Besluit 2003/578 - Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

Inhoudsopgave

  1. Wettekst
  2. 32003D0578

1.

Wettekst

Avis juridique important

|

2.

32003D0578

2003/578/EG: Besluit van de Raad van 22 juli 2003 betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

Publicatieblad Nr. L 197 van 05/08/2003 blz. 0013 - 0021

Besluit van de Raad

van 22 juli 2003

betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten

(2003/578/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 128, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europees Parlement(2),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité(3),

Gezien het advies van het Comité van de Regio's(4),

Gezien het advies van het Comité voor de werkgelegenheid,

Overwegende hetgeen volgt:

  • (1) 
    Krachtens artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie heeft de Unie tot doel de economische en sociale vooruitgang en een hoog niveau van werkgelegenheid te bevorderen. Op grond van artikel 125 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap moeten de lidstaten en de Gemeenschap streven naar de ontwikkeling van een gecoördineerde strategie voor werkgelegenheid en in het bijzonder voor de bevordering van de scholing, de opleiding en het aanpassingsvermogen van de werknemers en arbeidsmarkten die soepel reageren op economische veranderingen.
  • (2) 
    Na de buitengewone Europese Raad over werkgelegenheid van 20 en 21 november 1997 in Luxemburg is bij de resolutie van de Raad van 15 december 1997 inzake de werkgelegenheidsrichtsnoeren voor 1998(5) een proces met een hoge zichtbaarheid, een sterke politieke inzet en een brede aanvaarding onder de betrokkenen op gang gebracht.
  • (3) 
    De Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft een nieuw strategisch doel voor de Europese Unie vastgesteld, namelijk de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Hiertoe heeft de Raad voor 2010 algemene werkgelegenheidsdoelstellingen en werkgelegenheidsdoelstellingen voor vrouwen vastgesteld, die op de Europese Raad van Stockholm van 23 en 24 maart 2001 werden aangevuld met tussentijdse doelstellingen voor januari 2005 alsmede, naar aanleiding van de demografische uitdaging, een nieuwe doelstelling voor 2010 inzake de arbeidsparticipatie van oudere vrouwen en mannen.
  • (4) 
    De Europese Raad van Nice van 7, 8 en 9 december 2000 heeft zijn goedkeuring gehecht aan de Europese sociale agenda, die stelt dat de terugkeer naar volledige werkgelegenheid een ambitieus beleid vergt op het stuk van verhoging van de arbeidsparticipatie, verkleining van de regionale verschillen, vermindering van de ongelijkheid en verbetering van de kwaliteit van de arbeid.
  • (5) 
    De Europese Raad van Barcelona van 15 en 16 maart 2002 heeft gevraagd om een versterking van de Europese werkgelegenheidsstrategie door een geconsolideerd, vereenvoudigd en beter beheerd proces met een tijdschema dat is afgestemd op de termijn van 2010 en waarin de streefcijfers en doelstellingen van de strategie van Lissabon zijn opgenomen. De Europese Raad van Barcelona verlangde ook een stroomlijning van de beleidscoördinatieprocessen met op elkaar afgestemde tijdschema's voor de aanneming van de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren.
  • (6) 
    De Europese Raad van Brussel van 20 en 21 maart 2003 heeft bevestigd dat de werkgelegenheidsstrategie de leidende rol speelt in de uitvoering van de werkgelegenheids- en arbeidsmarktdoelstellingen van de strategie van Lissabon en dat de werkgelegenheidsstrategie en de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, die de Gemeenschap een algemeen instrument voor de coördinatie van het economisch beleid verschaffen, in hun werking consistent moeten zijn. De Europese Raad sprak de wens uit dat de richtsnoeren beperkt in aantal en resultaatgericht zijn en dat zij de lidstaten in staat stellen een passende combinatie van maatregelen uit te werken, waarbij passende streefdoelen als uitgangspunt moeten dienen. Het jaar 2003 biedt een bijzondere kans om een aantal gestroomlijnde belangrijke beleidscoördinatie-instrumenten - globale richtsnoeren voor het economisch beleid, werkgelegenheidsrichtsnoeren en strategie voor de interne markt - aan te wenden en in een nieuw driejaarsperspectief te plaatsen.
  • (7) 
    De werkgelegenheidsstrategie is uitvoerig geëvalueerd, onder andere tijdens een in 2000 voltooide grondige tussentijdse evaluatie van de strategie en een belangrijke in 2002 voltooide evaluatie van de ervaringen die in de eerste vijf jaar zijn opgedaan. Deze evaluatie wees uit dat er behoefte is aan continuïteit in de strategie teneinde resterende structurele zwaktes en de nieuwe uitdagingen waarvoor een uitgebreide Europese Unie zich gesteld ziet, aan te pakken.
  • (8) 
    Wil de uitvoering van de agenda van Lissabon slagen, dan moet het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten op een evenwichtige manier de drie elkaar aanvullende en wederzijds ondersteunende doelstellingen bevorderen, namelijk volledige werkgelegenheid, kwaliteit en productiviteit van de arbeid en sociale samenhang en integratie. Voor de verwezenlijking van deze doelstellingen zijn verdere structurele hervormingen vereist rond tien onderling samenhangende hoofdprioriteiten en moet speciale aandacht worden besteed aan een coherent beheer van het proces. De beleidshervormingen vereisen integratie van de genderdimensie in de uitvoering van alle maatregelen.
