Bijlagen bij COM(2000)265 - Promoting sustainable development in the EU non-energy extractive industry

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

bijlage I (categorie 2.5.a) van de richtlijn vallen. Bij onder de richtlijn vallende activiteiten moet verontreiniging worden voorkomen en bestreden door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT). De richtlijn is sinds 1999 van toepassing voor nieuwe of in belangrijke mate gewijzigde installaties en uiterlijk in 2007 voor bestaande.

[18] Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24.9.1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging.

Het communautaire milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) [19] voorziet in een instrument voor integratie en beheer van milieuproblemen in de bedrijven. De industrie in de EU, en in de gehele wereld, behoort tot de laatste die EMAS of andere milieubeheersystemen, zoals ISO 14001, zijn gaan invoeren. Nu gaat het echter snel. De Commissie verwelkomt de inspanningen die de industrie in dit opzicht levert en moedigt haar aan om verder dergelijke systemen in te voeren, die een essentieel hulpmiddel kunnen vormen, niet alleen voor het verbeteren van het milieubeheer en de prestaties, maar ook in verband met de externe communicatie. De Commissie heeft een herziening van de verordening voorgesteld. Deze herziening voorziet met name in middelen om de bezorgdheid van belanghebbenden op een geloofwaardige manier te beantwoorden, met strengere eisen voor periodieke en onafhankelijk geverifieerde milieuverklaringen en het gebruik van indicatoren voor het waarborgen van de kwaliteit en relevantie van de externe communicatie. De herziening zal tevens ISO 14001 integreren als het door EMAS vereiste milieubeheersysteem.

[19] Verordening (EEG) nr. 1836/93 van de Raad van 29.6.1993 inzake de vrijwillige deelneming van bedrijven uit de industriële sector aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem.

Het is belangrijk dat het MKB, dat de grote meerderheid vormt van de ondernemingen in de industrie, dergelijke systemen invoert. In dat verband moet eraan worden herinnerd dat de EMAS-verordening de lidstaten aanbeveelt in het bijzonder de deelneming van het MKB te stimuleren door het nemen van technische ondersteuningsmaatregelen. Voor minder ontwikkelde regio's kan tevens gebruik worden gemaakt van de structuurfondsen om steun te verlenen voor milieu-auditing en milieubeheer in het MKB. De informatienetwerken die in het voorgestelde nieuwe meerjarenprogramma ten behoeve van de onderneming zijn gepland, zullen op dergelijke eisen de nadruk leggen.

De door EMAS vereiste milieurapportage vormt eveneens een essentieel hulpmiddel voor de industrie om aan het publiek en aan de regelgevende instanties gedetailleerde informatie over haar milieuprestaties te verstrekken. De Commissie moedigt de industrie aan tot verdere ontwikkeling van de milieurapportage, die voor de locatie specifieke rapporten moet omvatten met de resultaten van onafhankelijke auditing door derden.

3.1.2. De behoefte aan nieuwe instrumenten

Op het gebied van de milieuwetgeving heeft de Commissie momenteel wetgevingsvoorstellen ingediend, zoals het voorstel voor een richtlijn betreffende een kader voor het waterbeleid [20] en voor een richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (Strategic Environmental Assessment - SEA) [21].

[20] COM(1997) 49 van 17.6.1997 en COM(1999) 271 van 17.6.1999.

[21] COM(1996) 511 van 4.12.1996 en COM(1999) 73 van 18.2.1999.

Gezien de recente ongevallen is het duidelijk dat de communautaire wetgeving inzake de veilige exploitatie van mijnbouwinstallaties moet worden herzien. Als reactie op de ongevallen van Baia Mare en Aznalcollar zal de Commissie daarom in de nabije toekomst een mededeling, met inbegrip van een actieplan, over die kwesties publiceren. Inzake het beheer van industriële risico's lijkt de Seveso II-richtlijn [22] het meest geschikte wetgevingsinstrument om ongevallen zoals die welke recentelijk in Spanje en Roemenië plaatsvonden, te voorkomen. Krachtens deze richtlijn moeten de exploitanten veiligheidsbeheerssystemen ten uitvoer leggen, met inbegrip van een gedetailleerde inschatting van de risico's op basis van scenario's voor mogelijke zware ongevallen. De huidige werkingssfeer van de richtlijn omvat echter niet ondubbelzinnig de delfstofwinning en/of de veiligheid van residubekkens of dammen en zou dus kunnen worden herzien teneinde na te gaan hoe winningsactiviteiten onder het toepassingsgebied kunnen worden gebracht.

[22] Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9.12.1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken.

Residubekkens vallen onder Richtlijn 99/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen. Niet alle problemen met betrekking tot het beheer van dergelijke bekkens worden in deze richtlijn echter specifiek behandeld.

