Toelichting bij COM(2021)706 - Op de markt van de Unie aanbieden en de uitvoer uit de Unie van bepaalde grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Bossen worden in een alarmerend tempo gekapt en aangetast, wat klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit in de hand werkt. De belangrijkste oorzaak van ontbossing en bosdegradatie is de uitbreiding van landbouwgrond voor de productie van grondstoffen zoals runderen, hout, palmolie, soja, cacao of koffie. Door een groeiende wereldbevolking en toenemende vraag naar landbouwproducten, met name van dierlijke oorsprong, zal de vraag naar landbouwgrond toenemen en zullen de bossen nog meer onder druk komen te staan. De veranderende klimaatpatronen dwingen ons echter de voedselproductie duurzamer te maken en daarbij verdere ontbossing en bosdegradatie te vermijden.

De EU is een niet te verwaarlozen consument van grondstoffen die met ontbossing en bosdegradatie verband houden en heeft geen specifieke en doeltreffende regels om haar aandeel in die verschijnselen te verminderen. Dit initiatief is er dan ook op gericht een halt toe te roepen aan ontbossing en bosdegradatie als gevolg van de consumptie en productie in de EU. Dit zal naar verwachting leiden tot de terugdringing van broeikasgasemissies en het wereldwijde verlies aan biodiversiteit. Het initiatief is er ook op gericht de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, tot een minimum te beperken en de vraag naar “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, alsook de handel daarin, te doen toenemen.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel werd voor het eerst aangekondigd in de mededeling van de Commissie van 2019 “Bescherming en herstel van bossen wereldwijd: de actie van de EU opvoeren” 1 (hierna “de mededeling van 2019”), waarin de Commissie zich ertoe verbond “aanvullende regelgevende en niet-regelgevende maatregelen aan de vraagzijde [te] beoordelen om te zorgen voor een gelijk speelveld en algemene kennis over ontbossingsvrije toeleveringsketens, en zo de transparantie van de toeleveringsketen te vergroten en het risico van ontbossing en bosdegradatie dat samenhangt met de invoer van grondstoffen in de EU, tot een minimum te beperken”. Deze verbintenis werd vervolgens bevestigd in de Europese Green Deal 2 , alsook in de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 3 en de “van boer tot bord”-strategie 4 , twee strategieën waarin een wetgevingsvoorstel in 2021 werd aangekondigd. Het voorstel maakt integraal deel uit van de algemene doelstellingen van de Europese Green Deal en alle in het kader daarvan ontwikkelde initiatieven, en is daarmee coherent. Het is met name complementair met de andere in de mededeling van 2019 voorgestelde maatregelen, met name: 1) samenwerken met producerende landen om de dieperliggende oorzaken van ontbossing aan te pakken en duurzaam bosbeheer te bevorderen, en 2) internationale samenwerking met belangrijke consumerende landen om lekkage tot een minimum te beperken en de vaststelling van soortgelijke maatregelen te bevorderen zodat wordt voorkomen dat producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, in de handel worden gebracht.

De Commissie zal daarom blijven samenwerken met producerende landen en hen nieuwe soorten steun en stimulansen aanbieden met betrekking tot de bescherming van bossen, de verbetering van governance en grondbezit, de versterking van rechtshandhaving en de bevordering van duurzaam bosbeheer, klimaatbestendige landbouw, duurzame intensivering en diversificatie, agro-ecologie en boslandbouw.

Het ontbossingsprobleem wordt met het bestaande wetgevingskader van de EU slechts gedeeltelijk aangepakt. Het EU-actieplan inzake wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt) van 2003 5 vormt het belangrijkste EU-beleid tegen illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel. Hoewel het Flegt-actieplan illegale houtkap en de daarmee samenhangende handel aanpakt, heeft het geen betrekking op ontbossing als zodanig. Een essentieel onderdeel van het Flegt-actieplan is een vrijwillige regeling om ervoor te zorgen dat alleen legaal geoogst hout in de EU wordt ingevoerd uit landen die bereid zijn aan dit systeem deel te nemen. Het interne rechtskader van de EU voor deze regeling is de verordening wetshandhaving, governance en handel in de bosbouw (Flegt-verordening) 6 , waarin een vergunningensysteem is vastgesteld dat de basis vormt voor vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten in het kader van Flegt. Een ander belangrijk element van het Flegt-actieplan is de EU-houtverordening 7 , op grond waarvan illegaal gekapt hout en producten daarvan niet in de Unie in de handel mogen worden gebracht en marktdeelnemers die voor de eerste maal hout in de handel brengen, aan verplichtingen moeten voldoen. Zowel de Flegt-verordening als de EU-houtverordening werden aan een geschiktheidscontrole onderworpen en de resultaten daarvan zijn bij de ontwikkeling van de beleidsopties in deze verordening in aanmerking genomen.

De Commissie zal voortbouwen op de in het kader van het Flegt-actieplan en de Flegt-verordening opgedane ervaringen en geleerde lessen voor het vaststellen van eventuele “bospartnerschappen” met de betrokken partnerlanden. De belangrijkste doelstelling van de bospartnerschappen is het op een alomvattende en geïntegreerde manier beschermen, herstellen en/of waarborgen van het duurzame gebruik van bossen om de prioriteiten van de Europese Green Deal en de doelstellingen van de EU op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, zoals armoedebestrijding, goed bestuur en mensenrechten, te verwezenlijken. Zij zullen bosgovernance en beleidshervormingen bevorderen voor een duurzaam bosbeheer en bijdragen tot de ombuiging van ontbossing en bosdegradatie.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

In de mededeling van 2019 wordt de algemene doelstelling uiteengezet, namelijk de bescherming en verbetering van de gezondheid van bestaande bossen, met name oerbossen, en het vergroten van de duurzame bosbedekking met grote biodiversiteit wereldwijd. Dit wetgevingsvoorstel en andere maatregelen ter voorkoming of beperking van het in de Unie in de handel brengen van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, zijn ook van belang voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de in het kader van de Europese Green Deal vastgestelde EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie. Een ander voorbeeld van een relevant initiatief is de mededeling “Een langetermijnvisie voor de plattelandsgebieden” 8 .

In de nieuwe EU-bosstrategie wordt bevestigd dat de reeds in de mededeling van 2019 genoemde maatregelen het basiskader vormen voor het wereldwijde optreden van de EU, waarvan het huidige wetgevingsinitiatief een voorbeeld is, en naar behoren en consequent in aanmerking zullen worden genomen bij de vormgeving van het interne beleid.

Deze verordening zal een aanvulling vormen op het wetgevingsinitiatief inzake duurzame corporate governance, dat tot doel heeft het EU-regelgevingskader inzake vennootschapsrecht en corporate governance te verbeteren. Dit initiatief is gebaseerd op een horizontale aanpak van de negatieve gevolgen voor de mensenrechten en het milieu door de bedrijfsactiviteiten en waardeketens van bedrijven te sturen. Terwijl de regeling inzake duurzame corporate governance betrekking zal hebben op bedrijfsactiviteiten en waardeketens in het algemeen, zal het ontbossingsprobleem worden aangepakt via specifieke producten en toeleveringsketens van producten. Hoewel dus de algemene doelstellingen van de twee initiatieven overeenkomen en elkaar ondersteunen, zijn de specifieke doelstellingen verschillend.

Het is de bedoeling dat de zorgvuldigheidsverplichting van het initiatief inzake duurzame corporate governance niet alleen van toepassing is voor een reeks grote ondernemingen in de EU in alle sectoren (met een gerichtere regeling voor bepaalde middelgrote ondernemingen), maar ook voor niet-EU-ondernemingen. Het wetgevingsinitiatief inzake ontbossing heeft een zeer specifieke doelstelling, namelijk het beperken van het in de Unie in de handel brengen van producten die met ontbossing verband houden. Bijgevolg zullen de voorschriften ervan op sommige gebieden specifieker zijn dan de algemene verplichtingen in het kader van het initiatief inzake duurzame corporate governance. Het bevat ook een verbod voor alle marktdeelnemers die de desbetreffende producten in de handel brengen, zowel EU als niet-EU-ondernemingen, en ongeacht hun rechtsvorm en omvang. Wanneer de vereisten van het initiatief inzake duurzame corporate governance verder gaan dan de vereisten van de ontbossingsverordening, zijn zij samen van toepassing.

Dit initiatief is niet specifiek gericht op de financiële en investeringssectoren. Bestaande initiatieven op het gebied van duurzame financiering, zoals de uitvoering van de EU-taxonomieverordening en de toekomstige richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven (de huidige richtlijn niet-financiële rapportage), zijn zeer geschikt om de ontbossingsgevolgen van de financiële en investeringssectoren aan te pakken en vullen aldus dit wetgevingsinitiatief inzake ontbossing aan en ondersteunen het.

De richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven en de taxonomieverordening leggen ook openbaarmakingsverplichtingen aan niet-financiële ondernemingen op: op grond van de richtlijn duurzaamheidsrapportage door bedrijven moeten tegen oktober 2023 sectorale rapportagenormen worden bekendgemaakt, en in het kader van de EU-taxonomieverordening zijn reeds technische criteria vastgesteld in de gedelegeerde handeling voor klimaatmitigatie en -aanpassing in de bosbouw en zullen nog criteria voor de landbouw worden bekendgemaakt. Beide economische activiteiten kunnen in de gedelegeerde handelingen voor de vier andere milieudoelstellingen worden behandeld.

Deze verordening zal naar verwachting ook in samenhang met de richtlijn hernieuwbare energie 9 worden toegepast voor wat sommige grondstoffen betreft die als biobrandstoffen worden gebruikt of voor de productie van biobrandstoffen dienen, zoals houtpellets of afgeleide producten van soja en palmolie. De twee reeksen EU-regels hebben complementaire doelstellingen, aangezien zij beide als overkoepelende doelstelling de bestrijding van de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit hebben. In dit wetgevingsinitiatief worden voorschriften vastgesteld voor het in de Unie in de handel brengen van grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden, met als doel de door de EU bevorderde ontbossing een halt toe te roepen. In de richtlijn hernieuwbare energie zijn onder meer duurzaamheidscriteria vastgesteld voor biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassa die als duurzaam moeten worden beschouwd, alsook doelstellingen voor de EU om uiterlijk in 2030 een streefcijfer voor hernieuwbare energie van minstens 32 % te halen.  