  • (9) 
    Op 3 december 2001 heeft de Raad een reeks indicatoren vastgesteld om tien dimensies van het investeren in de kwaliteit van werk te meten, en gevraagd deze indicatoren te gebruiken bij het toezicht op de Europese richtsnoeren en aanbevelingen voor de werkgelegenheid.
  • (10) 
    Actief en preventief beleid moet doeltreffend zijn en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van volledige werkgelegenheid en sociale integratie door ervoor te zorgen dat werklozen en inactieven in staat zijn op de arbeidsmarkt te concurreren en daarin te integreren. Daarbij dienen zij de steun te krijgen van moderne arbeidsmarktinstrumenten.
  • (11) 
    De lidstaten zullen het scheppen van meer en betere banen aanmoedigen door het stimuleren van ondernemerschap en innovatie binnen een gunstig ondernemingsklimaat. De lidstaten zetten zich in voor de uitvoering van het Europees Handvest voor kleine ondernemingen en stimuleren een proces van benchmarking van het ondernemingenbeleid.
  • (12) 
    Het juiste evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid zal helpen het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te ondersteunen, de kwaliteit en productiviteit van de arbeid te vergroten en de aanpassing van het bedrijfsleven en de werknemers aan de economische veranderingen te vergemakkelijken. In dit verband hebben de Europese Raden van Barcelona en Brussel met name opgeroepen tot een herziening van de arbeidswetgeving, waarbij de rol van de sociale partners geëerbiedigd moet worden. De normen inzake gezondheid en veiligheid op het werk moeten worden opgetrokken overeenkomstig de nieuwe communautaire strategie voor 2002-2006. Er dient bijzondere aandacht te worden geschonken aan sectoren die uit arbeidsongevallenoogpunt risicosectoren zijn. De toegang van de werknemers tot opleiding is een essentieel onderdeel van het evenwicht tussen flexibiliteit en zekerheid en de participatie van alle werknemers moet worden ondersteund, rekening houdend met het rendement van investeringen voor de werknemers, de werkgevers en de samenleving als geheel. Zowel in de huidige als in de toekomstige lidstaten vormt de herstructurering van de economie een uitdaging voor de werkgelegenheid, en vergt zij een positief beleid van de zijde van alle betrokkenen, met inbegrip van de sociale partners.
  • (13) 
    De Europese Raad van Barcelona was ingenomen met het actieplan van de Commissie voor vaardigheden en mobiliteit en in de resolutie van de Raad van 3 juni 2002 inzake vaardigheden en mobiliteit wordt de Commissie, de lidstaten en de sociale partners verzocht de vereiste maatregelen te nemen. Een grotere beroeps- en geografische mobiliteit en een betere afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt zullen bijdragen tot meer werkgelegenheid en sociale samenhang; daarbij dient rekening te worden gehouden met de arbeidsaspecten van immigratie.
  • (14) 
    De tenuitvoerlegging van coherente en globale strategieën voor levenslang leren is van essentieel belang voor de verwezenlijking van volledige werkgelegenheid, betere kwaliteit en productiviteit van de arbeid en een hechtere sociale samenhang. De Europese Raad van Barcelona was ingenomen met de mededeling van de Commissie "Een Europese ruimte voor levenslang leren realiseren", waarin de belangrijkste bouwstenen van strategieën voor levenslang leren werden genoemd, namelijk partnerschap, inzicht in de leerbehoefte, adequate middelen, toegankelijkere leermogelijkheden, de ontwikkeling van een leercultuur en het streven naar hoge kwaliteit. Het huidige, door de Europese Raad van Lissabon in gang gezette proces betreffende toekomstige concrete doelstellingen voor onderwijsstelsels speelt een belangrijke rol bij de ontwikkeling van het menselijk kapitaal, en de synergieën met de werkgelegenheidsstrategie dienen ten volle te worden benut. Op 5 en 6 mei 2003 heeft de Raad een reeks benchmarks aangenomen voor de gemiddelde prestaties in onderwijs en opleiding in Europa, waarvan een aantal bijzonder relevant is binnen de context van het werkgelegenheidsbeleid. De Europese Raad van Lissabon heeft aangedrongen op een forse jaarlijkse stijging van de investeringen per hoofd van de bevolking in menselijke hulpbronnen. Dit vereist voldoende prikkels voor de werkgevers en individuen, en een overheveling van publieke middelen naar een efficiëntere investering in menselijke hulpbronnen binnen het hele scala van leeractiviteiten.
  • (15) 