Een "EU 15"-studie inzake het beheer van afvalstoffen uit de delfstofwinning en de evaluatie van de daarmee verbonden milieurisico's wordt afgerond in de zomer van 2000 en tegen einde 2000 voor de kandidaat-lidstaten. Op basis van de resultaten van deze studie zal worden nagegaan in hoeverre het nodig is een nieuwe richtlijn uit te werken die specifiek is toegespitst op het beheer van afval uit de mijnbouw.

Als resultaat van de uitwisseling van informatie overeenkomstig artikel 16, lid 2, van de IPPC-richtlijn kan er wellicht een referentiedocument worden opgesteld betreffende de beste beschikbare technieken voor de relevante ertsbehandelings activiteiten. In dit referentiedocument kunnen technieken worden besproken om de "gebruikelijke" verontreiniging te verminderen en ongevallen te voorkomen of beter te beheersen.

Aanvullend is een witboek ingediend met een voorstel voor een richtlijn betreffende milieuaansprakelijkheid [23] die tot doel zou hebben de tenuitvoerlegging te verbeteren van essentiële beginselen zoals het beginsel dat de vervuiler betaalt en het preventie- en voorzorgbeginsel, alsmede van de bestaande EU-milieuwetgeving, en die moet zorgen van een afdoende herstel van het milieu. Tijdig uitgevoerde kosteneffectieve investeringen in preventiemaatregelen, teneinde schade te voorkomen waarvan herstel veel duurder zou zijn, zullen naar alle waarschijnlijkheid voordelen opleveren voor exploitaties waar tot nog toe geen passende maatregelen zijn getroffen.

[23] Witboek betreffende milieuaansprakelijkheid, COM(2000) 66 van 9.2.2000.

Tot dusverre is zelden een kosten/baten-analyse gemaakt van de maatregelen die door de industrie moeten worden getroffen. Het is daarom moeilijk om in te schatten of bepaalde specifieke maatregelen daadwerkelijk leiden tot een nettoverhoging van het welzijn van een samenleving, dan wel of het opleggen van extra kosten, met inbegrip van het daaruit voortvloeiende verlies aan concurrentievermogen, een last opleggen aan de samenleving en uitmonden in netto-welzijnsverlies. Het loont de moeite deze kwesties opnieuw te bekijken in het licht van de in een voorgaande relevante studie [24] aangestipte moeilijkheden. Duidelijker en meer definitieve conclusies kunnen helpen de uit maatschappelijk oogpunt na te streven milieudoelstellingen te omschrijven. De Commissie is bereid zich in overleg met de lidstaten, de industrie en de overige belanghebbenden over deze kwestie te buigen.

[24] In opdracht van de Commissie uitgevoerd in 1996.

3.1.3. Milieuconvenanten

Een centraal punt in het in de negentiger jaren gevoerde debat over het regelgevingskader voor de Europese industrie in het algemeen, maar met name wat de bescherming van het milieu betreft, was hoe het gebruik van andere instrumenten dan wetgeving kan worden uitgebreid. In een voorgaande mededeling heeft de Commissie reeds de potentiële voordelen van een intensiever gebruik van milieuconvenanten beschreven, onder meer omdat die kunnen leiden tot kosteneffectieve, op maat gemaakte oplossingen. De Commissie heeft richtsnoeren uitgewerkt betreffende de criteria waaraan dergelijke convenanten moeten beantwoorden [25]. De mate waarin bindende overeenkomsten kunnen worden gebruikt, hangt af van de wettelijke en institutionele mogelijkheden voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten in de lidstaten, alsook van de bereidheid van de bedrijfswereld om dergelijke verbintenissen op ondubbelzinnige en ambitieuze wijze aan te gaan. Momenteel zijn de feitelijke benutting en effecten van milieuconvenanten veeleer beperkt.

[25] Mededeling van de Commissie inzake milieuconvenanten, COM(96) 561 van 27.11.1996.

Op het eerste gezicht lijkt het erop dat milieuconvenanten een aanzienlijk potentieel hebben op lokaal niveau, dit ten gevolge van de locatieafhankelijkheid van de industrie in verband met, bijvoorbeeld, kwesties zoals de waterkwaliteit en de sanering van terreinen. Het is dan ook op dat niveau dat dergelijke convenanten tot dusverre tot stand zijn gebracht. Anderzijds zouden ook lokale verordeningen kunnen zorgen voor de nodige flexibiliteit bij de vaststelling van duidelijke voorwaarden en doelstellingen voor specifieke activiteiten, dit op basis van milieu-evaluaties en plaatselijke omstandigheden.

De Commissie heeft een studie gelanceerd inzake de bestaande vrijwillige overeenkomsten (convenanten) binnen de EU en in andere landen, die een inventaris zal omvatten van de milieuconvenanten binnen de EU. Op basis van de resultaten van die studie zal de Commissie zich verder buigen over het gebruik van dergelijke instrumenten door de industrie en over de in dat verband te publiceren aanbevelingen. Wat de sluiting van communautaire milieuconvenanten betreft, werkt de Commissie momenteel aan een voorstel voor een kaderverordening met het oog op het opheffen van de bestaande wettelijke en institutionele belemmeringen voor het sluiten van dergelijke overeenkomsten op communautair niveau en het waarborgen van de deelname van het publiek.

