Overwegingen bij COM(2021)802 - Energieprestatie van gebouwen (herschikking)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
dossier COM(2021)802 - Energieprestatie van gebouwen (herschikking).
document COM(2021)802 NLEN
datum 15 december 2021
 
 2010/31/EU overweging 1 (aangepast)

(1) Richtlijn 2002/91/EG  2010/31/EU van het Europees Parlement en de Raad 27  van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen 28 is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd 29 . Aangezien nieuwe ingrijpende wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking van deze  die richtlijn te worden overgegaan.


 nieuw

(2) In het kader van de Overeenkomst van Parijs, die in december 2015 is aangenomen in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), zijn de partijen overeengekomen de stijging van de wereldwijde gemiddelde temperatuur ruim onder 2 °C te houden ten opzichte van het pre-industriële niveau en ernaar te blijven streven de stijging te beperken tot 1,5 °C. Het behalen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs staat centraal in de mededeling van de Commissie over “De Europese Green Deal” van 11 december 2019 30 . De Unie heeft zich er in de geactualiseerde nationaal bepaalde bijdrage die zij op 17 december 2020 bij het secretariaat van het UNFCCC heeft ingediend toe verbonden de nettobroeikasgasemissies van de hele economie van de Unie tegen 2030 met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van 1990.

(3) Zoals aangekondigd in de Green Deal heeft de Commissie op 14 oktober 2020 haar renovatiegolf-strategie gepresenteerd 31 . De strategie omvat een actieplan met concrete regelgevings-, financierings- en faciliteringsmaatregelen, met als doel het jaarlijkse energierenovatiepercentage van gebouwen tegen 2030 ten minste te verdubbelen en grondige renovatie te bevorderen. Samen met andere initiatieven is de herziening van de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen noodzakelijk om de renovatiegolf te realiseren. De herziening zal ook bijdragen tot de verwezenlijking van het initiatief Nieuw Europees Bauhaus en de Europese missie voor klimaatneutrale en slimme steden.

(4) In Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad 32 (de “Europese klimaatwet”) is de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de hele economie te bereiken, vastgelegd in wetgeving en is een bindende toezegging van de Unie vastgesteld om tegen 2030 de nettobroeikasgasemissies (emissies na aftrek van verwijderingen) in de EU met ten minste 55 % te reduceren ten opzichte van de niveaus van 1990.

(5) Het “Fit for 55”-wetgevingspakket, dat in het werkprogramma van de Europese Commissie voor 2021 was aangekondigd, beoogt de verwezenlijking van die doelstellingen. Het bestrijkt een scala aan beleidsterreinen, waaronder energie-efficiëntie, hernieuwbare energie, landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw, energiebelasting, verdeling van de inspanningen, emissiehandel en infrastructuur voor alternatieve brandstoffen. De herziening van Richtlijn 2010/31/EU maakt integrerend deel uit van dat pakket.


 2010/31/EU overweging 2

Een doelmatig, behoedzaam, rationeel en duurzaam energiegebruik geldt onder meer voor aardolieproducten, aardgas en vaste brandstoffen die essentiële energiebronnen, maar tevens de belangrijkste emissiebronnen van kooldioxide zijn.


 2010/31/EU overweging 3 (aangepast)

nieuw

(6) 40 % van het finale  totale energieverbruik in de Unie  en 36 % van de energiegerelateerde broeikasgasemissies  komt voor rekening van gebouwen. De sector breidt zich uit, waardoor haar energieverbruik vanzelfsprekend toeneemt. Daarom zijn een vermindering van het energieverbruik  , in overeenstemming met het beginsel “energie-efficiëntie eerst”, zoals vastgelegd in artikel 3 [herziene EED] en gedefinieerd in artikel 2, punt 18), van Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad 33 ,  en het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen in de  gebouwensector   bouwsector belangrijke maatregelen die nodig zijn om de energieafhankelijkheid en de broeikasgasemissies van de Unie te doen dalen. Samen met een groter gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen zullen maatregelen ter vermindering van het energieverbruik in de Unie de Unie in staat stellen om te voldoen aan het Protocol van Kyoto bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering (UNFCCC), alsmede om zowel haar toezegging om de aardopwarming op lange termijn onder de 2 °C te houden, na te komen als haar toezegging om de totale broeikasgasemissies in 2020 ten opzichte van 1990 te verlagen met ten minste 20 %, en met 30 % in geval een internationale overeenkomst tot stand komt. Een vermindering van het energieverbruik en een groter gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen spelen ook een belangrijke rol bij  het terugdringen van de energieafhankelijkheid van de Unie,  het versterken van de energievoorzieningszekerheid, het bevorderen van technologische ontwikkelingen en het scheppen van werkgelegenheid en kansen voor regionale ontwikkeling, met name  op eilanden en  in plattelandsgebieden.


 nieuw

(7) Gebouwen zijn voor, tijdens en na hun operationele levensduur verantwoordelijk voor de uitstoot van broeikasgassen. De visie voor een koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050 gaat verder dan de huidige focus op operationele broeikasgasemissies. Daarom moet geleidelijk rekening worden gehouden met de emissies gedurende de gehele levenscyclus van gebouwen, te beginnen met nieuwe gebouwen. Gebouwen zijn belangrijke materiaalbanken, opslagplaatsen waar hulpbronnen decennialang worden bewaard, en de ontwerpopties hebben een grote invloed op de emissies gedurende de gehele levenscyclus, zowel in het geval van nieuwe gebouwen als bij renovaties. De prestaties gedurende de gehele levenscyclus van gebouwen moeten niet alleen bij nieuwbouw, maar ook bij renovaties in aanmerking worden genomen, door beleidsmaatregelen voor de vermindering van de broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus op te nemen in de plannen voor de renovatie van gebouwen van de lidstaten.

(8) Om de broeikasgasemissies gedurende de gehele levenscyclus tot een minimum te beperken, is hulpbronnenefficiëntie en circulariteit nodig. Dit kan ook worden gecombineerd met het omzetten van delen van het gebouwenbestand in een tijdelijke koolstofput.

(9) Het aardopwarmingsvermogen gedurende de gehele levenscyclus geeft een indicatie van de totale bijdrage van een gebouw aan emissies die tot klimaatverandering leiden. Er wordt gekeken naar zowel broeikasgasemissies die verband houden met de bouwproducten, als directe en indirecte emissies uit de gebruiksfase. Een vereiste om het aardopwarmingsvermogen gedurende de levenscyclus van nieuwe gebouwen te berekenen, vormt derhalve een eerste stap naar meer aandacht voor de prestaties gedurende de gehele levenscyclus van gebouwen en een circulaire economie.

(10) Gebouwen zijn verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de emissies van primair fijnstof (PM2,5) in de EU, die vroegtijdige sterfte en ziekte veroorzaken. Verbetering van de energieprestatie van gebouwen kan en moet gepaard gaan met een vermindering van de emissies van verontreinigende stoffen, in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad 34 .


 2010/31/EU overweging 4

Het beheer van de vraag naar energie is voor de Unie een belangrijk instrument om invloed uit te oefenen op de wereldenergiemarkt en daarmee op de continuïteit van de energievoorziening op middellange en lange termijn.


