Toelichting bij COM(2020)830 - Wijzigen van Verordening over vismachtigingen voor vissersvaartuigen van de Unie in wateren van het VK en visserijactiviteiten van vissersvaartuigen van het VK in Unie wateren

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Op grond van Verordening (EU) nr. 1380/2013 1 (de basisverordening van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB)) hebben vissersvaartuigen van de Unie, behoudens de voorschriften van het GVB, gelijke toegang tot de wateren en de visbestanden van de Unie. Vanaf het einde van de overgangsperiode zal het gemeenschappelijk visserijbeleid niet langer van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk. De wateren van het Verenigd Koninkrijk (de territoriale wateren en de aangrenzende exclusieve economische zone) zullen vanaf dan niet langer deel uitmaken van de wateren van de Unie.

Om de duurzaamheid van de visserij te waarborgen en in het licht van het belang van de visserij voor het levensonderhoud van tal van gemeenschappen, is het belangrijk de mogelijkheid open te houden voor een regeling inzake ononderbroken wederzijdse toegang voor vaartuigen van de Unie en het Verenigd Koninkrijk tot elkaars wateren na 31 december 2020, totdat een visserijovereenkomst met het Verenigd Koninkrijk is gesloten. Deze verordening heeft tot doel het geschikte juridische kader voor zulke toegang te creëren.

Krachtens het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 (“Unclos”) en de Overeenkomst van de Verenigde Naties van 4 augustus 1995 over de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982 die betrekking hebben op de instandhouding en het beheer van grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden (“UNFSA”) is het voor het beheer van bepaalde gedeelde, grensoverschrijdende en over grote afstanden trekkende visbestanden nodig dat alle landen in wier wateren het bestand zich bevindt (de kuststaten) en de landen met vloten die dat bestand exploiteren (de visserijstaten), met elkaar samenwerken. Die samenwerking kan plaatsvinden in het kader van ad-hocregelingen tussen de landen met een belang bij de visserij.

De vangstmogelijkheden voor 2021 moeten worden overeengekomen, ook door het Verenigd Koninkrijk. Deze regelingen zullen de basis vormen voor stabiliteit van de visserijactiviteiten en zullen moeten worden vastgesteld met volledige inachtneming van de voorschriften van de artikelen 61 en 62 van het Unclos. De regelingen moeten gericht zijn op het waarborgen van een duurzame exploitatie van de mariene biologische rijkdommen en van stabiliteit in de wateren van de Unie en de wateren van het Verenigd Koninkrijk.

In Verordening (EU) 2017/2403 2 (de DBEV-verordening) zijn de regels vastgesteld voor visserijactiviteiten door vissersvaartuigen van de Unie in de wateren van een derde land en door vaartuigen van derde landen in de wateren van de Unie.

Wat betreft visserijactiviteiten die worden verricht door vissersvaartuigen van de Unie in de wateren van een derde land, is in de DBEV-verordening bepaald dat een vlaggenlidstaat rechtstreekse machtigingen mag toekennen aan de exploitant, alsmede welke de voorwaarden en procedures voor de toekenning van zulke machtigingen zijn. Gezien het aantal vissersvaartuigen van de Unie dat visserijactiviteiten verricht in de wateren van het Verenigd Koninkrijk, zouden deze voorwaarden en procedures kunnen leiden tot aanzienlijke vertragingen en grotere administratieve lasten indien het Verenigd Koninkrijk EU-vaartuigen zou toestaan te vissen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Er moeten specifieke voorwaarden en procedures worden vastgesteld die de verlening van machtigingen door het Verenigd Koninkrijk aan vissersvaartuigen van de Unie voor visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk vergemakkelijken. Die voorwaarden en procedures moeten gelijkwaardig zijn aan de machtigingsvereisten die in de DBEV-verordening zijn vastgelegd voor vaartuigen van derde landen die visserijactiviteiten verrichten in de wateren van de Unie.

De specifieke regels waarin dit voorstel voorziet, moeten van toepassing zijn vanaf de dag volgend op het einde van de overgangsperiode. De toekenning van machtigingen valt onder het wederkerigheidsbeginsel, d.w.z. op voorwaarde dat het Verenigd Koninkrijk de toegangsrechten voor EU-vaartuigen om visserijactiviteiten te verrichten in wateren van het Verenigd Koninkrijk op een voor de Unie bevredigende basis verlengt. Bijgevolg worden machtigingen alleen verleend indien en voor zover het Verenigd Koninkrijk machtigingen verstrekt aan vaartuigen van de Unie zodat die de hun toegewezen vangstmogelijkheden kunnen benutten.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

N.v.t.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

N.v.t.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

1.