3.1.4. Andere initiatieven

Een essentiële voorwaarde voor het bereiken van duurzame ontwikkeling is de integratie van de milieudimensie in elk stadium van een activiteit, te beginnen bij de planning tot en met de sanering van het terrein en de nazorg. Een dergelijke benadering is des te belangrijker aangezien de opzet van een delfstofwinning en de daarbij toegepaste techniek na het begin van de winning soms nog moeilijk kunnen worden veranderd.

De industrie heeft initiatieven op vrijwillige basis gelanceerd om haar milieuprestaties te verbeteren en informatie te verstrekken over voorbije en huidige verwezenlijkingen. Verschillende ondernemingen, in het bijzonder multinationals in de sector van de metaalhoudende mineralen, hebben een beleid voor milieu en duurzame ontwikkeling vastgesteld. Bedrijfsfederaties hebben voor hun leden gedragscodes uitgewerkt en intentieverklaringen afgelegd, waarin de beginselen voor het milieubeleid van de desbetreffende sectoren zijn neergelegd. Er zijn ook handleidingen voor beste praktijken opgesteld die illustreren hoe de industrie ernaar streeft het milieu te beschermen. Een belangrijk toepassingsgebied voor dergelijke gedragscodes is de mijnbouw in ontwikkelingslanden waar het wettelijk kader zwak is. Een door een onafhankelijke instantie gecontroleerde gedragscode kan in dergelijke omstandigheden voor de industrie een middel zijn om haar engagement op maatschappelijk en milieugebied aan te tonen. Er moet worden geëvalueerd of dergelijke engagementen in vergelijking met andere instrumenten voldoende resultaten opleveren bij de vermindering van de milieueffecten van hun activiteiten.

In het geheel echter lijken dergelijke initiatieven beperkter in aantal en van opzet dan de initiatieven in grote delfstoffen producerende landen buiten de EU. Er kan niet worden gezegd dat de bestaande initiatieven een substantiële bijdrage hebben geleverd tot het algemene beleidskader. Een mogelijke reden kan zijn dat het niet kosteneffectief is voor kleine en middelgrote ondernemingen, die de relevante industrie in de EU domineren, om dergelijke initiatieven te nemen. Daaruit blijkt nogmaals dat het absoluut noodzakelijk is de het bedrijfsleven ondersteunende organisaties actief bij de zaak te betrekken, onder meer, bijvoorbeeld, door de verspreiding van relevante informatie. Als vermeld onder punt 3.1.3, heeft de Commissie een studie inzake convenanten in de EU en in andere landen gelanceerd, om na te gaan wat de impact en draagwijdte van dergelijke initiatieven kan zijn en welke modellen voor de toekomstige ontwikkeling ervan kunnen worden uitgewerkt.

Er kan belangrijke vooruitgang worden geboekt door de ontwikkeling van indicatoren inzake de milieuprestaties, waarmee een gedetailleerde evaluatie van de milieuprestaties van de industrie kan worden gemaakt, toezicht op de verbeteringen mogelijk wordt en een onderscheid kan worden gemaakt tussen de verschillende sub-sectoren en locaties, als beïnvloed door geologische omstandigheden en plaatselijke ecosystemen. Voorbeelden van geschikte indicatoren zijn wellicht: het gebruik van energie en grondstoffen, de emissies in de lucht en het water en het gebruik van land. Het is van het grootste belang dat de milieu-indicatoren voldoen aan de eisen van transparantie, relevantie, meetbaarheid en analytische betrouwbaarheid.

Een uitgebreider milieurapportering door de industrie kan zeer nuttig zijn voor de selectie van bedoelde indicatoren. Bepaalde ondernemingen hebben reeds een begin gemaakt met de uitwerking en het gebruik van dergelijke indicatoren in hun verslagen. Indicatoren kunnen slechts tot resultaten leiden wanneer zij zorgen voor gemeenschappelijke meetnormen, die het mogelijk maken prestaties te vergelijken en te evalueren. Door een dergelijke aanpak krijgt het proces de objectiviteit die nodig is om de dialoog tussen de betrokken partijen te bevorderen, een dialoog die gebaseerd is op een objectieve analyse en kan uitmonden in overeengekomen doelstellingen voor toekomstige verbeteringen. Een dergelijke dialoog kan ook leiden tot een groter begrip voor de beperkingen waaraan de industrie op het gebied van concurrentievermogen en maatschappelijke ontwikkeling onderworpen is.

De Commissie verzoekt de lidstaten, de industrie en de overige belanghebbenden om verder informatie uit te wisselen over de op dit gebied reeds uitgevoerde werkzaamheden en om te bespreken hoe hierbij voortgang kan worden gemaakt.