 2010/31/EU overweging 5 (aangepast)

Om de doelstelling van 20 % minder energieverbruik in de Unie tegen 2020 te bereiken, is tijdens de Europese Raad van maart 2007 gewezen op de behoefte om de energie-efficiëntie in de Unie te doen toenemen en is aangedrongen op een grondige en snelle tenuitvoerlegging van de prioriteiten uit de mededeling van de Commissie “Actieplan voor energie-efficiëntie — het potentieel realiseren”. In dit actieplan is het significante potentieel voor kostenefficiënte energiebesparingen in de bouwsector geïdentificeerd. Het Europees Parlement heeft in zijn resolutie van 31 januari 2008 opgeroepen tot een versterking van de bepalingen van Richtlijn 2002/91/EG en heeft bij herhaling, laatstelijk in zijn resolutie van 3 februari 2009 over de tweede strategische toetsing van het energiebeleid, bepleit de doelstelling van een verhoging van de energie-efficiëntie met 20 % tot 2020 bindend te maken. Voorts worden bij Beschikking nr. 406/2009/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 inzake de inspanningen van de lidstaten om hun broeikasgasemissies te verminderen om aan de verbintenissen van de Gemeenschap op het gebied van het verminderen van broeikasgassen tot 2020 te voldoen 35 , bindende nationale streefdoelen voor de vermindering van CO2-emissies vastgesteld, waarvoor energie-efficiëntie in de bouwsector van doorslaggevend belang is, en voorziet Richtlijn 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen 36 in de bevordering van energie-efficiëntie in het kader van de bindende doelstelling om in 2020 20 % van het totale energieverbruik van de Unie te dekken met energie uit duurzame bronnen.


 2010/31/EU overweging 6 (aangepast)

De Europese Raad van maart 2007 bevestigde nogmaals dat de Unie ernaar streeft om in de hele Unie energie uit hernieuwbare bronnen te ontwikkelen; daartoe heeft hij een bindend streefcijfer goedgekeurd van 20 % voor het aandeel energie uit hernieuwbare bronnen in 2020. Bij Richtlijn 2009/28/EG wordt een gemeenschappelijk kader vastgesteld voor het bevorderen van energie uit hernieuwbare bronnen.


 2010/31/EU overweging 7 (aangepast)

Het is nodig om concretere acties vast te stellen teneinde het aanzienlijke, nog niet gerealiseerde potentieel voor energiebesparingen in gebouwen te benutten en de grote verschillen tussen de resultaten van de lidstaten in deze sector te verminderen.


 2010/31/EU overweging 8 (aangepast)

nieuw

(11) Bij maatregelen voor de verdere verbetering van de energieprestatie van gebouwen moet rekening worden gehouden met de klimatologische  omstandigheden,     waaronder aanpassing aan de klimaatverandering,  en plaatselijke omstandigheden, alsmede met de binnenklimaateisen en de kostenefficiëntie. De   Die  maatregelen mogen andere eisen die aan gebouwen worden gesteld, zoals toegankelijkheid,  brandveiligheid en seismische  veiligheid en de gebruiksbestemming van het gebouw, niet in het gedrang brengen.


2010/31/EU overweging 9

nieuw

(12) De energieprestatie van gebouwen dient te worden berekend volgens een methodologie, die op nationaal en regionaal niveau mag worden gedifferentieerd. Die methodologie neemt behalve thermische kenmerken ook andere factoren in aanmerking welke een steeds belangrijkere rol spelen, zoals installaties voor verwarming en airconditioning, de toepassing van energie uit hernieuwbare bronnen,  systemen voor gebouwautomatisering en ‑controle, slimme oplossingen,  passieve verwarmings- en koelingselementen, zonwering, luchtkwaliteit in gesloten ruimten, geschikt daglicht en het ontwerp van het gebouw. De methodologie voor het berekenen van de energieprestatie mag niet enkel gebaseerd zijn op het seizoen waarin verwarming  of airconditioning  nodig is, maar moet uitgaan van de jaarlijkse energieprestatie van een gebouw. In die methodologie moet rekening worden gehouden met bestaande Europese normen.  De methodologie moet waarborgen dat reële bedrijfsomstandigheden in aanmerking worden genomen en moet het gebruik van het van de meter afgelezen energieverbruik mogelijk maken met het oog op verificatie van de juistheid en vergelijkbaarheid, en zij moet gebaseerd zijn op intervallen van een uur of minder. Om het gebruik ter plaatse van hernieuwbare energie aan te moedigen moeten de lidstaten, in aanvulling op het gemeenschappelijk algemeen kader, de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de voordelen van het zo veel mogelijk ter plaatse gebruiken van hernieuwbare energie, ook voor andere toepassingen (zoals laadpunten voor elektrische voertuigen), in de berekeningsmethodologie worden erkend en in aanmerking worden genomen. 


 2010/31/EU overweging 10 (aangepast)

nieuw

(13) De lidstaten zijn als enige verantwoordelijk voor het vaststellen van   moeten  minimumeisen voor de energieprestatie van gebouwen en onderdelen van gebouwen  vaststellen  . Die vereisten moeten worden bepaald met het oog op een kostenoptimaal evenwicht tussen de gedane investeringen en de energiekosten die worden bespaard tijdens de volledige levensduur van het gebouw, onverminderd het recht van de lidstaten om minimumeisen vast te stellen voor een hogere energie-efficiëntie dan kostenoptimale energie-efficiëntieniveaus. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid voor de lidstaten om hun minimumeisen  inzake energieprestaties   voor gebouwen op gezette tijden te herzien in het licht van de vooruitgang van de techniek.


 2010/31/EU overweging 11

Het doel van kostenefficiënte of kostenoptimale energie-efficiëntieniveaus kan in bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld in het licht van klimaatverschillen, rechtvaardigen dat lidstaten eisen in verband met kostenefficiëntie en -optimaliteit voor onderdelen van gebouwen vaststellen die in de praktijk de installatie van bouwproducten welke aan de bij de uniale wetgeving vastgestelde normen voldoen, zou beperken, mits die eisen geen niet te rechtvaardigen marktbelemmering vormen.


 nieuw

(14) Twee derde van de energie die wordt gebruikt voor de verwarming en koeling van gebouwen, is nog steeds afkomstig van fossiele brandstoffen. Om de gebouwensector koolstofvrij te maken, is het van bijzonder belang dat fossiele brandstoffen voor verwarming en koeling worden uitgefaseerd. Daarom moeten de lidstaten hun nationale beleidslijnen en maatregelen voor de uitfasering van fossiele brandstoffen voor verwarming en koeling aangeven in hun plannen voor de renovatie van gebouwen, en mogen in het kader van het volgende meerjarig financieel kader vanaf 2027 geen financiële stimulansen worden gegeven voor de installatie van cv-ketels op fossiele brandstoffen, met uitzondering van die welke vóór 2027 voor investeringen zijn geselecteerd in het kader van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds. Een duidelijke rechtsgrondslag voor een verbod op warmtegeneratoren op basis van hun broeikasgasemissies of het soort brandstof dat wordt gebruikt, moet de nationale beleidslijnen en maatregelen voor de uitfasering ondersteunen.


