Verordening 2020/1579 - Vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

1.

Wettekst

30.10.2020   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 362/3

 

VERORDENING (EU) 2020/1579 VAN DE RAAD

van 29 oktober 2020

tot vaststelling, voor 2021, van de vangstmogelijkheden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee en tot wijziging van Verordening (EU) 2020/123 wat betreft bepaalde vangstmogelijkheden in andere wateren

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 3,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Krachtens Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad (1) moet bij de vaststelling van instandhoudingsmaatregelen rekening worden gehouden met de beschikbare wetenschappelijke, technische en economische adviezen, met inbegrip van, waar relevant, verslagen van het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij en van andere adviesinstanties, alsook met de adviezen van de adviesraden die voor de betrokken geografische gebieden of bevoegdheidsgebieden zijn opgericht, en de gezamenlijke aanbevelingen van de lidstaten.

 

(2)

Het is aan de Raad om de maatregelen vast te stellen voor de vaststelling en de verdeling van de vangstmogelijkheden, inclusief, voor zover nodig, bepaalde functioneel daarmee verbonden voorwaarden. De vangstmogelijkheden moeten zo over de lidstaten worden verdeeld dat een relatieve stabiliteit van de visserijactiviteiten van elke lidstaat voor elk visbestand of elke visserij wordt gewaarborgd, mede met inachtneming van de in Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (“GVB”).

 

(3)

Verordening (EU) nr. 1380/2013 is bepaald dat het GVB onder meer tot doel heeft het exploitatieniveau dat de maximale duurzame opbrengst (MDO) oplevert, indien mogelijk in 2015 en, geleidelijk toenemend, voor alle bestanden uiterlijk in 2020 te verwezenlijken.

 

(4)

De totaal toegestane vangsten (TAC’s) moeten derhalve, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1380/2013, worden vastgesteld op basis van de beschikbare wetenschappelijke adviezen, rekening houdend met de biologische en sociaal-economische aspecten, waarbij wordt gezorgd voor een eerlijke behandeling van de visserijsectoren, en met inachtneming van de standpunten die tijdens de raadpleging van de belanghebbende partijen naar voren zijn gebracht.

 

(5)

Bij Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad (2) is een meerjarenplan vastgesteld voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en voor de visserijen die die bestanden exploiteren (hierna “het plan” genoemd). Het plan beoogt ervoor te zorgen dat de levende biologische rijkdommen van de zee zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten worden hersteld en gehandhaafd op een niveau dat hoger is dan datgene wat de MDO kan opleveren. Daartoe moeten de streefdoelen voor de visserijsterfte, uitgedrukt in bandbreedtes, voor de betrokken bestanden zo snel mogelijk en, geleidelijk oplopend, uiterlijk in 2020 worden gerealiseerd. De vangstbeperkingen voor 2021 voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee behoren te worden vastgesteld overeenkomstig de doelstellingen van het plan.

 

(6)

Volgens de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) bedroeg de biomassa van haring in het westelijke deel van de Oostzee in de ICES-deelsectoren 20-24 slechts 48 % van de grensreferentiewaarde voor paaibiomassa (Blim), waaronder er sprake kan zijn van een verminderde reproductiecapaciteit. Het door de ICES op 29 mei 2020 in zijn jaarlijkse advies over het bestand uitgebrachte wetenschappelijke advies was derhalve een nulvangst voor haring in het westelijke deel van de Oostzee. Uit hoofde van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten daarom alle passende herstelmaatregelen worden vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. Volgens die bepaling moeten voorts aanvullende herstelmaatregelen worden genomen. Daartoe moet rekening worden gehouden met de termijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB in het algemeen en van het plan in het bijzonder, in het licht van het verwachte effect van de vastgestelde herstelmaatregelen, terwijl tegelijk wordt vastgehouden aan de doelstellingen om economische, sociale en werkgelegenheidsvoordelen te bewerkstelligen, zoals bepaald in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013. Bijgevolg is het passend dat de vangstmogelijkheden voor haring in het westelijke deel van de Oostzee overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EU) 2016/1139 worden vastgesteld onder de bandbreedtes voor visserijsterfte, om rekening te houden met de afname van de biomassa van dat bestand in de ICES-deelsectoren 20-24.