    Voor het aangaan van de demografische uitdaging, de ondersteuning van de economische groei, de stimulering van volledige werkgelegenheid en de ondersteuning van de financiële houdbaarheid van de stelsels van sociale bescherming is een adequaat arbeidsaanbod nodig. Het gezamenlijk verslag van de Commissie en de Raad "Vergroting van de arbeidsparticipatie en bevordering van beroepsactiviteit op oudere leeftijd", op 7 maart 2002 door de Raad goedgekeurd, concludeert dat hiervoor allesomvattende nationale strategieën ontwikkeld moeten worden die gebaseerd zijn op een levenscyclusaanpak. Het beleid moet het arbeidspotentieel van alle categorieën van personen benutten. De Europese Raad van Barcelona is overeengekomen dat de Europese Unie ernaar moet streven de gemiddelde leeftijd waarop mensen daadwerkelijk stoppen met werken, in de periode tot 2010 geleidelijk op te trekken met circa vijf jaar. Deze leeftijd werd geraamd op 59,9 jaar in 2001.
  • (16) 
    De genderspecifieke verschillen op de arbeidsmarkt moeten geleidelijk worden weggewerkt, wil de Europese Unie volledige werkgelegenheid bereiken, de kwaliteit van de arbeid verhogen en sociale integratie en samenhang bevorderen. Dit vereist zowel integratie van de genderdimensie in het beleid als specifieke beleidsmaatregelen om voor vrouwen en mannen de voorwaarden te scheppen om op de arbeidsmarkt in te treden, herin te treden en te blijven. De Europese Raad van Barcelona heeft afgesproken dat de lidstaten voor 2010 voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder drie jaar. De onderliggende factoren van de verschillen in werkloosheid en beloning tussen mannen en vrouwen moeten worden aangepakt en bij de verkleining van die verschillen moeten concrete resultaten worden geboekt, zonder dat getornd mag worden aan het beginsel van loondifferentiatie volgens productiviteit en arbeidsmarktsituatie.
  • (17) 
    De daadwerkelijke integratie op de arbeidsmarkt van personen uit achterstandsgroepen zal resulteren in een betere sociale integratie, arbeidsparticipatie en financiële houdbaarheid van de stelsels van sociale bescherming. Het beleid zal discriminatie moeten aanpakken, een persoonlijke benadering van individuele behoeften moeten bieden en adequate arbeidskansen moeten creëren door de werkgevers stimulansen te bieden om personen uit deze achterstandsgroepen in dienst te nemen. Bij Besluit 2001/903/EG van de Raad(6) van 3 december 2001 is 2003 uitgeroepen tot het "Europees Jaar van personen met een handicap". De toegang tot de arbeidsmarkt vormt een belangrijke prioriteit voor de naar schatting ongeveer 37 miljoen mensen met een handicap in de Europese Unie, van wie er velen kunnen en willen werken.
  • (18) 
    Teneinde de vooruitzichten op volledige werkgelegenheid en sociale samenhang te verbeteren, moet het evenwicht tussen inkomen uit arbeid en inkomen bij werkloosheid of inactiviteit zodanig zijn dat mensen worden aangemoedigd op de arbeidsmarkt in te treden, terug te komen en er te blijven, en dat het scheppen van werkgelegenheid wordt bevorderd.
  • (19) 
    Onder zwartwerk worden verstaan "alle betaalde werkzaamheden die wat hun aard betreft wettig zijn maar niet aan de autoriteiten worden gemeld". Studies schatten de gemiddelde omvang van de informele economie op 7 à 16 % van het BBP van de Europese Unie. Zwartwerk moet worden omgezet in reguliere arbeid teneinde het algehele ondernemingsklimaat, de kwaliteit van de arbeid van de betrokkenen, de sociale samenhang en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën en stelsels van sociale bescherming te verbeteren. De verbetering van de statistische kennis van de omvang van zwartwerk in de lidstaten en in de Europese Unie dient te worden bevorderd.
  • (20) 
    De verschillen op het gebied van werkgelegenheid en werkloosheid tussen de regio's van de Europese Unie blijven groot en zij zullen na de uitbreiding toenemen. Hiervoor moet een oplossing worden gevonden door middel van een brede aanpak waarbij actoren op alle niveaus worden betrokken, teneinde de economische en sociale samenhang te vergroten; daarbij dient gebruik te worden gemaakt van de structuurfondsen.
  • (21) 
    De evaluatie van de eerste vijf jaar van de Europese werkgelegenheidsstrategie heeft uitgewezen dat een beter beheer essentieel is voor de doeltreffendheid van de strategie in de toekomst. Een geslaagd werkgelegenheidsbeleid vereist samenwerking op alle niveaus, de betrokkenheid van een aantal operationele diensten en adequate financiële middelen om de tenuitvoerlegging van de richtsnoeren te ondersteunen. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van werkgelegenheidsrichtsnoeren en voor evenwichtige resultaten op regionaal en plaatselijk niveau.
  • (22) 
    De daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de werkgelegenheidsrichtsnoeren vereist de actieve deelname van de sociale partners in alle stadia, van het ontwerp van het beleid tot de uitvoering ervan. Op de sociale top van 13 december 2001 verklaarden de sociale partners dat de coördinatie van het tripartiet overleg uitgebreid en verbeterd moet worden. Ook werd afgesproken dat er voor elke voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een tripartiete sociale top over groei en werkgelegenheid gehouden zal worden.
  • (23) 
    Behalve aan deze werkgelegenheidsrichtsnoeren moeten de lidstaten volledig uitvoering geven aan de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en ervoor zorgen dat de maatregelen volledig stroken met het doel de openbare financiën gezond te houden en de macro-economische stabiliteit in stand te houden,