2010/31/EU overweging 12

nieuw

(15) De eisen voor de energieprestaties van technische bouwsystemen moeten van toepassing zijn op systemen als geheel zoals deze in gebouwen zijn geïnstalleerd, en niet op de prestatie van afzonderlijke onderdelen, hetgeen binnen het toepassingsgebied van productspecifieke regelgeving in het kader van Richtlijn 2009/125/EG valt. Bij het vaststellen van energieprestatie-eisen voor technische bouwsystemen dienen de lidstaten gebruik te maken van geharmoniseerde instrumenten voor zover die beschikbaar en geschikt zijn, met name test- en berekeningsmethoden en energie-efficiëntieklassen die zijn ontwikkeld in het kader van maatregelen tot uitvoering van Richtlijn 2009/125/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het vaststellen van eisen inzake ecologisch ontwerp voor energiegerelateerde producten 37 en Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de standaard-productinformatie van energiegerelateerde producten 38  Verordening (EU) 2017/1369 van het Europees Parlement en de Raad 39 , teneinde voor samenhang met aanverwante initiatieven te zorgen en potentiële marktfragmentatie zoveel mogelijk te beperken.


2010/31/EU overweging 13 (aangepast)

(16) Deze richtlijn laat de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) onverlet. De in deze richtlijn gebruikte term “stimulans”  of “prikkel”  moet derhalve niet worden uitgelegd als zou er sprake zijn van staatssteun.


 2010/31/EU overweging 14 (aangepast)

nieuw

(17) De Commissie dient een vergelijkend methodologisch kader voor de berekening van de kostenoptimale niveaus van de minimumeisen inzake energieprestatie uit te werken.  Een herziening van dit kader moet het mogelijk maken zowel de energie- als de emissieprestaties te berekenen en moet rekening houden met externe milieu- en gezondheidskosten, alsook met de uitbreiding van het ETS en de koolstofprijzen.  De lidstaten dienen van dit   dat  vergelijkend methodologisch kader gebruik te maken om de resultaten te vergelijken met de minimumeisen inzake energieprestatie die zij hebben vastgesteld. Mochten er significante verschillen, dat wil zeggen van meer dan 15 %, optreden tussen de berekende kostenoptimale niveaus van minimumenergieprestatie-eisen en de huidige minimumenergieprestatie-eisen, dan dienen de lidstaten het verschil te verantwoorden of passende stappen te plannen om het verschil te verkleinen. De lidstaten dienen bij het schatten van de economische levensduur van een gebouw of een onderdeel van een gebouw zich te baseren op huidige praktijken en ervaringen in verband met het bepalen van de economische levensduur. Zij dienen de resultaten van deze   die  vergelijking en de gegevens die werden gebruikt om tot deze   die  resultaten te komen, regelmatig aan de Commissie mee te delen. Deze   Die  rapportering dient de Commissie in staat te stellen de vooruitgang van de lidstaten wat betreft het bereiken van de kostenoptimale niveaus van minimumeisen inzake energieprestatie te beoordelen en er verslag over uit te brengen.


 2010/31/EU overweging 15

Gebouwen zijn van invloed op het energieverbruik op lange termijn. Gezien de lange renovatiecyclus van bestaande gebouwen zouden nieuwe gebouwen en bestaande gebouwen die ingrijpend worden gerenoveerd, daarom moeten voldoen aan minimumeisen inzake energieprestatie die zijn aangepast aan het plaatselijke klimaat. Aangezien de mogelijke toepassing van alternatieve systemen van energievoorziening in het algemeen niet volledig wordt onderzocht, dienen alternatieve systemen van energievoorziening voor nieuwe gebouwen te worden verkend, ongeacht de grootte van die gebouwen, overeenkomstig het beginsel dat er eerst voor moet worden gezorgd dat de energiebehoeften voor verwarming en koeling tot kostenoptimale niveaus worden teruggebracht.


2010/31/EU overweging 16

nieuw

(18) Ingrijpende renovaties van bestaande gebouwen, ongeacht hun omvang, vormen een gelegenheid om kostenefficiënte maatregelen te nemen ter verbetering van de energieprestatie. Met het oog op de kosteneffectiviteit moet het mogelijk zijn de minimumeisen inzake energieprestatie te beperken tot de gerenoveerde delen, die het meest relevant zijn voor de energieprestatie van het gebouw. De lidstaten moet de keuze worden gelaten een “ingrijpende renovatie” te definiëren als een percentage van het oppervlak van de bouwschil of op basis van de waarde van het gebouw. Indien een lidstaat besluit een ingrijpende innovatie   renovatie  op basis van de waarde van het gebouw te definiëren, zou er een beroep kunnen worden gedaan op waarden als de actuariële waarde of de huidige waarde op basis van de heropbouwkosten, waarbij de waarde van de grond waarop het gebouw is gelegen buiten beschouwing wordt gelaten.


 2010/31/EU overweging 17

Er zijn maatregelen nodig om ervoor te zorgen dat een groter aantal gebouwen niet alleen voldoet aan de huidige minimumeisen inzake energieprestatie, maar ook energie-efficiënter is en zodoende zowel het energieverbruik als de kooldioxide-uitstoot omlaag brengt. Daartoe dienen de lidstaten nationale plannen op te stellen, om te zorgen voor een toename van het aantal bijna-energieneutrale gebouwen ende Commissie regelmatig verslag uit te brengen over die plannen.


 nieuw

(19) De versterkte klimaat- en energieambitie van de Unie vereist een nieuwe visie op gebouwen: in een emissievrij gebouw wordt de zeer lage energievraag volledig gedekt door energie uit hernieuwbare bronnen, indien technisch haalbaar. Alle nieuwe gebouwen moeten emissievrije gebouwen zijn en alle bestaande gebouwen moeten tegen 2050 zijn getransformeerd tot emissievrije gebouwen.

(20) Er zijn verschillende opties om efficiënte gebouwen te voorzien van energie uit hernieuwbare bronnen: ter plaatse opgewekte energie zoals thermische of fotovoltaïsche zonne-energie, warmtepompen en biomassa, hernieuwbare energie die wordt geleverd door hernieuwbare-energiegemeenschappen of energiegemeenschappen van burgers, en stadsverwarming en -koeling op basis van hernieuwbare energie of afvalwarmte.

(21) De noodzakelijke decarbonisatie van het gebouwenbestand van de Unie vereist een grootschalige energierenovatie: bijna 75 % van dat gebouwenbestand is volgens de huidige gebouwennormen inefficiënt, terwijl 85-95 % van de huidige gebouwen er in 2050 nog steeds zullen staan. Het gewogen jaarlijkse energierenovatiepercentage ligt met ongeveer 1 % echter aanhoudend laag. In het huidige tempo zou het eeuwen duren voordat de gebouwensector koolstofvrij is gemaakt. Een belangrijke doelstelling van deze richtlijn is daarom het stimuleren en ondersteunen van de renovatie van gebouwen, onder meer door een verschuiving naar emissievrije verwarmingssystemen.

(22) Minimumnormen voor energieprestaties zijn een essentieel regelgevingsinstrument om de grootschalig renovatie van bestaande gebouwen op gang te brengen, aangezien zij iets doen aan de belangrijkste belemmeringen voor renovatie, zoals gescheiden prikkels en mede-eigendomsstructuren, die niet kunnen worden weggenomen door economische stimulansen. De invoering van minimumnormen voor energieprestaties moet aanleiding geven tot een geleidelijke uitfasering van de slechtst presterende gebouwen en tot een voortdurende verbetering van het nationale gebouwenbestand, hetgeen bijdraagt tot de langetermijndoelstelling van een koolstofvrij gebouwenbestand tegen 2050.