 

(7)

Wat het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES zijn voorzorgsadvies vanaf 2019 kunnen baseren op een meer gegevensrijke beoordeling dan daarvoor mogelijk was. De ICES raamt dat de biomassa van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee in 2019 onder de Blim lag en sinds dan verder is gedaald. De ICES herhaalde daarom zijn advies voor nulvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee in 2021. De ICES was echter niet in staat om de waarden van de bandbreedtes voor visserijsterfte vast te stellen. Zoals vorig jaar zou, als de vangstmogelijkheden voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zouden worden vastgesteld op het in het wetenschappelijke advies aanbevolen niveau, de verplichting tot aanlanding van alle vangsten uit gemengde visserijen waarin kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee wordt bijgevangen, leiden tot het fenomeen van de “knelsoorten”. Om het juiste evenwicht te vinden tussen enerzijds het voortzetten van visserijen omdat een verbod op het vangen van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee mogelijk ernstige sociaal-economische gevolgen zou hebben, en anderzijds de noodzaak om een goede biologische toestand van het bestand te bereiken, en rekening houdend met de moeilijkheid om tegelijk alle bestanden in een gemengde visserij op het niveau van de MDO te bevissen, is het passend om voor bijvangsten van kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee een specifieke TAC vast te stellen. De vangstmogelijkheden moeten worden vastgesteld overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139.

 

(8)

In mei 2020 verstrekte de ICES een geactualiseerd advies over de niveaus van bijvangsten van kabeljauw in andere visserijen. Het is passend de vangstmogelijkheden overeenkomstig dat advies vast te stellen, met een vrijstelling voor visserijactiviteiten die uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek worden verricht, en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad (3). Op grond van artikel 5, lid 2, van Verordening (EU) 2016/1139 moeten voorts aanvullende herstelmaatregelen worden vastgesteld om te waarborgen dat het betrokken bestand snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. Wetenschappelijk advies wijst erop dat met name sluitingen van paaigebieden voor een bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door de TAC alleen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld een verhoogde populatietoename door ongestoord paaien. Daarom is het passend de bestaande zomersluiting van paaigebieden te handhaven. Voorts blijkt uit het wetenschappelijke advies dat het relatieve belang van de recreatievisserij op kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee afhangt van het TAC-niveau. Gezien de sterk verlaagde TAC worden de in de recreatievisserij gevangen hoeveelheden als substantieel beschouwd en daarom moet het verbod op de recreatievisserij op kabeljauw in de ICES-deelsectoren 25 en 26, waar de kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee het talrijkst is, worden gehandhaafd.

 

(9)