3.2. Economische aspecten

3.2.1. Concurrentievermogen

Om uit maatschappelijk oogpunt een maximale economische efficiëntie te bereiken zou het optimaal zijn alle negatieve effecten op het milieu (de "externe effecten") te internaliseren in de kosten van de winningsactiviteiten en de prijs van het verkochte product. Dit zou resulteren in een optimaal niveau van het gebruik van hulpmiddelen door een beheersing van de vraag op basis van het prijsmechanisme, in stimulansen voor het tot stand brengen van een optimaal niveau van maatregelen ter beheersing van de verontreiniging en ter voorkoming van ongevallen en tenslotte in een optimale afweging bij de keuze van de locaties. Bij deze afweging moet onder meer rekening worden gehouden met het gebruik van hoogwaardige ertsen (waarbij minder afvalstoffen en/of minder emissies in het milieu ontstaan) en met de effecten op het landschap en de biodiversiteit. Door het gebrek aan beschikbare studies is het momenteel echter onmogelijk een exacte evaluatie te maken van het totale welzijnsverlies voor de samenleving ten gevolge van de milieueffecten van de mijnbouw. Er is verder onderzoek vereist om na te gaan hoe ver dit soort analyse kan worden doorgetrokken met het oog op de uitwerking van geoptimaliseerde economische instrumenten waardoor, als doelstelling op lange termijn, de behoefte aan wetgeving kan teruglopen.

Het beleid inzake landgebruik en ruimtelijke ordening heeft een direct effect op de strategieën voor duurzame ontwikkeling van de industrie. De toegang tot vindplaatsen is een noodzakelijke voorwaarde voor de verdere ontwikkeling van de industrie. Door de industrie toegang te verlenen tot vindplaatsen kunnen echter aanzienlijke milieueffecten ontstaan, die tijdig moeten worden geëvalueerd. In de afgelopen jaren zijn de voorwaarden voor toegang tot vindplaatsen voor de industrie steeds sterker beïnvloed door andere, concurrerende behoeften aan land, met name voor stadsontwikkeling, de bouw van infrastructuur, de intensieve landbouw en de bescherming van waardevolle natuurgebieden.

Hoewel de planning van het landbouwgebruik in de eerste plaats een verantwoordelijkheid is van de overheden in de lidstaten, maken een aantal beslissende initiatieven van strategische aard op EU-niveau het mogelijk een meer geïntegreerde aanpak te ontwikkelen. Voor de industrie is in dat verband het Schema voor Ruimtelijke ordening in Europa (European Spatial Development Perspective - ESDP) [26] relevant, dat bedoeld is om de samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren met het oog op duurzame ontwikkeling via een evenwichtiger ruimtelijk gebruik van het EU-grondgebied. Krachtens de Habitatrichtlijn en de Vogel richtlijn [27], moeten de lidstaten bij de uitwerking van maatregelen op het gebied van het gebruik van land er ook voor zorgen dat wordt voldaan aan de natuur beschermings eisen voor de zones van het Natura 2000-netwerk. Dit netwerk is opgezet met het oog op de instandhouding van de biologische diversiteit binnen de EU door de bescherming van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Wanneer een plan of project, ook wanneer in verband met winningsactiviteiten, een aanmerkelijke impact op een Natura 2000-zone kan hebben, moeten de lidstaten de in artikel 6 van de Habitat-richtlijn omschreven beschermingsmaatregelen treffen teneinde te waarborgen dat bedoelde activiteiten duurzaam zijn uit het oogpunt van de natuurbescherming.

[26] "Towards balanced and sustainable development of the territory of the European Union", tekst overeengekomen op de informele vergadering van Raad van ministers voor ruimtelijke ordening, Potsdam, mei 1999. Gepubliceerd door de Europese Commissie.

[27] Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21.5.1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna en Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2.4.1979 inzake het behoud van de vogelstand.

De activiteiten en effecten van de delfstoffenindustrie in de EU kunnen niet los worden gezien van de wereldmarkt. Een oplopende invoer van ruwe grondstoffen binnen de EU kan een negatieve impact hebben op het wereldmilieu ten gevolge van een toename van het daarmee verbonden vervoer. In vergelijking met de situatie in de EU zijn de milieuvoorwaarden waaronder bedoelde mineralen in de ontwikkelingslanden worden gewonnen moeilijk te evalueren. De noodzaak om duurzame ontwikkeling te integreren in het ontwikkelingsbeleid is in die context bijzonder relevant. De door de industrie in de EU opgedane ervaring met mijnbouw onder strikte milieuvoorwaarden maakt het ook mogelijk om beste milieupraktijken uit te werken, die vervolgens kunnen verspreid worden binnen de ontwikkelingslanden en zo kunnen bijdragen tot de verwezenlijking van de milieudoelstellingen.