Wat de praktische interactie ervan betreft, zullen grondstoffen en producten die binnen het toepassingsgebied van beide handelingen vallen, onderworpen zijn aan voorschriften inzake algemene markttoegang en inzake de indeling als hernieuwbare energie. Deze voorschriften zijn verenigbaar en versterken elkaar onderling. In het specifieke geval van certificeringssystemen voor geringe indirecte veranderingen in landgebruik overeenkomstig Verordening (EU) 2019/807 van de Commissie tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2018/2001 wat betreft het bepalen van de grondstoffen met een hoog risico van indirecte veranderingen in landgebruik waarbij een belangrijke uitbreiding van het productiegebied naar land met grote koolstofvoorraden waar te nemen valt, en de certificering van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen met een laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik 10 , kunnen marktdeelnemers en handelaren in het kader van hun zorgvuldigheidsstelsels ook van deze certificeringssystemen gebruikmaken om de krachtens deze verordening vereiste informatie te verkrijgen en dus te voldoen aan sommige van de traceerbaarheids- en informatievoorschriften van artikel 9 van deze verordening. Net als bij alle andere certificeringssystemen doet het gebruik ervan geen afbreuk aan de wettelijke verantwoordelijkheden en verplichtingen uit hoofde van deze verordening voor marktdeelnemers en handelaren om zorgvuldigheid te betrachten.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De bevoegdheid van de EU om op te treden op het gebied van ontbossing en bosdegradatie vloeit voort uit de artikelen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) die op milieubescherming betrekking hebben. In artikel 191, lid 1, VWEU worden “behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, bescherming van de gezondheid van de mens, behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen, bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering” omschreven als doelstellingen van het milieubeleid van de Unie. De vaststelling op Unieniveau van maatregelen ter bestrijding van ontbossing en bosdegradatie zal bijdragen tot het verminderen van broeikasgasemissies, het vergroten van de klimaatveerkracht en het verminderen van de gevolgen van menselijk handelen op de biodiversiteit, en zal dus een aanzienlijke bijdrage leveren aan elk van de doelstellingen van het milieubeleid. Artikel 192 VWEU moet derhalve als rechtsgrondslag voor het voorstel worden gebruikt.

Zoals bij veel milieuaangelegenheden kunnen de gevolgen van ontbossing in één gebied wereldwijd gevolgen hebben. Het is derhalve passend dat het voorstel uit hoofde van de voorgestelde rechtsgrondslag zowel EU-producten als producten die in het vrije verkeer worden gebracht of worden uitgevoerd, bestrijkt. Op die manier kan worden voldaan aan artikel 191, lid 2, VWEU, waarin wordt bepaald dat het milieubeleid van de Unie op een hoog niveau van bescherming gericht moet zijn, en aan artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin de bevordering van een hoog niveau van bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu wordt omschreven als een van de doelstellingen van de Unie.

In artikel 192, lid 1, VWEU is het volgende bepaald: “Het Europees Parlement en de Raad stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s de activiteiten vast die de Unie moet ondernemen om de doelstellingen van artikel 191 te verwezenlijken.”

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De belangrijkste oorzaken van ontbossing en bosdegradatie houden verband met zowel de markt van de Unie als de internationale handel. Er is actie op EU-niveau nodig om de EU-consumptievoetafdruk en internationale handelskwesties op een gecoördineerde en geharmoniseerde manier aan te pakken en tegelijkertijd de voor de goede werking van de markt van de Unie nodige rechtszekerheid en duidelijkheid te bieden. Zonder een geharmoniseerde aanpak zouden verschillende lidstaten maatregelen nemen die de interne handel beperken en zou de werking van de interne markt dus worden verstoord. Dit zou ernstige gevolgen hebben voor de werking van de markt van de Unie, het vermogen van Europese marktdeelnemers om producten/grondstoffen binnen het toepassingsgebied van deze verordening te betrekken in gevaar brengen en de geloofwaardigheid van EU-maatregelen ondermijnen. Sommige lidstaten kunnen besluiten geen maatregelen te nemen, wat het potentiële effect van de door andere lidstaten genomen maatregelen op ontbossing beperkt.

De toeleveringsketens voor de producten waarop het initiatief betrekking heeft, zijn internationaal en heel vaak wereldwijd van aard. Uit de ervaring die de EU heeft opgedaan met complexe toeleveringsketenaangelegenheden (bv. in het kader van de wetgeving inzake illegale houtkap) blijkt een gelijk speelveld voor marktdeelnemers wat betreft de vereisten waaraan moet worden voldaan voordat producten (grondstoffen en afgeleide producten) voor het eerst in de Unie in de handel worden gebracht, van groot belang te zijn.

Door het ontbreken van toepasselijke regels op Europees niveau ondervinden verantwoordelijke ondernemers die bereid zijn hun toeleveringsketens te saneren een concurrentienadeel en wordt niet-duurzaam gedrag beloond. Hoewel milieu een gedeelde bevoegdheid van de EU en de lidstaten is, zijn er derhalve EU-brede maatregelen nodig om te zorgen voor een gemeenschappelijk begrip van ontbossings- en bosdegradatievrije toeleveringsketens, om de transparantie van dergelijke toeleveringsketens te vergroten en om, door de omvang van het optreden, een aanzienlijk effect op ontbossing te kunnen hebben.

Voor zover dit initiatief betrekking heeft op zowel goederen die in het vrije verkeer worden gebracht als goederen die uit de markt van de Unie worden uitgevoerd, zou het optreden op EU-niveau doeltreffender zijn dan optreden op nationaal niveau, aangezien met maatregelen op EU-niveau mogelijke negatieve gevolgen voor de werking van de interne markt en voor handelsaspecten kunnen worden voorkomen. Het optreden van de EU kan derhalve de nationale inspanningen van de lidstaten aanvullen en versterken. Als de EU niet optreedt, zal het probleem van ontbossing en bosdegradatie als gevolg van de consumptie in de EU voortduren en verergeren. Dit kan negatieve gevolgen hebben voor de inspanningen van de EU op het gebied van wereldwijde bescherming van de biodiversiteit en klimaatverandering.

Evenredigheid

Met dit wetgevingsinitiatief intensiveert de EU haar optreden tegen ontbossing en bosdegradatie door een ambitieus en uitvoerbaar regelgevingskader vast te stellen dat de overgang naar duurzame toeleveringsketens in alle landen van productie, binnen en buiten de EU, stimuleert. Dit maakt van de EU een geloofwaardige, wereldwijde voortrekker. De minimale in geld uitgedrukte baten compenseren duidelijk de kosten. Het initiatief is ook in overeenstemming met de ernst en urgentie van het probleem dat het beoogt aan te pakken, alsook met de prioriteiten van de Europese Green Deal.

Dit wetgevingsinitiatief is erop gericht het aandeel van de EU in ontbossing en bosdegradatie tot een minimum te beperken. Dit doel zal worden bereikt door een gefaseerd stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen vast te stellen op basis van een definitie van “ontbossingsvrij”, in combinatie met een benchmarkingsysteem. Zoals geanalyseerd in de “Effectbeoordeling met betrekking tot het minimaliseren van het aan producten die in de EU in de handel worden gebracht verbonden risico op ontbossing en bosdegradatie” (hierna “effectbeoordeling”), wordt verwacht dat deze maatregelen de door de EU bevorderde ontbossing het doeltreffendst een halt toeroepen en de efficiëntste zijn van de maatregelen die ter voorbereiding van dit initiatief zijn onderzocht. Uit de bevindingen van de effectbeoordeling blijkt dat juridisch bindende opties (zoals een vereiste inzake ontbossingsvrij, bindende zorgvuldigheidseisen enz.) doeltreffender zouden zijn dan vrijwillige maatregelen (zoals vrijwillige zorgvuldigheid, vrijwillige etikettering of vrijwillige particuliere certificering). Deze bevindingen worden bevestigd door de resultaten van de openbare raadpleging, waaruit blijkt dat de overgrote meerderheid van de belanghebbenden — bedrijfsverenigingen en ngo’s — voorstander van een stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen is.

Keuze van het instrument

Het voorgestelde instrument is een “verordening” omdat het noodzakelijk is het hoogste niveau van harmonisatie te waarborgen om te voorkomen dat er tussen de lidstaten verschillende normen naast elkaar bestaan, hetgeen het fundamentele beginsel van vrij verkeer van goederen zou ondermijnen. Met een verordening zullen rechtstreekse eisen aan alle marktdeelnemers worden opgelegd, en zal bijgevolg worden gezorgd voor de nodige rechtszekerheid en handhavingsmogelijkheden van een volledig geïntegreerde markt in de hele EU. Een verordening zorgt er ook voor dat de verplichtingen in alle 27 lidstaten op hetzelfde moment en op dezelfde wijze worden uitgevoerd. De verordening zal ook zorgen voor minder onzekerheid over de termijnen tijdens het omzettingsproces, waarmee een richtlijn doorgaans gepaard gaat, want tijd en rechtszekerheid zijn van cruciaal belang gezien de voorspelde toename van de marktomvang en veranderingen in de marktdynamiek in het algemeen.

Het instrument is ook ontworpen als een toekomstbestendig dynamisch systeem, dat kan worden aangepast aan marktontwikkelingen, nieuwe gegevens en wetenschappelijk bewijs. Daartoe is voorzien in een aantal bevoegdheden voor de Commissie, zodat zij uitvoeringsmaatregelen kan nemen, onder meer om het resultaat van de landenbenchmarking bekend te maken en de grondstoffen die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, te herzien.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Dit initiatief bouwt voort op de bevindingen van de geschiktheidscontroles van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening, die gelijktijdig met de effectbeoordeling voor deze verordening zijn uitgevoerd.

