Verordening 2021/821 - Instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)

1.

Wettekst

11.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 206/1

 

VERORDENING (EU) 2021/821 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 mei 2021

tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 207, lid 2,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (2) is herhaaldelijk en ingrijpend gewijzigd. Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid, doeltreffendheid en efficiëntie tot herschikking van die verordening te worden overgegaan.

 

(2)

Deze verordening heeft tot doel ervoor te zorgen dat de Unie en haar lidstaten op het gebied van producten voor tweeërlei gebruik (dual-use items) ten volle rekening houden met alle relevante overwegingen. Tot de relevante overwegingen behoren internationale verplichtingen en verbintenissen, verplichtingen in het kader van toepasselijke sancties, overwegingen van nationaal buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van die welke zijn vervat in Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad (3), waaronder de mensenrechten, en overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar. Door middel van deze verordening toont de Unie aan dat zij vastbesloten is om solide wettelijke voorschriften te handhaven met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik, en om de uitwisseling van relevante informatie en een grotere transparantie te versterken. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten dienen met betrekking tot producten voor cybersurveillance met name rekening te houden met het risico dat deze worden gebruikt in verband met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.

 

(3)

Deze verordening heeft ook tot doel exporteurs, met name kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s, ook wel midden- en kleinbedrijf (mkb) genoemd), meer richtsnoeren te geven voor verantwoorde praktijken, zonder evenwel afbreuk te doen aan het mondiale concurrentievermogen van exporteurs van producten voor tweeërlei gebruik of andere aanverwante bedrijfstakken of academische instellingen die in een lidstaat gevestigd zijn of gezeteld zijn.

 

(4)

De Veiligheidsraad van de Verenigde Naties heeft in Resolutie 1540 (2004) van 28 april 2004 besloten dat alle staten doeltreffende maatregelen moeten nemen en handhaven om nationale controles in te voeren ter voorkoming van de verspreiding van nucleaire, chemische of biologische wapens en hun overbrengingsmiddelen, onder meer door adequate controles op gerelateerde materialen, uitrusting en technologie in te stellen. Controles zijn ook vereist uit hoofde van de desbetreffende internationale overeenkomsten zoals het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden en het gebruik van chemische wapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake chemische wapens; “CWC”) en het Verdrag tot verbod van de ontwikkeling, de productie en de aanleg van voorraden van bacteriologische (biologische) en toxinewapens en inzake de vernietiging van deze wapens (Verdrag inzake biologische en toxinewapens; “BWC”) en overeenkomstig de in het kader van multilaterale uitvoercontroleregelingen overeengekomen verbintenissen.

 

(5)

Ter naleving van de internationale verplichtingen en verbintenissen van de lidstaten en van de Unie, met name wat non-proliferatie, regionale vrede, veiligheid en stabiliteit en de eerbiediging van de mensenrechten en het internationale humanitaire recht betreft, is een doeltreffend gemeenschappelijk controlesysteem voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik derhalve noodzakelijk.

 

(6)

In de Strategie van de Europese Unie ter bestrijding van de verspreiding van massavernietigingswapens (“EU WMD Strategy”) van 12 december 2003 wordt de nadruk gelegd op de inzet van de Unie voor krachtige nationale en internationaal gecoördineerde uitvoercontroles.

 

(7)

De bijdrage van exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand of andere relevante belanghebbenden aan het algemene doel van de handelscontroles is van cruciaal belang. Om hen in staat te stellen in overeenstemming met deze verordening te handelen, moet de beoordeling van de risico’s in verband met de onder deze verordening vallende transacties worden uitgevoerd door middel van transactiescreening, ook bekend als het zorgvuldigheidsbeginsel (het due diligence-beginsel), als onderdeel van een intern nalevingsprogramma (ICP). In dat verband moet bij de ontwikkeling en implementatie van ICP’s met name rekening worden gehouden met de omvang en de organisatiestructuur van de exporteurs.