Wat het kabeljauwbestand in het westelijke deel van de Oostzee betreft, heeft de ICES de geraamde biomassa naar beneden bijgesteld en schat hij dat de biomassa van dat bestand zich niet heeft hersteld tot boven het referentiepunt voor de paaibiomassa van dat bestand, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen (Btrigger). Het is derhalve passend de voor 2020 ingevoerde begeleidende maatregelen te handhaven en de vangstmogelijkheden vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139, rekening houdend met de door de ICES aanbevolen niveaus van bijvangsten van kabeljauw in andere visserijen in ICES-deelsector 24, teneinde coherent te zijn met de aanpak die wordt gevolgd in het beheersgebied voor kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee. Voorts blijkt uit het wetenschappelijke advies dat de kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee en de kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee in ICES-deelsector 24 gemengd voorkomen. Om het kabeljauwbestand uit het oostelijke deel van de Oostzee te beschermen en te zorgen voor een gelijk speelveld met het beheersgebied voor kabeljauw uit het oostelijke deel van de Oostzee, moet het gebruik van de TAC in ICES-deelsector 24 beperkt blijven tot bijvangsten van kabeljauw, met een uitzondering voor visserijactiviteiten die uitsluitend voor wetenschappelijk onderzoek en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241 worden verricht, en voor kleinschalige kustvissers met passief vistuig in gebieden tot zes zeemijl vanaf de kust met een waterdiepte van minder dan 20 meter, aangezien in die ondiepe kustgebieden vooral kabeljauw uit het westelijke deel van de Oostzee voorkomt. Bovendien moet de sluitingsperiode in ICES-deelsector 24 worden afgestemd op de sluitingsperiode in de deelsectoren 25-26 om een gelijkwaardige bescherming te waarborgen dat strookt met het advies van de ICES.

 

(10)

Dienovereenkomstig moet, om te zorgen voor een gelijk speelveld met de ICES-deelsectoren 25-26, de recreatievisserij op kabeljauw in ICES-deelsector 24 verboden blijven buiten zes zeemijl vanaf de kust. Bovendien moet, aangezien uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatievisserij de totale visserijsterfte van dat bestand significant in de hand werkt en rekening houdend met de toestand van dat bestand en de verlaging van de TAC, de dagelijkse meeneemlimiet per visser worden gehandhaafd. Dit doet geen afbreuk aan het beginsel van relatieve stabiliteit, dat van toepassing is op commerciële visserijactiviteiten. Tot slot moet, gezien de broze status van het bestand en het feit dat uit het wetenschappelijke advies blijkt dat met name sluitingen van paaigebieden voor een bestand extra voordelen kunnen opleveren die niet door de TAC alleen kunnen worden bereikt, bijvoorbeeld een verhoogde populatietoename door ongestoord paaien, de wintersluiting van paaigebieden worden gehandhaafd, met een vrijstelling voor bepaalde kleinschalige kustvissers en voor visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht en met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

 

(11)

De ICES raamt dat de biomassa van haring uit het centrale deel van de Oostzee is gedaald tot onder het referentiepunt voor de paaibiomassa van dat bestand, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen (Btrigger). Bijgevolg is het passend de vangstmogelijkheden vast te stellen overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1139.

 

(12)

Volgens het advies van de ICES wordt kabeljauw gevangen als bijvangst bij de visserij op schol. Voorts wordt sprot gevangen in een gemengde visserij met haring en is sprot een prooisoort voor kabeljauw. Het is passend om met deze overwegingen betreffende wisselwerkingen tussen soorten rekening te houden bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden voor schol en sprot.

 

(13)

Om de volledige benutting van de vangstmogelijkheden voor de kustvisserij te waarborgen, werd in 2019 voor zalm een beperkte flexibiliteit van de ICES-deelsectoren 22-31 naar ICES-deelsector 32 ingevoerd. Gezien de wijzigingen van de vangstmogelijkheden voor deze twee bestanden moet deze flexibiliteit worden vergroot.

 

(14)

De invoering van een verbod op de visserij op zeeforel buiten vier zeemijl en van een beperking van de bijvangst van zeeforel tot 3 % van de gecombineerde vangst van zeeforel en zalm heeft in belangrijke mate bijgedragen tot een aanzienlijke vermindering van de voorheen vaak voorkomende verkeerde aangiften van vangsten in de zalmvisserij, met name als vangsten van zeeforel. Het is derhalve passend die bepaling te handhaven om het aantal verkeerde aangiften zo veel mogelijk te doen dalen.