Uit de geschiktheidscontrole van de EU-houtverordening is gebleken dat de EU-houtverordening heeft geleid tot een verbeterde situatie in derde landen, ook in landen die ervoor hebben gekozen geen vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten aan te gaan. De belangrijkste handelspartners van de EU hebben stappen ondernomen om hun bosgovernancesystemen te versterken en illegale houtkap terug te dringen om aan de vereisten van de EU-houtverordening te voldoen. Hoewel er voor de EU-houtverordening een aantal structurele zwakke punten en handhavingsproblemen zijn vastgesteld, zijn er positieve resultaten op het gebied van zowel doeltreffendheid als efficiëntie geboekt. Dankzij de wereldwijde dekking van de EU-houtverordening heeft de EU nu een basis om nauw met andere consumerende landen samen te werken. Andere consumerende landen en handelspartners wereldwijd hebben een wetgevende aanpak gevolgd die vergelijkbaar is met die van de EU-houtverordening. In de bredere context van ontbossing is dit bijzonder belangrijk om in gedachten te houden, aangezien hieruit blijkt dat de EU, zelfs met een dalend marktaandeel, een impact kan hebben en wereldwijd het voortouw kan nemen.

Ondanks de uitdagingen waarmee de uitvoering ervan gepaard gaat, blijkt uit de bevindingen van de geschiktheidscontrole dat de voor de EU-houtverordening gekozen aanpak — zorgvuldigheid — flexibiliteit biedt om op nieuwe en opkomende uitdagingen in verband met illegale houtkap en illegale veranderingen in het landgebruik te reageren. De algemene vereiste (zorgvuldigheid) die aan alle in de EU gevestigde marktdeelnemers wordt opgelegd, zorgt er ook voor dat de verordening flexibel is ten aanzien van veranderingen in handelspatronen en veranderingen in landenrisicoprofielen. De voorgestelde optie zal het kader dat met de EU-houtverordening is opgezet, integreren en verbeteren. De EU-houtverordening zal derhalve worden ingetrokken.

De in het kader van de EU-houtverordening vastgestelde zorgvuldigheidsprocedure zal in deze verordening worden aangepast en verbeterd door de invoering van nieuwe elementen zoals de zorgvuldigheidsverklaring (artikel 4), de vereiste inzake geografische informatie of geolocatie, waarbij een verband wordt gelegd tussen de grondstoffen en producten enerzijds en het perceel waar zij zijn geproduceerd anderzijds (artikel 9), intensievere samenwerking met de douane (artikelen 14 en 24), minimumcontroleniveaus (artikel 14) en landenbenchmarking (artikelen 25-26).

De geschiktheidscontrole van de Flegt-verordening heeft de resultaten van de vrijwilligpartnerschapsovereenkomsten (VPA’s) in het kader van Flegt bevestigd in termen van grotere participatie van belanghebbenden en verbeterde kaders voor bosgovernance in partnerlanden, en heeft tegelijkertijd een aantal tekortkomingen aan het licht gebracht. In de geschiktheidscontrole is er ook op gewezen dat er weinig bewijs is dat de VPA’s in het algemeen hebben bijgedragen tot het terugdringen van illegale houtkap. Hoewel het bij de verordening ingestelde EU-systeem een efficiënt instrument zou zijn om de nalevingskosten voor EU-marktdeelnemers te verlagen, is het belangrijkste instrument voor de operationalisering ervan, namelijk de VPA’s, niet succesvol geweest. Een van de belangrijkste problemen met de Flegt-verordening is het feit dat de belangrijkste handelspartners van de EU geen belangstelling hebben getoond om deel te nemen aan VPA-processen, waardoor slechts 3 % van de invoer van hout in de EU onder een operationeel VPA-systeem valt. Meer dan 15 jaar nadat het Flegt-actieplan in 2003 de basis voor deze processen heeft gelegd, heeft slechts één van de 15 landen waarmee de EU een VPA-proces heeft doorlopen, een operationeel Flegt-vergunningensysteem ingevoerd en slechts één land in de top 10 van de houthandelspartners van de EU is betrokken bij een VPA-proces.

Om de bilaterale verbintenissen die de Europese Unie is aangegaan, na te komen en om de met de partnerlanden die over een operationeel systeem beschikken (Flegt-vergunningenfase) geboekte vooruitgang te behouden, bevat deze verordening een bepaling waarin wordt verklaard dat hout waarvoor een Flegt-vergunning is afgegeven, voldoet aan de wettigheidsvereiste. Sommige VPA-componenten kunnen waar mogelijk en met goedkeuring van de partners worden geïntegreerd in specifieke samenwerkingsprogramma’s, zoals bospartnerschappen of andere, om bosgovernance verder te ondersteunen.

Raadpleging van belanghebbenden

De openbare raadpleging die de Commissie in 2020 heeft gehouden, heeft bijna 1,2 miljoen reacties opgeleverd. Een meerderheid van de belanghebbenden was het erover eens dat een optreden op EU-niveau nodig is om de bijdrage van de EU aan wereldwijde ontbossing en bosdegradatie te verminderen. De meeste belanghebbenden waren het ook eens over de vaststelling van een EU-definitie van “ontbossingsvrij” als een vereiste voor de beleidsinterventie.

Wat de beleidsmaatregelen betreft, bleek uit de openbare raadpleging dat er sterke steun is voor juridisch bindende opties (vereiste inzake ontbossingsvrij, bindende zorgvuldigheidseisen, verplichte publieke certificering enz.), terwijl zachte, vrijwillige maatregelen zoals vrijwillige zorgvuldigheidseisen, vrijwillige etikettering of vrijwillige particuliere certificering als niet-doeltreffendheid werden beschouwd. De overgrote meerderheid van de belanghebbenden — bedrijfsverenigingen en ngo’s — was voorstander van een stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen, maar op de vraag hoe zij het stelsel willen ingevuld zien, gaven de respondenten een uiteenlopend antwoord. De gedetailleerde conclusies van de raadplegingen van belanghebbenden, met inbegrip van de feedback over de aanvangseffectbeoordeling, de bevindingen van de openbare raadpleging en de resultaten van de gerichte raadplegingen van belanghebbenden, zijn opgenomen in bijlage 2 bij de effectbeoordeling.

In overeenstemming met de aankondiging in de mededeling van 2019, de Europese Green Deal, de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 en de “van boer tot bord”-strategie, is dit initiatief gericht op bossen. Het Europees Parlement en de ngo’s hebben voor de integratie van andere ecosystemen gepleit. Op basis van de ervaring met de bestaande wetgeving werd een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied als voorbarig beschouwd, aangezien het gebrek aan praktische ervaring afbreuk zou doen aan de doeltreffendheid en handhaving van de hierbij beoordeelde beleidsmaatregelen. In het kader van een vroegtijdige evaluatie zal echter worden nagegaan of het nodig en haalbaar is het toepassingsgebied van het initiatief uit te breiden tot andere ecosystemen.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Ter ondersteuning van de analyse van de verschillende opties heeft de Commissie een ondersteuningscontract aan externe deskundigen gegund om twee studies uit te voeren: “Impact assessment on demand side measures to address deforestation” (“Effectbeoordeling van maatregelen aan de vraagzijde om ontbossing aan te pakken”) en “Support study for a Fitness Check of the EUTR and FLEGT Regulation” (“Ondersteunende studie voor een geschiktheidscontrole van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening”). Deze studies leverden een deel van de analyse en gegevens die ten grondslag liggen aan de beleidsopties die in de effectbeoordeling en vervolgens in deze verordening zijn gepresenteerd. Dit initiatief bouwt ook voort op de bevindingen van een derde studie, getiteld “Certification and Verification Schemes in the Forest Sector and for Wood-based Products” (“Certificerings- en controleregelingen in de bosbouwsector en voor producten op basis van hout”), die gelijktijdig met de effectbeoordeling is uitgevoerd.

De Commissie heeft ook gebruikgemaakt van de input die werd verstrekt tijdens de vergaderingen van haar deskundigengroep/multistakeholderplatform betreffende de bescherming en het herstel van de bossen wereldwijd, met inbegrip van de EU-houtverordening en de Flegt-verordening. Sinds de lancering van de routekaart voor dit wetgevingsinitiatief in februari 2020 is de groep negen keer in verschillende configuraties samengekomen, waarvan vier keer voor specifieke workshops om input te verzamelen over de in de effectbeoordeling bestudeerde beleidsopties.

Naast bovengenoemde ondersteunende studies, vergaderingen van de deskundigengroep en raadplegingen van belanghebbenden heeft de Commissie ook bijzondere aandacht besteed aan de resolutie van het Europees Parlement van 22 oktober 2020 met aanbevelingen aan de Commissie betreffende een EU-rechtskader voor de beëindiging en ommekeer van door de EU bevorderde ontbossing op wereldniveau (2020/2006 (INL)), alsook aan de standpunten van de Raad van de Europese Unie, met name in de conclusies van de Raad over de mededeling van 2019 11 .

Effectbeoordeling

In totaal werden 17 beleidsmaatregelen in aanmerking genomen bij de eerste levensvatbaarheidsscreening die in het kader van de voorbereidende effectbeoordeling is uitgevoerd. Deze eerste lijst omvatte een breed scala aan mogelijke maatregelen, waaronder zowel regelgevende als niet-regelgevende instrumenten. Bij de levensvatbaarheidsscreening werd elke beleidsmaatregel getoetst aan een aantal criteria, zoals de juridische, technische en politieke haalbaarheid en evenredigheid, de potentiële doeltreffendheid en efficiëntie ervan en de feedback van belanghebbenden, EU-lidstaten en derde landen.

Op basis van de levensvatbaarheidsscreening zijn vijf beleidsopties geselecteerd en nader bestudeerd: 1) een verbeterde procedure voor bindende zorgvuldigheidseisen; 2) een benchmarkingsysteem en een lijst van marktdeelnemers die in overtreding zijn, in combinatie met een gefaseerd, verbeterd stelsel van bindende zorgvuldigheidseisen; 3) een verplichte publieke certificering in combinatie met een verbeterde zorgvuldigheidsvereiste; 4) verplichte etikettering in combinatie met een verbeterde zorgvuldigheidsvereiste; 5) een vereiste inzake ontbossingsvrij voor het in de EU in de handel brengen, ondersteund door een benchmarkingsysteem en een kaartensysteem voor landen.