(23) De op Unieniveau vastgestelde minimumnormen voor energieprestaties moeten gericht zijn op de renovatie van gebouwen met het grootste potentieel op het gebied van decarbonisatie, verlichting van energiearmoede en uitgebreide sociale en economische voordelen, met name ten aanzien van de slechtst presterende gebouwen, die prioritair moeten worden gerenoveerd.

(24) Voor de rest van het nationale gebouwenbestand kunnen de lidstaten vrij beslissen of ze minimumnormen voor energieprestaties willen invoeren die op nationaal niveau worden ontworpen en die aangepast zijn aan de nationale omstandigheden. Bij de evaluatie van deze richtlijn moet de Commissie beoordelen of verdere bindende minimumnormen voor energieprestaties moeten worden ingevoerd om tegen 2050 tot een koolstofvrij gebouwenbestand te komen.

(25) De minimumnormen voor energieprestaties moeten worden ingevoerd samen met een faciliterend kader, dat technische bijstand en financiële maatregelen omvat. Op nationaal niveau vastgestelde minimumnormen voor energieprestaties zijn geen “Unienormen” in de zin van de staatssteunregels, terwijl voor de gehele Unie geldende minimumnormen voor energieprestaties wel als dusdanig kunnen worden beschouwd. In overeenstemming met de herziene staatssteunregels kunnen de lidstaten staatssteun verlenen voor de renovatie van gebouwen om te voldoen aan de Uniebrede normen voor energieprestaties, namelijk om een bepaalde energieprestatieklasse te bereiken, zolang die Uniebrede normen nog niet verplicht zijn. Zodra de normen verplicht zijn, kunnen de lidstaten staatssteun blijven verlenen voor de renovatie van gebouwen en gebouwunits die onder de Uniebrede normen voor energieprestaties vallen, mits de renovatie erop gericht is te voldoen aan een hogere norm dan de gespecificeerde minimale energieprestatieklasse.

(26) De EU-taxonomie classificeert ecologisch duurzame economische activiteiten in de hele economie, met inbegrip van de gebouwensector. Overeenkomstig de gedelegeerde EU-taxonomieverordening Klimaat wordt de renovatie van gebouwen als een duurzame activiteit beschouwd wanneer deze een energiebesparing van ten minste 30 % oplevert, voldoet aan de minimumeisen inzake energieprestaties voor ingrijpende renovatie van bestaande gebouwen, of bestaat uit afzonderlijke maatregelen in verband met de energieprestatie van gebouwen, zoals de installatie, het onderhoud of de reparatie van energie-efficiënte uitrusting of van instrumenten en apparaten voor het meten, regelen en controleren van de energieprestaties van gebouwen, voor zover die afzonderlijke maatregelen voldoen aan de vastgestelde criteria. Renovatie van gebouwen om te voldoen aan Uniebrede minimumnormen voor energieprestaties is doorgaans in overeenstemming met de EU-taxonomiecriteria voor renovatie-activiteiten.

(27) De Uniebrede minimumnormen voor energieprestaties moeten gebaseerd zijn op geharmoniseerde energieprestatieklassen. Door de laagste energieprestatieklasse G te definiëren als de slechtst presterende 15 % van het nationale gebouwenbestand van elke lidstaat, zorgt de harmonisatie van de energieprestatieklassen ervoor dat alle lidstaten vergelijkbare inspanningen leveren, terwijl de definitie van de beste energieprestatieklasse A zorgt voor convergentie van de geharmoniseerde schaal voor energieprestatieklassen conform de gemeenschappelijke visie van emissievrije gebouwen.

(28) In de voorgangers van deze richtlijn waren al minimumeisen inzake energieprestaties voor bestaande gebouwen en onderdelen van gebouwen opgenomen, die van toepassing moeten blijven. Terwijl de nieuwe minimumnormen voor energieprestaties een ondergrens vaststellen voor de energieprestatie van bestaande gebouwen en ervoor zorgen dat inefficiënte gebouwen worden gerenoveerd, waarborgen de minimumeisen inzake energieprestaties voor bestaande gebouwen en onderdelen van gebouwen dat renovaties voldoende grondig gebeuren.

(29) Met het oog op de totstandbrenging van een zeer energie-efficiënt en koolstofvrij gebouwenbestand en de transformatie van bestaande gebouwen tot emissievrije gebouwen tegen 2050 moeten de lidstaten nationale plannen voor de renovatie van gebouwen opstellen, die in de plaats komen van de langetermijnrenovatiestrategieën en een nog sterker, volledig operationeel planningsinstrument voor de lidstaten zullen vormen, waarbij een sterkere nadruk ligt op financiering en wordt gewaarborgd dat voldoende gekwalificeerde werknemers beschikbaar zijn voor de renovatie van gebouwen. De lidstaten moeten in hun plannen voor de renovatie van gebouwen hun eigen nationale streefcijfers voor de renovatie van gebouwen vaststellen. Overeenkomstig artikel 21, punt b), 7), van Verordening (EU) 2018/1999 en de in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad 40 vastgestelde randvoorwaarden moeten de lidstaten een overzicht van de financieringsmaatregelen verstrekken, alsmede een overzicht van de investeringsbehoeften en de administratieve middelen voor de uitvoering van hun plannen voor de renovatie van gebouwen.

(30) De nationale plannen voor de renovatie van gebouwen moeten worden gebaseerd op een geharmoniseerd model om de vergelijkbaarheid van de plannen te waarborgen. Om de vereiste ambitie te waarborgen, moet de Commissie de ontwerpplannen beoordelen en aanbevelingen doen aan de lidstaten.

(31) De nationale plannen voor de renovatie van gebouwen moeten nauw worden verbonden met de geïntegreerde nationale energie- en klimaatplannen uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999, en de vooruitgang bij het behalen van de nationale streefcijfers en de bijdrage van de plannen voor de renovatie van gebouwen aan de nationale en de Uniestreefcijfers moeten worden gerapporteerd in het kader van de tweejaarlijkse verslaglegging uit hoofde van Verordening (EU) 2018/1999. Gezien de dringende noodzaak om renovatie op te schalen op basis van solide nationale plannen moet een zo vroeg mogelijke datum voor de indiening van het eerste nationale plan voor de renovatie van gebouwen worden vastgesteld.

(32) Gefaseerde renovatie kan een oplossing zijn voor de hoge aanloopkosten en de rompslomp voor de bewoners die zich kunnen voordoen bij renovaties “in één keer”. Een dergelijke gefaseerde renovatie moet echter zorgvuldig worden gepland om te voorkomen dat één renovatiestap de noodzakelijke vervolgstappen bemoeilijkt. Renovatiepaspoorten bieden een duidelijk stappenplan voor gefaseerde renovaties en helpen eigenaren en investeerders de timing en reikwijdte van interventies zo goed mogelijk te plannen. Daarom moeten renovatiepaspoorten in alle lidstaten beschikbaar worden gesteld als een vrijwillig instrument voor eigenaren van gebouwen.

