markt kunnen worden beperkt door de vaststelling van duidelijke, specifieke minimumvoorschriften op EU-niveau voor de bescherming van werknemers in de lidstaten.

Maatregelen op EU-niveau zijn dus noodzakelijk om de doelstellingen van dit voorstel te verwezenlijken, en in overeenstemming met artikel 5, lid 3, VEU. Wijziging van de richtlijn is alleen mogelijk op EU-niveau en na een raadpleging in twee fasen van de sociale partners (werkgevers en werknemers) overeenkomstig artikel 154 VWEU.

Evenredigheid

Dit voorstel is een stap in de richting van de verwezenlijking van de doelstellingen ter verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden van de werknemers.

Voor de voorgestelde grenswaarden zijn de sociaal-economische haalbaarheidsfactoren in aanmerking genomen na intensief overleg met alle belanghebbenden (vertegenwoordigers van werknemersorganisaties, van werkgeversorganisaties en van de overheid).

Overeenkomstig artikel 153, lid 4, VWEU worden de lidstaten door de bepalingen in dit voorstel niet belet maatregelen met een hogere graad van bescherming te handhaven of in te voeren welke met de Verdragen verenigbaar zijn, bijvoorbeeld in de vorm van lagere grenswaarden. Artikel 153, lid 3, VWEU biedt de lidstaten de mogelijkheid om de uitvoering van de richtlijnen die zijn vastgesteld op grond van artikel 153, lid 2, VWEU, aan de sociale partners over te laten, indien deze daar gezamenlijk om verzoeken, en zodoende geen afbreuk te doen aan goed functionerende nationale regelgevingsstelsels op dit gebied.

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel van artikel 5, lid 4, VEU, gaat dit voorstel niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken.

Keuze van het instrument

Volgens artikel 153, lid 2, onder b), van het VWEU kunnen minimumvoorschriften voor de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers “door middel van richtlijnen” worden vastgesteld.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

De ex-postevaluatie van de richtlijnen van de Europese Unie inzake veiligheid en gezondheid op het werk 26 (Refit-evaluatie) benadrukt dat chemische stoffen die als carcinogeen en mutageen zijn ingedeeld nog steeds in de hele EU worden vervaardigd. Ook werknemers in de verwerkende industrie en downstreamgebruikers worden eraan blootgesteld. Uit de belangrijkste conclusies van deze beoordeling blijkt dat de richtlijn van groot belang wordt geacht. Naar aanleiding van punten van zorg die tijdens het beoordelingsproces en in de nationale uitvoeringsverslagen door verschillende belanghebbendengroepen zijn gemeld, moet worden overwogen om voor meer stoffen grenswaarden vast te stellen. De richtlijn wijzigen door het vaststellen of herzien van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan drie stoffen zou moeten leiden tot een beter beheer van chemische risico’s in de toekomst en een betere bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers.

Raadpleging van belanghebbenden

4.

Raadpleging van de Europese sociale partners in twee fasen, overeenkomstig artikel 154 VWEU


In 2017 27 heeft de Commissie een raadpleging van de sociale partners op EU-niveau in twee fasen gehouden overeenkomstig artikel 154, lid 2, VWEU. De eerste fase van de raadpleging van de sociale partners is op 30 september 2017 afgesloten en voor dit initiatief zijn drie stoffen geïdentificeerd. De tweede fase van de raadpleging is op 22 december 2017 afgesloten en heeft bevestigd dat deze drie stoffen in dit initiatief moeten worden behandeld.

Via deze raadpleging was het ook mogelijk de standpunten van de sociale partners te verzamelen over de mogelijke richting en de inhoud van EU-maatregelen met betrekking tot de vaststelling en/of de herziening van bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling in bijlage III bij de richtlijn en tot toekomstige herzieningen van de richtlijn.

In de resultaten van deze eerste fase is bevestigd dat optreden op EU-niveau nodig is voor de invoering van betere normen in de EU en voor het aanpakken van situaties waarbij sprake is van blootstelling van werknemers.