BESLUIT:

Enig artikel

De in de bijlage opgenomen richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid ("Werkgelegenheidsrichtsnoeren") van de lidstaten worden aangenomen. De lidstaten houden hiermee rekening in hun werkgelegenheidsbeleid.

Gedaan te Brussel, 22 juli 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

  • G. 
    Alemanno
  • (1) 
    Voorstel van 8 april 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Advies uitgebracht op 3 juni 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (3) 
    Advies uitgebracht op 14 mei 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (4) 
    Advies uitgebracht op 3 juli 2003 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (5) 
    PB C 30 van 28.1.1998, blz. 1.
  • (6) 
    PB L 335 van 19.12.2001, blz. 15.

BIJLAGE

DE WERKGELEGENHEIDSRICHTSNOEREN

Een Europese strategie voor volledige werkgelegenheid en betere banen voor iedereen

De lidstaten streven er in hun werkgelegenheidsbeleid naar de doelstellingen en actieprioriteiten ten uitvoer te leggen en geleidelijk onderstaande streefdoelen te realiseren. Er zal speciale aandacht worden geschonken aan een goed beheer van het werkgelegenheidsbeleid.

Behalve deze werkgelegenheidsrichtsnoeren en de daarmee samenhangende aanbevelingen voor de werkgelegenheid, dienen de lidstaten volledig uitvoering te geven aan de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en ervoor te zorgen dat de twee instrumenten in hun werking consistent zijn.

Overeenkomstig de agenda van Lissabon moet het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten de volgende drie overkoepelende en onderling verbonden doelstellingen bevorderen: volledige werkgelegenheid, kwaliteit en productiviteit van de arbeid, en sociale samenhang en integratie.

Deze doelstellingen moeten op een evenwichtige manier worden nagestreefd, gezien het gelijke gewicht dat daaraan bij de verwezenlijking van de ambities van de Unie wordt toegekend. Zij moeten worden nagestreefd met de medewerking van alle betrokken actoren. De synergieën moeten volledig worden benut, uitgaande van de positieve wisselwerking tussen de drie doelstellingen. Gelijke kansen en gendergelijkheid zijn van vitaal belang om vooruitgang te boeken met betrekking tot de drie doelstellingen.

Een dergelijke aanpak zou tevens bijdragen aan de vermindering van de werkloosheid en inactiviteit.

Volledige werkgelegenheid

Door middel van een totaalbeleid dat maatregelen aan de vraag- en aanbodzijde omvat, streven de lidstaten ernaar volledige werkgelegenheid te bereiken en aldus de werkgelegenheidsgraad op te trekken tot de kwantitatieve doelen van Lissabon en Stockholm.

Dit beleid moet bijdragen tot de verwezenlijking van de volgende gemiddelden voor de Europese Unie:

  • een totale arbeidsparticipatie van 67 % in 2005 en 70 % in 2010;
  • een arbeidsparticipatie van vrouwen van 57 % in 2005 en 60 % in 2010;
  • een arbeidsparticipatie van oudere werknemers (55-64) van 50 % in 2010.

Alle nationale streefcijfers moeten consistent zijn met de op EU-niveau gewenste resultaten en moeten rekening houden met bijzondere nationale omstandigheden.

Verbetering van de kwaliteit en productiviteit van de arbeid

Een betere kwaliteit van de arbeid hangt nauw samen met de verschuiving naar een concurrerende kenniseconomie en dient te worden nagestreefd via een gecoördineerde inspanning van alle actoren en met name via de sociale dialoog. Kwaliteit is een meerdimensionaal begrip dat betrekking heeft op zowel de functiekenmerken als de arbeidsmarkt in ruimere zin. Het omvat de intrinsieke kwaliteit van de functie, vaardigheden, levenslang leren en loopbaanontwikkeling, gendergelijkheid, gezondheid en veiligheid op het werk, flexibiliteit en zekerheid, integratie en toegang tot de arbeidsmarkt, werkorganisatie en evenwicht tussen werk en privé-leven, sociale dialoog en werknemersparticipatie, diversiteit en non-discriminatie, en de algehele arbeidsprestatie.