(33) Het begrip “grondige renovatie” is nog niet in Uniewetgeving gedefinieerd. Met het oog op de verwezenlijking van de langetermijnvisie voor gebouwen moet grondige renovatie worden gedefinieerd als een renovatie waarbij gebouwen worden getransformeerd tot emissievrije gebouwen; en in een eerste fase als een renovatie die een gebouw transformeert tot een bijna-energieneutraal gebouw. Deze definitie beoogt de energieprestatie van gebouwen te verbeteren. Een grondige renovatie om de energieprestatie te verbeteren, biedt een uitstekende gelegenheid om ook andere aspecten aan te pakken, zoals de levensomstandigheden van kwetsbare huishoudens, verbetering van de klimaatbestendigheid, weerbaarheid tegen rampenrisico’s, onder meer ten aanzien van seismische verschijnselen, brandveiligheid, verwijdering van gevaarlijke stoffen zoals asbest, en toegankelijkheid voor personen met een handicap.

(34) Ter bevordering van grondige renovatie, wat een van de doelstellingen van de renovatiegolf-strategie is, moeten de lidstaten versterkte financiële en administratieve steun voor grondige renovaties verlenen.

(35) De lidstaten moeten verbeteringen van de energieprestatie van bestaande gebouwen die een gezond binnenklimaat helpen tot stand brengen, steunen, mede door de verwijdering van asbest en andere schadelijke stoffen, het voorkomen van de illegale verwijdering van schadelijke stoffen, en het bevorderen van de naleving van bestaande wetgeving zoals de Richtlijnen 2009/148/EG 41 en (EU) 2016/2284 42 van het Europees Parlement en de Raad.

(36) Elektrische voertuigen zullen naar verwachting van cruciaal belang zijn voor de decarbonisatie en de efficiëntie van het elektriciteitssysteem, met name door het verlenen van flexibiliteits-, balancerings- en opslagdiensten, voornamelijk door middel van aggregatie. Dit potentieel van elektrische voertuigen om in het elektriciteitssysteem te worden geïntegreerd en bij te dragen tot systeemefficiëntie en de verdere absorptie van hernieuwbare elektriciteit moet ten volle worden benut. Gebouwen zijn bijzonder belangrijk voor opladen, omdat elektrische voertuigen daar regelmatig en gedurende lange perioden worden geparkeerd. Traag opladen is voordelig en de installatie van laadpunten in particuliere ruimten kan zorgen voor energieopslag voor het betrokken gebouw en integratie van slimme oplaaddiensten en systeemintegratiediensten in het algemeen.

(37) In combinatie met een groter productieaandeel van hernieuwbare elektriciteit produceren elektrische voertuigen minder broeikasgasemissies. Elektrische voertuigen vormen een belangrijk onderdeel van een overgang naar schone energie op basis van energie-efficiëntiemaatregelen, alternatieve brandstoffen, hernieuwbare energie en innovatieve beheersoplossingen inzake energieflexibiliteit. De bouwvoorschriften kunnen op doeltreffende wijze worden benut door gerichte vereisten in te voeren ter ondersteuning van de uitrol van oplaadinfrastructuur op parkeerterreinen van al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen. De lidstaten moeten belemmeringen wegnemen, zoals gescheiden prikkels en administratieve complicaties voor individuele eigenaren die op hun parkeerplaats een laadpunt willen installeren.

(38) Voorbekabeling creëert de juiste voorwaarden voor de snelle uitrol van laadpunten, indien en wanneer nodig. Met een onmiddellijk beschikbare infrastructuur zijn de installatiekosten van laadpunten voor individuele eigenaren lager en zijn gebruikers van elektrische voertuigen verzekerd van toegang tot laadpunten. Door op Unieniveau voorschriften inzake elektromobiliteit op te stellen voor het vooraf uitrusten van parkeerplaatsen en het installeren van laadpunten, wordt het gebruik van elektrische voertuigen in de nabije toekomst op doeltreffende wijze bevorderd, terwijl het pad wordt geëffend voor verdere ontwikkelingen met lagere kosten op middellange tot lange termijn. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat laadpunten, waar dat technisch haalbaar is, toegankelijk zijn voor personen met een handicap.

(39) Slim opladen en tweerichtingsladen maken de integratie van gebouwen in het energiesysteem mogelijk. Voor de integratie van het energiesysteem zijn de laadpunten waar elektrische voertuigen vaak voor langere tijd worden geparkeerd, zoals bij de woning of op het werk, van bijzonder groot belang en daarom moet er voor slimme oplaadmogelijkheden worden gezorgd. In situaties waarin tweerichtingsladen verder zou bijdragen aan een groter gebruik van hernieuwbare elektriciteit door het elektrische wagenpark in de vervoerssector en door het elektriciteitssysteem in het algemeen, moet die mogelijkheid ook worden geboden.

(40) Het aanmoedigen van groene mobiliteit is een essentieel onderdeel van de Europese Green Deal en gebouwen kunnen een belangrijke rol spelen door te voorzien in de nodige oplaadinfrastructuur, niet alleen voor elektrische voertuigen maar ook voor fietsen. Een verschuiving naar zachte mobiliteit, zoals fietsen, kan de uitstoot van broeikasgassen door het vervoer aanzienlijk verminderen. Zoals uiteengezet in het klimaatdoelstellingsplan 2030 zal het vergroten van het aandeel van schoon en efficiënt privé- en openbaar vervoer, zoals fietsen, verontreiniging door vervoer drastisch verminderen en grote voordelen opleveren voor individuele burgers en gemeenschappen. Het gebrek aan fietsparkeerplaatsen vormt een belangrijke belemmering voor het fietsgebruik, zowel in voor bewoning als in niet voor bewoning bestemde gebouwen. De overgang naar schonere mobiliteit kan effectief worden ondersteund door in bouwvoorschriften vereisten vast te stellen voor een minimumaantal fietsparkeerplaatsen.

(41) De agenda’s van de digitale interne markt en de energie-unie moeten op elkaar worden afgestemd en moeten op gemeenschappelijke doelstellingen gericht zijn. Door de digitalisering van het energiesysteem evolueert het energielandschap snel, van de integratie van hernieuwbare energie tot slimme netten en gebouwen die gereed zijn voor slimme toepassingen (“smart-ready buildings”). Om de gebouwensector te digitaliseren, zijn de connectiviteitsdoelstellingen en ambities van de Unie voor de uitrol van communicatienetwerken van hoge capaciteit voor slimme huizen en goed verbonden gemeenschappen, van groot belang. Er moeten gerichte prikkels worden geboden ter bevordering van systemen die gereed zijn voor slimme toepassingen, en digitale oplossingen in de gebouwde omgeving. Dit zou nieuwe mogelijkheden voor energiebesparing bieden doordat consumenten nauwkeurigere informatie over hun verbruikspatronen krijgen en netwerkbeheerders het net effectiever kunnen beheren.

(42) Om een concurrerende en innovatieve markt voor slimme gebouwdiensten te bevorderen die bijdraagt tot efficiënt energieverbruik en integratie van hernieuwbare energie in gebouwen, en om investeringen in renovatie te ondersteunen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat belanghebbenden rechtstreeks toegang hebben tot gegevens over de bouwsystemen. Om buitensporige administratieve kosten voor derden te vermijden, moeten de lidstaten de volledige interoperabiliteit van diensten en van de gegevensuitwisseling binnen de Unie bevorderen.