De drie werknemersorganisaties 28 die op de raadpleging hebben gereageerd, erkenden allemaal het belang van de bestaande wetgeving en de noodzaak van nieuwe maatregelen. Zij waren het over het algemeen eens met de in het raadplegingsdocument beschreven kwesties en bevestigden hoezeer zij belang hechten aan de bescherming van werknemers tegen de gezondheidsrisico’s in verband met de blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia. Daarbij benadrukten zij dat het nodig is nieuwe of herziene grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling in bijlage III te blijven opnemen.

De vier werkgeversorganisaties 29 die op de raadpleging hebben gereageerd, steunden de doelstelling om werknemers effectief te beschermen tegen arbeidsgerelateerde kanker, onder meer door de vaststelling van bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling op EU-niveau. Wat de kwesties betreft die in het raadplegingsdocument in kaart zijn gebracht, zijn de werkgevers in beginsel voorstanders van verdere herzieningen van de richtlijn onder bepaalde voorwaarden. Naar hun mening moeten alleen voor prioritaire stoffen bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling worden vastgesteld. De vaststelling van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling moet gebaseerd zijn op solide wetenschappelijk bewijs, technische en economische haalbaarheid, een sociaal-economische effectbeoordeling en het advies van het tripartiete Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats.

De tweede fase van de raadpleging van de sociale partners is op 22 december 2017 afgesloten. In het raadplegingsdocument voor deze tweede fase zijn de mogelijke pistes voor optreden van de EU overwogen om de bescherming van werknemers tegen carcinogene of mutagene agentia te verbeteren.

De drie werknemersorganisaties 30 die op de tweede fase van de raadpleging hebben gereageerd, erkenden dat het van belang is het bestaande wetgevingskader verder te verbeteren in overeenstemming met de voorgestelde maatregelen van de Commissie en ook verder te gaan, om de risico’s die de blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia inhouden blijvend aan te pakken. Zij wezen er nogmaals op dat het nodig is tegen 2020 de beoogde vaststelling van 50 grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia te verwezenlijken.

De vier werkgeversorganisaties 31 die op de tweede fase van de raadpleging hebben gereageerd, bevestigden dat zij voorstander zijn van maatregelen die tot doel hebben werknemers effectief te beschermen tegen arbeidsgerelateerde kanker, waaronder de vaststelling van bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling op EU-niveau; zij benadrukten echter dat de waarden evenredig en technisch uitvoerbaar moeten zijn. De werkgevers achtten de criteria van de Commissie voor het prioriteren van stoffen relevant, maar suggereerden in het bijzonder dat ook de criteria met betrekking tot de technische en economische haalbaarheid in aanmerking moeten worden genomen.

Uit de raadplegingen van de sociale partners is naar voren gekomen dat het passend zou zijn via een vierde wijziging van de richtlijn nieuwe of herziene grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor de drie carcinogene agentia toe te voegen.

5.

Raadpleging van het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats


Het Raadgevend Comité voor veiligheid en gezondheid op de arbeidsplaats (ACSH), dat bestaat uit drie gewone leden per lidstaat, die de nationale regeringen, vakbonden en werkgeversorganisaties vertegenwoordigen, wordt regelmatig geraadpleegd. Het geeft standpunten die worden gebruikt om het voorstel van de Commissie voor te bereiden, rekening houdend met de input van het Comité risicobeoordeling (RAC) van het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) en de sociaal-economische en haalbaarheidsfactoren.

Het ACSH heeft in het kader van deze vierde herziening van de richtlijn adviezen uitgebracht voor acrylonitril 32 , nikkelverbindingen 33 en benzeen 34 . Het stelt als mogelijke aanpak voor deze chemische stoffen een of meerdere bindende grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor met aanvullende notaties voor alle stoffen. Hoewel in het kader van de richtlijn inzake carcinogene en mutagene agentia geen biologische grenswaarden worden voorgesteld, was het ACSH het eens met het nut van biomonitoring voor benzeen en met de door het RAC voorgestelde biologische grenswaarden voor acrylonitril.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Voor de herziening van bestaande of de vaststelling van nieuwe grenswaarden uit hoofde van de richtlijn volgt de Commissie een specifieke procedure die het inwinnen van wetenschappelijk advies en het raadplegen van het ACSH omvat. Een solide wetenschappelijke basis is onontbeerlijk om maatregelen op het gebied van gezondheid en veiligheid op het werk te onderbouwen, in het bijzonder met betrekking tot carcinogene en mutagene agentia. In dit opzicht, met het oog op de mainstreaming van wetenschappelijk advies en in overeenstemming met de mededeling van de Commissie over “Veiliger en gezonder werk voor iedereen” 35 van 10 januari 2017, verzoekt de Commissie om advies van het RAC van het ECHA.