 

(15)

De bij deze verordening vastgestelde vangstmogelijkheden moeten worden gebruikt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1224/2009 (4) van de Raad, en met name de artikelen 33 en 34 betreffende de registratie van de vangsten en de visserijinspanning, respectievelijk de toezending van gegevens over de uitputting van de vangstmogelijkheden aan de Commissie. Daarom moeten in deze verordening de codes worden gespecificeerd die de lidstaten moeten gebruiken wanneer zij gegevens aan de Commissie toezenden betreffende de aangelande hoeveelheden van bestanden die onder deze verordening vallen.

 

(16)

Bij Verordening (EG) nr. 847/96 (5) van de Raad zijn aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s ingevoerd, waaronder de flexibiliteitsbepalingen van de artikelen 3 en 4 voor voorzorgs- en analytische TAC’s. Krachtens artikel 2 van die verordening moet de Raad bij de vaststelling van de TAC’s bepalen voor welke bestanden de artikelen 3 en 4 niet van toepassing zijn, met name op basis van de biologische situatie van de bestanden. Meer recent is bij artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 het jaarflexibiliteitsmechanisme ingevoerd voor alle bestanden die onder de aanlandingsverplichting vallen. Om te voorkomen dat excessieve flexibiliteit het beginsel van een rationele en verantwoorde exploitatie van de levende biologische rijkdommen van de zee zou ondergraven, een belemmering zou vormen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het GVB en tot een verslechtering van de biologische toestand van de bestanden zou leiden, moet worden vastgesteld dat de artikelen 3 en 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 alleen op analytische TAC’s van toepassing zijn wanneer geen gebruik wordt gemaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

 

(17)

Aangezien de biomassa van het kabeljauwbestand in het oostelijke deel van de Oostzee onder de Blim ligt en in 2021 alleen bijvangsten en wetenschappelijke visserijen zijn toegestaan, hebben de lidstaten zich er bovendien toe verbonden om artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voor overdrachten van 2020 naar 2021 niet op dit bestand toe te passen, zodat de vangsten in 2021 niet groter zullen zijn dan de vastgestelde TAC voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee.

 

(18)

Het visseizoen voor kever in ICES-sector 3a en in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 loopt van 1 november tot en met 31 oktober. Op basis van nieuw wetenschappelijk advies moet er in deze gebieden een voorlopige TAC voor kever worden vastgesteld. Het Verenigd Koninkrijk beschikt niet over een quotum voor kever. Een deel van het quotum wordt echter gevangen in de wateren van het Verenigd Koninkrijk. Het Verenigd Koninkrijk is geraadpleegd overeenkomstig artikel 130, lid 1, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (6). Een voorlopige TAC voor de vangstmogelijkheden voor de periode van 1 november 2020 tot en met 31 december 2020 moet daarom worden vastgesteld. Door die TAC zal het visseizoen kunnen beginnen. Over de vangstmogelijkheden voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 oktober 2021 zal met het Verenigd Koninkrijk worden overlegd. Hoewel het Verenigd Koninkrijk geen quota-aandeel heeft in dit bestand, wordt dit met het Verenigd Koninkrijk gedeeld. Derhalve moet er dus overleg worden gepleegd betreffende het gezamenlijk beheer van het bestand na het verstrijken van de overgangsperiode op 31 december 2020. De verordening inzake vangstmogelijkheden voor kever in ICES-sector 3a en in de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 moet later worden gewijzigd om rekening te houden met het resultaat van dat overleg, voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 oktober 2021, om zo het volledige visseizoen van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021 te bestrijken.

 

(19)

Om een onderbreking van de visserijactiviteiten te voorkomen en het inkomen van de vissers van de Unie veilig te stellen, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf 1 januari 2021. Op kever in ICES-sector 3a en de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 moet deze verordening echter van toepassing zijn van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021. Gezien de urgentie moet deze verordening onmiddellijk na de bekendmaking ervan in werking treden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden voor bepaalde visbestanden en groepen visbestanden in de Oostzee de vangstmogelijkheden voor 2021 vastgesteld en worden sommige bij Verordening (EU) 2020/123 vastgestelde vangstmogelijkheden in andere wateren gewijzigd (7).

