Overwegingen bij COM(2021)402 - Wijziging van Verordening 2020/2222 met betrekking tot de grensoverschrijdende infrastructuur die de Unie en het Verenigd Koninkrijk met elkaar verbindt via de vaste Kanaalverbinding

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Teneinde na het verstrijken van de overgangsperiode als bedoeld in artikel 126 van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 8 de connectiviteit tussen de Unie en het VK te waarborgen en de continuïteit van de activiteiten van in het VK vergunde en gevestigde spoorwegondernemingen die in de vaste Kanaalverbinding actief zijn te verzekeren, is de geldigheid van vergunningen die het VK uit hoofde van Richtlijn 2012/34/EU 9 aan op zijn grondgebied gevestigde spoorwegondernemingen heeft afgegeven en van de veiligheidscertificaten die de Intergouvernementele Commissie die is opgericht bij artikel 10 van het Verdrag tussen het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en de Franse Republiek betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste Kanaalverbinding, ondertekend te Canterbury op 12 februari 1986 (het “Verdrag van Canterbury”), uit hoofde van Richtlijn 2004/49/EG 10 aan in het VK gevestigde spoorwegondernemingen heeft afgegeven, bij Verordening (EU) 2020/2222 11 van het Europees Parlement en de Raad verlengd tot 30 september 2021.

(2) Bij Besluit (EU) 2020/1531 12 van het Europees Parlement en de Raad zijn Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk gemachtigd een internationale overeenkomst te sluiten ter aanvulling op het Verdrag tussen de Franse Republiek en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland betreffende de bouw en de exploitatie door privéconcessionarissen van een vaste Kanaalverbinding (“het Verdrag van Canterbury”) wat betreft de toepassing van de regels inzake de spoorwegveiligheid in de vaste Kanaalverbinding. Er is echter nog geen overeenkomst gesloten en dat zal op korte termijn wellicht ook niet gebeuren.

(3) In die context heeft Frankrijk overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn 2012/34/EU met het Verenigd Koninkrijk onderhandeld over een grensoverschrijdende overeenkomst betreffende veiligheidscertificaten. Frankrijk heeft ook onderhandeld over een overeenkomst inzake vergunningen van spoorwegondernemingen, zoals op 10 november 2020 bij de Commissie aangemeld en onderstreept in overweging (9) van Verordening (EU) 2020/2222. De interne procedures die krachtens het recht van beide partijen vereist zijn voor de voorlopige toepassing of inwerkingtreding van beide overeenkomsten zullen naar verwachting zes maanden in beslag nemen en pas afgerond zijn na het verstrijken van de maatregelen waarin Verordening (EU) 2020/2222 voorziet, namelijk 30 september 2021.

(4) Onverminderd de door de Commissie uit hoofde van artikel 14, leden 4 en 5, van Richtlijn 2012/34/EU te verrichten beoordeling en te nemen besluiten, zijn deze twee grensoverschrijdende overeenkomsten geschikte instrumenten om de connectiviteit tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk te waarborgen. Tenzij de geldigheidsduur van de in overweging (1) bedoelde vergunningen en veiligheidscertificaten echter wordt verlengd zodat deze overeenkomsten in werking kunnen treden of voorlopig kunnen worden toegepast, zullen de spoorwegondernemingen die spoorverbindingen exploiteren via de vaste Kanaalverbinding hun activiteiten op 30 september 2021 stopzetten, waardoor het passagiers- en goederenvervoer tussen de Unie en het Verenigd Koninkrijk zwaar zou worden verstoord.

(5) Het is derhalve in het belang van de Unie om de geldigheidsduur van die vergunningen en certificaten middels een wijziging van Verordening (EU) 2020/2222 te verlengen tot en met 31 maart 2022.

(6) Gezien de urgentie die voortvloeit uit het einde van de bij Verordening (EU) 2020/2222 vastgestelde maatregelen, moet een uitzondering worden gemaakt op de periode van acht weken als bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

(7) Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk de wijziging van Verordening (EU) 2020/2222 en het vaststellen van voorlopige maatregelen over bepaalde aspecten van spoorwegveiligheid en -connectiviteit in verband met het einde van de overgangsperiode, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de effecten ervan beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

(8) Deze verordening moet dringend in werking treden.