 

(8)

Om het risico te ondervangen dat bepaalde niet in de lijst opgenomen producten voor cybersurveillance die vanuit het douanegebied van de Unie zijn uitgevoerd, misbruikt worden door personen die medeplichtig zijn aan of verantwoordelijk zijn voor het aansturen of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten of het internationaal humanitair recht, is het passend controle op de uitvoer van dergelijke producten uit te oefenen. De daaraan verbonden risico’s hebben met name betrekking op gevallen waarin de producten voor cybersurveillance speciaal zijn ontworpen om binnendringing in of “deep packet inspection” van de informatie- en telecommunicatiesystemen mogelijk te maken, teneinde natuurlijke personen te schaduwen door gegevens, met inbegrip van biometrische gegevens, uit die systemen te monitoren, te extraheren, te verzamelen of te analyseren. Producten die worden gebruikt voor puur commerciële toepassingen zoals facturering, marketing, kwaliteitsdiensten, gebruikerstevredenheid of netwerkbeveiliging worden over het algemeen niet geacht dergelijke risico’s met zich mee te brengen.

 

(9)

Om de doeltreffende controle op de uitvoer van niet in de lijst opgenomen producten voor cybersurveillance te versterken, is het van essentieel belang de toepassing van vangnetcontroles (catch-all controls) op dat gebied verder te harmoniseren. Daartoe verbinden de lidstaten zich ertoe dergelijke controles te ondersteunen door onderling en met de Commissie informatie uit te wisselen, met name over technologische ontwikkelingen op het gebied van producten voor cybersurveillance, en door waakzaamheid te betrachten bij de toepassing van dergelijke controles om een uitwisseling op het niveau van de Unie te bevorderen.

 

(10)

Om de Unie in staat te stellen snel te reageren op het ernstige misbruik van bestaande technologieën of op nieuwe risico’s in verband met opkomende technologieën, moet een mechanisme worden ingevoerd om de lidstaten in staat te stellen hun reacties te coördineren wanneer een nieuw risico wordt vastgesteld. Deze coördinatie moet worden gevolgd door initiatieven om gelijkwaardige controles op multilateraal niveau in te voeren teneinde de respons op het geïdentificeerde risico te verbreden.

 

(11)

De overdracht van programmatuur en technologie voor tweeërlei gebruik door middel van elektronische media, faxapparaten en telefoon naar bestemmingen buiten het douanegebied van de Unie dient eveneens te worden gecontroleerd. Om de administratieve lasten voor exporteurs en de bevoegde instanties van de lidstaten te beperken, moet worden voorzien in algemene of globale vergunningen of in geharmoniseerde interpretaties van bepalingen voor bepaalde overdrachten, zoals overdrachten naar een cloud.

 

(12)

Gezien de belangrijke rol van de douaneautoriteiten bij de handhaving van de uitvoercontroles moeten de in deze verordening gebruikte termen zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met de definities van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad (4) (het “douanewetboek van de Unie”).

 

(13)

Meerdere categorieën van personen kunnen betrokken zijn bij de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik, waaronder natuurlijke personen zoals dienstverleners, onderzoekers, consultants en personen die producten voor tweeërlei gebruik elektronisch overdragen. Het is van essentieel belang dat al deze personen zich bewust zijn van de risico's die verbonden zijn aan de uitvoer en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot gevoelige producten. Met name academische en onderzoeksinstellingen staan voor verschillende uitdagingen inzake uitvoercontrole, onder meer vanwege hun algemene inzet voor de vrije uitwisseling van ideeën, het feit dat hun onderzoekswerkzaamheden vaak betrekking hebben op geavanceerde technologieën, hun organisatiestructuren en het internationale karakter van hun wetenschappelijke uitwisselingen. De lidstaten en de Commissie moeten, waar nodig, het bewustzijn van de academische en onderzoeksgemeenschap vergroten en hun op maat gesneden richtsnoeren geven om die verschillende uitdagingen aan te pakken. In aansluiting op de multilaterale uitvoercontroleregelingen moet de uitvoering van de controles in de mate van het mogelijke voorzien in een gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot sommige bepalingen, in het bijzonder met betrekking tot de aan de academische wereld gerelateerde begrippen “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” en “voor iedereen beschikbaar”, die niet aan controle onderworpen zijn.

 

(14)

De definitie van de term “tussenhandelaar” moet worden herzien zodat ook rechtspersonen en partnerschappen die niet in een lidstaat ingezetene of gevestigd zijn en die vanuit het douanegebied van de Unie tussenhandeldiensten verlenen, eronder vallen.