Artikel 2

Toepassingsgebied

  • 1. 
    Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen van de Unie die actief zijn in de Oostzee.
  • 2. 
    Deze verordening is tevens van toepassing op de recreatievisserij indien in de toepasselijke bepalingen uitdrukkelijk naar deze visserij wordt verwezen.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de definities van artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

Daarnaast gelden de volgende definities:

 

1)

“deelsector”: een ICES-deelsector van de Oostzee als gedefinieerd in bijlage III bij Verordening (EG) nr. 218/2009 van de Raad (8);

 

2)

“totaal toegestane vangst” (TAC): de hoeveelheid van elk bestand die in een jaar mag worden gevangen;

 

3)

“quotum”: een gedeelte van de TAC dat is toegewezen aan de Unie, aan een lidstaat of aan een derde land;

 

4)

“recreatievisserij”: niet-commerciële visserijactiviteiten waarmee biologische rijkdommen van de zee worden geëxploiteerd voor recreatieve, toeristische of sportieve doeleinden.

HOOFDSTUK II

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 4

TAC’s en toewijzingen

De TAC’s, de quota en, in voorkomend geval, de functioneel daarmee verbonden voorwaarden worden vastgesteld in de bijlage.

Artikel 5

Bijzondere bepalingen inzake de toewijzing van vangstmogelijkheden

De vangstmogelijkheden worden overeenkomstig deze verordening aan de lidstaten toegewezen, onverminderd:

 

a)

uitwisselingen van vangstmogelijkheden op grond van artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

b)

kortingen en nieuwe toewijzingen op grond van artikel 37 van Verordening (EG) nr. 1224/2009;

 

c)

extra aanlandingen die worden toegestaan op grond van artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 of artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

d)

hoeveelheden die worden ingehouden overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 of overgedragen op grond van artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

 

e)

verlagingen op grond van de artikelen 105 en 107 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

Artikel 6

Voorwaarden voor het aanlanden van vangsten en bijvangsten

De bestanden van niet-doelsoorten die zich binnen biologisch veilige grenzen bevinden, als bedoeld in artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en in aanmerking komen voor de afwijking van de verplichting om vangsten in mindering te brengen op de betrokken quota, zijn opgenomen in de bijlage bij deze verordening.

Artikel 7

Sluitingen ter bescherming van paaiende kabeljauw

  • 1. 
    Het is verboden met welk vistuig dan ook te vissen in de deelsectoren 25 en 26 van 1 mei tot en met 31 augustus, behalve:
  • 2. 
    Een vrijstelling op het in lid 1 bepaalde verbod geldt in de volgende gevallen:
 

a)

visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241;

 

b)

vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten;

 

c)

voor vissersvaartuigen van de Unie die vissen in deelsector 25 waar de waterdiepte minder dan 50 meter bedraagt op pelagische bestanden voor rechtstreekse menselijke consumptie, met vistuig met een maaswijdte van 45 mm of minder, en waarvan de aanlandingen zijn gesorteerd.

  • 3. 
    Het is verboden met welk vistuig dan ook te vissen in de deelsectoren 22 en 23 van 1 februari tot en met 31 maart, en in de deelsector 24 van 15 mei tot en met 15 augustus, behalve:
  • 4. 
    Een vrijstelling op het in lid 3 bepaalde verbod geldt in de volgende gevallen:
 

a)

visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht die worden uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241;

 

b)

vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in de deelsectoren 22 en 23 in gebieden met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten, en in deelsector 24 in gebieden tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten;

 

c)

vissersvaartuigen van de Unie die vissen in deelsector 24 tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen waar de waterdiepte minder dan 40 meter bedraagt op pelagische bestanden voor rechtstreekse menselijke consumptie, met vistuig met een maaswijdte van 45 mm of minder, en waarvan de aanlandingen zijn gesorteerd.

