Toelichting bij COM(2021)757 - Wijziging van Verordening 2018/1727 en Besluit 2005/671/JBZ, wat de digitale uitwisseling van informatie in terrorismezaken betreft

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Eurojust, het agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken, coördineert het onderzoek naar en de vervolging van ernstige grensoverschrijdende criminaliteit in Europa en daarbuiten. Eurojust vervult in de Europese Unie (EU) een spilfunctie op het gebied van de justitiële samenwerking in strafzaken en ondersteunt de nationale onderzoeks- en vervolgingsautoriteiten.

De bestrijding van terrorisme maakt sinds de oprichting in 2002 deel uit van het mandaat van Eurojust en is nog steeds een van de belangrijkste prioriteiten van het agentschap. Het is voor een doeltreffende bestrijding van terrorisme essentieel dat de bevoegde autoriteiten onderling en met de EU-agentschappen en -organen op efficiënte wijze relevante informatie uitwisselen om strafbare feiten van terroristische aard te voorkomen, op te sporen, te onderzoeken en te vervolgen.

In Besluit 2005/671/JBZ van de Raad van 20 september 2005 betreffende informatie-uitwisseling en samenwerking in verband met strafbare feiten van terroristische aard 1 is bepaald dat het voor de bestrijding van terrorisme van essentieel belang is te beschikken over zo volledig en actueel mogelijke informatie. Door de aanhoudende dreiging van het terrorisme en het complexe karakter ervan is er behoefte aan steeds meer informatie-uitwisseling.

Tegen deze achtergrond is in Besluit 2005/671/JBZ van de Raad bepaald dat de lidstaten alle relevante gegevens die betrekking hebben op en voortvloeien uit strafrechtelijke onderzoeken aangaande strafbare feiten van terroristische aard die twee of meer lidstaten treffen of kunnen treffen, moeten verzamelen en aan Europol moeten toezenden 2 . Daarnaast moeten de lidstaten alle relevante gegevens over strafprocedures en strafrechtelijke veroordelingen voor strafbare feiten van terroristische aard die twee of meer lidstaten treffen of kunnen treffen, verzamelen en toezenden aan Eurojust. Elke lidstaat moet voorts alle relevante gegevens over strafbare feiten van terroristische aard die door zijn bevoegde autoriteiten in het kader van strafprocedures zijn verzameld, ter beschikking stellen. Deze gegevens moeten met spoed toegankelijk worden gemaakt voor de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat waar de informatie zou kunnen worden gebruikt voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van strafbare feiten van terroristische aard.

Het is sinds 2005 steeds duidelijker geworden hoe groot het belang is van het delen van informatie tussen de lidstaten en met Europol en Eurojust. Bij Richtlijn (EU) 2017/541 inzake terroristismebestrijding 3 is Besluit 2005/671/JBZ van de Raad gewijzigd teneinde te verzekeren dat de lidstaten informatie doeltreffend en tijdig met elkaar delen, rekening houdend met de ernstige dreiging die van strafbare feiten van terroristische aard uitgaat.

Een van de belangrijkste aspecten van de werkzaamheden van Eurojust op dit gebied is het bijhouden van het Europees gerechtelijk register voor terrorismebestrijding (CTR). Het CTR is in september 2019 van start gegaan op basis van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad. De lidstaten verstrekken het CTR informatie over gerechtelijke procedures inzake strafbare feiten van terroristische aard in hun rechtsgebied. Deze gegevens worden in het informatieverwerkingssysteem van Eurojust – het casemanagementsysteem (CMS) van Eurojust – opgeslagen en aan een kruiscontrole onderworpen op dezelfde wijze als de operationele gegevens over door Eurojust ondersteunde lopende zaken betreffende justitiële samenwerking. Het doel is potentiële verbanden tussen justitiële procedures op het gebied van terrorismebestrijding en de daaruit voortvloeiende coördinatiebehoeften vast te stellen. Op basis van de bevindingen van de studie over digitaal strafrecht 4 is verbetering van het functioneren van het CTR als een van de belangrijkste prioriteiten van het Europees strafrecht aangemerkt.

Met de inwerkingtreding in december 2019 van Verordening (EU) 2018/1727 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken 5 (de “Eurojust-verordening”) kreeg Eurojust een nieuw rechtskader en werd het omgevormd tot een agentschap van de EU. Aangezien de Eurojust-verordening is vastgesteld voordat het CTR werd opgezet, was in de verordening niet voorzien in het CTR en de functies ervan. Dit leidde tot rechtsonzekerheid, met name doordat de verhouding tussen Besluit 2005/671/JBZ van de Raad en de Eurojust-verordening onduidelijk is.