Alle overwogen beleidsopties bouwen voort op gemeenschappelijke elementen: 1) een definitie van “ontbossingsvrij” op basis van de definitie van de FAO, waaraan producten moeten voldoen, en een aanvullende vereiste dat producten legaal moeten zijn volgens de wetgeving van het land van productie; 2) een productomschrijving, die regelmatig wordt geëvalueerd en geactualiseerd, met bijzondere aandacht voor producten met de grootste verdisconteerde ontbossing in de EU (rundvlees, palmolie, soja, hout, cacao en koffie) en aanverwante producten; 3) een verbod op het in de Unie in de handel brengen van grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden en die niet in overeenstemming met de toepasselijke en relevante wetgeving van de landen van productie zijn geproduceerd. De opties 2 tot en met 4 worden gecombineerd met een bindende zorgvuldigheidsvereiste, zoals voorgesteld in optie 1.

De voorkeur ging uit naar optie 2. Die optie combineert een zorgvuldigheidsvereiste met een landenbenchmarkingsysteem waarbij landen in categorieën worden ingedeeld op basis van de ontbossing en bosdegradatie in verband met de desbetreffende grondstoffen en criteria inzake de inspanningen van de landen voor de bestrijding van ontbossing en bosdegradatie. De landen zullen in drie categorieën worden ingedeeld: laag, standaard- en hoog risico. De verplichtingen voor de marktdeelnemers en de autoriteiten van de lidstaten zullen variëren naargelang van het risiconiveau van het land van productie, waarbij voor landen met een laag risico vereenvoudigde zorgvuldigheidsverplichtingen en voor landen met een hoog risico verscherpte controles gelden.

Verwacht wordt dat door de voorkeursoptie tegen 2030 ruim meer dan 71 920 hectare bos minder zal worden gekapt of aangetast als gevolg van de consumptie en productie in de EU van de zes grondstoffen die onder het toepassingsgebied vallen. Hierdoor zou ook ten minste 31,9 miljoen ton minder koolstof als gevolg van de consumptie en de productie van de desbetreffende grondstoffen in de EU in de atmosfeer worden uitgestoten, wat kan worden vertaald in een economische besparing van minstens 3,2 miljard EUR per jaar. Bovendien wordt verwacht dat deze optie een beslissende bijdrage zal leveren aan de bescherming van de biodiversiteit, die op haar beurt ook nauw verband houdt met het voorkomen van klimaatverandering.

Deze optie moet ook bijdragen aan de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het EU-optreden, namelijk het creëren van een gelijk speelveld voor ondernemingen die op de markt van de Unie actief zijn, het tot een minimum beperken van de consumptie van producten afkomstig van toeleveringsketens die met ontbossing of bosdegradatie verband houden, en het verhogen van de vraag naar legale en “ontbossingsvrije” grondstoffen en producten in de EU, en de handel daarin. Kleine landbouwbedrijven die de desbetreffende grondstoffen produceren, kunnen met aanpassingsproblemen worden geconfronteerd. Al deze factoren zullen naar verwachting tegen de voorgestelde afsluitingsdatum van 2020 worden verzacht, aangezien de meeste momenteel verhandelde producten afkomstig zijn van grond die vóór 2020 in productie is genomen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Deze verordening zal naar verwachting een gelijk speelveld creëren voor bedrijven die op de markt van de Unie actief zijn. Van producenten die hun productie duurzamer en hun toeleveringsketens transparanter maken, wordt verwacht dat hun aandeel op de markt van de Unie en hun concurrentievermogen zullen toenemen ten opzichte van producenten die ontbossing veroorzaken, ongeacht hun omvang. Het is immers niet de omvang van de ondernemingen, maar de complexiteit van de toeleveringsketens en de risico’s die verbonden zijn aan het land van oorsprong, die voornamelijk de kosten van de zorgvuldigheidsvereiste bepalen.

Hoewel de uitvoering van zorgvuldigheidsprocedures (en, waar nodig, verschuivingen van toeleveringsketens) moeilijker kan zijn voor kmo’s, zouden exploitanten van kmo’s en handelaren in het geval van de combinatie van de zorgvuldigheidsvereiste en benchmarking kunnen profiteren van de lagere kosten van de vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure indien zij kiezen voor producten die van toeleveringsketens met een laag risico afkomstig zijn.

Het voorstel omvat een “informatie- en communicatiesysteem” (artikel 29) waarmee informatie elektronisch kan worden verwerkt, zowel tussen de bevoegde autoriteiten onderling als tussen de bevoegde autoriteiten en de marktdeelnemers. Dit systeem zal de taken van de marktdeelnemers en de handhaving door de bevoegde autoriteiten vergemakkelijken en stroomlijnen.

Grondrechten

De voorgestelde beleidsoptie vereist dat producten overeenkomstig de definitie van ontbossingsvrij en de wetgeving van het land van productie zijn geproduceerd. Dit houdt in dat bij de beoordeling of producten aan dit initiatief voldoen, rekening moet worden gehouden met de (zowel nationale als internationale) toepasselijke arbeids-, milieu- en mensenrechtenwetgeving in het land van productie, dus ook met de rechten van inheemse volkeren. Bijgevolg zal de beleidsoptie naar verwachting bijdragen tot de bescherming van de rechten van kwetsbare lokale gemeenschappen.

Op het niveau van de Unie is het voorstel in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de EU, en met name met artikel 2 (recht op leven), artikel 8 (bescherming van persoonsgegevens), artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap), artikel 17 (recht op eigendom) en artikel 37 (milieubescherming).

Overeenkomstig artikel 52, lid 1, van het Handvest moeten beperkingen door dit wetgevingsvoorstel op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en moeten zij de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen alleen beperkingen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Het waarborgen van een hoog niveau van milieubescherming en de verbetering van de kwaliteit van het milieu vormen met name een door het Handvest erkende doelstelling van algemeen belang die beperkingen op andere grondrechten kan rechtvaardigen.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het financieel memorandum dat bij dit voorstel is gevoegd, beschrijft de gevolgen voor de begroting en voor de personele en administratieve middelen.

Er is voorzien in een begroting van in totaal 16 519 000 EUR voor het opstellen van de verordening en de uitvoering ervan tijdens de eerst vijf toepassingsjaren ervan (voorlopig gepland van 2023 tot en met 2027). Dit omvat een begroting van 6 650 000 EUR onder rubriek 7 van het meerjarige financiële kader (MFK) voor personele middelen (vijf extra personeelsleden in DG ENV voor de uitvoering van de verordening en internationale samenwerking, twee extra personeelsleden in DG INTPA voor de betreffende samenwerking en ontwikkeling en 1 personeelslid in DG TAXUD voor de uitvoering van douaneverplichtingen) en andere administratieve uitgaven. Van de totale begroting wordt ook 9 869 000 EUR gereserveerd voor uitgaven onder rubriek 3 van het MFK, zoals ondersteuning van diverse uitvoeringstaken in verband met de wettelijke bepalingen die de diensten van de Commissie van 2022 tot en met 2027 zullen uitvoeren, met inbegrip van aanbestedingen en eventuele administratieve regelingen.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

De autoriteiten van de lidstaten (met name de bevoegde autoriteiten als beschreven in hoofdstuk 3 zijn verantwoordelijk voor de handhaving van deze verordening. Daartoe stellen zij op basis van een op risico’s gebaseerde benadering en rekening houdend met het via het landenbenchmarkingsysteem toegekende risiconiveau inspectieplannen op. Het in artikel 20 vastgestelde rapportagekader bouwt voort op de ervaring van de EU-houtverordening en is erop gericht de evaluatie van de monitoringactiviteiten van de lidstaten, de inhoud en de kwaliteit van de controles en de follow-up daarvan te versterken.

Het systeem moet drie jaar na de volledige inwerkingstelling ervan, en vervolgens om de vijf jaar, worden geëvalueerd om eventuele problemen en mogelijke verbeteringen vast te stellen. In artikel 32 wordt specifiek bepaald dat bij de eerste evaluatie moet worden beoordeeld of een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot andere ecosystemen noodzakelijk en haalbaar is. Bovendien zal de Commissie uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding een eerste evaluatie van bijlage I uitvoeren op basis van door wetenschappelijk bewijs ondersteunde indicaties.

Artikelsgewijze toelichting

· Artikel 1: Onderwerp en toepassingsgebied

In artikel 1, lid 1, wordt het toepassingsgebied rationae materiae van de verordening omschreven aan de hand van een definitie van “desbetreffende grondstoffen” (d.w.z. runderen, cacao, koffie, oliepalm, soja en hout) en “desbetreffende producten” (d.w.z. de producten in bijlage I die de desbetreffende grondstoffen bevatten, ermee zijn gevoederd of ermee zijn vervaardigd), waarop deze verordening van toepassing is. Ook wordt verduidelijkt dat de verordening zowel van toepassing is op het in de Unie in de handel brengen en het op de markt van de Unie aanbieden als op de uitvoer uit de Unie.

In lid 2 wordt de toepassing ratione temporis van deze verordening verduidelijkt, namelijk dat de verordening niet van toepassing is op de in de Unie in de handel gebrachte of uit de Unie uitgevoerde desbetreffende grondstoffen en producten die vóór de datum van inwerkingtreding, zoals vastgelegd in artikel 36, zijn geproduceerd.

·Artikel 2: Definities

Artikel 2 bevat de definities van termen die in de rest van het dispositief van de verordening worden gebruikt. De definities [punten 1 tot en met 8] zijn nodig om de kerndoelstelling van het instrument operationeel te maken en hebben betrekking op termen zoals ontbossing, bossen, plantages, ontbossingsvrij en geproduceerd. Ze zijn zoveel mogelijk gebaseerd op concepten die op internationaal niveau zijn ontwikkeld, met name binnen de Voedsel- en Landbouworganisatie van de Verenigde Naties (FAO).

