Toelichting bij COM(2021)356 - Wijziging van Verordening 1380/2013 wat betreft beperkingen op de toegang tot de wateren van de Unie

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Krachtens artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid 1 mag voor de twaalfzeemijlszone van de lidstaten (de territoriale wateren) worden afgeweken van de in artikel 5, lid 1, van die verordening vastgestelde algemene regel dat de vissersvaartuigen van de Unie gelijke toegang tot de wateren en de visbestanden van de Unie hebben. Op grond van die afwijking mogen de lidstaten de visserij in de twaalfzeemijlszone beperken tot bepaalde vaartuigen. De beperkingen die de lidstaten op grond van die afwijking hebben ingesteld, hebben de visserijdruk in de biologisch meest kwetsbare gebieden doen afnemen en hebben bijgedragen tot het creëren van economische stabiliteit voor kleinschalige kustactiviteiten.

Artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet in een soortgelijke afwijking voor de wateren tot honderd zeemijl vanaf de basislijnen van de ultraperifere gebieden van de Unie als genoemd in artikel 349, eerste alinea, van het Verdrag. Op grond van die afwijking mogen de betrokken lidstaten de visserij beperken tot de vaartuigen die in de havens van die gebieden zijn geregistreerd.

De afwijkingen gelden tot en met 31 december 2022 en het voorstel heeft tot doel te voorkomen dat de specifieke toegangsregeling van artikel 5, leden 2 en 3, van de verordening wordt stopgezet. Het stelt een wijziging van de desbetreffende bepalingen van de verordening voor om de periode waarin de lidstaten de toegang tot hun wateren krachtens deze bepalingen kunnen beperken, te verlengen.

De doelstellingen van de specifieke regeling zijn nog net zo gerechtvaardigd als in de voorgaande decennia. Dit is het gevolg van de huidige staat van instandhouding van vele bestanden, de nog altijd kwetsbare aard van de kustwateren wat de instandhouding betreft, en de voortdurende problemen in de kustgebieden die sterk van de visserij afhankelijk zijn en waarschijnlijk geen andere economische bedrijvigheid kunnen aantrekken. Mocht de huidige regeling worden gewijzigd, dan is het risico groot dat het evenwicht dat sinds de invoering van deze bijzondere regeling tot stand is gekomen, wordt verstoord.

Het voorstel beoogt dan ook de geldigheidsduur van de huidige afwijkingen met nog eens tien jaar te verlengen.

Voorts wordt een wijziging voorgesteld van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1380/2013. In bijlage I zijn voor elke lidstaat de geografische gebieden binnen de kustwateren van andere lidstaten vastgesteld waar de betrokken lidstaat visserijactiviteiten mag uitoefenen, en de soorten waarop hij daar mag vissen. Met deze wijziging wordt rekening gehouden met het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie en met een gezamenlijke mededeling van Italië en Griekenland aan de Commissie van 9 juni 2020 betreffende de toegang van de Italiaanse vissersvaartuigen tot de Griekse territoriale wateren, als weerspiegeld in de bilaterale overeenkomst tussen de betrokken lidstaten. Tot slot moeten, na het arrest in zaak C-457/18 2 , de voetnoten die verwijzen naar de arbitrageovereenkomst tussen Slovenië en Kroatië die op 4 november 2009 in Stockholm werd ondertekend, uit bijlage I worden geschrapt omdat de EU niet bevoegd is voor grenskwesties.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

De rechtsgrondslag van dit voorstel is artikel 43, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

Overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt d), VWEU is de EU exclusief bevoegd voor de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GLB). Het voorstel valt onder deze exclusieve bevoegdheid en daarom is het subsidiariteitsbeginsel niet van toepassing.Aangezien het voorstel in de eerste plaats betrekking heeft op een in de tijd beperkte verlenging van de geldigheidsduur van een maatregel die reeds in Verordening (EU) nr. 1380/2013 is vastgesteld, zijn er geen problemen wat het evenredigheidsbeginsel betreft.


3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

In de tweede helft van 2020 werd de lidstaten verzocht informatie te verstrekken over de beperkingen die zij op grond van artikel 5, leden 2 en 3, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 toepassen. In de bijdragen die 16 lidstaten hebben ingediend, werd bevestigd dat de huidige afwijkingsregeling ongewijzigd moet worden voortgezet. De enige uitzondering was een door Italië en Griekenland gevraagde wijziging van bijlage I bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 om rekening te houden met de toegang tot de Griekse territoriale wateren in de Egeïsche, de Ionische en de Libische Zee.

In december 2020 heeft het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij (WTECV) een verslag uitgebracht over de sociale dimensie van het GVB 3 . In dat verslag werd onder meer de vraag gesteld of de beperkingen die de lidstaten op grond van artikel 5, lid 2, van de verordening hebben ingesteld, hebben kunnen bijdragen tot de instandhouding van de traditionele visserijactiviteiten van de kustvloten en zo tot het behoud van de sociale en economische infrastructuur van deze gebieden.

Het WTECV merkte op dat het niet mogelijk was de bijdrage van deze beperkingen te beoordelen, aangezien verdere analyse vereist is en vele andere bijdragende factoren in aanmerking moeten worden genomen. Toch concludeerden de deskundigen dat geen enkele lidstaat melding heeft gemaakt van conflicten met betrekking tot artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Het WTECV constateerde dat die regel, die sinds het begin van de jaren 1970 van toepassing is en die in de eerste basisverordening van het GVB in 1982 was opgenomen en sindsdien in elke herziening van de basisverordening inzake het GVB (1992, 2002 en 2013), goed aanvaard is en conflicten tussen de lidstaten voorkomt.

 •Effectbeoordeling

Zoals aangegeven in de routekaart voor dit initiatief 4 , verlengt het voorstel de looptijd van de huidige regeling, zoals in 2012 is gebeurd met een wijziging van de vorige GVB-verordening 5 . De wijzigingen van bijlage I geven uitsluitend recente ontwikkelingen op het gebied van het beheer van de territoriale wateren weer. Daarom was er geen effectbeoordeling nodig.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Aan de voorgestelde maatregel zijn geen extra uitgaven voor de Unie verbonden.