Verhoging van de arbeidsparticipatie moet hand in hand gaan met een verhoging van de totale groei van de arbeidsproductiviteit. Kwaliteit van de arbeid kan de arbeidsproductiviteit helpen vergroten en de synergieën tussen die twee moeten ten volle worden benut. Dit vormt een specifieke uitdaging voor de sociale dialoog.

Versterking van de sociale samenhang en integratie

Werkgelegenheid is een essentieel element voor sociale integratie. In synergie met de open coördinatiemethode op het gebied van sociale integratie moet het werkgelegenheidsbeleid de arbeidsdeelname vergemakkelijken via bevordering van de toegang tot hoogwaardige arbeid voor alle vrouwen en mannen die in staat zijn te werken; discriminatie op de arbeidsmarkt moet worden bestreden en uitsluiting van mensen van het arbeidsleven moet worden voorkomen.

De economische en sociale samenhang moet worden bevorderd door een verkleining van de regionale werkgelegenheids- en werkloosheidsverschillen, de aanpak van werkgelegenheidsproblemen in achtergestelde gebieden van de Europese Unie en de ondersteuning van economische en sociale herstructureringen.

SPECIFIEKE RICHTSNOEREN

In hun streven de drie overkoepelende doelstellingen te verwezenlijken, dienen de lidstaten een beleid uit te voeren dat rekening houdt met de volgende specifieke richtsnoeren die de prioriteiten voor maatregelen aangeven. Daarbij volgen de lidstaten voor elk van de prioriteiten een op integratie van de genderdimensie gerichte aanpak.

  • 1. 
    ACTIEVE EN PREVENTIEVE MAATREGELEN VOOR WERKLOZEN EN INACTIEVEN

De lidstaten zullen actieve en preventieve maatregelen voor werklozen en inactieven ontwikkelen die erop gericht zijn de instroom in langdurige werkloosheid te voorkomen en de duurzame herintreding op de arbeidsmarkt van werklozen en inactieven te bevorderen. De lidstaten:

  • a) 
    zorgen ervoor dat van alle werkzoekenden, in een vroeg stadium van hun werkloosheid, de behoeften worden vastgesteld, en dat zij een beroep kunnen doen op diensten zoals advies en begeleiding, hulp bij het zoeken naar werk en op maat gesneden stappenplannen;
  • b) 
    bieden, op basis van de bovengenoemde vaststellingen, werkzoekenden toegang tot effectieve en efficiënte maatregelen om hun inzetbaarheid en integratiekansen te vergroten, waarbij speciale aandacht moet worden geschonken aan mensen met de grootste problemen op de arbeidsmarkt;

de lidstaten zorgen er met name voor dat:

  • aan alle werklozen een nieuwe start wordt geboden voordat zij zes maanden werkloos zijn, wanneer het gaat om jongeren, en voordat zij twaalf maanden werkloos zijn, wanneer het gaat om volwassenen, in de vorm van opleiding, omscholingscursussen, werkpraktijk, een baan of een andere inzetbaarheidsmaatregel, waar nodig vergezeld van permanente begeleiding bij het zoeken naar werk;
  • voor 2010 25 % van de langdurig werklozen deelnemen aan een actieve maatregel in de vorm van opleiding, omscholingscursussen, werkpraktijk of een andere inzetbaarheidsmaatregel, waarbij ernaar wordt gestreefd het gemiddelde van de drie best presterende lidstaten te halen;
  • c) 
    moderniseren en versterken instellingen voor de arbeidsmarkt, met name diensten voor arbeidsvoorziening;
  • d) 
    moeten de effectiviteit en efficiëntie van de arbeidsmarktprogramma's regelmatig evalueren en dienovereenkomstig bijstellen.
  • 2. 
    HET SCHEPPEN VAN WERKGELEGENHEID EN ONDERNEMERSCHAP

De lidstaten moedigen het creëren van meer en betere banen aan door het ondernemerschap, innovatie en de investeringscapaciteit te stimuleren in een gunstig ondernemingsklimaat voor alle ondernemingen. Speciale aandacht dient te worden besteed aan het werkgelegenheidspotentieel van nieuwe ondernemingen, de dienstensector en onderzoek en ontwikkeling. Gebaseerd op het benchmarkingproces van het ondernemingenbeleid en op de uitvoering van het Europees Handvest voor kleine bedrijven, dienen de beleidsinitiatieven zich te richten op de:

  • vereenvoudiging en beperking van de administratieve lasten en regelgeving voor het opzetten van een bedrijf en voor de kleine en middelgrote ondernemingen, alsook voor de aanwerving van personeel; vergemakkelijking van de toegang tot kapitaal voor beginnende ondernemingen, nieuwe en bestaande kleine en middelgrote ondernemingen, en ondernemingen met grote groeimogelijkheden (zie ook richtsnoer 11 van de GREB's);
  • bevordering van onderwijs en opleiding in ondernemers- en managementvaardigheden en steunverlening, ook via training, om het ondernemerschap binnen ieders bereik te brengen.
  • 3. 
    AANPAK VAN VERANDERINGEN EN BEVORDERING VAN HET AANPASSINGSVERMOGEN EN DE MOBILITEIT OP DE ARBEIDSMARKT

De lidstaten bevorderen het aanpassingsvermogen van de werknemers en ondernemingen aan veranderingen, waarbij voor de nodige flexibiliteit en zekerheid gezorgd moet worden en waarbij de sleutelrol van de sociale partners op dit gebied moet worden benadrukt.