(43) De indicator van gereedheid voor slimme toepassingen (“smart readiness indicator”) moet worden gebruikt om na te gaan in welke mate gebouwen geschikt zijn om door middel van informatie- en communicatietechnologieën en elektronische systemen de werking van gebouwen aan de behoeften van de bewoners en het net aan te passen en de energie-efficiëntie en algehele prestatie van gebouwen te verbeteren. De indicator van gereedheid voor slimme toepassingen moet ervoor zorgen dat de eigenaren en bewoners van gebouwen zich bewust worden van de waarde van gebouwautomatisering en elektronisch toezicht op technische bouwsystemen, en moet bewoners meer zekerheid geven over de werkelijke besparingen die die nieuwe functieverbeteringen opleveren. De indicator van gereedheid voor slimme toepassingen biedt met name voordelen voor grote gebouwen met een hoge energievraag. Voor andere gebouwen moet het gebruik van het systeem voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen, facultatief zijn voor de lidstaten.


 2010/31/EU overweging 18 (aangepast)

nieuw

(44) Toegang tot voldoende financiering is van cruciaal belang om de energie-efficiëntiedoelstellingen voor 2030 en 2050 te halen. Er worden thans  zijn uniale financiële instrumenten en andere maatregelen ingevoerd of aangepast om  de energieprestaties van gebouwen te verbeteren   maatregelen in verband energie-efficiëntie te stimuleren. De recentste initiatieven om de beschikbaarheid van financiering op het niveau van de Unie te verhogen, omvatten onder meer het vlaggenschiponderdeel “Renoveren” van de bij Verordening (EU) 2021/241 van het Europees Parlement en de Raad 43 ingestelde faciliteit voor herstel en veerkracht en het bij Verordening (EU) …/… opgerichte Sociaal Klimaatfonds. Energierenovaties kunnen worden ondersteund aan de hand van verscheidene andere belangrijke EU-programma’s in het kader van het meerjarig financieel kader 2021-2027, met inbegrip van de fondsen voor het cohesiebeleid en het bij Verordening (EU) 2021/523 van het Europees Parlement en de Raad 44 opgerichte InvestEU-fonds. De Unie voorziet via kaderprogramma’s voor onderzoek en innovatie in subsidies of leningen om de beste technologieën te stimuleren en de energieprestatie van gebouwen te verbeteren, onder meer via partnerschappen met het bedrijfsleven en de lidstaten zoals het Europese partnerschap voor de transitie naar schone energie en het Europees partnerschap Built4People.   Dergelijke uniale financiële instrumenten zijn onder meer Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling 45 , die is gewijzigd om meer investeringen in energie-efficiëntie in de huisvesting mogelijk te maken; het publiek-privaat partnerschap inzake een “Europees initiatief voor energie-efficiënte gebouwen”, ter bevordering van groene technologieën en van de ontwikkeling van energie-efficiënte systemen en materialen in nieuwe en gerenoveerde gebouwen; het initiatief van de Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) “EU-initiatief voor de financiering van duurzame energie”, dat onder meer investeringen op het gebied van energie-efficiëntie mogelijk moet maken, en het door de EIB geleide fonds “Marguerite”: het Europees Fonds 2020 voor energie, klimaatverandering en infrastructuur, Richtlijn 2009/47/EG van de Raad van 5 mei 2009 tot wijziging van Richtlijn 2006/112/EG wat verlaagde btw-tarieven betreft 46 , structuurfondsen- en cohesiefondsinstrument Jeremie (gezamenlijke Europese middelen voor kleine en middelgrote ondernemingen), de financieringsfaciliteit voor energie-efficiëntie, het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, met inbegrip van het programma Intelligente energie voor Europa II, dat specifiek is gericht op het wegnemen van marktbelemmeringen in verband met energie-efficiëntie en energie uit hernieuwbare bronnen, bijvoorbeeld via de faciliteit voor technische bijstand ELENA (European Local Energy Assistance); het convenant van burgemeesters; het programma voor ondernemerschap en innovatie; het programma ter ondersteuning van het ICT-beleid 2010, en het zevende kaderprogramma voor onderzoek. Ook de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling verstrekt kapitaal om maatregelen in verband met energie-efficiëntie te stimuleren.


2010/31/EU overweging 19

nieuw

(45) Er dient gebruik te worden gemaakt van uniale financiële instrumenten om de doelstellingen van deze richtlijn in de praktijk te brengen, maar die instrumenten mogen niet in de plaats van nationale maatregelen komen. Zij dienen  vanwege de omvang van de benodigde renovatie-inspanning  met name te worden gebruikt voor het verschaffen van passende, innoverende financieringsmiddelen om investeringen in energie  prestaties van gebouwen   -efficiëntiemaatregelen te stimuleren. Zij kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van nationale, regionale en plaatselijke energie-efficiëntiefondsen, -instrumenten of -mechanismen die dergelijke financieringsmogelijkheden verschaffen aan particuliere eigenaren, aan het midden- en kleinbedrijf, en aan energie-efficiëntiedienstenbedrijven.


 nieuw

(46) Financiële mechanismen, stimulansen en de mobilisering van financiële instellingen voor energierenovaties van gebouwen moeten een centrale rol krijgen in de nationale plannen voor de renovatie van gebouwen, en moeten door de lidstaten actief worden bevorderd. Zulke maatregelen moeten onder meer betrekking hebben op het aanmoedigen van aan energie-efficiëntie gerelateerde hypotheken voor de gecertificeerde op energie-efficiëntie gerichte renovatie van gebouwen, het bevorderen van investeringen voor overheidsinstanties in een energie-efficiënt gebouwenbestand, bijvoorbeeld door publiek-private partnerschappen of energieprestatiecontracten, of het beperken van het vermeende risico van de investeringen.

(47) Financiering alleen zal niet volstaan om aan de renovatiebehoeften tegemoet te komen. Naast financiering zijn het opzetten van toegankelijke en transparante adviesinstrumenten en ondersteunende instrumenten, zoals centrale aanspreekpunten die geïntegreerde diensten inzake energierenovatie aanbieden of tussenpersonen, en het uitvoeren van andere maatregelen en initiatieven, zoals die welke worden bedoeld in het initiatief “Slimme financiering voor slimme gebouwen” van de Commissie, onontbeerlijk om het juiste faciliterende kader te bieden en belemmeringen voor renovatie weg te nemen.

(48) Inefficiënte gebouwen hangen vaak samen met energiearmoede en sociale problemen. Kwetsbare huishoudens staan in het bijzonder bloot aan stijgende energieprijzen, aangezien zij een groter deel van hun budget besteden aan energieproducten. Lagere energierekeningen als gevolg van de renovatie van gebouwen kunnen energiearmoede terugdringen en voorkomen. Tegelijkertijd kost het geld om een gebouw te renoveren en is het van essentieel belang ervoor te zorgen dat de sociale gevolgen van de kosten voor renovatie, met name voor kwetsbare huishoudens, onder controle worden gehouden. De renovatiegolf mag niemand achterlaten en moet worden aangegrepen als een kans om de situatie van kwetsbare huishoudens te verbeteren, terwijl wordt gezorgd voor een eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit. Daarom moeten financiële stimulansen en andere beleidsmaatregelen in de eerste plaats gericht zijn op kwetsbare huishoudens en mensen die met energiearmoede kampen of in een sociale woning wonen, en moeten de lidstaten maatregelen nemen om uithuiszettingen ten gevolge van renovatie te voorkomen. Het voorstel van de Commissie voor een aanbeveling van de Raad inzake een eerlijke transitie naar klimaatneutraliteit biedt een gemeenschappelijk kader en een gedeeld begrip van omvattende beleidsmaatregelen en investeringen die nodig zijn om een eerlijke transitie te waarborgen.