Er doen zich ook problemen voor met gegevens die nationale autoriteiten met Eurojust delen. Eurojust krijgt momenteel van de nationale autoriteiten vaak niet de noodzakelijke gegevens voor een kruiscontrole van informatie over terrorismezaken (overeenkomstig Besluit 2005/671/JBZ van de Raad) en ernstige strafbare feiten (overeenkomstig artikel 21 van de Eurojust-verordening). Er zijn talloze redenen hiervoor. Om te beginnen is Besluit 2005/671/JBZ van de Raad niet precies genoeg, aangezien het een veel breder toepassingsgebied moest hebben. Het besluit geeft wel enige aanwijzingen over het soort informatie dat de lidstaten aan Eurojust moeten verstrekken, maar die zijn nog steeds onvoldoende specifiek. Bovendien wordt vaak geen informatie gedeeld doordat er geen beveiligde communicatiekanalen beschikbaar zijn, en door de administratieve lasten waarmee de handmatige extractie van de informatie gepaard gaat, aangezien meer gestructureerde en geautomatiseerde informatie-uitwisseling niet mogelijk is zonder verdere digitalisering.

Bovendien vormen het huidige CMS en de gegevensverwerkingsomgeving een beperking voor een meer proactieve rol van Eurojust bij gedigitaliseerde justitiële samenwerking. Het technisch verouderde CMS van Eurojust kan geen correcte ondersteuning en integratie bieden voor een innovatief instrumentarium dat beveiligde digitale uitwisseling en kruiscontrole van gegevens vereist, zoals het CTR. De technische opzet van het CMS wordt bovendien weerspiegeld in de Eurojust-verordening. Door de Eurojust-verordening wordt de opzet van het CMS beperkt tot tijdelijke werkbestanden en een register 6 . Zij voorziet niet uitdrukkelijk in het opzetten van een aanvullende CTR-databank binnen het CMS. Verwerking van persoonsgegevens buiten het CMS is verboden 7 . Het is juridisch dus ook niet mogelijk om een aanvullende CTR-databank buiten het CMS op te zetten.

Er bestaan ook praktische en juridische hindernissen voor de samenwerking met verbindingsmagistraten uit derde landen. Eurojust heeft voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Eurojust-verordening samenwerkingsovereenkomsten gesloten met 12 derde landen 8 . Die overeenkomsten bevatten bepalingen over gegevensuitwisseling, waarborgen voor gegevensbescherming en praktische samenwerking. Ter vergemakkelijking van de samenwerking kunnen op grond van die bepalingen verbindingsmagistraten worden gedetacheerd bij Eurojust. Die verbindingsmagistraten werken samen met hun collega’s uit de lidstaten van de EU en bieden ondersteuning bij grensoverschrijdende onderzoeken waarbij hun land betrokken is overeenkomstig de toepasselijke samenwerkingsovereenkomsten. In de Eurojust-verordening worden deze verbindingsmagistraten echter niet genoemd, evenmin als hun toegang tot het CMS. Momenteel is het dus niet duidelijk op welke manier gegevens (met inbegrip van persoonsgegevens) met inachtneming van de Eurojust-verordening efficiënt en veilig kunnen worden uitgewisseld met verbindingsmagistraten uit derde landen.

Dit voorstel beoogt dan ook Eurojust in staat te stellen de in de Eurojust-verordening voorziene sterkere, meer proactieve rol te vervullen ter ondersteuning en versterking van de coördinatie en de samenwerking tussen de nationale autoriteiten die belast zijn met het onderzoek en de vervolging van ernstige criminaliteit, in het bijzonder strafbare feiten van terroristische aard. Daartoe:

·wordt Eurojust in staat gesteld verbanden tussen parallel lopende grensoverschrijdende onderzoeken en vervolgingen van strafbare feiten van terroristische aard efficiënter vast te stellen en de lidstaten proactief feedback te geven over die verbanden;

·wordt de uitwisseling van gegevens tussen lidstaten, Eurojust en derde landen efficiënter en veiliger gemaakt.