Zij evalueren en hervormen, waar nodig, al te restrictieve onderdelen in hun arbeidswetgeving die negatief uitwerken op de dynamiek van de arbeidsmarkt en de werkgelegenheid van groepen die moeilijk toegang hebben tot de arbeidsmarkt, zij breiden de sociale dialoog uit, bevorderen de sociale verantwoordelijkheid van bedrijven en nemen passende maatregelen ter bevordering van:

  • de diversiteit van contractuele en arbeidsregelingen, ook inzake de arbeidstijd, die de loopbaanontwikkeling en een beter evenwicht tussen werk en privé-leven en tussen flexibiliteit en zekerheid bevorderen;
  • de toegang voor werknemers, met name laaggeschoolde werknemers, tot opleiding;
  • betere arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de gezondheid en veiligheid; het beleid moet met name gericht zijn op: een aanzienlijke verlaging van de incidentie van arbeidsongevallen en beroepsziekten;
  • de ontwikkeling en verspreiding van innovatieve en duurzame vormen van werkorganisatie, die de productiviteit en de kwaliteit op het werk ondersteunen;
  • het anticiperen op en het positieve management van economische veranderingen en herstructureringen.

De lidstaten pakken tekorten en knelpunten op de arbeidsmarkt aan met een reeks maatregelen zoals het bevorderen van de beroepsmobiliteit en het uit de weg ruimen van belemmeringen voor de geografische mobiliteit, met name door het actieplan voor vaardigheden en mobiliteit uit te voeren, door te zorgen voor een betere erkenning en transparantie van kwalificaties en vaardigheden, en een betere overdraagbaarheid van socialezekerheids- en pensioenrechten, door passende prikkels in de belasting- en uitkeringsstelsels in te bouwen en door rekening te houden met de arbeidsmarktaspecten van de immigratie.

De transparantie van werkgelegenheids- en opleidingsmogelijkheden op nationaal en Europees niveau moet worden bevorderd teneinde een doeltreffende afstemming van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te ondersteunen. Met name moeten werkzoekenden in de hele Europese Unie voor 2005 in staat zijn alle via de diensten voor de arbeidsvoorziening van de lidstaten bekendgemaakte vacatures te raadplegen.

  • 4. 
    DE ONTWIKKELING VAN HET MENSELIJK KAPITAAL EN LEVENSLANG LEREN BEVORDEREN

De lidstaten leggen strategieën voor levenslang leren ten uitvoer, onder andere door verbetering van de kwaliteit en doeltreffendheid van de onderwijs- en opleidingsstelsels, teneinde alle individuen toe te rusten met de vaardigheden die voor een moderne beroepsbevolking in een kennismaatschappij vereist zijn, hun loopbaanontwikkeling mogelijk te maken en de kwalificatiekloven en knelpunten op de arbeidsmarkt te verkleinen.

Conform de nationale prioriteiten, moet het beleid vóór 2010 met name tot de volgende resultaten leiden:

  • ten minste 85 % van de 22-jarigen moet een hogere middelbare opleiding hebben afgerond;
  • het gemiddelde participatieniveau met betrekking tot levenslang leren in de Europese Unie moet ten minste 12,5 % van de volwassen beroepsbevolking bedragen (25- tot 64-jarigen).

Het beleid zal met name gericht zijn op een verhoging van de investeringen in menselijke hulpbronnen. In dit verband is het belangrijk dat er een aanzienlijke stijging komt van de bedrijfsinvesteringen in de opleiding van volwassenen, teneinde de productiviteit, het concurrentievermogen en het actief ouder worden te bevorderen. Efficiënte investeringen in menselijk kapitaal door de werkgevers en werknemers moeten worden vergemakkelijkt.

  • 5. 
    VERGROTING VAN HET ARBEIDSAANBOD EN BEVORDERING VAN ACTIEF OUDER WORDEN

De lidstaten bevorderen dat er voldoende arbeid en arbeidsmogelijkheden beschikbaar zijn ter ondersteuning van de economische groei en de werkgelegenheid, waarbij rekening wordt gehouden met de arbeidsmobiliteit, zoals aangegeven in specifieke richtsnoer nr. 3. Zij:

  • vergroten de arbeidsmarktparticipatie door de mogelijkheden van alle bevolkingsgroepen te benutten door middel van een totaalaanpak, met name met betrekking tot de beschikbaarheid en aantrekkelijkheid van werk, het lonend maken van werk, vergroting van de vaardigheden en adequate ondersteunende maatregelen;
  • bevorderen het actief ouder worden, met name door arbeidsomstandigheden te bevorderen die mensen ertoe bewegen te blijven doorwerken - zoals de toegang tot bij- en nascholing, waarbij het bijzondere belang van gezondheid en veiligheid op het werk wordt erkend, en flexibele vormen van werkorganisatie - en prikkels voor vroegtijdige uittreding uit de arbeidsmarkt uit de weg te ruimen, met name door vut-regelingen te hervormen en ervoor te zorgen dat het lonend is om op de arbeidsmarkt actief te blijven; en door de werkgevers aan te moedigen oudere werknemers in dienst te nemen.