 2010/31/EU overweging 20

Om de Commissie adequate informatie te verstrekken dienen de lidstaten een lijst op te stellen van alle bestaande en voorgestelde maatregelen, ook financiële maatregelen, die niet door deze richtlijn worden vereist, welke bevorderlijk zijn voor de doelstellingen van deze richtlijn. Tot die door de lidstaten vermelde bestaande en voorgestelde maatregelen kunnen met name maatregelen behoren die strekken tot vermindering van de bestaande wettelijke en marktbelemmeringen en aanzetten tot investeringen en/of andere activiteiten om de energie-efficiëntie van nieuwe en bestaande gebouwen te verhogen en zodoende potentieel bij te dragen tot het verminderen van energiearmoede. Bij dergelijke maatregelen zou het onder meer kunnen gaan om gratis of gesubsidieerde technische bijstand en advies, rechtstreekse subsidies, gesubsidieerde leningen of leningen met een lage rente, subsidieregelingen en garantieregelingen voor leningen; de overheidsinstanties en andere instellingen die dergelijke maatregelen van financiële aard aanbieden, zouden de toepassing van die maatregelen kunnen koppelen aan de opgegeven energieprestatie en de aanbevelingen in de energieprestatiecertificaten.


 2010/31/EU overweging 21

Om de rapportagelast voor de lidstaten te beperken, moet het mogelijk zijn de in het kader van deze richtlijn vereiste verslagen op te nemen in de actieplannen voor energie-efficiëntie als bedoeld in artikel 14, lid 2, van Richtlijn 2006/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 april 2006 betreffende energie-efficiëntie bij het eindgebruik en energiediensten 47 . De openbare sector dient in alle lidstaten het voortouw te nemen wat de energieprestatie van gebouwen betreft, en daartoe moeten in de nationale plannen ambitieuzere streefcijfers worden bepaald voor overheidsgebouwen.


 2010/31/EU overweging 22

nieuw

(49) Om ervoor te zorgen dat potentiële kopers of huurders in een vroeg stadium rekening kunnen houden met de energieprestatie van een gebouw, moeten gebouwen of gebouwunits die te koop of te huur worden aangeboden, een energieprestatiecertificaat hebben, en moeten de energieprestatieklasse en ‑indicator in alle advertenties worden vermeld. De toekomstige koper of huurder van een gebouw of gebouwunit dient via het energieprestatiecertificaat correcte informatie te krijgen over de energieprestatie van het gebouw, alsmede praktisch advies over hoe die kunnenkan worden verbeterd. Informatiecampagnes kunnen dienen om eigenaren en huurders aan te moedigen de energieprestatie van hun gebouw of gebouwunit te verbeteren. Eigenaren en huurders van bedrijfspanden dienen tevens te worden aangemoedigd om informatie uit te wisselen over het daadwerkelijke energieverbruik, teneinde te waarborgen dat alle gegevens beschikbaar zijn om een geïnformeerde keuze te kunnen maken over de nodige verbeteringen. In het certificaat dient ook informatie te worden verstrekt over de feitelijke effecten van verwarming en koeling op de energiebehoeften van het gebouw, op het primaire energieverbruik  , de productie van hernieuwbare energie en de operationele broeikasgasemissies   daarvan en op de kooldioxode-uitstoot daarvan.


 nieuw

(50) De beschikbaarheid van met digitale instrumenten verzamelde gegevens vergemakkelijkt de monitoring van het gebouwenbestand, met lagere administratieve kosten als gevolg. Daarom moeten nationale databanken voor de energieprestatie van gebouwen worden opgezet en moet de daarin vervatte informatie worden doorgegeven aan de waarnemingspost voor het gebouwenbestand.


 2010/31/EU overweging 23

De overheid dient het goede voorbeeld te geven en zich in te spannen om de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat uit te voeren. De lidstaten dienen in hun nationale plannen maatregelen op te nemen om overheidsdiensten te stimuleren verbeteringen op het gebied van energie-efficiëntie in een vroeg stadium aan te nemen en de aanbevelingen in het energieprestatiecertificaat uit te voeren zodra dat haalbaar is.


 2010/31/EU overweging 24

nieuw

(51) Gebouwen waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest en gebouwen die veelvuldig door het publiek worden bezocht, dienen een voorbeeldfunctie te vervullen door te tonen dat er met zorg voor het milieu en energiegebruik rekening wordt gehouden en daarom dient voor die gebouwen regelmatig energiecertificering plaats te vinden. De verspreiding van informatie over die energieprestatie onder het publiek kan worden verbeterd door die energieprestatiecertificaten op een opvallende plaats aan te brengen, met name in gebouwen van een zekere omvang waarin overheidsinstanties zijn gehuisvest of die veelvuldig door het publiek worden bezocht, zoals  gemeentehuizen, scholen,  winkels, winkelcentra, supermarkten, restaurants, schouwburgen, banken en hotels.


 2010/31/EU overweging 25 (aangepast)

(52) De laatste jaren is het aantal airconditioningsystemen in de Europese landen toegenomen. Dit   Dat  veroorzaakt aanzienlijke problemen op het gebied van piekbelasting, waardoor de kostprijs van elektriciteit stijgt en de energiebalans wordt verstoord. Er moet prioriteit worden verleend aan strategieën die bijdragen tot betere thermische prestaties van gebouwen tijdens de zomer. Daartoe moet de nadruk komen te liggen op maatregelen om oververhitting te voorkomen, bijvoorbeeld zonwering en voldoende thermisch vermogen in de gebouwconstructie, en verder ontwikkeling en toepassing van technieken voor passieve koeling en in het bijzonder van technieken die bijdragen tot het verbeteren van de kwaliteit van het binnenklimaat en van het microklimaat rond gebouwen.


2010/31/EU overweging 26

nieuw

(53) Regelmatig onderhoud en regelmatige controle van verwarmings-  , ventilatie-  en airconditioningsystemen door gekwalificeerd personeel draagt bij tot handhaving van de correcte afstelling ervan in overeenstemming met de productspecificatie en leidt tot optimale prestaties uit milieu-, veiligheids- en energieoogpunt. Een onafhankelijke beoordeling van het gehele verwarmings-  , ventilatie-  en airconditioningsysteem dient regelmatig plaats te vinden gedurende de levensduur van deze systemen, vooral vóór vervanging of verbetering. Om de administratieve lasten voor eigenaars en huurders van gebouwen zoveel mogelijk te beperken, moeten de lidstaten trachten controles en certificeringen zoveel mogelijk met elkaar te combineren.


 2010/31/EU overweging 27 (aangepast)

nieuw

(54) Een gemeenschappelijke benadering van de energieprestatiecertificering van gebouwen  , renovatiepaspoorten, indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen en van de controle van verwarmings- en airconditioningsystemen, uitgevoerd door gekwalificeerde en/of  gecertificeerde   erkende deskundigen, wier onafhankelijkheid op basis van objectieve criteria wordt gegarandeerd, zal bijdragendraagt bij tot gelijke voorwaarden wat betreft de inspanningen die in de lidstaten worden gedaan om energie in de  gebouwensector   bouwsector te besparen en zal toekomstige eigenaars of gebruikers duidelijkheid verschaffen over energieprestatie op de uniale vastgoedmarkt. Om de kwaliteit van de energieprestatiecertificaten  , de renovatiepaspoorten en de indicatoren van gereedheid voor slimme toepassingen  en van de controle van verwarmings- en airconditioningsystemen in de gehele Unie te garanderen, dient in iedere lidstaat een onafhankelijk controlemechanisme te worden opgezet.