Om die doelen te bereiken voorziet het voorstel ook in versterking van de rechtszekerheid over de exacte reikwijdte van de verplichting om informatie te delen in terrorismezaken en over de relatie met Besluit 2005/671/JBZ van de Raad. Daarvoor moet zowel de Eurojust-verordening als Besluit 2005/671/JBZ van de Raad ingrijpend worden gewijzigd.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel werd aangekondigd in de mededeling van de Commissie over de digitalisering van justitie in de EU 9 , als onderdeel van een breder initiatief om beveiligde elektronische communicatie en uitwisseling van informatie en documenten tussen rechtbanken, nationale instanties en agentschappen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken mogelijk te maken. Zoals in de mededeling gesteld, wordt voortgebouwd op e-CODEX 10 , de gouden standaard voor beveiligde digitale communicatie in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures. Het voorstel is een van de voorstellen die als onderdeel van het pakket voor de digitalisering van justitie, samen met het initiatief inzake grensoverschrijdende justitiële samenwerking en het initiatief inzake het digitale samenwerkingsplatform voor gemeenschappelijke onderzoeksteams, worden vermeld in het werkprogramma van de Commissie voor 2021, in de rubriek “Een nieuwe impuls voor Europese democratie” 11 .

Het voorstel houdt ook rekening met het voorstel van de Commissie voor een richtlijn (EU) […/…] van het Europees Parlement en de Raad 12 tot wijziging van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad om dit in overeenstemming te brengen met Richtlijn (EU) 2016/680 13 (de richtlijn gegevensbescherming bij rechtshandhaving). Tijdens het hele wetgevingsproces zal voor strakke coördinatie moeten worden gezorgd om de consistentie van de wijzigingen te verzekeren.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

In verschillende belangrijke documenten, zoals de EU-strategie voor de veiligheidsunie 14 , de terrorismebestrijdingsagenda voor de EU 15 en de EU-strategie voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit 16 , is erop gewezen dat het belangrijk is de digitale uitwisseling van gegevens over terrorismezaken te verbeteren en het CMS van Eurojust te moderniseren. In laatstgenoemde strategie heeft de Commissie aangekondigd dat zij de modernisering van het CMS van Eurojust zou ondersteunen om het agentschap te helpen bij het verstrekken van feedback aan nationale instanties en het vaststellen van juridische verbanden tussen lopende onderzoeken.

Het voorstel houdt ten volle rekening met het mandaat van de Raad waarbij de Commissie is gemachtigd tot het openen van onderhandelingen over overeenkomsten betreffende samenwerking tussen Eurojust en nog eens 13 derde landen 17 .

Het houdt ook rekening met de samenwerking tussen Eurojust en andere organen en agentschappen van de EU, namelijk het Europees Openbaar Ministerie 18 , Europol, het EU-agentschap voor politiële samenwerking 19 , het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) 20 en het Europees Grens- en kustwachtagentschap (Frontex) 21 en het belang van beveiligde gegevensuitwisseling en de totstandkoming van verbindingen tussen enkele ervan op hit/no-hitbasis.

Gezien de hoogst gevoelige aard van de uitwisselde gegevens is het cruciaal dat het instrumentarium voor de digitalisering van justitie, die onder meer door dit voorstel gestalte krijgt, wordt uitgevoerd op een wijze die strikte normen voor cyberbeveiliging garandeert. Dit is in lijn met de aanpak die is geschetst in de EU-strategie inzake cyberbeveiliging 22 en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (NIS 2) 23 , waarmee wordt gestreefd naar verdere versterking van de capaciteiten van openbare en particuliere entiteiten, bevoegde autoriteiten en de Unie in haar geheel op het gebied van cyberbeveiliging en bescherming van kritieke infrastructuur. Het justitiële stelsel in de lidstaten valt weliswaar niet onder het toepassingsgebied van het NIS 2-voorstel, maar het is niettemin cruciaal dat de lidstaten nationale maatregelen invoeren die een vergelijkbaar niveau van cyberbeveiliging garanderen.

2. RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

De rechtsgrondslag van de wijziging van de Eurojust-verordening is artikel 85 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Overeenkomstig artikel 85 VWEU worden de structuur, de werking, het werkterrein en de taken van Eurojust bepaald bij verordeningen. Dit geldt ook voor de totstandbrenging van beveiligde communicatiekanalen tussen de lidstaten van de EU en Eurojust en de samenwerking van Eurojust met bij Eurojust gedetacheerde verbindingsmagistraten uit derde landen.

De wijzigingen van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad waarbij verwijzingen naar Eurojust worden geschrapt, vloeien uitsluitend voort uit de wijzigingen van de Eurojust-verordening. Daarvoor kan artikel 85 VWEU dus eveneens als rechtsgrondslag dienen.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Overeenkomstig het in artikel 5, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag slechts op het niveau van de Unie worden opgetreden wanneer de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt. Ook moeten de aard en de intensiteit van een maatregel worden afgestemd op het vastgestelde probleem.

