Overwegingen bij COM(2020)642 - Wijzigen verordening over toepassing van het Verdrag van Aarhus over toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) De Unie en haar lidstaten zijn partij bij het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak bij besluitvorming en toegang tot de rechter inzake toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden van de Economische Commissie van de Verenigde Naties voor Europa (VN/ECE) (“het Verdrag van Aarhus”) 60 , elk met eigen en gedeelde verantwoordelijkheden en verplichtingen uit hoofde van dat verdrag.

(2) Verordening (EG) nr. 1367/2006 van het Europees Parlement en de Raad 61 werd vastgesteld om bij te dragen tot de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit het Verdrag van Aarhus, door regels vast te stellen met betrekking tot de toepassing ervan op de instellingen en organen van de Unie.

(3) In haar mededeling aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s van 11 december 2019 getiteld “De Europese Green Deal” heeft de Commissie zich ertoe verbonden de herziening van Verordening (EG) nr. 1367/2006 te overwegen om de toegang tot administratieve en rechterlijke toetsing op het niveau van de Unie te verbeteren voor burgers en niet-gouvernementele milieuorganisaties die de verenigbaarheid met het milieurecht van besluiten met gevolgen voor het milieu in twijfel trekken. De Commissie heeft ook toegezegd maatregelen te willen nemen om in alle lidstaten voor hen de toegang tot nationale rechterlijke instanties te verbeteren. Daarom heeft zij een mededeling betreffende de verbetering van de toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden in de EU en haar lidstaten uitgebracht.

(4) Rekening houdend met de bepalingen van artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus, alsmede met de bezwaren van het Comité van toezicht op de naleving van het Verdrag van Aarhus 62 , moet het Unierecht in overeenstemming worden gebracht met de bepalingen van het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden op een wijze die verenigbaar is met de grondbeginselen van het recht van de Unie en met haar stelsel van rechterlijke toetsing.

(5) De beperking van de interne herziening tot administratieve handelingen van een individuele strekking waarin Verordening (EG) nr. 1367/2006 voorziet, vormt de voornaamste belemmering voor niet-gouvernementele milieuorganisaties die in het kader van artikel 10 van die verordening ook met betrekking tot administratieve handelingen met een bredere strekking een beroep willen doen op interne herziening. Daarom moet de werkingssfeer van de in die verordening vastgestelde procedure voor interne herziening worden uitgebreid tot niet-wetgevingshandelingen van een algemene strekking.

(6) De definitie van een administratieve handeling voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1367/2006 moet niet-wetgevingshandelingen omvatten. Een niet-wetgevingshandeling kan echter uitvoeringsmaatregelen op nationaal niveau met zich meebrengen waarvoor niet-gouvernementele milieuorganisaties rechterlijke bescherming kunnen krijgen, onder meer voor het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ‑EU) via een prejudiciële procedure krachtens artikel 267 VWEU. Daarom is het passend om de bepalingen van de niet-wetgevingshandelingen waarvoor het Unierecht uitvoeringsmaatregelen op nationaal niveau vereist, van de werkingssfeer van de interne herziening uit te sluiten.

(7) Omwille van de rechtszekerheid moet de vereiste van het vaststellen van uitvoeringshandelingen, uit hoofde van het Unierecht, uitdrukkelijk aanwezig zijn om bepalingen van het begrip “administratieve handeling” uit te kunnen sluiten.

(8) Omwille van de doeltreffendheid kan ook om de toetsing of herziening van die bepalingen van een administratieve handeling waarvoor in het Unierecht uitdrukkelijk uitvoeringsmaatregelen op EU-niveau zijn voorgeschreven, worden verzocht wanneer om de toetsing of herziening van de uitvoeringsmaatregel op EU-niveau wordt verzocht.

(9) De werkingssfeer van Verordening (EG) nr. 1367/2006 omvat uit hoofde van het milieurecht goedgekeurde handelingen. Artikel 9, lid 3, van het Verdrag van Aarhus omvat daarentegen betwisting van handelingen die “strijdig zijn met” het recht betreffende het milieu. Er moet dus worden verduidelijkt dat interne herziening moet worden uitgevoerd om na te gaan of een administratieve handeling strijdig met het milieurecht is.

(10) Bij de beoordeling of een bestuurshandeling bepalingen bevat die vanwege hun gevolgen strijdig met het milieurecht zijn, moet worden nagegaan of deze bepalingen een negatief effect op de verwezenlijking van de in artikel 191 VWEU genoemde doelstellingen van het beleid van de Unie op milieugebied kunnen hebben. Bijgevolg moet het mechanisme voor interne herziening ook met betrekking tot handelingen die in het kader van de uitvoering van andere beleidsmaatregelen dan het beleid van de Unie op milieugebied zijn vastgesteld, kunnen worden ingezet.

(11) Om voldoende tijd te bieden voor een degelijk toetsings- of herzieningsproces, moeten de in Verordening (EG) nr. 1367/2006 vastgestelde termijnen voor het indienen van verzoeken tot bestuursrechtelijke toetsing en voor de instellingen en organen van de Unie om op dergelijke verzoeken te antwoorden, worden verruimd.

(12) Overeenkomstig de jurisprudentie van het HvJ‑EU 63 zijn niet-gouvernementele milieuorganisaties die om een interne herziening van een onder het milieurecht vallende administratieve handeling verzoeken, verplicht bij de opgave van redenen voor het verzoek tot herziening feitelijke elementen of juridische argumenten aan te geven die wezenlijk genoeg zijn om aannemelijke twijfel te doen rijzen.

(13) Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het vaststellen van gedetailleerde voorschriften voor de toepassing van de bepalingen van het Verdrag van Aarhus op de instellingen en organen van de Unie, niet door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar alleen op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

(14) Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), met name het recht op behoorlijk bestuur (artikel 41) en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47). Deze verordening draagt bij tot de doeltreffendheid van het stelsel van bestuursrechtelijke en rechterlijke toetsing, zorgt daardoor voor een verbeterde toepassing van de artikelen 41 en 47 van het Handvest en draagt daarmee bij aan bescherming van de rechtsstaat, zoals verankerd in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU).

(15) Verordening (EG) nr. 1367/2006 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.