  • 5. 
    Kapiteins van vissersvaartuigen als bedoeld in lid 2, punt b) of c), en lid 4, punt b) of c), zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat kan worden gemonitord.

Artikel 8

Maatregelen betreffende de recreatievisserij op kabeljauw in de deelsectoren 22-26

  • 1. 
    In het kader van de recreatievisserij mag elke visser in de deelsectoren 22 en 23 en in deelsector 24 binnen zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen per dag niet meer dan vijf kabeljauwen in bezit hebben, behalve in de periode van 1 februari tot en met 31 maart 2021, waarin elke visser per dag niet meer dan twee kabeljauwen in bezit mag hebben.
  • 2. 
    De recreatievisserij op kabeljauw is verboden in deelsector 24 buiten zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen en in de deelsectoren 25 en 26.
  • 3. 
    Dit artikel geldt onverminderd strengere nationale maatregelen.

Artikel 9

Maatregelen betreffende de visserij op zeeforel en zalm in de deelsectoren 22-32

  • 1. 
    Het vissen op zeeforel buiten vier zeemijl gemeten vanaf de basislijnen in de deelsectoren 22-32 is voor vissersvaartuigen verboden van 1 januari tot en met 31 december 2021. Bij het vissen op zalm in die wateren mogen bijvangsten van zeeforel op elk moment aan boord of bij aanlanding na elke visreis niet meer bedragen dan 3 % van de totale zalm- en zeeforelvangst.
  • 2. 
    Dit artikel geldt onverminderd strengere nationale maatregelen.

Artikel 10

Flexibiliteit

  • 1. 
    Tenzij anders vermeld in de bijlage bij deze verordening, is artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 van toepassing op bestanden waarvoor een voorzorgs-TAC geldt, en zijn artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van die verordening van toepassing op bestanden waarvoor een analytische TAC geldt.
  • 2. 
    Artikel 3, leden 2 en 3, en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 zijn niet van toepassing wanneer een lidstaat gebruikmaakt van de jaarflexibiliteit waarin artikel 15, lid 9, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 voorziet.

Artikel 11

Toezending van gegevens

Wanneer de lidstaten overeenkomstig de artikelen 33 en 34 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 gegevens met betrekking tot de hoeveelheden gevangen of aangelande vis aan de Commissie toezenden, gebruiken zij daarvoor de in de bijlage bij deze verordening vermelde bestandscodes.

HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 12

Wijziging van Verordening (EU) 2020/123

In bijlage IA wordt de tabel met de vangstmogelijkheden voor kever en geassocieerde bijvangsten in ICES-sector 3a en de wateren van de Unie van ICES-sector 2a en ICES-deelgebied 4 vervangen door:

 

“Soort:

Kever en geassocieerde bijvangsten

Trisopterus esmarkii

Gebied:

3a; wateren van de Unie van 2a en 4

(NOP/2A3A4.)

Periode

1 november 2019—31 oktober 2020

1 november 2020—31 december 2020

Analytische TAC

Denemarken

72 433

 (9)  (11)

29 972

 (9)  (14)

Artikel 3 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing

Duitsland

14

 (9)  (10)  (11)

6

 (9)  (10)  (14)

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing

Nederland

53

 (9)  (10)  (11)

22

 (9)  (10)  (14)

 

Unie

72 500

 (9)  (11)

30 000

 (9)  (14)

 

Noorwegen

14 500

 (12)

pm

   

Faeröer

5 000

 (13)

pm

   

TAC

Niet relevant

 

Niet relevant

   

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021, met uitzondering van artikel 12 dat van toepassing is van 1 november 2020 tot en met 31 oktober 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2020.