Aangezien strafbare feiten van terroristische aard vaak grensoverschrijdend zijn, kunnen zij met optreden op nationaal niveau alleen niet afdoende worden bestreden. De lidstaten verkiezen daarom samen te werken om de dreiging die van terrorisme uitgaat te bestrijden. Zij streven naar coördinatie van hun justitiële respons en samenwerking om gezamenlijke uitdagingen aan te pakken. Eurojust, het EU-agentschap voor samenwerking op strafrechtelijk gebied, is een krachtige uiting van dit streven van de lidstaten om in samenwerking de veiligheid van hun burgers te waarborgen.

Het is specifiek noodzakelijk om op EU-niveau op te treden omdat de voorgenomen maatregelen een intrinsieke EU-dimensie hebben. De maatregelen moeten ervoor zorgen dat Eurojust krachtiger kan optreden. De taak van Eurojust is het ondersteunen en versterken van de coördinatie en de samenwerking tussen de nationale gerechtelijke autoriteiten met betrekking tot ernstige criminaliteit, waaronder terrorisme, die twee of meer lidstaten treft of vervolging op gemeenschappelijke basis vereist. Deze doelstelling kan overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel slechts op EU-niveau worden bereikt. De lidstaten alleen kunnen geen passender rechtskader creëren voor de werking van het CTR en de wijziging van Besluit 2005/671/JBZ. Daarom moet de EU de juridisch bindende instrumenten vaststellen om de gewenste resultaten te verwezenlijken overeenkomstig de door de Verdragen aan de EU verleende bevoegdheden.

Evenredigheid

Overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5, lid 4, VEU moeten de aard en de intensiteit van een maatregel worden afgestemd op het vastgestelde probleem. Alle problemen waarop dit voorstel gericht is, nopen tot EU-steun aan de lidstaten om deze in staat te stellen de problemen doeltreffend aan te pakken.

De artikelen 1 en 2 zijn gericht op betere integratie van het CTR in het juridisch en technisch kader van Eurojust en verbetering van de samenwerking met verbindingsmagistraten uit derde landen. Zonder die wijzigingen kan Eurojust niet vaststellen of er verbanden zijn tussen gelijktijdig lopende onderzoeken en vervolgingen, en kan het agentschap niet zijn cruciale rol vervullen ter ondersteuning en versterking van de samenwerking tussen de nationale autoriteiten van de lidstaten bij het onderzoek en de vervolging van ernstige vormen van criminaliteit, in het bijzonder terrorisme. Om Eurojust in staat te stellen deze essentiële taak ten volle uit te voeren, moet worden voorzien in een coördineerde justitiële follow-up.

Gezien de in toenemende mate grensoverschrijdende aard van georganiseerde misdaad en terroristische organisaties, gefaciliteerd door het gebruik van digitale communicatiemiddelen, is een meer gecoördineerde aanpak ook vereist met betrekking tot derde landen. Bij onderzoek en vervolging zijn vaak instanties buiten de EU betrokken. Het voorstel gaat dan ook, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, niet verder dan wat nodig is om de doelstelling ervan te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Artikel 1 van het voorstel strekt tot wijziging van de Eurojust-verordening. De rechtsgrondslag voor de Eurojust-verordening is artikel 85 VWEU. In dat artikel is bepaald dat Eurojust wordt geregeld door een verordening, vast te stellen volgens de gewone wetgevingsprocedure.

Bij artikel 2 van het voorstel wordt een voor de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon in 2009 vastgesteld besluit van de Raad gewijzigd. Aangezien die wijzigingen uitsluitend voortvloeien uit de wijzigingen van de Eurojust-verordening, kunnen zij als aanverwante zaken worden opgenomen in de verordening tot wijziging van de Eurojust-verordening.

3. EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbenden

Om zoveel mogelijk belanghebbenden bij de opstelling van het voorstel te betrekken, hebben uitvoerige, gerichte raadplegingen plaatsgevonden. Die raadplegingen hebben de vorm aangenomen van bilaterale contacten, vergaderingen met belanghebbenden en deskundigen, schriftelijke bijdragen en een enquête onder beroepsbeoefenaren.