Het RAC ontwikkelt hoogwaardige vergelijkende analytische kennis en zorgt ervoor dat de voorstellen, de besluiten en het beleid van de Commissie betreffende de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers gebaseerd zijn op degelijk wetenschappelijk bewijs. De leden van het RAC zijn hooggekwalificeerde, gespecialiseerde, onafhankelijke deskundigen die op grond van objectieve criteria zijn geselecteerd. Zij verstrekken de Commissie adviezen die nuttig zijn voor de ontwikkeling van het EU-beleid inzake de bescherming van werknemers.

Voor dit initiatief heeft het RAC drie wetenschappelijke adviezen verstrekt over grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling voor acrylonitril 36 , nikkelverbindingen 37 en benzeen 38 , waarin het de effecten van chemische agentia op de gezondheid van werknemers beoordeelt op basis van gedegen wetenschappelijk bewijs. Het RAC heeft de Commissie bijgestaan, met name bij het evalueren van de recentste beschikbare wetenschappelijke gegevens en bij het voorstellen van overeenkomstig de richtlijn op EU-niveau vast te stellen grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ter bescherming van de werknemers tegen chemische risico’s. Hoewel in het kader van de richtlijn inzake carcinogene en mutagene agentia geen biologische grenswaarden worden voorgesteld, heeft het RAC deze aanbevolen voor acrylonitril en benzeen.

Na de raadpleging in twee fasen van de Europese sociale partners heeft het directoraat-generaal Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie van de Commissie op 9 mei 2018 een openbare aanbesteding bekendgemaakt 39 . Het doel was een beoordeling te maken van de sociale, economische en milieueffecten van een aantal beleidsopties met betrekking tot de bescherming van de gezondheid van werknemers tegen risico’s als gevolg van een mogelijke blootstelling aan een bepaald aantal stoffen op de werkplek, waaronder acrylonitril, nikkelverbindingen en benzeen. Het contract is op 3 september 2018 van start gegaan en heeft 11 maanden geduurd. Het resultaat van dit onderzoek vormde de belangrijkste basis voor het effectbeoordelingsverslag bij dit voorstel.

Effectbeoordeling

Dit voorstel wordt ondersteund door een effectbeoordeling. Het effectbeoordelingsverslag werd op 27 mei 2020 beoordeeld door de Raad voor regelgevingstoetsing. De Raad bracht een positief advies met punten van voorbehoud uit. Die zijn vervolgens behandeld in het definitieve effectbeoordelingsverslag.

Voor elk van de drie carcinogene agentia zijn de volgende opties voor verschillende grenswaarden en/of notaties (“huid”-notatie en notatie voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen) onderzocht:

·geen verdere actie door de EU (optie 1, het referentiescenario) voor elk van de chemische agentia van dit initiatief;

·naast het referentiescenario zijn grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling in overweging genomen op het door het ACSH voorgestelde niveau en op aanvullende referentiepunten (bv. de strengste grenswaarde die is vastgesteld in de lidstaten, door het RAC afgeleide grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling).

Verschillende andere opties zijn in een vroeg stadium verworpen omdat zij als onevenredig werden beschouwd of minder effectief voor het behalen van de doelstellingen van dit initiatief. Deze verworpen opties hebben betrekking op de wijze waarop grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling worden vastgesteld, op de keuze van een ander instrument of op de steun van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s). De verworpen opties in verband met de vaststelling van de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling waren het verbod op het gebruik van de carcinogene chemische agentia en de vaststelling van de strengste grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling van de EU-lidstaten. De andere overwogen instrumenten waren industriespecifieke informatie zonder wijziging van de richtlijn, marktconforme instrumenten, zelfregulering van de bedrijfstak, regulering in het kader van andere EU-instrumenten (REACH) en richtsnoeren. Daarnaast werd ook het aannemen van oplossingen voor kmo’s afgewezen, aangezien een zeer groot aantal Europese werknemers niet onder deze richtlijn zou vallen.