De vaststelling van een definitie van “ontbossingsvrij” is een van de belangrijkste vernieuwingen van de voorgestelde verordening ten opzichte van de EU-houtverordening. Uit de resultaten van de effectbeoordeling blijkt dat de vaststelling van een gemeenschappelijke eis voor producten en grondstoffen, ongeacht het land van productie, naar verwachting de doeltreffendheid van de beleidsinterventie zal vergroten door lacunes in verband met legale ontbossing te voorkomen en door de uitvoering te vergemakkelijken via monitoring op afstand. Bovendien zal de definitie van ontbossingsvrij naar verwachting voorkomen dat partnerlanden verkeerde stimulansen krijgen en de milieunormen gaan verlagen om hun producten gemakkelijker in de Unie in de handel te krijgen wanneer in het voorstel alleen wettigheidscontroles worden vastgesteld.

In de definitie van ontbossingsvrij wordt een afsluitingsdatum van 31 december 2020 vastgesteld. Dit betekent dat geen grondstoffen en producten die onder het toepassingsgebied van de verordening vallen, de markt van de Unie mogen binnenkomen of verlaten indien zij zijn geproduceerd op land waar na die datum ontbossing of bosdegradatie heeft plaatsgevonden. De voorgestelde datum beperkt de verstoring van de toeleveringsketens en de mogelijke negatieve effecten in partnerlanden tot een minimum. Dit komt overeen met internationale verbintenissen in bijvoorbeeld de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (doelstelling 15.2) om ontbossing een halt toe te roepen.

De overige definities [punten 9 tot en met 30] hebben betrekking op de plichthouders en de gereglementeerde activiteiten en omschrijven termen zoals marktdeelnemer, handelaar, in de handel brengen, op de markt aanbieden enz. Voor zover mogelijk zijn zij gebaseerd op bestaande concepten in de relevante EU-wetgeving inzake de interne markt en douane, en worden ook specifieke problemen die bij de uitvoering van de EU-houtverordening aan het licht zijn gekomen, aangepakt. De definities zijn licht gewijzigd in het licht van de effectbeoordeling zodat ze juridisch sluitender zijn en in overeenstemming zijn met de nieuwe ontwikkelingen in de desbetreffende EU-wetgeving.

·Artikel 3: Verbod

Artikel 3 is een hoeksteen van de verordening, want daarin wordt duidelijk bepaald dat het verboden is de desbetreffende grondstoffen en producten die onder het toepassingsgebied van deze verordening vallen, maar die er niet aan voldoen, in de Unie in de handel te brengen, op de markt van de Unie aan te bieden of uit de markt van de Unie uit te voeren, samen met de verduidelijking dat bij de uitvoering van dergelijke handelsactiviteiten altijd een zorgvuldigheidsverklaring nodig is. De verwijzing naar ontbossing (a) en wettigheid (b) is noodzakelijk om de belangrijkste doelstellingen van deze verordening op een alomvattende manier te kunnen aanpakken.

Het verbod (c) vult de andere aan door een algemene verplichting in te voeren om zorgvuldigheidsverklaringen in te dienen wanneer desbetreffende grondstoffen en producten in de handel worden gebracht. Dit verbod zorgt ervoor dat marktdeelnemers zich bewust worden van hun zorgvuldigheidsplicht en worden aangemoedigd zorgvuldigheidsprocedures uit te voeren. Deze vereiste vloeit voort uit de ervaring die met de EU-houtverordening is opgedaan en zal de handhaving en, waar nodig, het nemen van gerechtelijke stappen om dergelijke inbreuken te verhelpen of te bestraffen, vergemakkelijken.

·Artikel 4: Verplichtingen van de marktdeelnemers

In artikel 4 worden de verplichtingen van de marktdeelnemers uit hoofde van de verordening vastgesteld. Het artikel bevat een beschrijving van de zorgvuldigheidsprocedure en dient dus als algemene regel voor de verplichtingen van marktdeelnemers. Lid 1 bevat de verplichting voor marktdeelnemers om zorgvuldigheid te betrachten zodat alle desbetreffende grondstoffen en producten in overeenstemming zijn met de verbodsbepalingen van artikel 3, punten a) en b), en om een zorgvuldigheidsverklaring in te dienen voordat zij de desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel brengen. De in de zorgvuldigheidsverklaring vereiste informatie wordt in bijlage II beschreven.

In lid 2 wordt de specifieke procedure beschreven die van toepassing is op de indiening van zorgvuldigheidsverklaringen. Nadat de marktdeelnemer tot de conclusie is gekomen dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in overeenstemming is met de verordening, moet hij of zij een zorgvuldigheidsverklaring in het informatiesysteem uploaden (zie artikel 31) voordat de grondstof of het product in de handel wordt gebracht. Voor desbetreffende grondstoffen en producten die onder de regeling “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” worden geplaatst, moet, met het oog op de noodzakelijke nauwe samenwerking tussen de douaneautoriteiten en de bevoegde autoriteiten, in de douaneaangifte naar de zorgvuldigheidsverklaring worden verwezen. Overeenkomstig lid 3 dragen de marktdeelnemers de verantwoordelijkheid voor de conformiteit van de producten door een zorgvuldigheidsverklaring op te stellen. Lid 4 vereist uitdrukkelijk dat marktdeelnemers afzien van het in de handel brengen of uitvoeren indien zij voorafgaand geen zorgvuldigheidsverklaring hebben ingediend. In lid 5 is vastgesteld dat dezelfde verplichting van toepassing is wanneer 1) desbetreffende producten of grondstoffen niet voldoen aan de vereisten inzake “ontbossingsvrij” of “wettigheid”, of 2) wanneer uit de zorgvuldigheidsprocedure blijkt dat het risico op non-conformiteit niet verwaarloosbaar is of 3) wanneer de zorgvuldigheidsprocedure niet is voltooid. Lid 6 verplicht marktdeelnemers om actie te ondernemen en de bevoegde autoriteiten ervan in kennis te stellen als er nieuwe informatie beschikbaar komt nadat de zorgvuldigheidsprocedure is afgerond en de verklaring is ingediend.

·Artikel 6: Verplichtingen van handelaren

Voor de toepassing van deze verordening kan, net als in de EU-houtverordening, een handelaar worden gedefinieerd als “elke natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van een handelsactiviteit desbetreffende grondstoffen en producten op de markt van de Unie aanbiedt” [artikel 2, punt j)]. Over het algemeen gelden voor handelaren minder zware verplichtingen dan voor marktdeelnemers, aangezien op het moment dat de desbetreffende grondstoffen of producten bij de handelaar zijn, deze reeds in de handel zijn gebracht. Handelaren, met name grote handelaren, hebben wel een aanzienlijke invloed op toeleveringsketens en spelen een belangrijke rol bij het waarborgen dat desbetreffende grondstoffen en producten ontbossingsvrij zijn.

Daarom maakt dit artikel een onderscheid tussen verplichtingen die van toepassing zijn op grote handelaren die geen kleine of middelgrote onderneming (kmo) zijn, en verplichtingen die van toepassing zijn op handelaren die een kmo zijn. Volgens de leden 2 en 3 moeten handelaren die een kmo zijn, een register van hun leveranciers en klanten bijhouden en deze informatie gedurende minstens vijf jaar bewaren en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten stellen. Deze eis zal naar verwachting slechts verwaarloosbare kosten met zich meebrengen, aangezien wordt verwacht dat dergelijke informatie in het kader van de normale bedrijfsvoering wordt verzameld. Van handelaren die een kmo zijn, wordt ook verwacht dat zij maatregelen nemen en de bevoegde autoriteiten inlichten indien er nieuwe informatie beschikbaar wordt over de non-conformiteit van hun grondstoffen en producten (lid 4).

Omgekeerd gelden voor grote handelaren die geen kmo zijn dezelfde verplichtingen als voor marktdeelnemers (lid 5). Grote handelaren moeten derhalve overeenkomstig artikel 4 een zorgvuldigheidsverklaring indienen, waardoor zij verantwoordelijk worden voor de overeenstemming van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product met deze verordening. Bovendien zijn zij onderworpen aan dezelfde zorgvuldigheidsprocedure als de marktdeelnemers: naast het verzamelen van informatie moeten zij een risicobeoordeling uitvoeren overeenkomstig artikel en, waar nodig, een procedure tot vermindering van de risico’s overeenkomstig artikel 10. De handelaren die een kmo zijn, zijn van deze verplichtingen vrijgesteld. Evenzo worden grote handelaren onderworpen aan dezelfde controles als marktdeelnemers zoals bedoeld in artikel 15, terwijl handelaren die een kmo zijn, worden onderworpen aan controles zoals bedoeld in artikel 16.

·Artikel 8: Zorgvuldigheid

Artikel 8 beschrijft de overeenkomstig artikel 4, lid 1, voor marktdeelnemers en overeenkomstig artikel 6, lid 5, voor handelaren die geen kmo zijn verplichte zorgvuldigheidsprocedure. De zorgvuldigheidsprocedures moeten ervoor zorgen dat het risico dat niet-conforme desbetreffende grondstoffen of producten in de Unie in de handel worden gebracht of uit de markt van de Unie worden uitgevoerd, verwaarloosbaar is. Daartoe verzamelen marktdeelnemers en handelaren die geen kmo zijn, als eerste stap van de zorgvuldigheidsprocedure, alle relevante informatie (zoals vermeld in artikel 9). Als tweede stap van de zorgvuldigheidsprocedure identificeren en beoordelen zij op basis van die informatie het risico van mogelijke non-conformiteit van desbetreffende grondstoffen en producten met de voorschriften van deze verordening [artikel 10, leden 1 tot en met 4 en lid 6]. Waar nodig beperken zij, als derde stap van de zorgvuldigheidsprocedure, die risico’s op passende wijze tot een verwaarloosbaar niveau [artikel 10, lid 5].