 

(15)

Het Verdrag van Lissabon verduidelijkt dat de verlening van technische bijstand waarbij grensoverschrijdend verkeer plaatsvindt, onder de bevoegdheid van de Unie valt. Het is derhalve passend een definitie van technische bijstand in te voeren en de controles die van toepassing zijn op de levering ervan te verduidelijken. Bovendien moeten, met het oog op doeltreffendheid en samenhang, de controles op de verlening van technische bijstand worden geharmoniseerd.

 

(16)

Net als in Verordening (EG) nr. 428/2009 moet het voor de autoriteiten van de lidstaten mogelijk zijn om de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik onder bepaalde omstandigheden te verbieden, indien zij op grond van inlichtingen of op basis van informatie uit andere bronnen een gefundeerd vermoeden hebben dat de producten volledig of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor militair eindgebruik in een land waarvoor een wapenembargo is ingesteld, of voor de verspreiding van massavernietigingswapens of hun overbrengingsmiddelen.

 

(17)

De vergunningsvoorwaarden en -plichten moeten waar passend worden geharmoniseerd om concurrentieverstoringen te vermijden en om een consequente en doeltreffende toepassing van de controles in het hele douanegebied van de Unie te waarborgen. Daartoe is het ook nodig dat voor elke controlesituatie de bevoegde autoriteiten van de lidstaten duidelijk worden vastgesteld. Voor beslissingen over individuele, globale of nationale algemene uitvoervergunningen, over vergunningen voor de verlening van tussenhandeldiensten en technische bijstand, over de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik en over vergunningen voor de overdracht binnen het douanegebied van de Unie van in bijlage IV opgenomen producten voor tweeërlei gebruik zijn de nationale autoriteiten verantwoordelijk.

 

(18)

Om bij te dragen aan het bereiken van een gelijk speelveld tussen de exporteurs en om de doeltreffende toepassing van de controles te verbeteren, moeten richtsnoeren voor interne nalevingsprogramma’s worden ingevoerd. In dergelijke richtsnoeren moet rekening worden gehouden met de verschillen in omvang, middelen, werkterreinen en andere kenmerken en omstandigheden van exporteurs en hun dochterondernemingen, zoals de nalevingsstructuren en -normen binnen de groep, zodat een “één model voor iedereen”-aanpak wordt vermeden en elke exporteur wordt geholpen bij het vinden van zijn eigen oplossingen voor de naleving van de voorschriften en het concurrentievermogen. Exporteurs die gebruikmaken van globale uitvoervergunningen moeten een ICP implementeren, tenzij de bevoegde autoriteit dit niet nodig acht vanwege andere omstandigheden waarmee zij rekening heeft gehouden bij de behandeling van de door de exporteur ingediende aanvraag voor een globale uitvoervergunning.

 

(19)

Er moeten bijkomende uniale algemene uitvoervergunningen worden ingevoerd om de administratieve lasten voor de ondernemingen, met name kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf), en de autoriteiten te verminderen en toch een passend niveau van controle van de relevante producten naar de relevante bestemmingen te waarborgen. Zo nodig kunnen de lidstaten de exporteurs richtsnoeren geven voor de toepassing van algemene vergunningen. De lidstaten kunnen ook nationale algemene uitvoervergunningen voor uitvoer met een laag risico invoeren wanneer zij dat nodig achten. Voor grote projecten moet bovendien een vergunning worden ingevoerd waarmee de vergunningsvoorwaarden kunnen worden aangepast aan de specifieke behoeften van het bedrijfsleven.

 

(20)

De Commissie moet in nauw overleg met de lidstaten en de belanghebbenden richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken ontwikkelen ter ondersteuning van de praktische toepassing van de controles. Bij het opstellen van de richtsnoeren en/of aanbevelingen moet de Commissie terdege rekening houden met de informatiebehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf).

 

(21)

Voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole zijn gemeenschappelijke lijsten van producten voor tweeërlei gebruik, van bestemmingen en van richtsnoeren essentiële elementen.

 

(22)

De lidstaten die op grond van deze verordening nationale controlelijsten opstellen, moeten de Commissie en de andere lidstaten van dergelijke lijsten in kennis stellen. De lidstaten moeten de Commissie en de andere lidstaten ook in kennis stellen van alle besluiten tot weigering van een vergunning voor een uitvoer waarvoor een vergunning vereist is op basis van een nationale controlelijst.