Voor de Raad

De voorzitter

  • M. 
    ROTH
 

  • (1) 
    Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 22).
  • (2) 
    Verordening (EU) 2016/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de kabeljauw-, haring- en sprotbestanden in de Oostzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2187/2005 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1098/2007 van de Raad (PB L 191 van 15.7.2016, blz. 1).
  • (3) 
    Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).
  • (4) 
    Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008 en (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).
  • (5) 
    Verordening (EG) nr. 847/96 van de Raad van 6 mei 1996 tot invoering van aanvullende voorwaarden voor het meerjarenbeheer van de TAC’s en quota (PB L 115 van 9.5.1996, blz. 3).
  • (7) 
    Verordening (EU) 2020/123 van de Raad van 27 januari 2020 tot vaststelling, voor 2020, van de vangstmogelijkheden voor sommige visbestanden en groepen visbestanden welke in de wateren van de Unie en, voor vissersvaartuigen van de Unie, in bepaalde wateren buiten de Unie van toepassing zijn (PB L 25 van 30.1.2020, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EG) nr. 218/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 inzake de verstrekking van statistieken van de nominale vangsten van lidstaten die in het noordoostelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan vissen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 70).
  • (9) 
    Maximaal 5 % van het quotum mag bestaan uit bijvangsten van schelvis en wijting (OT2/*2A3A4). Overeenkomstig deze bepaling op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van schelvis en wijting en overeenkomstig artikel 15, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 op het quotum in mindering gebrachte bijvangsten van soorten mogen samen niet hoger zijn dan 9 % van het quotum.
  • Het quotum mag uitsluitend worden gevangen in wateren van de Unie van de ICES-gebieden 2a, 3a en 4.
  • Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2019 tot en met 31 oktober 2020.
  • Er moet een sorteerrooster worden gebruikt.
  • Er moet een sorteerrooster worden gebruikt. Met inbegrip van maximaal 15 % onvermijdelijke bijvangsten (NOP/*2A3A4), die op dit quotum in mindering moeten worden gebracht.
  • Het quotum van de Unie mag slechts worden gevangen van 1 november 2020 tot en met 31 december 2020.”
 

BIJLAGE

NAAR SOORT EN GEBIED UITGESPLITSTE TAC’S VOOR VISSERSVAARTUIGEN VAN DE UNIE IN GEBIEDEN WAAR TAC’S GELDEN

De onderstaande tabellen bevatten de TAC’s en quota per bestand (in ton levend gewicht, tenzij anders vermeld) en de functioneel daarmee verbonden voorwaarden.

Tenzij anders vermeld, gaat het bij de genoemde visserijzones om ICES-gebieden.

De visbestanden zijn vermeld in alfabetische volgorde op de Latijnse naam van de soort.

Voor de toepassing van deze verordening geldt de volgende vergelijkende tabel van Latijnse en gewone namen:

 

Wetenschappelijke naam

Drielettercode

Gewone naam

Clupea harengus

HER

Haring

Gadus morhua

COD

Kabeljauw

Pleuronectes platessa

PLE

Schol

Salmo salar

SAL

Zalm

Sprattus sprattus

SPR

Sprot

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 30-31

(HER/30/31.)

Finland

53 306

   

Zweden

11 712

 

Unie

65 018

 

TAC

65 018

 

Voorzorgs-TAC

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(HER/3BC+24)

Denemarken

221

   

Duitsland

869

 

Finland

0

 

Polen

205

 

Zweden

280

 

Unie

1 575

 

TAC

1 575

 

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-27, 28.2, 29 en 32

(HER/3D-R30)

Denemarken

2 146

   

Duitsland

569

 

Estland

10 960

 

Finland

21 393

 

Letland

2 705

 

Litouwen

2 848

 

Polen

24 304

 

Zweden

32 626

 

Unie

97 551

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

 

Soort:

Haring

Clupea harengus

Gebied:

Deelsector 28.1

(HER/03D.RG)

Estland

18 216

   

Letland

21 230

 

Unie

39 446

 

TAC

39 446

 

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

 

Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 25-32

(COD/3DX32.)