De Commissie heeft over de zaak een brede en evenwichtige reeks standpunten verzameld door alle relevante partijen in de gelegenheid te stellen hun mening te uiten. In het bijzonder zijn lidstaten, nationale instanties zoals de nationale correspondenten voor terrorismebestrijding, aanklagers en rechters, Eurojust en de nationale bureaus en het bestuur daarvan, de EU-coördinator voor terrorismebestrijding, Europol, academici en belanghebbenden op het gebied van grondrechten en gegevensbescherming bij het raadplegingsproces betrokken.

Ook is de kwestie op 17 juni 2021 besproken in de deskundigengroep van de Commissie inzake het EU-strafrechtbeleid, waarin academici en beroepsbeoefenaren op het gebied van het EU-strafrecht zitting hebben, en op 24 juni 2021 in de deskundigengroep van de Commissie inzake digitaal strafrecht, die uit deskundigen van de lidstaten bestaat.

Alle belanghebbenden reageerden instemmend op het initiatief en waren het eens met de aangewezen probleemgebieden. Zij hadden duidelijke ideeën over de informatie die met Eurojust zou moeten worden gedeeld: de gegevens die nodig zijn om de personen die het onderwerp van het onderzoek zijn, te identificeren. Over het algemeen waren de respondenten tevreden over de gegevens die verzameld worden met het huidige CTR-template van Eurojust.

Er was veel steun voor de invoering van beveiligde communicatiekanalen tussen de lidstaten en Eurojust. Eurojust wil graag beveiligde communicatiekanalen voor de verzending van alle operationele persoonsgegeven naar Eurojust. Er werd door vele belanghebbenden op gewezen dat het huidige CMS ontoereikend is voor alle taken die voor het CTR zijn gepland.

Men was het erover eens dat verbindingsmagistraten toegang zouden moeten hebben tot het CMS. Specialisten van de lidstaten en Eurojust wezen erop dat derde landen die een samenwerkingsovereenkomst hebben gesloten en dus een verbindingsmagistraat bij Europol kunnen detacheren, in staat moeten zijn zelfstandig zaken te openen en te sluiten.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

Het voorstel is gebaseerd op de bevindingen van de studie over digitaal strafrecht 24 . Die studie gaf een overzicht van de behoeften en van de opties die beschikbaar zijn voor het opzetten van “grensoverschrijdend digitaal strafrecht”. Daarmee wordt gedoeld op snelle, betrouwbare en beveiligde infrastructuur voor de interactie tussen de nationale met vervolging belaste instanties van de lidstaten onderling en met agentschappen en EU-organen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken (JBZ).

Effectbeoordeling

Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd, omdat het voorstel met name is gericht op de totstandbrenging van een bijdetijdse technische oplossing voor ondersteuning van instanties van de lidstaten en Eurojust, zonder dat er iets wordt veranderd aan de belangrijkste principes die ten grondslag liggen aan het huidige juridische samenwerkingskader.

De diensten van de Commissie hebben echter wel een ondersteunend analysedocument opgesteld, dat als werkdocument 25 aan dit voorstel is gehecht. Het werkdocument bevat een uitvoerige probleemomschrijving en een analyse van de onderliggende oorzaken, en beschrijft de doelstellingen van het voorstel. Het analyseert de voorgestelde oplossing op het vlak van effectiviteit, maar belicht ook de potentiële gevolgen voor de grondrechten.

De belangrijkste in het ondersteunend analysedocument belichte problemen waren dat Eurojust van de bevoegde nationale autoriteiten geen volledige informatie krijgt over zaken, dat het CMS van Eurojust geen geautomatiseerde identificatie van verbanden ondersteunt en dat de samenwerking met verbindingsmagistraten uit derde landen niet efficiënt verloopt. De voorgestelde oplossing is: verduidelijking en versterking van de verplichting om informatie over terrorismezaken te delen met Eurojust, modernisering van het CMS van Eurojust en verbetering van de rechtsgrondslag voor de samenwerking met verbindingsmagistraten uit derde landen.

Er wordt verwacht dat door verbetering van de efficiëntie van de gegevensuitwisseling tussen de nationale autoriteiten en Eurojust, inclusief het gebruik van beveiligde communicatiekanalen, Eurojust significant beter in staat zal zijn om verbanden tussen lopende en afgesloten procedures te identificeren. Hetzelfde doel wordt nagestreefd met de modernisering van de gegevensverwerkingsomgeving van Eurojust. Door de genoemde verbanden te identificeren, verwacht men de justitiële autoriteiten in verschillende fasen van de nationale procedures te helpen om verdachten van strafbare feiten van terroristische aard en personen die bij andere ernstige strafbare feiten betrokken zijn, te identificeren en met succes te vervolgen. Door Eurojust in staat te stellen de lidstaten naar volle vermogen steun te bieden, zou de justitiële respons in de strijd tegen terrorisme en andere vormen van ernstige criminaliteit aanzienlijk worden versterkt.