 

(23)

Teneinde de Unie in staat te stellen snel te reageren op gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de beoordeling van de gevoeligheid van uitvoer uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunningen en met betrekking tot technologische en commerciële ontwikkelingen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) handelingen vast te stellen ten aanzien van de wijziging van bijlagen I, II en IV bij deze verordening. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I moeten in overeenstemming zijn met de verplichtingen en verbintenissen waarmee de lidstaten of de Unie als partij bij de desbetreffende internationale overeenkomsten inzake non-proliferatie en als partij bij multilaterale uitvoercontroleregelingen of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen hebben ingestemd. Indien de wijziging van bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die ook zijn opgenomen in bijlage II of IV, moeten die bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd worden. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijsten van producten en bestemmingen in bijlage II, secties A tot en met H, moeten worden genomen met inachtneming van de in deze verordening neergelegde beoordelingscriteria. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven (5). Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

 

(24)

De Commissie moet de via gedelegeerde handelingen doorgevoerde actualiseringen van bijlage I in alle officiële talen van de Unie publiceren.

 

(25)

De Commissie moet een overzicht van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten in alle officiële talen van de Unie publiceren en actueel houden.

 

(26)

De nationale bepalingen en besluiten in verband met de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik moeten worden vastgesteld in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, en met name van Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad (6). Passende uitwisseling van informatie en overleg over de nationale bepalingen en besluiten moeten de doeltreffende en consequente toepassing van de controles in het hele douanegebied van de Unie waarborgen.

 

(27)

Voor de totstandbrenging van het vrije verkeer van producten voor tweeërlei gebruik in het douanegebied van de Unie is het bestaan van een gemeenschappelijk controlesysteem een noodzakelijke voorwaarde.

 

(28)

Op grond van artikel 36 VWEU en binnen de grenzen van dat artikel en overeenkomstig de aangegane internationale verplichtingen, behouden de lidstaten het recht controles te verrichten op de overdracht van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik binnen het douanegebied van de Unie teneinde het overheidsbeleid en de openbare veiligheid te waarborgen. De lijst van producten die onderworpen zijn aan de controles op de overdracht van producten binnen de Unie in bijlage IV moet regelmatig worden geëvalueerd rekening houdend met de verdere ontwikkeling van de desbetreffende internationale verplichtingen en met de technologische en commerciële ontwikkelingen wat de beoordeling van de gevoeligheid van de overdrachten betreft. Besluiten tot het actualiseren van de gemeenschappelijke lijst van aan uitvoercontrole onderworpen producten voor tweeërlei gebruik in bijlage IV moeten worden genomen met inachtneming van artikel 36 VWEU, namelijk de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten.

 

(29)

Op 22 september 1998 hebben de lidstaten en de Commissie aanvullende protocollen ondertekend bij de respectieve veiligheidscontroleovereenkomsten tussen de lidstaten, de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie en het Internationaal Agentschap voor Atoomenergie, waarin, naast andere maatregelen, de lidstaten worden verplicht informatie te verstrekken over overbrengingen van nader gespecificeerde apparatuur en niet-nucleair materiaal. Controles op de overbrenging binnen de Unie moeten de Unie en de lidstaten in staat stellen aan hun verplichtingen uit hoofde van die overeenkomsten te voldoen.

 

(30)

Om te komen tot een eenvormige en consequente toepassing van controles in de hele Unie is het passend het overleg en de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten en de Commissie te verruimen en instrumenten in te voeren ter ondersteuning van de ontwikkeling van een gemeenschappelijk netwerk voor uitvoercontrole in de hele Unie, zoals elektronische vergunningsprocedures, technische deskundigengroepen en het opzetten van een mechanisme voor de coördinatie van de handhaving. Het is van bijzonder belang ervoor te zorgen dat exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere belanghebbenden bij deze verordening, met inbegrip van het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, waar passend worden geraadpleegd door de coördinatiegroep tweeërlei gebruik en de technische deskundigengroepen.

 

(31)

Hoewel douaneautoriteiten overeenkomstig de douaneregels van de Unie door middel van een systeem voor risicobeheer bepaalde gegevens delen met andere douaneautoriteiten, is het ook aangewezen een nauwe samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te waarborgen.

 

(32)

Wat persoonsgegevens betreft, moet het verwerken en uitwisselen van informatie voldoen aan de van toepassing zijnde regels inzake de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens van Verordeningen (EU) 2016/679 (7) en (EU) 2018/1725 (8) van het Europees Parlement en de Raad.