2010/31/EU overweging 28

(55) Aangezien de lokale en regionale overheden van cruciaal belang zijn voor een succesvolle uitvoering van deze richtlijn, dienen zij, in voorkomend geval en voor zover passend overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving, te worden geraadpleegd over en betrokken bij planningkwesties, het ontwikkelen van programma’s voor informatievoorziening, opleiding en bewustmaking, en de uitvoering van deze richtlijn op nationaal of regionaal niveau. Dat overleg kan tevens ertoe dienen dat er aan plaatselijke stedenbouwkundigen en bouwinspecteurs adequate sturing wordt gegeven om de vereiste taken te vervullen. Daarnaast dienen de lidstaten architecten en stedenbouwkundigen in staat te stellen en aan te moedigen om zich bij het plannen, ontwerpen, bouwen en renoveren van industrie- en woongebieden terdege op de optimale combinatie van verbeteringen in energie-efficiëntie, gebruikmaking van energie uit hernieuwbare bronnen en gebruikmaking van stadsverwarming en ‑koeling te beraden.


2010/31/EU overweging 29

(56) Installateurs en aannemers zijn van cruciaal belang voor de succesvolle uitvoering van deze richtlijn. Daarom dient een adequaat aantal installateurs en aannemers door middel van opleiding en andere maatregelen een passend competentieniveau te hebben voor het installeren en integreren van de vereiste technologie inzake energie-efficiëntie en hernieuwbare energie.


 2010/31/EU overweging 30

De lidstaten dienen met betrekking tot de wederzijdse erkenning van de in deze richtlijn bedoelde professionele deskundigen rekening te houden met Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties 48 , en de Commissie dient in het kader van het programma Intelligente energie voor Europa voort te werken aan richtsnoeren en aanbevelingen voor normen voor de opleiding van dergelijke professionele deskundigen.


 2010/31/EU overweging 31 (aangepast)

Om de transparantie van de energieprestaties in de uniale markt van niet voor bewoning bestemd onroerend goed te versterken, moeten er uniforme voorwaarden voor een vrijwillige gemeenschappelijke regeling voor certificering van de energieprestaties van niet voor bewoning bestemde gebouwen worden vastgesteld. Volgens artikel 291 VWEU worden de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren, vooraf vastgelegd bij een verordening die wordt vastgesteld volgens de gewone wetgevingsprocedure. In afwachting van de vaststelling van die nieuwe verordening blijft Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden 49 van toepassing, met uitzondering van de regelgevingsprocedure met toetsing, die niet van toepassing is.


 2010/31/EU overweging 32 (aangepast)

nieuw

(57) Ter bevordering van de doelstelling om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren moet aan de  De Commissie moet de bevoegdheid krijgen   worden overgedragen  om overeenkomstig artikel 290 VWEU gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de aanpassing van bepaalde delen van het in bijlage I bedoelde algemene kader aan de technische vooruitgang   ,  en met betrekking tot de vaststelling van een methodologisch kader voor het berekenen van de kostenoptimale minimumeisen inzake energieprestaties  , met betrekking tot de aanpassing van de drempelwaarden voor emissievrije gebouwen en de berekeningsmethode voor het aardopwarmingsvermogen gedurende de levenscyclus, met betrekking tot de vaststelling van een gemeenschappelijk Europees kader voor renovatiepaspoorten en met betrekking tot een Unieregeling voor de waardering van de mate waarin gebouwen gereed zijn voor slimme toepassingen  . Het is van bijzonder belang dat de Commissie tijdens haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen verricht, ook op deskundigenniveau , en dat die raadplegingen plaatsvinden in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 50 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen .


 nieuw

(58) Om een doeltreffende uitvoering van de bepalingen van deze richtlijn te waarborgen, ondersteunt de Commissie de lidstaten met behulp van verschillende instrumenten, zoals het instrument voor technische ondersteuning 51 , dat technische expertise op maat levert voor het ontwerpen en uitvoeren van hervormingen, onder meer die welke erop gericht zijn het jaarlijkse percentage energierenovaties van al dan niet voor bewoning bestemde gebouwen tegen 2030 te verhogen en grondige energierenovaties te bevorderen. De technische ondersteuning heeft bijvoorbeeld betrekking op de versterking van de administratieve capaciteit, de ondersteuning van beleidsontwikkeling en -uitvoering en de uitwisseling van relevante beste praktijken.


 2010/31/EU overweging 33 (aangepast)

nieuw

(59) Aangezien de de door deze richtlijn nagestreefde doelstelling   doelstellingen  , met name de energie-efficiëntie van gebouwen verhogen en de broeikasgasemissies van gebouwen verminderen , niet in voldoende mate door de lidstaten kan   kunnen  worden bewerkstelligd gezien de complexiteit van de  gebouwensector   bouwsector en omdat de vereiste energie-efficiëntie onvoldoende kan worden gerealiseerd door de nationale woningmarkt en dit   maar  , gelet op de omvang en de effecten van de acties, derhalve beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, als vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in dat artikel vastgelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze richtlijn niet verder dan wat voor de verwezenlijking van die doelstelling   doelstellingen  nodig is.


 nieuw

(60) De rechtsgrondslag van dit initiatief is artikel 194, lid 2, VWEU, dat de Unie machtigt de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om de doelstellingen van de Unie op het gebied van energiebeleid te verwezenlijken. Het voorstel draagt bij tot de energiebeleidsdoelstellingen van de Unie zoals uiteengezet in artikel 194, lid 1, VWEU, met name de verbetering van de energieprestatie en de vermindering van de broeikasgasemissies van gebouwen, hetgeen bijdraagt tot de instandhouding en de verbetering van het milieu.


 2010/31/EU overweging 36 (aangepast)

nieuw

(61) Overeenkomstig punt 4434 van het Interinstitutioneel Akkoord inzake “Beter wetgeven” 52  worden  moeten de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Unie hun eigen tabellen op te stellen, die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen deze richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,.  Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van 28 september 2011 van de lidstaten en de Commissie over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van een of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, in het bijzonder naar aanleiding van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Commissie/België (zaak C-543/17).


 2010/31/EU overweging 34 (aangepast)

(62) De verplichting tot omzetting van deze richtlijn in nationaal recht dient te worden beperkt tot die bepalingen die ten opzichte van  de vorige richtlijn   Richtlijn 2002/91/EG materieel zijn gewijzigd. De verplichting tot omzetting van de ongewijzigde bepalingen vloeit voort uit die   de vorige  richtlijn.


 2010/31/EU overweging 35 (aangepast)

(63) Deze richtlijn dient de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de   in bijlage VIII, deel B, genoemde  termijnen voor  de  omzetting in nationaal recht en toepassing   de toepassingsdata  van Richtlijn 2002/91/EG   de aldaar genoemde richtlijnen  onverlet te laten.,


 2010/31/EU (aangepast)

 nieuw