Voor elk chemisch agens is een analyse uitgevoerd van de economische, sociale en milieueffecten van de verschillende beleidsopties. De resultaten van de studie zijn opgenomen in de effectbeoordeling bij het huidige voorstel. De vergelijking van de beleidsopties en de keuze van de voorkeursoptie werden uitgevoerd aan de hand van de criteria met betrekking tot doeltreffendheid, efficiëntie en coherentie. Kosten en baten werden berekend over een periode van 60 jaar, overeenkomstig de geraamde cijfers voor kanker in dezelfde periode, om rekening te houden met de latentietijd van kanker. Alle analytische stappen zijn uitgevoerd in overeenstemming met de richtsnoeren voor betere regelgeving 40 .

De maatregelen die voortvloeien uit de adviezen van het ACSH zijn geselecteerd en omgezet in wettelijke bepalingen ten aanzien van alle chemische agentia in dit voorstel, met inbegrip van overgangsperioden voor de drie stoffen. Deze overgangsmaatregelen zullen bedrijven meer tijd geven om de nodige investeringen te doen en tegelijkertijd al de bescherming van de werknemers te verbeteren. Hoewel wordt verwacht dat de jaarlijkse kosten per bedrijf houdbaar zullen zijn, moeten de meeste investeringen in risicobeheersmaatregelen vroeg in de voor de berekening beschouwde periode van 60 jaar gebeuren. Wat acrylonitril en benzeen betreft, zal de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling van toepassing zijn na een overgangsperiode van 4 jaar vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn. Daarnaast zal een grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling voor benzeen gelden vanaf twee jaar tot vier jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn. Deze overgangsmaatregelen worden beschouwd als noodzakelijk en voldoende om de ondernemingen in staat te stellen de nodige investeringen te doen. Voor het specifieke geval van nikkelverbindingen zullen de overgangsmaatregelen van toepassing zijn tot en met 17 januari 2025 met het oog op de aanpassing aan de overgangsmaatregelen voor chroom (VI) 41 , die eveneens van toepassing zijn tot en met 17 januari 2025. Beide groepen stoffen (nikkelverbindingen en chroom (VI)-verbindingen) komen inderdaad vaak voor in dezelfde sectoren en vaak in dezelfde processen. Zoals unaniem aanbevolen door het ACSH 42 moet de vermindering van de blootstelling aan nikkelverbindingen en chroom (VI)-verbindingen worden gecoördineerd en heeft ze baat bij synergieën. Op basis van de analyse van de bovenvermelde suggestie en van de resultaten van de externe studie acht de Commissie het passend dat voor de drie stoffen overgangsperioden worden vastgesteld.

6.

Gevolgen voor werknemers


Wat betreft de gevolgen voor werknemers zou dit initiatief moeten leiden tot voordelen in termen van vermeden werkgerelateerde kankergevallen en andere ernstige ziekten, en zouden gevolgen zoals lijden van werknemers en hun zorgende familieleden, een lagere levenskwaliteit of minder welzijn worden verminderd.

De grootste kwantificeerbare voordelen worden in verband met nikkelverbindingen en benzeen verwacht. De gekozen optie zou inderdaad leiden tot:

·acrylonitril: tot 12 vermeden gevallen van hersenkanker, 408 vermeden gevallen van neusirritatie en een in geld uitgedrukte gezondheidswinst van 440 000‑5 800 000 EUR;

·nikkelverbindingen: 133 vermeden gevallen van longkanker, 702 vermeden dodelijke longziekten en 80 vermeden miskramen, en een in geld uitgedrukte gezondheidswinst van 72‑92 miljoen EUR.

·benzeen: 182 vermeden gevallen van leukemie en 189 vermeden gevallen van leukocytopenie, en een in geld uitgedrukte gezondheidswinst van 121‑198 miljoen EUR.

7.

Gevolgen voor werkgevers


Dit initiatief kan leiden tot hogere kosten voor ondernemingen die extra preventieve en beschermende maatregelen moeten nemen. Die investeringen vertegenwoordigen echter slechts een klein deel van de omzet van de ondernemingen. Daarnaast zullen investeringen in beschermende maatregelen ondernemingen helpen om kosten in verband met de afwezigheid van het personeel en een verminderde productiviteit, die anders zouden kunnen worden veroorzaakt door ziekte, te vermijden.