 

(33)

De lidstaten en de Commissie moeten alle nodige maatregelen nemen om de bescherming van vertrouwelijke informatie te waarborgen, zulks met inachtneming van met name Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie (9), Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie (10) en de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (11). Dit omvat met name het verbod gerubriceerde informatie een lagere rubriceringsgraad te geven of te derubriceren zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller. Niet-gerubriceerde gevoelige informatie of informatie die op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, moet door de autoriteiten als dusdanig worden behandeld.

 

(34)

Voorlichting en ondersteuning van de particuliere sector, met name kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf), en transparantie vormen essentiële elementen voor een doeltreffende regeling voor uitvoercontrole. Derhalve is het passend waar nodig te zorgen voor de verdere ontwikkeling van de richtsnoeren ter ondersteuning van de toepassing van deze verordening en voor de publicatie van een jaarverslag van de Unie over de uitvoering van de controles.

 

(35)

Het jaarverslag van de Unie over de uitvoering van de controles moet relevante informatie bevatten over de vergunningverlening en de handhaving van de controles uit hoofde van deze verordening, met inachtneming van de noodzaak om de bescherming van de vertrouwelijkheid van bepaalde gegevens te waarborgen, met name wanneer de publicatie van de vergunningsgegevens gevolgen kan hebben voor de door de lidstaten geuite bezorgdheid over de nationale veiligheid of de commerciële vertrouwelijkheid in gevaar kan brengen en leveranciers van buiten de Unie in staat kan stellen de restrictieve vergunningsbeslissingen van de lidstaten te omzeilen.

 

(36)

Om de correcte toepassing van deze verordening te waarborgen, dient elke lidstaat maatregelen te nemen om de bevoegde autoriteiten passende bevoegdheden te verlenen.

 

(37)

Overeenkomstig de EU WMD Strategy dient elke lidstaat doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties vast te stellen die van toepassing zijn bij inbreuken op de bepalingen van deze verordening. Ter ondersteuning van een doeltreffende handhaving van de controles is het ook passend bepalingen in te voeren, onder meer door middel van een mechanisme voor de coördinatie van de handhaving.

 

(38)

Het douanewetboek van de Unie bevat onder meer bepalingen betreffende de uitvoer en wederuitvoer van goederen. Deze verordening laat de bevoegdheden uit hoofde van en op grond van het douanewetboek van de Unie en de uitvoeringsbepalingen daarvan onverlet.

 

(39)

Uitvoercontroles dragen bij aan de internationale veiligheid en hebben gevolgen voor de handel met derde landen. Derhalve is het passend een dialoog en samenwerking met derde landen te ontwikkelen ter ondersteuning van een wereldwijd gelijk speelveld en om de internationale veiligheid te bevorderen. De lidstaten en de Commissie moeten met name hun bijdrage aan de activiteiten van de multilaterale uitvoercontroleregelingen vergroten. De lidstaten en de Commissie moeten die regelingen ook steunen bij de ontwikkeling van robuuste uitvoercontroles als wereldwijde basis en model voor internationale beste praktijken, en als belangrijk instrument voor het waarborgen van internationale vrede en stabiliteit. Er moeten bijdragen worden geleverd wanneer alle lidstaten een nieuw risico hebben vastgesteld op het gebied van producten voor cybersurveillance, teneinde een multilateraal gelijk speelveld te waarborgen.

 

(40)

Deze verordening doet geen afbreuk aan het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15 september 2015 tot aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad (12) waarin specifieke regels worden vastgesteld voor de controle van de uitvoer van producten in het kader van de publiek gereguleerde dienst die is ingevoerd door het Galileo-programma.

 

(41)

Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Bij deze verordening wordt een Unieregeling ingesteld voor de controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik.

Artikel 2

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

1)

“producten voor tweeërlei gebruik” (dual-use items): producten, met inbegrip van programmatuur en technologie, die zowel een civiele als een militaire bestemming kunnen hebben, met inbegrip van producten die kunnen worden gebruikt voor het ontwerp, de ontwikkeling, de productie of het gebruik van nucleaire, chemische of biologische wapens of hun overbrengingsmiddelen, met inbegrip van alle producten die voor niet-explosieve doeleinden kunnen worden gebruikt en op enige manier bijdragen aan de vervaardiging van nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen;

 

2)

“uitvoer”:

 

a)

een uitvoerregeling in de zin van artikel 269 van het douanewetboek van de Unie;