De zorgvuldigheidsprocedures moeten worden uitgevoerd voordat desbetreffende grondstoffen en producten in de Unie in de handel worden gebracht of voordat zij uit de markt van de Unie worden uitgevoerd. Indien de conclusie van de risicobeoordeling luidt dat het risico dat niet-conforme grondstoffen of producten de markt van de Unie binnenkomen, niet verwaarloosbaar is, moet de marktdeelnemer risicobeperkende maatregelen nemen die toereikend zijn om het risico tot een verwaarloosbaar niveau te brengen. Als er geen toegang is tot de toepasselijke wetgeving of andere relevante informatie, kan het risico niet volledig worden beoordeeld en dus niet tot een verwaarloosbaar niveau worden beperkt. Indien het risico niet tot een verwaarloosbaar niveau kan worden beperkt, brengt de marktdeelnemer de desbetreffende grondstoffen of producten niet in de Unie in de handel [artikel 10, lid 1].

·Artikel 9: Informatieplicht

Een belangrijke vernieuwing ten opzichte van de EU-houtverordening is de in artikel 9 opgenomen verplichting tot verstrekking van geografische informatie, op grond waarvan marktdeelnemers de geografische coördinaten (of geolocatie via breedte- en lengtegraad) van alle percelen waar de desbetreffende grondstoffen en producten zijn geproduceerd, moeten verzamelen. Aangezien ontbossing verband houdt met veranderingen in landgebruik, moet voor het monitoren van ontbossing een duidelijk verband worden gelegd tussen de grondstof die of het product dat in de Unie in de handel wordt gebracht of uit de markt van de Unie wordt uitgevoerd, en het perceel waar de grondstof of het product werd geteeld of gekweekt.

Door informatie over het perceel of het landbouwbedrijf waar de grondstof wordt geproduceerd, te vereisen, kunnen satellietbeelden en plaatsbepaling per satelliet — algemeen beschikbare en gratis te gebruiken digitale instrumenten — worden gebruikt om na te gaan of een product of grondstof al dan niet conform is. Geografische informatie over het perceel en satellietmonitoring is een in de praktijk geteste en beproefde combinatie om ontbossing in een bepaald gebied een halt toe te roepen en zal naar verwachting de doeltreffendheid van de beleidsinterventie vergroten en fraude in toeleveringsketens bemoeilijken en gemakkelijker opspoorbaar maken. De Unie heeft een eigen PNT-technologie voor plaatsbepaling, navigatie en tijdsbepaling per satelliet (Egnos/Galileo) en een eigen systeem voor aardobservatie (Copernicus) ontwikkeld. Zowel Egnos/Galileo als Copernicus leveren geavanceerde diensten die publieke en private gebruikers belangrijke economische voordelen bieden. Daarom kunnen satellietbeelden en plaatsbepaling per satelliet die afkomstig zijn van het gebruik van Egnos/Galileo en Copernicus worden gebruikt voor nalevingscontroles.

Geografische informatie die producten in verband brengt met het perceel, wordt reeds gebruikt door de industrie en certificeringsorganisaties, alsook voor relevante EU-wetgeving. Richtlijn (EU) 2018/2001 vereist informatie over het “oorsprongsgebied” voor problematische landen. Een reeks EU-regels garandeert de traceerbaarheid van rundvlees “van geboorte tot dood”, onder meer door middel van oormerken, runderpaspoorten en een geautomatiseerd gegevensbestand.

·Artikel 10: Risicobeoordeling en -beperking

Artikel 10 beschrijft de stappen die moeten worden ondernomen om het risico dat desbetreffende grondstoffen en producten die met ontbossing en bosdegradatie verband houden in de handel worden gebracht, te beoordelen en te beperken. In dit artikel worden de criteria en de modaliteiten voor het uitvoeren van risicobeoordeling en risicobeperking nader beschreven — respectievelijk de tweede en de derde stap van de zorgvuldigheidsprocedure zoals ingevoerd in artikel 8. In artikel 10, lid 1, wordt het doel van de risicobeoordeling verduidelijkt, namelijk het vaststellen van mogelijke non-conformiteit van desbetreffende grondstoffen en producten met deze verordening, en wordt het centrale verbod voor marktdeelnemers vastgesteld om de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in de handel te brengen, tenzij zij kunnen aantonen dat het non-conformiteitsrisico verwaarloosbaar is. Het begrip “verwaarloosbaar risico” wordt in artikel 2, punt 18, gedefinieerd als de situatie waarin een volledige beoordeling van zowel de productspecifieke als de algemene informatie over de overeenstemming van desbetreffende grondstoffen of producten met artikel 3, punten a) en b), geen aanleiding tot bezorgdheid geeft.

In lid 2 worden de in de EU-houtverordening vastgestelde risicobeoordelingscriteria overgenomen en verder gekwalificeerd, en worden de marktdeelnemers aanvullende aanwijzingen verstrekt over de elementen waarmee zij rekening moeten houden en die betrekking hebben op het feit dat deze verordening gericht is op zowel wettigheid als duurzaamheid (d.w.z. ontbossingsvrij). Naast het risiconiveau dat door het landenbenchmarkingsysteem is vastgesteld, bevat de lijst informatie over het land/gebied van productie, kenmerken van de desbetreffende grondstof en het desbetreffende product en van de toeleveringsketen, alsmede andere relevante aanvullende informatie zoals certificering of andere controle-instrumenten van derden, mits deze voldoen aan de informatievoorschriften van artikel 9.

·Artikel 12: Vereenvoudigde zorgvuldigheidsprocedure

Artikel 12 beschrijft de verplichtingen die voortvloeien uit het betrekken van desbetreffende grondstoffen en producten uit een land of gebied dat volgens het in hoofdstuk 4 beschreven landenbenchmarkingsysteem als land of gebied met een laag risico is beoordeeld. Wanneer het land van productie, of delen daarvan, in het kader van de benchmarking als laag risico is (zijn) aangemerkt, moeten de marktdeelnemers nog steeds overeenkomstig de in artikel 9 vastgestelde eerste stap van de zorgvuldigheidsprocedure informatie, documentatie en gegevens verzamelen waaruit blijkt dat de desbetreffende grondstoffen en producten in overeenstemming met artikel 3 van deze verordening zijn. Zij worden echter vrijgesteld van de tweede en derde stap van de zorgvuldigheidsprocedure, d.w.z. de in artikel 10 beschreven risicobeoordeling en risicobeperking. De marktdeelnemers zijn derhalve in dit geval in beginsel niet verplicht aan te tonen dat het non-conformiteitsrisico verwaarloosbaar is.

Indien de marktdeelnemer echter, bijvoorbeeld door het verzamelen van informatie, kennis krijgt van informatie over een specifiek non-conformiteitsrisico, moet aan alle verplichtingen van artikel 8 worden voldaan en dus alle drie de stappen van de zorgvuldigheidsprocedure worden uitgevoerd [artikel 12, lid 2].

·Artikel 14: Controleverplichtingen

In artikel 14 worden de algemene verplichtingen van de bevoegde autoriteiten uit hoofde van de verordening vastgesteld. In de leden 1 en 2 van dat artikel wordt de centrale verplichting van de bevoegde autoriteiten vastgesteld om controles uit te voeren bij marktdeelnemers en handelaren om na te gaan of zij aan de zorgvuldigheidseisen voldoen en of de desbetreffende grondstoffen en producten die in de Unie in de handel worden gebracht of op de markt van de Unie worden aangeboden of daaruit worden uitgevoerd, in overeenstemming met de verordening zijn. Lid 3 verwijst naar het op risico’s gebaseerde plan, een belangrijk instrument dat als leidraad moet dienen bij de door de bevoegde autoriteit uitgevoerde controles. De controleplannen moeten risicocriteria bevatten voor het uitvoeren van een risicoanalyse van de zorgvuldigheidsverklaringen. De plannen moeten regelmatig worden herzien in het licht van de resultaten van de uitvoering ervan. Marktdeelnemers en handelaren met een consistente staat van dienst op het gebied van naleving hoeven minder vaak te worden gecontroleerd.

Lid 4 vereist dat de bevoegde autoriteiten de risicoanalyse van zorgvuldigheidsverklaringen uitvoeren met behulp van elektronische gegevensverwerkingstechnieken die in het overeenkomstig artikel 31 opgezette informatiesysteem zijn geïntegreerd.

Lid 5 bepaalt dat bevoegde autoriteiten via de risicoanalyse moeten kunnen nagaan welke marktdeelnemers of handelaren, of desbetreffende grondstoffen en producten, moeten worden gecontroleerd.

Lid 6 vereist dat de bevoegde autoriteiten onmiddellijk maatregelen nemen indien uit de risicoanalyse blijkt dat bepaalde grondstoffen en producten een hoog non-conformiteitsrisico inhouden. Deze maatregelen kunnen voorlopige maatregelen omvatten om het in de handel brengen of het op de markt aanbieden van de grondstoffen en producten op te schorten. In het geval van goederen die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, en zodra de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface beschikbaar is, kunnen de bevoegde autoriteiten de douaneautoriteiten verzoeken het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van de goederen met een hoog risico op te schorten.

De tijdelijke schorsingen van goederen en producten met een hoog risico moeten de bevoegde autoriteiten in staat stellen de nodige controles uit te voeren op de conformiteit van de goederen en producten. Lid 7 voorziet in een schorsingstermijn van aanvankelijk drie werkdagen, die kan worden verlengd indien de bevoegde autoriteiten extra tijd nodig hebben.

Lid 8 verplicht de bevoegde autoriteiten informatie uit te wisselen en de ontwikkeling van de in de controleplannen opgenomen risicocriteria te coördineren. Dit moet een uniforme toepassing van de verordening bevorderen en de doeltreffendheid ervan verbeteren.

Lid 9 voorziet in een belangrijke verplichting voor de lidstaten om te zorgen voor doeltreffende controles via hun bevoegde autoriteiten. De twee gebruikte parameters waarborgen dat een bepaald aantal marktdeelnemers en handelaren wordt gecontroleerd, terwijl voor elke categorie grondstoffen en producten ook een bepaald percentage van de marktwaarde wordt verlangd. Eenzijdige benaderingen, zoals het controleren van slechts een paar marktdeelnemers en handelaren met een groot marktaandeel of het controleren van grotere aantallen kleine marktdeelnemers en handelaren met een verwaarloosbaar marktaandeel, maken deze verordening ondoeltreffend en zijn daarom uit hoofde van lid 5 uitgesloten. De dekkingspercentages zijn noodzakelijk om de markt op alomvattende wijze te controleren en potentiële inbreuken te ontmoedigen.