Daarenboven zullen overgangsmaatregelen voor de drie stoffen bedrijven meer tijd geven om de nodige investeringen te doen en tegelijkertijd al de bescherming van de werknemers te verbeteren. Hoewel wordt verwacht dat de jaarlijkse kosten per bedrijf houdbaar zullen zijn, moeten de meeste investeringen in risicobeheersmaatregelen vroeg in de voor de berekening beschouwde periode van 60 jaar gebeuren.

Het voorstel brengt geen extra informatieverplichtingen met zich mee, en zal de administratieve lasten voor ondernemingen dus niet doen toenemen.

8.

Effecten op het milieu


De invoering van de grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan acrylonitril zal niet leiden tot een verdere installatie van plaatselijke afzuigsystemen die tot hogere emissies in de lucht kunnen leiden. Van geen van de mogelijke risicobeheersmaatregelen om te voldoen aan de voorkeursoptie voor acrylonitril wordt verwacht dat ze zullen leiden tot aanzienlijke veranderingen in het vrijkomen van acrylonitril in water. De invoering van de voorkeursoptie voor nikkelverbindingen zal de totale uitstoot van nikkelverbindingen in het milieu niet aanzienlijk wijzigen. Daarom zal het vaststellen van een EU-brede grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan acrylonitril en nikkelverbindingen niet leiden tot een hogere uitstoot in het milieu en geen gevolgen hebben voor het milieu. Het verlagen van de bestaande grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling aan benzeen op EU-niveau zal de vluchtige of diffuse emissies in sommige sectoren zelfs verminderen.

9.

Gevolgen voor de lidstaten/nationale overheden


De lidstaten die grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling op het niveau van de grenswaarden in dit initiatief hebben vastgesteld, zullen minder worden getroffen dan lidstaten die een hogere of geen grenswaarde voor beroepsmatige blootstelling hanteren. De administratie- en handhavingskosten zullen verschillen van lidstaat tot lidstaat, maar zij zullen waarschijnlijk niet significant zijn. De overheden kunnen wel extra administratieve kosten ondervinden omdat ze het personeel de nodige voorlichting en opleiding moeten geven en de checklists met betrekking tot de naleving moeten bijwerken. Deze kosten zijn echter gering in vergelijking met de totale door de nationale handhavingsinstanties gemaakte werkingskosten.

Op basis van de ervaring die is opgedaan met de werkzaamheden van het Comité van hoge functionarissen van de arbeidsinspectie (SLIC) en gelet op de wijze waarop de handhavingsactiviteiten in de verschillende lidstaten georganiseerd zijn, is het onwaarschijnlijk dat de invoering van nieuwe grenswaarden in de richtlijn gevolgen zou hebben voor de totale kosten van controlebezoeken. Dergelijke bezoeken worden meestal onafhankelijk van het voorstel gepland, vaak naar aanleiding van klachten in een bepaald jaar en/of in overeenstemming met de inspectiestrategieën die door een bepaalde autoriteit zijn vastgesteld en die kunnen gericht zijn op bepaalde bedrijfstakken waar de betrokken chemische stoffen aanwezig zijn. Bovendien maken grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling het werk van de inspecteurs gemakkelijker omdat zij maximale blootstellingsniveaus invoeren en zo een nuttig instrument vormen voor toezicht op de naleving.

Daarnaast zou dit initiatief ook de financiële verliezen helpen beperken voor de socialezekerheids- en gezondheidszorgstelsels van de lidstaten doordat gezondheidsproblemen worden voorkomen. De voordelen voor de overheden zullen naar verwachting zelfs hoger liggen dan de kosten.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Gevolgen voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s)

Dit voorstel bevat geen versoepelde regelingen voor micro-ondernemingen en kmo’s. Kmo’s zijn krachtens de richtlijn niet vrijgesteld van de verplichting de risico’s die voortvloeien uit blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk te elimineren of tot een minimum te beperken.