Grondrechten

Gezien het belang dat de verwerking van persoonsgegevens heeft voor rechtshandhavingsdoeleinden en voor de ondersteunende activiteiten van Eurojust, beklemtoont het voorstel de noodzaak van volledige naleving van de grondrechten, zoals die zijn verankerd in het Handvest van de grondrechten. Deze rechten zijn onder meer het recht op de bescherming van persoonsgegevens 26 en het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven 27 . Zij zijn van bijzonder belang omdat het voorstel de verwerking vereist van gevoelige persoonsgegevens aangaande strafrechtelijke onderzoeken en veroordelingen, alsmede biometrische gegevens. Aangezien het identificeren door Eurojust van verbanden tussen terrorismeonderzoeken een van de hoofddoelen is van het voorstel, en dit uitsluitend mogelijk is als Eurojust voldoende informatie krijgt, zal de hoeveelheid naar Eurojust verzonden informatie moeten toenemen. Ter bescherming van die gegevens moet in voldoende waarborgen worden voorzien. Dat betekent dat het beginsel van doelbinding strikt moet worden nageleefd, met name voor biometrische gegevens. Het gebruik van beveiligde communicatiekanalen en het nieuwe gemoderniseerde CMS zal bijdragen tot een betere bescherming van de door Eurojust verwerkte gegevens. Bij het ontwerp van het CMS zal bijzondere aandacht worden geschonken aan gegevensbescherming door standaardinstellingen en door ontwerp. Daarbij wordt het onderliggende beginsel dat de nationale leden en de nationale bevoegde autoriteiten de controle hebben over de gegevens, niet gewijzigd. In het begeleidende werkdocument wordt het effect van het voorstel op de grondrechten en de waarborgen nader beoordeeld.

4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft gevolgen voor de begroting en de personeelsbehoeften van Eurojust. Naar schatting zal een extra bedrag van 33 miljoen EUR benodigd zijn, zoals uiteengezet in het financieel memorandum bij het voorstel.

Op basis van de analyse in de studie over digitaal strafrecht 28 worden de kosten voor een nieuw ontworpen CMS geraamd op 31 miljoen EUR, waarbij inbegrepen de kosten voor het opbouwen, de werking en het onderhoud gedurende twee jaar 29 . Aangezien Eurojust door een begrotingsoverschrijving van het Europees Openbaar Ministerie in oktober 2021 reeds 9,5 miljoen EUR heeft ontvangen, worden de nog uitstaande kosten voor het CMS geraamd op 21,5 miljoen EUR. Daarnaast zal rond 11,5 miljoen EUR nodig zijn ter dekking van de aanvullende personeelsbehoeften voor de opbouw en de werking gedurende vier jaar. De 25 extra posten daarvoor zouden moeten worden toegekend als vaste posten om ervoor te zorgen dat Eurojust over de middelen beschikt om zijn taken te kunnen uitvoeren.

Voor het op grond van dit voorstel versterkte takenpakket van Eurojust zouden derhalve meer financiële en personele middelen vereist zijn dan in het MFK voor 2021–2027 is gereserveerd.

5. OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen voor monitoring, evaluatie en rapportage

Het tijdschema voor de invoering bij Eurojust van een nieuw CMS, beveiligde communicatiekanalen en een communicatie-instrument voor gestructureerde uitwisseling van informatie is gebaseerd op de analyse in de studie over digitaal strafrecht 30 . Voor het CTR is na een voorbereidingsfase van zes maanden nog een periode van circa 20 maanden nodig voor de aanbesteding en implementatie. De nieuwe technische oplossing zou derhalve twee jaar na de goedkeuring van het voorstel operationeel moeten zijn. Voor het opzetten van de beveiligde communicatiekanalen is een uitvoeringshandeling vereist.

Monitoring en evaluatie van de digitalisering van de gegevensverwerking bij Eurojust zullen van belang zijn om de effectiviteit en de eerbiediging van de grondrechten te garanderen. De monitoring en de evaluatie zullen grotendeels in het kader van de vigerende Eurojust-verordening worden verricht. De Commissie zal voor 13 december 2024 een onafhankelijke evaluatie van de uitvoering van de Eurojust-verordening en de activiteiten van Eurojust uitvoeren. Overeenkomstig artikel 69, lid 1, van de Eurojust-verordening zullen de uitvoering en de gevolgen van de verordening, alsmede de doeltreffendheid en efficiëntie van Eurojust, iedere vijf jaar worden geëvalueerd.