In lid 10 wordt naar het landenbenchmarkingsysteem verwezen en wordt de noodzaak van verscherpte controles (artikel 20) door de bevoegde autoriteiten vastgesteld ten aanzien van grondstoffen en producten die in landen met een hoog risico, of delen daarvan, worden geproduceerd. Daarmee worden de taken van de bevoegde autoriteiten aan het drieledige benchmarkingsysteem (zoals beschreven in artikel 27) gekoppeld.

Onverminderd het belang van controles die overeenkomstig de op risico’s gebaseerde plannen worden uitgevoerd, wordt in lid 11 verduidelijkt dat de bevoegde autoriteiten ook buiten het toepassingsgebied van dergelijke plannen controles moeten uitvoeren wanneer zij in het bezit komen van bewijsmateriaal of andere relevante informatie met betrekking tot mogelijke gevallen van non-conformiteit met deze verordening.

·Artikel 15: Controle van marktdeelnemers

In dit artikel wordt de verplichting van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de op de marktdeelnemers uit te voeren controles vastgesteld. Het bouwt voort op artikel 10, lid 3, van de EU-houtverordening, maar biedt aanvullende duidelijkheid en richtsnoeren over specifieke criteria voor door de bevoegde autoriteit uit te voeren controles om de relevante documentatie van het gebruikte stelsel van zorgvuldigheidseisen beter te analyseren en het non-conformiteitsrisico beter te beoordelen. Duidelijke normen voor de nalevingscontroles door bevoegde autoriteiten zijn een essentieel element om een doeltreffende en uniforme toepassing van deze verordening in de hele Unie te waarborgen.

In lid 2 wordt een onderscheid gemaakt tussen verplichte en facultatieve maatregelen. De in punten a) tot en met d) bedoelde verplichte maatregelen omvatten controles van de zorgvuldigheidsdocumentatie en -procedures waarvoor de bevoegde autoriteiten geen technische analyses van producten of andere activiteiten ter plaatse hoeven uit te voeren. De in punten e) tot en met h) bedoelde facultatieve maatregelen omvatten inspecties ter plaatse en technische en wetenschappelijke controles die passend zijn om te bepalen waar de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product exact is geproduceerd en of het ontbossingsvrij is.

·Artikel 19: Rapportage

In artikel 19 worden de rapportageverplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de uitvoering van de voorgestelde verordening uiteengezet. Dit artikel bouwt voort op artikel 20 van de EU-houtverordening (rapportage), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2019/1010 betreffende de onderlinge afstemming van de verslagleggingsverplichtingen op het gebied van de milieuwetgeving 12 . Daarom bevestigt artikel 19 dat de lidstaten jaarlijks verslag moeten uitbrengen over de toepassing van deze verordening (lid 1) en dat de diensten van de Commissie jaarlijks een overzicht voor de hele Unie moeten bekendmaken op basis van de door de lidstaten ingediende gegevens (lid 3).

In lid 2 wordt nader ingegaan op de informatie die de lidstaten moeten verstrekken om de verslagleggingsverplichtingen te versterken en de Commissie in staat te stellen de kwaliteit van de monitoringactiviteiten van de lidstaten nauwkeuriger te analyseren. Dit is in overeenstemming met de bevindingen van Speciaal verslag 21/2021 van de Europese Rekenkamer, waarin de tekortkomingen van het verslagleggingssysteem in het kader van de EU-houtverordening aan de orde worden gesteld 13 , en zal de Commissie in staat stellen effectief gevolg te geven aan de aanbeveling van de Rekenkamer om haar analyse van de controles door de lidstaten te versterken 14 .

·Artikel 20: Verscherpte controles

Wanneer desbetreffende grondstoffen en producten afkomstig zijn uit een land dat volgens het in hoofdstuk 5 beschreven landenbenchmarkingsysteem als een hoog risico is aangemerkt, of delen daarvan, worden zij aan verscherpte controles door de desbetreffende bevoegde autoriteiten onderworpen. In tegenstelling tot artikel 12 worden in artikel 20 geen verschillende reeksen zorgvuldigheidsverplichtingen voor marktdeelnemers en voor handelaren gekwalificeerd.

De bevoegde autoriteiten zorgen ervoor dat de controles die zij jaarlijks uitvoeren, betrekking hebben op minstens 15 % van de marktdeelnemers en op 15 % van de hoeveelheid desbetreffende grondstoffen en producten die in landen met een hoog risico, of delen daarvan, worden geproduceerd.

Er zij op gewezen dat overeenkomstig artikel 27 bij de inwerkingtreding van de verordening aan alle landen een standaardrisiconiveau zal worden toegekend. De bevoegde autoriteiten moeten derhalve aan de hiervoor genoemde verplichtingen pas voldoen als een land, of delen daarvan, in de overeenkomstig artikel 27, lid 1, door de Commissie bekend te maken lijst als land of een deel daarvan met een hoog risico is opgenomen en als de in een land met een hoog risico, of delen daarvan, geproduceerde desbetreffende grondstoffen en producten in de handel zijn gebracht of op de markt worden aangeboden.

·Artikel 22: Markttoezichtsmaatregelen

In artikel 22 wordt de verplichting van de bevoegde autoriteiten vastgesteld om onverwijld op te treden zodra zij hebben vastgesteld dat een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product niet met deze verordening in overeenstemming is. In dat geval eisen de bevoegde autoriteiten van de betrokken marktdeelnemer of handelaar dat hij of zij passende en evenredige corrigerende maatregelen neemt om een einde te maken aan de non-conformiteit.

Lid 2 beschrijft de mogelijke corrigerende maatregelen die de marktdeelnemer of handelaar kunnen worden opgelegd. Deze bepaling is specifiek gebaseerd op artikel 16 van de verordening inzake markttoezicht 15 . In artikel 3 van deze verordening wordt “terugroepen” gedefinieerd als een “maatregel waarmee wordt beoogd een product te doen terugkeren dat al aan de eindgebruiker ter beschikking is gesteld”, terwijl “uit de handel nemen” wordt gedefinieerd als een “maatregel waarmee wordt beoogd te voorkomen dat een product dat zich in de toeleveringsketen bevindt, op de markt wordt aangeboden”.

·Artikel 23: Sancties

Artikel 23 bevat de verplichting van de lidstaten om regels betreffende de sancties voor inbreuken op deze verordening vast te stellen. Het bestaan en de toepassing van doeltreffende evenredige en afschrikkende sancties in de nationale stelsels is van cruciaal belang voor de doeltreffende en uniforme uitvoering van deze verordening in de hele Unie.

Daarom bevat lid 2 de lijst van sancties die in de nationale rechtsstelsels moeten worden vastgesteld. Deze lijst omvat boeten, de inbeslagname van de desbetreffende grondstoffen en producten, de inbeslagname van inkomsten, de opschorting van of het verbod op relevante economische activiteiten en de uitsluiting van aanbestedingsprocedures van marktdeelnemers en handelaren die de verordening overtreden. De lidstaten moeten in hun wetgeving voorzien in variabele boeten waarvan het bedrag afhankelijk is van de jaaromzet van de marktdeelnemer of handelaar die de verordening overtreedt. Dit is met name van belang om grote marktdeelnemers en handelaren die geen kmo’s zijn, te ontmoedigen de verordening te overtreden. De boeten dragen op die manier bij aan het doel om doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen.

·Artikel 24: Controles

Artikel 24 bevat de regels voor de controle van desbetreffende grondstoffen en producten die onder de douaneregeling “in het vrije verkeer brengen” of “uitvoer” zijn geplaatst.

In lid 2 is bepaald dat de bevoegde autoriteiten verantwoordelijk zijn voor het controleren van de naleving van deze verordening en dat zij toezicht moeten houden op de grondstoffen of producten die de Unie binnenkomen of verlaten. Ook de wisselwerking met de bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 en Verordening (EU) 2019/1020 worden erin verduidelijkt. In lid 3 wordt de kerntaak van de douane vastgesteld, namelijk het nagaan of de aangifte van desbetreffende grondstoffen en producten die de markt van de Unie binnenkomen of verlaten, correct is.

De zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot een desbetreffende grondstof die of desbetreffend product dat de Unie binnenkomt of verlaat, wordt geregistreerd in het in artikel 31 bedoelde informatiesysteem. Overeenkomstig lid 4 kent het informatiesysteem vervolgens een referentienummer aan de zorgvuldigheidsverklaring toe, dat ter beschikking van de douane wordt gesteld bij de indiening van de douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product, tenzij de zorgvuldigheidsverklaring overeenkomstig artikel 26, lid 2, is ingediend.

In lid 5 is de vereiste vastgesteld dat wanneer een douaneaangifte voor het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van een desbetreffende grondstof die of een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, wordt ingediend, de douaneautoriteiten de status van de zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product moeten controleren aan de hand van de in artikel 26, lid 1, bedoelde elektronische interface.

In lid 6 is bepaald dat wanneer uit de door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 14, lid 4, uitgevoerde risicoanalyse blijkt dat een desbetreffende grondstof of een desbetreffend product een hoog risico op non-conformiteit met de voorschriften van deze verordening inhoudt, de status van de zorgvuldigheidsverklaring met betrekking tot die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product dienovereenkomstig in het informatiesysteem wordt gewijzigd. In dergelijke omstandigheden moeten de douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van die desbetreffende grondstof of dat desbetreffende product opschorten.

Lid 7 geeft aan onder welke voorwaarden de douaneautoriteiten toestemming moeten geven om de desbetreffende goederen of producten in het vrije verkeer te brengen of uit te voeren.