Voor veel van de onder dit initiatief vallende carcinogene stoffen bestaan op nationaal niveau reeds grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling, al zullen de hoogtes daarvan per lidstaat verschillen. De vaststelling van de in dit voorstel bedoelde grenswaarden zou geen gevolgen moeten hebben voor kmo’s die zich in lidstaten bevinden waar de nationale grenswaarden gelijk zijn aan of lager zijn dan de voorgestelde waarden. Er zal echter sprake zijn van economische gevolgen voor de lidstaten (en de daar gevestigde marktdeelnemers) ingeval de grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling aan de carcinogene stoffen momenteel hoger zijn dan die in het voorstel.

Terwijl bedrijven die acrylonitril gebruiken voornamelijk grote ondernemingen zijn, vertegenwoordigen kmo’s een groot deel van de betrokken industrieën die gebruikmaken van nikkelverbindingen en benzeen. Voor alle stoffen die in dit initiatief aan bod komen, zullen de vereiste investeringen voor kmo’s de komende 60 jaar een klein deel van hun omzet vertegenwoordigen. Slechts een zeer klein aantal kmo’s die nikkelverbindingen gebruiken, kan moeilijkheden ondervinden om aan de voorkeursoptie te voldoen. Daarom zijn in het pakket voorkeursopties overgangsperioden opgenomen om de uitdagingen te beperken.

10.

Gevolgen voor het concurrentievermogen van de EU en internationale handel


Dit initiatief zal een positief effect hebben op de mededinging binnen de interne markt doordat het de concurrentieverschillen tussen ondernemingen die actief zijn in lidstaten met verschillende nationale grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling vermindert en meer zekerheid biedt in verband met een afdwingbare blootstellingsgrens in de hele EU.

Hoewel dit initiatief leidt tot strengere grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling ten opzichte van sommige van de belangrijkste concurrerende landen van de Europese Unie, mag dit geen significante gevolgen hebben voor het externe concurrentievermogen van EU-ondernemingen. Zoals hierboven vermeld, zijn de extra kosten per onderneming in de meeste gevallen niet significant.

Daarenboven kunnen in niet-EU-landen vastgestelde grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling niet noodzakelijk met de grenswaarden van de EU worden vergeleken. De vaststellingsmethoden en de uitvoering van grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling verschillen aanzienlijk tussen de rechtsgebieden, bijvoorbeeld als gevolg van verschillende benaderingen om te bepalen of en hoe sociaal-economische factoren in aanmerking kunnen worden genomen, verschillen in de afdwingbaarheid of verwachtingen ten aanzien van de naleving, het gebruik van wetenschappelijke bewijzen en een analytische methode, industriële betrekkingen en de rol van de industrie, werknemersvertegenwoordigers en andere. Daarom is voorzichtigheid geboden bij het vergelijken en conclusies trekken met betrekking tot waarden die misschien niet direct vergelijkbaar zijn.

Grondrechten

Het effect op de grondrechten en met name wat betreft artikel 2 (het recht op leven) en artikel 31 (het recht op gezonde, veilige en waardige arbeidsomstandigheden) wordt positief geacht.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel vergt geen extra financiële en personele middelen van de begroting van de EU of van de door de EU ingestelde organen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het aantal beroepsziekten en werkgerelateerde kankergevallen in de EU en de vermindering van de kosten van beroepsgerelateerde kanker voor marktdeelnemers en socialezekerheidsstelsels in de EU zijn de kernindicatoren bij het monitoren van de effecten van deze richtlijn. Het monitoren van de eerste indicator heeft betrekking op de beschikbare door Eurostat verzamelde gegevens, aan de bevoegde nationale autoriteit door werkgevers gemelde gegevens overeenkomstig artikel 14, lid 8, van de richtlijn en waartoe de Commissie overeenkomstig artikel 18 van de richtlijn toegang heeft en door de lidstaten overeenkomstig artikel 17 bis van Richtlijn 89/391/EEG in hun nationale uitvoeringsverslagen gemelde gegevens. Voor het monitoren van de tweede indicator is een vergelijking nodig van de geraamde gegevens over de last van beroepsgerelateerde kanker in termen van economisch verlies en kosten van de gezondheidszorg en de gegevens die vervolgens over deze kwesties zijn verzameld na de goedkeuring van de herziening.