Het beleid moet vóór 2010 met name leiden tot een stijging met vijf jaar, op EU-niveau, van de gemiddelde leeftijd waarop daadwerkelijk met werken worden gestopt (geraamd op 59,9 jaar in 2001). In dit verband moeten de sociale partners een belangrijke rol spelen. Alle nationale streefcijfers moeten consistent zijn met de op EU-niveau gewenste resultaten en moeten rekening houden met bijzondere nationale omstandigheden;

  • en zij houden, in voorkomend geval, ten volle rekening met de door de immigratie geboden aanvullende arbeidskrachten.
  • 6. 
    GENDERGELIJKHEID

De lidstaten moeten vóór 2010 via een geïntegreerde aanpak de gendermainstreaming en specifieke beleidsmaatregelen combineren, de deelname van de vrouwen aan de arbeidsmarkt bevorderen en de genderkloven in de arbeidsparticipatie, werkloosheid en beloning aanzienlijk verkleinen. De rol van de sociale partners is in dit verband cruciaal. Het beleid moet vóór 2010 met name de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen in elke lidstaat aanzienlijk verkleinen, met het oog op de eliminatie ervan, zulks door middel van een meervoudige aanpak van de onderliggende factoren van de beloningsverschillen tussen mannen en vrouwen, waaronder horizontale segregatie, onderwijs en opleiding, functieclassificatie en beloningssystemen, bewustmaking en transparantie.

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de combinatie van werk en gezin, met name door de terbeschikkingstelling van opvangfaciliteiten voor kinderen en andere zorgafhankelijken, het aanmoedigen van gedeelde verantwoordelijkheid voor het gezin en voor de beroepsactiviteiten; en door de terugkeer naar het werk na een verlofperiode te vergemakkelijken. De lidstaten moeten hindernissen voor de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt uit de weg ruimen en ernaar streven, rekening houdend met de vraag naar kinderopvangfaciliteiten en met inachtneming van hun nationale regelingen terzake, vóór 2010 te voorzien in kinderopvang voor ten minste 90 % van de kinderen tussen drie jaar en de leerplichtige leeftijd en voor ten minste 33 % van de kinderen onder drie jaar.

  • 7. 
    BEVORDERING VAN DE INTEGRATIE EN BESTRIJDING VAN DE DISCRIMINATIE VAN MENSEN MET EEN ACHTERSTANDSPOSITIE OP DE ARBEIDSMARKT

De lidstaten bevorderen de integratie van personen met bijzondere problemen op de arbeidsmarkt, zoals voortijdige schoolverlaters, laaggeschoolde werknemers, gehandicapten, immigranten en etnische minderheden, door hun inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidskansen te vergroten en alle vormen van discriminatie te voorkomen.

Het beleid moet vóór 2010 met name tot de volgende resultaten leiden:

  • een gemiddeld EU-percentage van niet meer dan 10 % vroegtijdige schoolverlaters:
  • een significante verlaging in elke lidstaat van de verschillen in werkloosheid voor mensen in een achterstandspositie, volgens de nationale streefcijfers en definities;
  • een significante verlaging in elke lidstaat van de verschillen in werkloosheid tussen niet-EU- en EU-onderdanen, volgens de nationale streefcijfers.
  • 8. 
    WERK LONEND MAKEN DOOR PRIKKELS OM WERKEN AANTREKKELIJKER TE MAKEN

De lidstaten herzien de financiële prikkels teneinde werken aantrekkelijker te maken en mannen en vrouwen aan te moedigen werk te zoeken en te aanvaarden en aan het werk te blijven. In dit verband moeten de lidstaten een passend beleid ontwikkelen, teneinde het aantal werkende armen te verminderen. Zij evalueren en hervormen, in voorkomend geval, de belasting- en uitkeringsstelsels en de wisselwerking daartussen, teneinde werkloosheids-, armoede- en inactiviteitsvallen uit de weg te ruimen en de arbeidsdeelname van vrouwen, laaggeschoolden, oudere werknemers, personen met een handicap en degenen die het verst van de arbeidsmarkt afstaan, te stimuleren.