Artikelsgewijze toelichting

Volgens het voorstel moeten de Eurojust-verordening en Besluit 2005/671/JBZ van de Raad worden gewijzigd ter verduidelijking en versterking van de wettelijke verplichting van de lidstaten om gegevens over strafbare feiten van terroristische aard te delen met Eurojust. Ook is verduidelijking nodig van de voorwaarden waaronder bij Eurojust gedetacheerde verbindingsmagistraten uit derde landen toegang kunnen krijgen tot het CMS met inachtneming van de toepasselijke gegevensbeschermingsvoorschriften. Tevens moeten beveiligde communicatiekanalen en een flexibeler gegevensverwerkingsomgeving worden geïnstalleerd.

Artikel 1 van de verordening wijzigt de Eurojust-verordening.

Om te waarborgen dat Eurojust zijn taken in het kader van de samenwerking met derde landen kan vervullen, brengt artikel 1, punt 1), van het voorstel wijzigingen aan in artikel 3, lid 5, van de Eurojust-verordening om te verduidelijken dat Eurojust ook ondersteuning kan bieden bij zaken tussen een lidstaat en een derde land of tussen een lidstaat en een internationale organisatie. Het laatste geval is met name relevant voor de potentiële samenwerking met Interpol of het Internationaal Strafhof, bijvoorbeeld met betrekking tot op het slagveld vergaard bewijsmateriaal.

Artikel 1, punt 2), van het voorstel voegt een nieuw lid 2 bis toe aan artikel 20 van de Eurojust-verordening, waarbij de lidstaten worden verplicht een of meer nationale terrorismecorrespondenten aan te wijzen en hun voldoende bevoegdheden te verlenen. Deze verplichting was eerst gebaseerd op artikel 2, lid 2, van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad. Artikel 1, punt 3), is een wijziging die voortvloeit uit de opneming in de Eurojust-verordening van de verplichting om in terrorismezaken informatie te verstrekken en de meer algemene verplichting om op gestructureerde wijze gegevens te verstrekken in het nieuwe artikel 22 bis.

Artikel 1, punt 4), van het voorstel voegt een nieuw artikel 21 bis toe aan de Eurojust-verordening. Artikel 21 bis verduidelijkt en versterkt de verplichting om informatie over terrorismeprocedures te verstrekken, eerder gebaseerd op artikel 2, lid 3, in samenhang met artikel 2, lid 5, van Besluit 2005/671/JBZ van de Raad. Artikel 21 bis bepaalt in welke gevallen de lidstaten verplicht zijn informatie te verstrekken over strafrechtelijke onderzoeken en strafprocedures, meer bepaald inzake strafbare feiten van terroristische aard. Bovendien wordt duidelijker aangegeven op welke fasen van het strafrechtelijk onderzoek en welke informatie de verplichting betrekking heeft.

Artikel 1, punt 5), van het voorstel voegt een nieuw artikel 22 bis in, dat de opzet en het gebruik van beveiligde communicatiekanalen voor de uitwisseling van gevoelige gegevens tussen alle lidstaten en Eurojust regelt. Artikel 22 bis verplicht de lidstaten er tevens toe om te zorgen voor een semiautomatische update van gestructureerde gegevens uit de nationale databanken. Met de term semiautomatisch wordt gedoeld op een methode van doorgifte die deels is geautomatiseerd en deels onder menselijke controle gebeurt. Bij de artikelen 22 ter en 22 quater wordt een kader voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen door de Commissie ingesteld.

Artikel 1, punt 6), van het voorstel wijzigt artikel 23 van de Eurojust-verordening met het oog op een zekere flexibilisering van de voorschriften inzake gegevensverwerking van de Eurojust-verordening. Hoewel de belangrijkste beginselen van kracht blijven, wordt het nu mogelijk om de informatie die is verstrekt krachtens artikel 21 (ernstige criminaliteit) en artikel 21 bis (procedures inzake terrorismebestrijding) op te slaan in een andere structuur en voor een langere periode dan momenteel voor de tijdelijke werkbestanden geldt. Het voorstel schrapt de technische details inzake het CMS zodat het systeem kan worden gemoderniseerd. Niettemin wordt het beginsel van tijdelijke opslag ook voor deze gegevens gehandhaafd, hoewel de bewaringstermijnen voor informatie die krachtens artikel 21 bis wordt verstrekt, iets langer zijn. In het herziene artikel 23 worden de doeleinden van het CMS duidelijker geformuleerd.