Er moet ook rekening worden gehouden met een aantal belangrijke sociale aspecten. In dun bevolkte regio's, die reeds de druk voelen van structurele veranderingen, zijn er wellicht slechts beperkte mogelijkheden voor alternatieve economische activiteit. De door winningsactiviteiten geschapen directe en indirecte werkgelegenheid maakt het wellicht mogelijk de ontvolking een halt toe te roepen. Dergelijke activiteiten hebben echter een begrensde levensduur en daarom moet reeds van bij de aanvang van de winning worden aangegeven hoe na de sluiting van de exploitatie een duurzame en nuttige activiteit kan worden voortgezet. Voorts kunnen bepaalde winningsactiviteiten negatieve effecten hebben op traditionele levenswijzen op het platteland, bijvoorbeeld in geval van negatieve effecten op de plaatselijke bevolking. Dit illustreert eens te meer dat de industrie de verantwoordelijkheid heeft om de plaatselijke bevolking te betrekken bij alle fasen van planning en uitvoering van een winningsactiviteit.

De Commissie beveelt aan dat de overheidsinstanties in de lidstaten een passend evenwicht zoeken tussen de behoeften van de industrie om toegang te krijgen tot vindplaatsen en de noodzaak van een hoog niveau van milieubescherming. De lidstaten wordt ook verzocht om ervaring en informatie uit te wisselen, bijvoorbeeld inzake een evenwichtige aanpak van de toewijzing van terreinen voor toekomstige winningsactiviteiten en inzake de doeltreffende uitwerking en toepassing van alomvattende systemen voor hulp bij de besluitvorming, waarbij gegevens worden geïntegreerd over landgebruik, biodiversiteit, cultureel erfgoed, geologie en watervoorraden.

3.2.2. Administratieve procedures

In vele lidstaten behoort het recht op exploratie en exploitatie van metaalhoudende mineralen en hoogwaardige industriële mineralen toe aan de staat. In de nationale wetgeving, doorgaans in een mijnbouwwet, worden de beginselen vastgelegd voor de wijze waarop dergelijke rechten kunnen worden verworven en uitgeoefend.

De wetgeving op het gebied van winning, landgebruik, milieuaspecten en veiligheid en gezondheid, zowel op nationaal als op communautair niveau, weerspiegelt de situatie in de lidstaten. De verschillende aspecten kunnen eventueel geïntegreerd zijn, bijvoorbeeld door in de mijnbouwwet milieu- en landgebruiksvoorschriften op te nemen. De wetgeving en het handhavingsbeleid vallen in vele gevallen onder de bevoegdheid van de regionale of lokale overheden, inclusief de vaststelling van de exacte voorwaarden voor milieubescherming, zoals werkmethoden, afvalbeheer en het terug in goede staat brengen van het terrein. Op soortgelijke wijze kunnen de vergunningsprocedures behoren tot de bevoegdheid van overheidsinstanties op verschillende niveaus.

Een goede tenuitvoerlegging en een strikt toezicht op de toepassing van de wetgeving vormen essentiële voorwaarden om een doeltreffende milieubescherming en een onpartijdige behandeling van de industrie te waarborgen. Om deze resultaten te bereiken, moeten de overheidsinstanties ervoor zorgen dat zij beschikken over adequate administratieve structuren en over een hoog niveau van kennis en deskundigheid, zodat zij de zich aandienende problemen daadwerkelijk kunnen oplossen.

Een efficiënte toepassing van het grote aantal voor de industrie geldende administratieve procedures is ook van groot belang voor de instandhouding van een ondernemingsklimaat dat bevorderlijk is voor investeringen in de industrie. Dit is des te meer van toepassing voor kleine en middelgrote ondernemingen, waarvoor administratieve procedures een grote belasting vormen. Het ware goed het ontwerp en de werking van bedoelde procedures in de lidstaten te bestuderen teneinde de uitwisseling van informatie te bevorderen en beste praktijken te ontdekken.

De Commissie verzoekt de lidstaten en de industrie om een selectie te maken van die aspecten van de nationale mijnbouwwetgeving welke het meest relevant zijn voor het ondernemingsklimaat en het concurrentievermogen van de industrie, en zo de grondslag te leggen voor een toekomstige benchmarking van dergelijke wetgeving.

3.3. Sociale aspecten en werkgelegenheid

Op het gebied van gezondheid en veiligheid heeft de industrie de afgelopen jaren vooruitgang geboekt, wat tot gevolg had dat zich veel minder ongevallen hebben voorgedaan. Toch blijkt uit de cijfers dat de industrie nog steeds een risicosector is en dat er nog verbeteringen nodig zijn om op het niveau van de andere industriële sectoren te komen. Het lijkt erop dat het publiek, in vergelijking met de zorg voor het milieu, veel minder aandacht heeft voor dit probleem.

