Overwegingen bij COM(2022)189 - Wijziging van Verordening 2018/1806 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen in het bezit moeten zijn van een visum (Koeweit, Qatar)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

 
 
(1) Verordening (EU) 2018/1806 van het Europees Parlement en de Raad6 bevat de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld.

(2) De derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld, worden vastgesteld op basis van een toetsing per geval aan de hand van een aantal criteria die zijn vastgelegd in artikel 1 van Verordening (EU) 2018/1806. Deze criteria houden onder meer verband met “illegale immigratie, openbare orde en veiligheid, economische voordelen, in het bijzonder op het gebied van toerisme en buitenlandse handel, en de externe betrekkingen van de Unie met de betrokken derde landen, waarbij in het bijzonder wordt gekeken naar mensenrechten en fundamentele vrijheden alsmede naar de implicaties voor de regionale samenhang en de wederkerigheid”.

(3) Koeweit en Qatar vormen een gering risico uit het oogpunt van irreguliere migratie naar de Unie en geven biometrische paspoorten uit overeenkomstig de normen van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie. Er wordt de laatste jaren nauwer met deze landen samengewerkt op het gebied van veiligheid. Wat economische belangen betreft, zijn Koeweit en Qatar belangrijke economische partners voor de Unie, met name op het gebied van energie. Hoewel er nog uitdagingen zijn op het gebied van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, hebben Koeweit en Qatar maatschappelijke transformatieprocessen ondergaan en vooruitgang geboekt wat betreft vrouwenrechten, arbeidsrechten, vrijheid van godsdienst en interreligieuze dialoog; naar verwachting blijven zij vooruitgang boeken en hervormingen doorvoeren. De langetermijnvoordelen van visumvrij reizen naar de EU kunnen de positieve trends op deze gebieden versterken.

(4) Derhalve moeten onderdanen van deze landen worden vrijgesteld van de visumplicht voor verblijven van maximaal 90 dagen binnen een periode van 180 dagen, en moeten deze landen voortaan worden vermeld in bijlage II bij Verordening (EU) 2018/1806.

(5) De vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van Koeweit en Qatar doet geen afbreuk aan de toepassing van de beperkende maatregelen van de EU die zijn vastgesteld op basis van artikel 29 VEU en artikel 215 VWEU.

(6) De vrijstelling van de visumplicht voor de onderdanen van Koeweit en Qatar mag pas van toepassing worden als er bilaterale visumvrijstellingsovereenkomsten zijn gesloten tussen de Unie en respectievelijk Koeweit en Qatar, zulks met name om volledige wederkerigheid te waarborgen.

(7) Derhalve moet Verordening (EU) 2018/1806 dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(8) Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad7. Ierland neemt derhalve niet deel aan de vaststelling van deze verordening en deze is niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(9) Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG van de Raad8.

(10) Wat Zwitserland betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad9.

(11) Wat Liechtenstein betreft, houdt deze verordening een ontwikkeling in van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, die betrekking hebben op het gebied bedoeld in artikel 1, punt B, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad10,

(12) Deze verordening vormt een handeling die op het Schengenacquis voortbouwt of anderszins daaraan is gerelateerd in de zin van respectievelijk artikel 3, lid 1, van de Toetredingsakte van 2003, artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2005 en artikel 4, lid 1, van de Toetredingsakte van 2011.