 

b)

wederuitvoer in de zin van artikel 270 van het douanewetboek van de Unie; er is ook sprake van wederuitvoer wanneer tijdens een doorvoer door het douanegebied van de Unie overeenkomstig punt 11) van dit artikel een summiere aangifte bij uitgaan moet worden ingediend omdat de eindbestemming van de producten is gewijzigd;

 

c)

een regeling passieve veredeling in de zin van artikel 259 van het douanewetboek van de Unie, of

 

d)

de overdracht van programmatuur of technologie door middel van elektronische media, met inbegrip van fax, telefoon, e-mail of enig ander elektronisch middel, naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie; dit omvat het in elektronische vorm beschikbaar stellen van deze programmatuur en technologie aan natuurlijke personen of rechtspersonen of aan partnerschappen buiten het douanegebied van de Unie; dit omvat ook de mondelinge overdracht van technologie wanneer de technologie wordt beschreven via een medium voor spraakoverdracht;

 

3)

“exporteur”:

 

a)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat op het tijdstip dat de uitvoeraangifte, de aangifte tot wederuitvoer of een summiere aangifte bij uitgaan wordt aanvaard, het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die of dat het recht heeft te beslissen dat het product naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie wordt verzonden; indien geen uitvoercontract is gesloten of indien de houder van het contract niet namens zichzelf handelt, wordt onder de exporteur de persoon verstaan die het recht heeft om te beslissen de producten naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te verzenden;

 

b)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat besluit via elektronische media, met inbegrip van fax, telefoon, e-mail of enig ander elektronisch middel, programmatuur of technologie naar een bestemming buiten het douanegebied van de Unie te zenden of dergelijke programmatuur en technologie in elektronische vorm beschikbaar te stellen aan natuurlijke of rechtspersonen of aan partnerschappen buiten het douanegebied van de Unie.

Indien het recht om over de producten voor tweeërlei gebruik te beschikken toekomt aan een persoon die op grond van het contract waarop de uitvoer berust, buiten het douanegebied van de Unie ingezetene of gevestigd is, wordt de exporteur geacht de in het douanegebied van de Unie ingezeten of gevestigde contracterende partij te zijn;

 

c)

indien punt a) of b) niet van toepassing is, elke natuurlijke persoon die de uit te voeren producten voor tweeërlei gebruik bij zich draagt wanneer deze producten voor tweeërlei gebruik deel uitmaken van zijn persoonlijke bagage zoals bedoeld in artikel 1, punt 19), onder a), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie (13);

 

4)

“uitvoeraangifte”: de handeling waarmee een natuurlijke of rechtspersoon of een partnerschap in de vorm en op de wijze die zijn voorgeschreven, de wens te kennen geeft in punt 1) genoemde producten voor tweeërlei gebruik onder een uitvoerregeling te brengen;

 

5)

“aangifte tot wederuitvoer”: de handeling bedoeld in artikel 5, punt 13), van het douanewetboek van de Unie;

 

6)

“summiere aangifte bij uitgaan”: de handeling bedoeld in artikel 5, punt 10), van het douanewetboek van de Unie;

 

7)

“tussenhandeldiensten”:

 

a)

het onderhandelen over of regelen van transacties met het oog op de aankoop, verkoop of levering van producten voor tweeërlei gebruik vanuit een derde land naar een ander derde land, of

 

b)

het verkopen of aankopen van producten voor tweeërlei gebruik in derde landen met het oog op de overbrenging ervan naar een ander derde land.

Voor de toepassing van deze verordening geldt deze definitie niet voor het louter verstrekken van nevendiensten. Nevendiensten zijn vervoer, financiële diensten, verzekering of herverzekering dan wel algemene reclame of promotie;

 

8)

“tussenhandelaar”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat vanuit het douanegebied van de Unie tussenhandeldiensten verricht die gericht zijn op het grondgebied van een derde land;

 

9)

“technische bijstand”: elke technische ondersteuning in verband met reparaties, ontwikkeling, vervaardiging, assemblage, beproeving, onderhoud of enige andere technische dienst; technische bijstand kan de vorm aannemen van bijvoorbeeld instructies, advies, opleiding, overdracht van praktische kennis of vaardigheden of adviesdiensten, onder meer langs elektronische weg alsmede via telefoon of andere mondelinge vormen van bijstand;

 

10)

“verlener van technische bijstand”:

 

a)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat vanuit het douanegebied van de Unie technische bijstand verleent die gericht is op het grondgebied van een derde land;

 

b)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, en die of dat technische bijstand verleent binnen het grondgebied van een derde land, of

 

c)

elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die of elk partnerschap dat ingezetene of gevestigd is in een lidstaat van de Unie, en die of dat technische bijstand verleent aan een ingezetene van een derde land die tijdelijk aanwezig is binnen het douanegebied van de Unie;

 

11)

“doorvoer”: vervoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik die in het douanegebied van de Unie worden binnengebracht en door dat gebied worden vervoerd met een bestemming buiten het douanegebied van de Unie indien die producten:

 

a)

onder een regeling extern douanevervoer worden geplaatst overeenkomstig artikel 226 van het douanewetboek van de Unie en slechts over het douanegebied van de Unie worden doorgevoerd;

 

b)

worden overgeladen in of rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een vrije zone;

 

c)

zich in tijdelijke opslag bevinden en rechtstreeks worden wederuitgevoerd uit een ruimte voor tijdelijke opslag, of

 

d)

in het douanegebied van de Unie werden binnengebracht met hetzelfde vaartuig of luchtvaartuig dat de producten zonder lossing uit dat gebied zal voeren;

 

12)

“individuele uitvoervergunning”: vergunning die aan één specifieke exporteur voor één eindgebruiker of ontvanger in een derde land wordt verleend en betrekking heeft op één of meer producten voor tweeërlei gebruik;

 

13)

“globale uitvoervergunning”: vergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers en/of in één of meer met naam genoemde landen geldig kan zijn;

 

14)

“vergunning voor grote projecten”: een individuele uitvoervergunning of een globale uitvoervergunning die aan één specifieke exporteur voor een type of categorie van producten voor tweeërlei gebruik wordt verleend en die voor uitvoer naar één of meer met naam genoemde eindgebruikers in één of meer met naam genoemde derde landen geldig kan zijn met het oog op een specifiek grootschalig project;

 

15)

“uniale algemene uitvoervergunning”: uitvoervergunning die voor uitvoer naar bepaalde landen van bestemming beschikbaar is voor alle exporteurs die zich houden aan de voorwaarden en eisen vermeld in bijlage II, secties A tot en met H;

 

16)

“nationale algemene uitvoervergunning”: uitvoervergunning die in de nationale wetgeving wordt gedefinieerd, overeenkomstig artikel 12, lid 6, en bijlage III, sectie C;

 

17)

“douanegebied van de Unie”: het douanegebied van de Unie, als bedoeld in artikel 4 van het douanewetboek van de Unie;

 

18)

“niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik”: producten die de status hebben van niet-Uniegoederen in de zin van artikel 5, punt 24), van het douanewetboek van de Unie;

 

19)

“wapenembargo”: wapenembargo dat is opgelegd door een door de Raad aangenomen besluit of gemeenschappelijk standpunt of een besluit van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE), dan wel een wapenembargo uit hoofde van een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

 

20)

“producten voor cybersurveillance”: producten voor tweeërlei gebruik die speciaal zijn ontworpen om het heimelijk surveilleren van natuurlijke personen mogelijk te maken door gegevens uit informatie- en telecommunicatiesystemen te monitoren, te extraheren, te verzamelen of te analyseren;

 

21)

“intern nalevingsprogramma” of “ICP” (internal compliance programme): aanhoudende doeltreffende, passende en evenredige beleidsmaatregelen en procedures die door exporteurs zijn vastgesteld om de naleving van de bepalingen en doelstellingen van deze verordening en de voorwaarden van de uit hoofde van deze verordening vastgestelde vergunningen te vergemakkelijken, met inbegrip van onder meer zorgvuldigheidsmaatregelen (due diligence-maatregelen) ter beoordeling van risico’s in verband met de uitvoer van de producten naar bepaalde eindgebruikers en in verband met de uiteindelijke doeleinden;

 

22)

“wezenlijk identieke transactie”: een transactie van producten met wezenlijk identieke parameters of technische kenmerken en met dezelfde eindgebruiker of ontvanger als een andere transactie.

HOOFSTUK II

TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 3

  • 1. 
    Voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die voorkomen op de lijst in bijlage I is een vergunning vereist.
  • 2. 
    Op grond van artikel 4, 5, 9 of 10 kan ook een vergunning worden geëist voor de uitvoer naar alle of bepaalde bestemmingen van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.