Een hoog opgeleid personeelsbestand is essentieel voor de handhaving van het concurrentievermogen van de sector. Gezien haar lange traditie op het gebied van de mijnbouw beschikt de EU in dit verband over een zeer groot menselijk kapitaal. De beperkte omvang van de mijnbouwindustrie in de EU heeft echter een weerslag op de middelen die worden besteed voor hoger onderwijs in de mijnbouwkunde. De beschikbaarheid van een dergelijk onderwijs is een absolute voorwaarde voor het behoud van het concurrentievermogen van de sector en voor innovatie en invoering van nieuwe technologieën. Dit onderwijs maakt het ook mogelijk om de kennis te vergroten, alsmede het bewustzijn over de bescherming van het milieu in alle stadia van de winningsactiviteit. Om de toevoer van arbeidskrachten in de toekomst te waarborgen en voldoende hoog gekwalificeerd personeel aan te trekken, moet de industrie zorgen voor een goede voorlichting over haar prestaties op het gebied van veiligheid en gezondheid.

Om het concurrentievermogen van de sector in de toekomst veilig te stellen, beveelt de Commissie de lidstaten aan om zich te buigen over de behoeften van de industrie op het gebied van hoger onderwijs. De industrie zou actief bij dit proces moeten worden betrokken, bijvoorbeeld door de sponsoring van hoogwaardige leercentra. In die context juicht de Commissie het initiatief toe van een aantal Europese technische universiteiten en van de Europese industrie om een netwerk op te zetten voor samenwerking en uitwisseling van studenten op het gebied van mijnbouw en mijnbouwkunde, een initiatief dat door de Gemeenschap wordt gesteund via het Socrates-programma.

3.4. Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO)

Het ontwikkelingstempo van nieuwe technologieën in de industrie lag de afgelopen jaren zeer hoog, met name in de sector van de metaalhoudende mineralen. Moderne informatie technologieën en het gebruik van ICT (informatie- en communicatietechnologie) hebben de efficiëntie van de exploratie opgevoerd met behulp van real-time-gegevensverwerking, wat zowel de kosten als de kapitaalrisico's heeft doen teruglopen. Doeltreffender exploratiemethoden en monitoring van de winningsactiviteiten, met onder meer gegevensverwerving via teledetectie en digitale gegevensverwerkings technieken, laboratoriumanalyses, gebruik van apparatuur en evaluatie van milieueffecten, hebben de productiviteit en de milieuprestaties verbeterd. In de sector van de ruwe grondstoffen heeft het effect van de e-handel zich nog maar weinig doen gevoelen, maar dat zal naar alle waarschijnlijkheid veranderen, onder meer door de ontwikkeling van op het internet gebaseerde goederenbeurzen en handelsplatformen, wat het concurrentievermogen van de industrie zal versterken.

Via haar OTO-programma's in Europa ondersteunt de Gemeenschap een hele reeks relevante acties. In uitvoering van het vierde kaderprogramma (KP) 1994-1998 werden meer dan 50 projecten ondersteund voor een bedrag van meer dan 40 miljoen EUR, onder meer projecten op het gebied van technologieën voor mijn- en tunnelbouw, natuursteen, schone verwerkingstechnologieën voor metaalhoudende en industriële mineralen en exploratietechnologieën. In specifieke projecten zijn kwesties aangepakt zoals het wegvloeien van zuren uit mijnen en waterverontreiniging, computer geïntegreerde systemen en processen en verbetering van de productkwaliteit. Uit hoofde van het programma is ook financiële steun verleend voor het op initiatief van de Europese Commissie opgezette European Thematic Network on Extractive Industries (EUROTHEN). Dit netwerk brengt de verschillende onder dit programma gefinancierde onderzoeksprojecten samen en levert een Europees forum dat het mogelijk maakt problemen en ervaring te delen. Dit vergemakkelijkt de integratie en overdracht van nieuwe technologieën en de mobiliteit van onderzoekers, en zorgt voor een interactie tussen de industrie en de regelgevende autoriteiten op het gebied van duurzame ontwikkeling.

In het vijfde KP (1998-2002) en het daaronder vallende thematische programma voor Concurrentievermogen en duurzame groei worden de noden van de industrie aangepakt via de kernactiviteit Innovatieve producten, procédés en organisatie via generieke activiteiten op het gebied van nieuwe en verbeterde materialen. Het CRAFT-programma is gericht op de behoeften van het Midden- en Kleinbedrijf, waarbij de thematische prioriteiten en doelstellingen in lijn liggen met die van het vijfde KP.

In het thematische programma Energie, milieu en duurzame ontwikkeling wordt binnen de kernactiviteit Duurzaam waterbeheer en waterkwaliteit onderzoek verricht op het gebied van de sanering van door winningsactiviteiten verontreinigde terreinen en van het beheer van ten gevolge van winningsactiviteiten verontreinigd water, met als doelstelling geavanceerde richtsnoeren op te stellen voor een betere bescherming van het milieu.