Artikel 1, punt 6), wijzigt ook artikel 24 van de Eurojust-verordening, maar handhaaft het thans geldende beginsel van informatiebeheer in het CMS. Artikel 24, lid 1, onderstreept dat de nationale leden de controle over en de verantwoordelijkheid voor de in het CMS opgenomen gegevens hebben. Overeenkomstig artikel 24, lid 2, houden de nationale leden de bevoegdheid om de toegangsrechten tot de door hen beheerde informatie te bepalen. Artikel 24, lid 3, creëert de rechtsgrondslag voor een meer geautomatiseerde follow-up van kruisverbanden, voor de gevallen waarin de nationale autoriteiten toestemming geven om gegevens te delen voordat een verband aan het licht is gekomen.

Tot slot voorziet artikel 1, punt 6), in wijzigingen die voortvloeien uit artikel 25 van de Eurojust-verordening en het gevolg zijn van de schrapping van de technische details uit artikel 23 van de Eurojust-verordening.

Artikel 1, punt 7), wijzigt artikel 27 van de Eurojust-verordening om ervoor te zorgen dat het mogelijk blijft gegevens in terrorismezaken te behandelen wanneer een zaak volgens het nationale recht is afgesloten. Om verbanden tussen onderzoeken en vervolgingsprocedures doeltreffend te kunnen opsporen, wordt het toegestaan om gegevens over eerdere onderzoeken, ook wanneer die in vrijspraak zijn geëindigd of op een andere manier zijn afgesloten, gedurende een bepaalde tijd te blijven verwerken.

Artikel 1, punt 8), voert nieuwe, langere bewaringstermijnen in voor gegevens als bedoeld in artikel 21 bis van de Eurojust-verordening om ervoor te zorgen dat gegevens lang genoeg worden opgeslagen om kruisverbanden in terrorismezaken doeltreffender te kunnen opsporen. Om aan het evenredigheidsbeginsel te voldoen, gelden kortere bewaringstermijnen voor gegevens in zaken die niet tot een veroordeling hebben geleid.

Om de samenwerking met verbindingsmagistraten uit derde landen bij Eurojust te verduidelijken, voegt artikel 1, punt 9), van het voorstel een nieuw artikel 54 bis in de Eurojust-verordening in, waarbij verbindingsmagistraten uit derde landen toegang wordt verleend tot het CMS. De bepaling is echter geen rechtsgrondslag voor het delen van gegevens. Doorgifte van gegevens aan een verbindingsmagistraat staat gelijk aan doorgifte van gegevens naar een derde land en moet daarom altijd plaatsvinden in overeenstemming met artikel 56 van de Eurojust-verordening.

Artikel 1, punt 10), wijzigt artikel 80 van de Eurojust-verordening. Dit betreft de overgangsbepalingen die noodzakelijk zijn omdat het enige tijd zal vergen voordat de nodige technische infrastructuur voorhanden is.

Artikel 1, punt 11), voegt een nieuwe bijlage III in, waarin de informatie wordt vermeld die overeenkomstig artikel 21 bis van de Eurojust-verordening aan Eurojust moet worden toegezonden. De lijst omvat biometrische gegevens, vingerafdrukken en foto’s, noodzakelijk om betrouwbare identificatie van verdachten te waarborgen, gezien de onbetrouwbaarheid van alfanumerieke informatie, met name met betrekking tot onderdanen van derde landen. In terrorismeprocedures is in de onderzoeksfase een foto vaak het enige verband met de verdachten, en daarom moet ook in gezichtsherkenning worden voorzien. Deze informatie mag alleen worden verstrekt als de nationale justitiële autoriteiten er toegang toe hebben.

1.

Artikel 2 wijzigt Besluit 2005/671/JBZ van de Raad op de volgende punten:


Om de verhoudingen tussen Besluit 2005/671/JBZ van de Raad en de Eurojust-verordening te verduidelijken, worden de verwijzingen naar Eurojust in het besluit van de Raad geschrapt. In artikel 2, punt 1), en artikel 2, punt 2), a) en c), van de voorgestelde verordening worden artikel 1, punt c), en artikel 2, leden 2 en 5, geschrapt uit het besluit. In artikel 2, punt 2), b), van het voorstel wordt de verwijzing naar Eurojust geschrapt uit artikel 2, lid 3, van het besluit.