De rechtsgrondslag is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.


Subsidiariteit

Het GVB en de controle hierop zijn krachtens artikel 3, onder d), van het Verdrag een exclusieve bevoegdheid van de EU en het subsidiariteitsbeginsel is daarom niet van toepassing.

De voorgestelde handeling zou Verordening (EU) 2017/2403 wijzigen en aan het Unierecht een rechtsgrondslag toevoegen om het voor vaartuigen van het Verenigd Koninkrijk mogelijk te maken visserijactiviteiten te verrichten in wateren van de Unie en om te voorzien in vereenvoudigde en efficiëntere machtigingsprocedures voor vaartuigen die willen vissen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Daarom is optreden op het niveau van de Unie noodzakelijk en zou het resultaat, vanwege de exclusieve bevoegdheid van de Unie, niet kunnen worden behaald door optreden op het niveau van de lidstaten.

Evenredigheid

Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. De voorgestelde verordening wordt beschouwd als evenredig aangezien ermee wordt beoogd de status quo in termen van toegang van vaartuigen van de Unie tot wateren van het Verenigd Koninkrijk te handhaven door wederzijdse machtigingsvoorwaarden vast te leggen. Op die manier worden ernstige verstoringen en vertragingen van de machtigingsprocedures vermeden.

Keuze van het instrument

Deze handeling betreft de wijziging van een verordening.

Toezending van het voorstel aan de nationale parlementen

Ontwerpen van wetgevingshandelingen, met inbegrip van voorstellen van de Commissie, die bij het Europees Parlement en de Raad worden ingediend, moeten overeenkomstig het aan de Verdragen gehechte Protocol (nr. 1) betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie aan de nationale parlementen worden toegezonden.

Overeenkomstig artikel 4 van het protocol moet er een periode van acht weken verstrijken tussen het tijdstip waarop een ontwerp van een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen beschikbaar wordt gesteld, en de datum waarop het met het oog op de vaststelling ervan of op de vaststelling van een standpunt in het kader van een wetgevingsprocedure op de voorlopige agenda van de Raad wordt geplaatst.

Krachtens artikel 4 zijn echter uitzonderingen mogelijk in spoedeisende gevallen, waarvoor de redenen in de handeling of het standpunt van de Raad moeten worden aangegeven.

Gezien de noodzaak om, uiterlijk op de dag na die waarop het recht van de Unie niet langer van toepassing is op en in het Verenigd Koninkrijk, te voorzien in procedures voor de verlening van machtigingen voor duurzame visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie, en gezien de noodzaak om uiterlijk op die dag te voorzien in procedures voor de verlening van machtigingen voor duurzame visserijactiviteiten in de wateren van het Verenigd Koninkrijk en van de Unie, op basis van wederkerigheid, teneinde een abrupte onderbreking van de visserijactiviteiten in die wateren te voorkomen, moet de vaststelling van dit voorstel door het Europees Parlement en de Raad als een spoedeisend geval worden beschouwd. Het wordt derhalve passend geacht een uitzondering in te roepen op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Dit is niet van toepassing gezien het uitzonderlijke, tijdelijke en eenmalige karakter van de gebeurtenis die dit voorstel noodzakelijk maakt en die geen verband houdt met de doelstellingen van bestaande wetgeving.

Raadpleging van belanghebbenden

De uitdagingen die zich aandienen doordat het Verenigd Koninkrijk zich terugtrekt uit de Unie, en de mogelijke oplossingen daarvoor zijn aan de orde gesteld door diverse belanghebbenden uit de visserijsector en vertegenwoordigers van lidstaten. Alle exploitanten, belanghebbenden en betrokken lidstaten hebben gewezen op de noodzaak van wederzijdse duurzame visserijactiviteiten.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

N.v.t.

Effectbeoordeling

Een effectbeoordeling is niet nodig, gezien het uitzonderlijke karakter van de situatie en de beperkte behoeften tijdens de periode waarin de statusverandering van het Verenigd Koninkrijk wordt doorgevoerd. Er zijn geen andere materieel en juridisch verschillende beleidsopties beschikbaar dan de optie die wordt voorgesteld.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

N.v.t.

Grondrechten

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de bescherming van de grondrechten.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting.

5. OVERIGE ELEMENTEN

N.v.t.