Om de inspanningen op het gebied van OTO nog op te voeren, heeft de Commissie voorgesteld een Europese onderzoeksruimte op te richten [28]. Het doel is de onderzoeks activiteiten, zowel op nationaal niveau als op dat van de Unie, beter te integreren en coördineren. Centrale elementen daarbij zijn het aaneensluiten van de "centres of excellence" in een netwerk, de uitstippeling van een gemeenschappelijke benadering van de onderzoeksinfrastructuur en de vergroting van de mobiliteit van onderzoekers in Europa. Dit zal de winningsindustrie nieuwe kansen geven om haar concurrentievermogen en haar prestaties op sociaal en milieugebied te verbeteren. De Commissie moedigt de industrie ertoe aan een gemeenschappelijk Europees platform op te richten om te profiteren van de voordelen die uit het relevante onderzoekspotentieel van Europa zullen voortvloeien. Gezien de zeer gevarieerde structuur van de industrie en het grote aandeel van kleine en middelgrote ondernemingen, is een dergelijk platform een belangrijk instrument voor de coördinatie en verspreiding van de onderzoeksresultaten en de selectie van nieuwe gebieden voor toekomstig onderzoek.

[28] Mededeling van de Commissie "Naar een Europese onderzoeksruimte", COM(2000) 6 van 18.1.2000.

3.5. Uitbreiding

De structuur van de industrie in de kandidaat-lidstaten gelijkt enigszins op die in de EU, in de zin dat zij een vrij kleine sector metaalhoudende mineralen omvat en grotere sectoren van industriële en bouwmineralen met het oog op de voorziening in de binnenlandse behoeften. De winning van metaalhoudende mineralen is voornamelijk geconcentreerd in Bulgarije, Roemenië, Turkije en vooral Polen. In bovengenoemde landen, alsook in de Tsjechische Republiek, is ook de sector van de industriële mineralen belangrijk.

Tot dusver is de herstructurering en privatisering met groter succes doorgevoerd in de sectoren van de industriële en bouwmineralen, met aanzienlijke buitenlandse investeringen in winningsactiviteiten en de daarmee verbonden downstream industrieën. In de sector van de metaalhoudende mineralen is veel minder vooruitgang geboekt. De buitenlandse investeringen bleven onbetekenend (gedeeltelijk ten gevolge van de lage kwaliteit van veel van de momenteel gedolven ertsen), het wettelijk kader blijft onaangepast en er is een erfenis van milieuschade uit het verleden, hoewel van het aansprakelijkheidsstelsel in de regio geen sterke stimulansen uitgaan.

De industrie en de regio's waarin die actief is, staan geplaatst tegenover zeer moeilijke uitdagingen wat de eisen betreft op economisch, sociaal en milieugebied. De totale werkgelegenheid in de sector is moeilijk te ramen, maar is naar verwachting hoger dan in de EU, wat de veel lagere productiviteit in de landen van Midden- en Oost-Europa (LMOE) weerspiegelt. De noodzakelijke herstructurering van talrijke mijnbouwactiviteiten, om te kunnen weerstaan aan de Europese en mondiale concurrentiedruk, zal onvermijdelijk resulteren in aanzienlijke saneringen en sociale aanpassingen die een zware last kunnen zijn op regionaal en lokaal niveau. In de meeste exploitaties moeten de sociale en milieuprestaties aanmerkelijk worden verbeterd. De voor het vergemakkelijken van dit proces benodigde alomvattende informatie ontbreekt in vele gevallen. Met name moet een groot aantal terreinen dringend worden gesaneerd met het oog op de bescherming van het milieu, zoals recentelijk nog is gebleken bij ongevallen in Roemenië.

De Commissie dringt er bij de kandidaat-lidstaten op aan om de privatisering en herstructurering van de industrie te versnellen. De volledige overname, tenuitvoerlegging en handhaving van het acquis is een essentiële voorwaarde voor een succesvolle uitbreiding. De Europese Commissie is van mening dat er een inventaris moet worden opgemaakt van de bestaande "hot-spots" in de mijnbouw binnen de LMOE zodat zij zich een beeld kan vormen van de wijze waarop verder bijstand bij de uitvoering van de nodige saneringsmaatregelen vereist is. Zij zal een helpende hand rijken bij de selectie van de acties die moeten worden ondernomen om met mijnbouw verband houdende ongevallen in de toekomst te voorkomen. Voor de bestaande "hot-spots" kan het beginsel dat de vervuiler betaalt worden gehanteerd. De Commissie onderstreept ook het belang van een stabiel en voorspelbaar wetgevings kader ter bevordering van investeringen in de industrie, die een sleutelrol kunnen spelen bij de exploratie, de herstructurering van de bestaande activiteiten en de verspreiding van goede praktijken. Gezien de eis dat van bij het stadium van de planning aandacht wordt geschonken aan zowel de economische als de milieuaspecten, is de ontwikkeling van nieuwe winningen wellicht de meest doelmatige manier om de sector in deze landen te ontwikkelen. In dat verband kan industriële samenwerking een belangrijke rol spelen. De Commissie zal daartoe geschikte initiatieven van de EU-industrie blijven ondersteunen.