In lid 8 wordt vastgesteld hoe de bevoegde autoriteiten moeten handelen wanneer zij tot de conclusie komen dat een desbetreffende grondstof die of een desbetreffend product dat de markt van de Unie binnenkomt of verlaat, niet in overeenstemming met deze verordening is. In dat geval moeten de bevoegde autoriteiten de status van de desbetreffende zorgvuldigheidsverklaring dienovereenkomstig in het informatiesysteem wijzigen en kunnen zij in het informatiesysteem ook aangeven dat zij bezwaar maken tegen het plaatsen van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product onder andere douaneregelingen.

Na kennisgeving van die status mogen douaneautoriteiten het in het vrije verkeer brengen of de uitvoer van de desbetreffende grondstof of het desbetreffend product niet toestaan en moeten zij in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op enig document dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product vergezelt, een kennisgeving opnemen.

Wanneer de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product vervolgens voor andere douaneregelingen wordt aangegeven en mits de bevoegde autoriteiten daartegen geen bezwaar hebben gemaakt, wordt de kennisgeving door de marktdeelnemers in de douaneaangiften opgenomen en onder dezelfde voorwaarden geregistreerd in het gegevensverwerkingssysteem van de douane en, indien mogelijk, op de begeleidende documenten die in het kader van dergelijke regelingen worden gebruikt.

Overeenkomstig lid 10 mogen de douaneautoriteiten een niet-conforme desbetreffende grondstof of een niet-conform desbetreffend product vernietigen of anderszins onbruikbaar maken op verzoek van de bevoegde autoriteiten of wanneer zij dit noodzakelijk en evenredig achten. De kosten van een dergelijke maatregel komen ten laste van de houder van de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product.

·Artikel 25: Uitwisseling van informatie en samenwerking tussen autoriteiten

Dit artikel voorziet in een verplichting voor de bevoegde autoriteiten, de douaneautoriteiten en de Commissie om voor de uitvoering van de verordening samen te werken (lid 1).

In de leden 2 en 3 wordt een verband gelegd met de samenwerkings- en informatie-uitwisselingsmechanismen van Verordening (EU) nr. 952/2013.

·Artikel 26: Elektronische interfaces

In lid 1 is de vereiste voor de Commissie vastgesteld om een elektronische interface op te zetten om de éénloketomgeving van de EU met het krachtens artikel 31 opgezette informatiesysteem te verbinden. In lid 2 wordt de basisfunctionaliteit van een dergelijke interface vastgesteld en in lid 3 wordt de Commissie de bevoegdheid verleend uitvoeringshandelingen vast te stellen om de gedetailleerde gegevens en de werking van de interface vast te stellen.

·Artikel 27: Beoordeling van landen

Artikel 27 voert het landenbenchmarkingsysteem in, dat een essentieel onderdeel van deze verordening is. Het doel van de benchmarking is landen te stimuleren om een betere bescherming en governance van bossen te waarborgen, de handel te vergemakkelijken en de handhavingsinspanningen beter af te stemmen door de bevoegde autoriteiten te helpen de middelen te concentreren waar zij het hardst nodig zijn, en de nalevingskosten van bedrijven te verminderen.

Via het benchmarkingsysteem zal de Commissie het risico beoordelen dat landen, of delen daarvan, desbetreffende grondstoffen en producten produceren die niet ontbossingsvrij zijn. Op basis van het benchmarkingsysteem krijgt elk land, of delen daarvan, een van de drie risiconiveaus toegekend: laag, standaard- en hoog risico. Bij de inwerkingtreding van de verordening zal aan alle landen een standaardrisiconiveau worden toegekend. De beoordeling wordt gebaseerd op de in lid 2 beschreven criteria.

In lid 3 is de procedure beschreven die de Commissie moet volgen om de bestaande risicocategorie van een land, of delen daarvan, te wijzigen. Dit omvat het verzoek aan het land om binnen passende tijd te reageren en de nuttig geachte informatie te verstrekken, onder meer over de maatregelen die het land heeft genomen om de situatie te verhelpen.

De Commissie maakt de landenrisicoclassificatie openbaar beschikbaar door middel van uitvoeringshandelingen van de Commissie en zal de lijst waar nodig actualiseren wanneer nieuwe wetenschappelijke gegevens dat vereisen. De verplichtingen voor marktdeelnemers en bevoegde autoriteiten van lidstaten variëren naargelang van het risiconiveau van het land van productie, of delen daarvan, waarbij marktdeelnemers van landen met een laag risico, of delen daarvan, aan vereenvoudigde zorgvuldigheidsverplichtingen moeten voldoen (artikel 12) en bevoegde autoriteiten desbetreffende grondstoffen en producten die in een land met een hoog risico zijn geproduceerd, strenger moeten controleren (artikel 20).

·Artikel 29: Concrete aanwijzingen van natuurlijke personen of rechtspersonen

Overeenkomstig artikel 15 en 16 kan een bevoegde autoriteit bij marktdeelnemers en handelaren controles uitvoeren wanneer zij over relevante informatie beschikt, onder meer op basis van door derden verstrekte concrete aanwijzingen. Overeenkomstig artikel 2, punt 21, wordt onder “concrete aanwijzing” een “gegronde claim op basis van objectieve en verifieerbare informatie betreffende non-conformiteit met deze verordening, waarvoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn” verstaan.

De concrete aanwijzingen kunnen betrekking hebben op specifieke zendingen, leveranciers, marktdeelnemers, handelaren of situaties in specifieke landen van productie die het risico met zich meebrengen dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product in de handel wordt gebracht, waardoor de tussenkomst van de bevoegde autoriteiten nodig kan zijn. De concrete aanwijzingen maakten ook deel uit van het in de EU-houtverordening vastgestelde systeem [(artikel 10, lid 2]). Artikel 29 bouwt voort op die ervaringen en verduidelijkt de verplichtingen van de bevoegde autoriteit op het gebied van de beoordeling van de concrete aanwijzingen en het nemen van de nodige operationele stappen om inbreuken op te sporen en om te voorkomen dat de desbetreffende grondstoffen of producten verder in de handel worden gebracht en op de interne markt circuleren.

Concrete aanwijzingen zijn ook relevant voor marktdeelnemers en handelaren. In artikel 4, lid 6, van deze verordening is bepaald dat een marktdeelnemer die concrete aanwijzingen heeft dat de desbetreffende grondstof of het desbetreffende product niet conform is, de relevante bevoegde autoriteit van het land waar het product in de handel is gebracht of waaruit het product is uitgevoerd, onmiddellijk op de hoogte moet brengen. Dezelfde verplichting geldt voor handelaren, ongeacht hun omvang [artikel 6, leden 4 en 5]. Artikel 10, lid 2, punt i, bepaalt ook dat het bestaan van een concrete aanwijzing in aanmerking moet worden genomen als risicobeoordelingscriterium.

·Artikel 31: Informatiesysteem (“Register”)

In artikel 31 is bepaald dat de Commissie een informatiesysteem moet opzetten waarmee de in artikel 4, lid 2, bedoelde zorgvuldigheidsverklaringen ter beschikking van de bevoegde autoriteiten moeten worden gesteld.

In lid 2 worden de minimaal vereiste functies van het systeem vastgesteld, waaronder de verbinding van het systeem met de douane via de éénloketomgeving van de Europese Unie voor de douane. Lid 3 geeft de Commissie de taak om de regels voor de werking van het systeem vast te stellen door middel van uitvoeringshandelingen.

De leden 4 en 5 hebben betrekking op de toegang tot het informatiesysteem. Marktdeelnemers, handelaren en bevoegde autoriteiten hebben tot op een zeker niveau, dat afhankelijk is van hun verplichtingen, toegang tot deze voor de uitvoering van de verordening centrale gegevensbank. Een breder publiek heeft ook op geanonimiseerde wijze toegang tot de gegevens.

·Artikel 32: Evaluatie

In artikel 32 worden de regels voor de evaluatie van de verordening vastgesteld. Lid 1 voorziet in een eerste evaluatieproces dat uiterlijk twee jaar na de inwerkingtreding plaatsvindt en dat moet leiden tot een verslag en mogelijke wetgevingsvoorstellen tot wijziging van de verordening. Bij deze eerste evaluatie zal de nadruk liggen op de noodzaak en de haalbaarheid van een uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening tot andere ecosystemen dan bossen en andere grondstoffen.

De in lid 2 bedoelde algemene evaluatie vindt vijf jaar na de in artikel 32, lid 2, bedoelde datum plaats, d.w.z. twaalf maanden na de inwerkingtreding. Deze bepaling anticipeert ook op de inhoud van deze eerste algemene evaluatie, die een beoordeling zal omvatten van de mogelijke invoering van verdere instrumenten om de handel te vereenvoudigen en van het effect van de eerste jaren van de toepassing van deze verordening op landbouwers.

Tot slot richt lid 3 zich op de evaluatie van de in bijlage 1 opgenomen relevante producten. Deze evaluatie zal twee jaar na de inwerkingtreding van de verordening en daarna met regelmatige tussenpozen plaatsvinden, zodat de productomschrijving progressief kan worden aangepast. De in bijlage 1 opgenomen lijst van producten wordt gewijzigd door middel van een gedelegeerde handeling (lid 4).

·Artikel 36: Inwerkingtreding en datum van toepassing

Deze verordening is van toepassing met ingang van de datum van inwerkingtreding ervan. Lid 2 bepaalt echter dat de artikelen 3 tot en met 12, 14 tot en met 22, 24, 29 en 30 twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn. Lid 3 bepaalt dan weer dat deze artikelen 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing zijn voor marktdeelnemers die zich uiterlijk op 31 december 2020 als micro-onderneming hebben gevestigd, behalve voor producten die onder de bijlage bij Verordening (EU) nr. 995/2010 (EU-houtverordening) vallen.

Door deze uitgestelde toepassing ontstaat een overgangsperiode waarin de verplichtingen van marktdeelnemers en handelaren, alsook de verplichtingen van de bevoegde autoriteiten om controles uit te voeren, niet van toepassing zijn. Door een dergelijke overgangsperiode, die langer is voor micro-ondernemingen, krijgen marktdeelnemers en handelaren voldoende tijd om zich aan hun verplichtingen uit hoofde van de verordening aan te passen.