Onder gelijktijdige instandhouding van een adequaat niveau van sociale bescherming, moeten zij met name de vervangingsratio's en de duur van de uitkeringen herzien; zorgen voor een effectief beheer van de uitkeringen, met name in relatie tot het daadwerkelijk zoeken van werk, waaronder de toegang tot activeringsmaatregelen ter ondersteuning van de inzetbaarheid, rekening houdend met individuele situaties; waar nodig, de verstrekking van uitkeringen voor werkenden overwegen; en ijveren om inactiviteitsvallen uit de weg te ruimen.

Het beleid moet vóór 2010 met name leiden tot een significante verlaging van de hoge marginale belastingtarieven en, waar nodig, van de belastingdruk op laagbetaalde werknemers, afhankelijk van de nationale omstandigheden.

  • 9. 
    OMZETTEN VAN ZWARTWERK IN REGULIERE ARBEID

Om zwartwerk uit te bannen, moeten de lidstaten brede acties en maatregelen ontwikkelen en uitvoeren, bestaande uit een combinatie van vereenvoudiging van het ondernemingsklimaat, afschaffing van belemmeringen en verschaffing van de nodige prikkels in de belasting- en uitkeringsstelsels, een betere wetshandhaving en de toepassing van sancties. Zij moeten de nodige inspanningen op nationaal en EU-niveau leveren om de omvang van het probleem en de op nationaal niveau bereikte vooruitgang te meten.

  • 10. 
    REGIONALE WERKGELEGENHEIDSVERSCHILLEN AANPAKKEN

De lidstaten moeten een brede aanpak hanteren teneinde regionale werkgelegenheids- en werkloosheidsverschillen te verkleinen. De mogelijkheden voor het creëren van banen op lokaal niveau, waaronder in de sociale economie, moeten worden ondersteund en samenwerkingsverbanden tussen alle betrokken actoren moeten worden aangemoedigd. De lidstaten:

  • bevorderen gunstige voorwaarden voor activiteiten in de particuliere sector en investeringen in regio's met een achterstand;
  • zorgen ervoor dat de overheidssteun in regio's met een achterstand zich richt op investeringen in menselijk en kenniskapitaal, alsook op passende infrastructuur (zie ook de richtsnoeren 18 en 19 van de GREB's).

De mogelijkheden van de cohesie- en structuurfondsen, alsook van de Europese Investeringsbank, moeten ten volle worden benut.

GOED BEHEER EN SAMENWERKING BIJ DE UITVOERING VAN DE WERKGELEGENHEIDSRICHTSNOEREN

De lidstaten dragen zorg voor de daadwerkelijke uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren, ook op regionaal en plaatselijk niveau.

Betrokkenheid van parlementaire organen, de sociale partners en andere betrokken actoren

Goed beheer en samenwerking zijn belangrijk voor de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie, waarbij nationale tradities en praktijken volledig in acht moeten worden genomen. Het Europees Parlement zal daarbij een belangrijke rol spelen. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie ligt bij de lidstaten. In overeenstemming met de nationale tradities moeten de betrokken parlementaire organen, alsook de betrokken actoren op het gebied van de werkgelegenheid op nationaal en regionaal en plaatselijk niveau, belangrijke bijdragen leveren.

De sociale partners op nationaal niveau moeten, in overeenstemming met hun nationale tradities en gebruiken, worden verzocht te zorgen voor de daadwerkelijke uitvoering van de richtsnoeren en verslag te doen van hun belangrijkste bijdragen op alle terreinen waarop zij actief zijn, met name met betrekking tot het management van veranderingen en aanpassingsvermogen, de synergie tussen flexibiliteit en zekerheid, de ontwikkeling van menselijk kapitaal, gendergelijkheid, het lonend maken van werk, het actief ouder worden en de gezondheid en veiligheid op het werk.

De Europese sociale partners op centraal en sectoraal niveau wordt verzocht bij te dragen tot de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren en de inspanningen van de nationale sociale partners op alle niveaus, dat wil zeggen op centraal, sectoraal en plaatselijk niveau, te steunen. Zoals zij in hun gezamenlijk werkprogramma hebben aangekondigd, zullen de Europese sociale partners op centraal niveau jaarlijks verslag uitbrengen over hun bijdrage aan de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren. De Europese sociale partners op sectoraal niveau wordt verzocht verslag uit te brengen over hun respectieve acties.

Voorts moeten de uitvoerende diensten het werkgelegenheidsbeleid op effectieve en efficiënte wijze gestalte geven.

Adequate toewijzing van financiële middelen

De lidstaten zorgen voor transparantie en kosteneffectiviteit bij de toewijzing van financiële middelen voor de uitvoering van de werkgelegenheidsrichtsnoeren, waarbij tegelijkertijd wordt voldaan aan de noodzaak van gezonde overheidsfinanciën in overeenstemming met de globale richtsnoeren voor het economisch beleid.

Zij dienen ten volle gebruik te maken van de potentiële bijdrage van de communautaire Europese structuurfondsen, met name het Europees Sociaal Fonds, ter ondersteuning van de uitvoering van het beleid en ter versterking van de institutionele capaciteit op het gebied van de werkgelegenheid.

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.