4. Follow-up-acties

In de mededeling zijn verschillende ingewikkelde problemen aangestipt die met het oog op een duurzame ontwikkeling van de industrie moeten worden opgelost via een evenwichtige aanpak waarbij zowel de economische als de sociale en milieuaspecten in het oog gehouden. Om deze kwesties aan te pakken moet de Gemeenschap een coherent beleid ontwikkelen.

De hoofdlijnen van dit beleid zijn reeds geschetst in deze mededeling, waarin een aantal mogelijke communautaire acties wordt omschreven met als essentieel onderdeel een betere dialoog met de betrokken partijen. Deze acties betreffen ook het veiligheidsbeheer en de preventie van industriële risico's, de beste beschikbare technieken voor de industrie en de specifieke eisen voor een deugdelijk beheer van uit de mijnbouw voortkomende afvalstoffen en tenslotte op milieu aansprakelijkheid. De Commissie zal in de nabije toekomst een mededeling, met inbegrip van een actieplan, over deze kwesties indienen als reactie op de ongevallen van Baia Mare en Aznalcollar.

In aanvulling daarop komt er een studie over van de industrie uitgaande vrijwillige initiatieven, teneinde na te gaan hoe dergelijke initiatieven kunnen bijdragen tot de verbetering van de milieuprestaties van de industrie.

Een verbetering van de dialoog is cruciaal voor het tot stand brengen van een meer duurzame winningsindustrie. De bestaande structuur voor een dergelijke dialoog, het Permanent Orgaan voor de veiligheid en de gezondheidsvoorwaarden in de steenkolenmijnen en overige winningsindustrieën, als opgericht bij besluit van de Raad [29], wordt gefinancierd en beheerd door de Europese Commissie en is samengesteld uit nationale vertegenwoordigers van regeringen, werkgevers en werkers. Momenteel werkt het aan intensievere contacten met de kandidaat-lidstaten. Het is de taak van het Permanent Orgaan om te zorgen voor een doeltreffende uitwisseling van informatie, de uitwerking van aanbevelingen en voorstellen voor de lidstaten en het geven van bijstand aan de Europese Commissie bij de voorbereiding van de relevante maatregelen ter verbetering van de werkomstandigheden in de sector.

[29] Besluit 74/326/EEG van de Raad van 27.6.1974.

Wat de informele regelingen betreft, hebben ambtenaren van de Commissie op gezette tijden via de Raw Materials Supply Group deskundigen uit de lidstaten en de industrie geraadpleegd over de belangrijkste problemen, met name in verband met het concurrentievermogen. Onlangs zijn de eerste stappen gezet om de overige belanghebbenden, zoals de NGO's en de vakbonden, bij de werkzaamheden van deze groep te betrekken.

Andere bestaande fora zijn onder meer het in punt 3.4 vermelde EUROTHEN en EuroGeoSurveys, een consortium van nationale instanties voor geologische metingen van de lidstaten samen met Noorwegen en IJsland.

Zoals reeds aangegeven hebben talrijke beleidslijnen en programma's van de Gemeenschap, met name in verband met het milieu, het ondernemingsbeleid, de werkgelegenheid en het onderzoek, direct dan wel indirect een invloed op de hier besproken industrieën. De aangegeven specifieke acties, meer bepaald met betrekking tot de verzameling en verspreiding van informatie en het opsporen van beste praktijken, zullen bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van duurzame ontwikkeling van de industrie. Om een afdoende vooruitgang te verwezenlijken is het echter noodzakelijk dat de industrie en/of de overige belanghebbenden zich oprecht ertoe verbinden om samen te werken op een objectieve en transparante wijze in het belang van een duurzame ontwikkeling van de industrie.

De bestaande afzonderlijke structuren op de verschillende gebieden tonen aan dat het noodzakelijk is een meer gestroomlijnd kader voor de dialoog op te richten, waarin alle betrokken partijen gezamenlijk op een geïntegreerde manier de verschillende aspecten van een duurzame ontwikkeling van de industrie kunnen onderzoeken. Om succes te kunnen boeken, moeten bij die dialoog de lidstaten, de verschillende partijen in de industrie, de NGO's en de overige belanghebbenden, alsmede de Commissie worden betrokken. De Commissie is bereid de oprichting te vergemakkelijken van een dergelijk kader voor de versterking en intensifiëring van die dialoog over alle prioritaire kwesties die de industrie aanbelangen. Zij nodigt de lidstaten, de verschillende partijen in de industrie, de NGO's en de overige belanghebbenden uit om voorstellen in te dienen over de doelstellingen, de samenstelling en de structuur van een dergelijk kader, met inbegrip van de vaststelling van de voorwaarden voor het behalen van concrete resultaten.