Een nalevingsbeoordeling in twee fasen (controle van de omzetting en de conformiteit) zal worden uitgevoerd voor de omzetting van de vastgestelde grenswaarden. In het kader van de door de Commissie overeenkomstig artikel 17 bis, van Richtlijn 89/391/EEG uit te voeren periodieke beoordeling zal een evaluatie van de praktische uitvoering van de voorgestelde wijzigingen plaatsvinden. De monitoring van de toepassing en handhaving zal door de nationale autoriteiten, met name de nationale arbeidsinspecties, worden uitgevoerd.

Op EU-niveau zal het SLIC de Commissie op de hoogte houden van praktische problemen in verband met de handhaving van Richtlijn 2004/37/EG, met inbegrip van moeilijkheden betreffende de naleving van bindende grenswaarden. Bovendien zal het SLIC de gemelde gevallen blijven beoordelen, informatie en goede praktijken in dit verband uitwisselen en indien nodig ondersteunende handhavingsinstrumenten zoals richtsnoeren ontwikkelen.

Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

De lidstaten moeten de tekst van de nationale bepalingen tot omzetting van de richtlijn en een concordantietabel met daarin het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn aan de Commissie toesturen. Ondubbelzinnige informatie over de omzetting van de nieuwe bepalingen is nodig om de naleving van de minimumvoorschriften van het voorstel te waarborgen. De geschatte extra administratieve last van het indienen van toelichtende documenten is niet onevenredig (het is eenmalig en er zijn niet veel organisaties bij betrokken). De toelichtende documenten kunnen efficiënter worden opgesteld door de lidstaten.

Gezien het bovenstaande wordt voorgesteld dat de lidstaten de Commissie in kennis stellen van hun omzettingsmaatregelen door deze vergezeld te doen gaan van een of meer documenten waarin het verband tussen de verschillende delen van de richtlijn en de overeenkomstige onderdelen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht.

Artikelsgewijze toelichting

11.

Artikel 1


In artikel 1 is bepaald dat Richtlijn 2004/37/EG wordt gewijzigd overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn. In bijlage III worden twee nieuwe stoffen toegevoegd, tot uitbreiding van de lijst van bindende EU-grenswaarden, aangevuld met een huidnotatie voor acrylonitril, een notatie voor sensibilisatie van de huid en de luchtwegen voor nikkelverbindingen. De grenswaarde voor één bestaande stof in bijlage III, namelijk benzeen, is bijgewerkt, maar de huidnotatie is gehandhaafd. Voor de drie stoffen wordt in de laatste kolom van de tabel in overgangsmaatregelen voorzien.

12.

Artikel 2 tot en met 4


De artikelen 2 tot en met 4 bevatten de gebruikelijke bepalingen met betrekking tot de omzetting in de nationale wetgeving van de lidstaten. In het bijzonder geeft artikel 3 aan op welke datum de richtlijn in werking zal treden.

13.

Bijlage


De term “grenswaarde” in de bijlage wordt gedefinieerd in artikel 2, onder c), van de richtlijn. De grenswaarden hebben betrekking op blootstelling via inademing en geven per chemisch agens de hoogste gemiddelde concentratie in de lucht aan waaraan een werknemer gedurende een bepaalde periode mag worden blootgesteld.

Een “huid”-notatie wordt toegekend aan een chemisch agens, namelijk acrylonitril, waarvoor het RAC van oordeel is dat opname via de huid zou kunnen bijdragen tot de totale lichaamsbelasting en dus aanleiding kan geven tot bezorgdheid over de mogelijke gezondheidseffecten. De notatie “huid” duidt erop dat er sprake kan zijn van aanzienlijke opname via de huid. Een notatie voor huidsensibilisatie wordt toegekend aan een chemisch agens (nikkelverbindingen) waarvoor het RAC van oordeel is dat blootstelling eraan kan leiden tot bijwerkingen aan de huid. Een notatie voor sensibilisatie van de luchtwegen wordt toegekend aan een chemisch agens (nikkelverbindingen) waarvoor het RAC van oordeel is dat blootstelling eraan via inhalatie kan leiden tot bijwerkingen aan de luchtwegen. Werkgevers zijn verplicht rekening te houden met dergelijke notaties bij de uitvoering van de risicobeoordeling en bij het nemen van preventieve en beschermende maatregelen in verband met een carcinogeen of mutageen agens in overeenstemming met de richtlijn.