Denemarken

137

 (1)

 

Duitsland

54

 (1)

Estland

13

 (1)

Finland

10

 (1)

Letland

51

 (1)

Litouwen

33

 (1)

Polen

159

 (1)

Zweden

138

 (1)

Unie

595

 (1)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

 

Soort:

Kabeljauw

Gadus morhua

Gebied:

Deelsectoren 22-24

(COD/3BC+24)

Denemarken

1 746

 (2)

 

Duitsland

854

 (2)

Estland

39

 (2)

Finland

34

 (2)

Letland

144

 (2)

Litouwen

94

 (2)

Polen

467

 (2)

Zweden

622

 (2)

Unie

4 000

 (2)

TAC

4 000

 (2)

Analytische TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

 

Soort:

Schol

Pleuronectes platessa

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

(PLE/3BCD-C)

Denemarken

5 187

   

Duitsland

576

 

Polen

1 086

 

Zweden

391

 

Unie

7 240

 

TAC

7 240

 

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

 

Soort:

Zalm

Salmo salar

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-31

(SAL/3BCD-F)

Denemarken

19 582

 (3)

 

Duitsland

2 179

 (3)

Estland

1 990

 (3)  (4)

Finland

24 417

 (3)

Letland

12 455

 (3)

Litouwen

1 464

 (3)

Polen

5 940

 (3)

Zweden

26 469

 (3)

Unie

94 496

 (3)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

Artikel 3, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

Artikel 4 van Verordening (EG) nr. 847/96 is niet van toepassing.

 

Soort:

Zalm

Salmo salar

Gebied:

Wateren van de Unie van deelsector 32

(SAL/3D32.)

Estland

911

 (5)

 

Finland

7 972

 (5)

Unie

8 883

 (5)

TAC

Niet relevant

Voorzorgs-TAC

 

Soort:

Sprot

Sprattus sprattus

Gebied:

Wateren van de Unie van de deelsectoren 22-32

(SPR/3BCD-C)

Denemarken

21 993

   

Duitsland

13 933

 

Estland

25 539

 

Finland

11 513

 

Letland

30 845

 

Litouwen

11 158

 

Polen

65 460

 

Zweden

42 517

 

Unie

222 958

 

TAC

Niet relevant

Analytische TAC

Artikel 6 van deze verordening is van toepassing.

 

  • (1) 
    Uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, gericht op kabeljauw worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

  • (2) 
    In deelsector 24 uitsluitend voor bijvangsten. In het kader van dit quotum is gerichte visserij niet toegestaan in deelsector 24.

In afwijking van de eerste alinea mag in het kader van visserijactiviteiten die uitsluitend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek worden verricht, gericht op kabeljauw worden gevist, mits dat onderzoek wordt uitgevoerd met volledige inachtneming van de voorwaarden van artikel 25 van Verordening (EU) 2019/1241.

In afwijking van de eerste alinea is het vissen op dit quotum in deelsector 24 toegestaan voor vissersvaartuigen van de Unie van minder dan 12 meter lengte over alles die vissen met kieuwnetten, warnetten of schakelnetten, met geankerde beugen, beuglijnen, vrije beuglijnen, handlijnen en peuren of soortgelijk passief vistuig in gebieden tot zes zeemijl gemeten vanaf de basislijnen met een waterdiepte van minder dan 20 meter volgens de coördinaten op de officiële zeekaarten van de bevoegde nationale autoriteiten. Kapiteins van die vissersvaartuigen zorgen ervoor dat hun visserijactiviteit te allen tijde door de controleautoriteiten van de lidstaat kan worden gemonitord.

  • (3) 
    Aantal stuks.
  • (4) 
    Bijzondere voorwaarde: tot 25 % en niet meer dan 500 stuks van dit quotum mogen worden gevist in wateren van de Unie van deelsector 32 (SAL/*3D32).
  • (5) 
    Aantal stuks.
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.