Artikel 4

  • 1. 
    Voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst in bijlage I voorkomen, is een uitvoervergunning vereist indien de exporteur door de bevoegde autoriteit is meegedeeld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:
 

a)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

b)

voor militair eindgebruik, indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust; voor de toepassing van dit punt wordt onder “militair eindgebruik” het volgende verstaan:

 

i)

de verwerking in militaire producten die voorkomen op de militaire lijst van de lidstaten;

 

ii)

het gebruik van productie-, test- of onderzoeksapparatuur en onderdelen daarvan, voor de ontwikkeling, de productie of het onderhoud van militaire producten die op de militaire lijst van de lidstaten voorkomen, of

 

iii)

het gebruik van onafgewerkte producten in een fabriek voor de fabricage van militaire producten die op de militaire lijst van de lidstaten voorkomen;

 

c)

om te worden gebruikt als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van een lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning.

  • 2. 
    Indien een exporteur er kennis van draagt dat producten voor tweeërlei gebruik die hij voornemens is uit te voeren en die niet op de lijst van bijlage I voorkomen geheel of ten dele bestemd zijn voor een van de in lid 1 van dit artikel genoemde doeleinden, deelt hij dit mee aan de bevoegde autoriteit. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist.
  • 3. 
    Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, een vergunningsplicht wordt opgelegd indien de exporteur een gefundeerd vermoeden heeft dat de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een of meer van de in lid 1 van dit artikel genoemde gebruiken.
  • 4. 
    Een lidstaat die op grond van lid 1, 2 of 3 een vergunningsplicht oplegt, stelt zijn douaneautoriteiten en andere relevante nationale autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en verstrekt de andere lidstaten en de Commissie alle relevante informatie over de betreffende vergunningsplicht, met name over de desbetreffende producten en eindgebruikers, tenzij hij van mening is dat dit niet passend is gezien de aard van de transactie of de gevoeligheid van de betreffende informatie.
  • 5. 
    De lidstaten houden terdege rekening met de op grond van lid 4 ontvangen informatie en stellen hun douaneadministratie en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten daarvan in kennis.
  • 6. 
    Om een onderzoek van alle geldige weigeringen van de lidstaten mogelijk te maken, is artikel 16, leden 1, 2 en 5 tot en met 7, van toepassing in gevallen van niet op de lijst in bijlage I voorkomende producten voor tweeërlei gebruik.
  • 7. 
    Alle op grond van dit artikel vereiste informatie-uitwisselingen vinden plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of beschermde informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid. Dergelijke informatie-uitwisselingen vinden plaats via beveiligde elektronische middelen, inclusief door middel van het in artikel 23, lid 6, bedoelde systeem.
  • 8. 
    Deze verordening laat het recht van de lidstaten om nationale maatregelen vast te stellen uit hoofde van artikel 10 van Verordening (EU) 2015/479, onverlet.

Artikel 5

  • 1. 
    Voor de uitvoer van producten voor cybersurveillance die niet op de lijst in bijlage I voorkomen, is een uitvoervergunning vereist indien de exporteur door de bevoegde autoriteit is meegedeeld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor gebruik in verband met binnenlandse repressie of het plegen van ernstige schendingen van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht.
  • 2. 
    Indien een exporteur er volgens de resultaten van zijn zorgvuldigheidsonderzoek (due diligence-onderzoek) kennis van draagt dat producten voor cybersurveillance die hij voornemens is uit te voeren en die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, geheel of ten dele bestemd zijn voor een van de in lid 1 van dit artikel genoemde doeleinden, deelt hij dat mee aan de bevoegde autoriteit. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de betrokken uitvoer een vergunning wordt vereist. De Commissie en de Raad stellen richtsnoeren beschikbaar voor exporteurs, als bedoeld in artikel 26, lid 1.
  • 3. 
    Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij voor de uitvoer van producten voor cybersurveillance die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, een vergunningsplicht wordt opgelegd indien de exporteur een gefundeerd vermoeden heeft dat die producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een of meer van de in lid 1 van dit artikel genoemde gebruiken.
  • 4. 
    Een lidstaat die op grond van lid 1, 2 of 3 een vergunningsplicht oplegt, stelt zijn douaneautoriteiten en andere relevante nationale autoriteiten daarvan onmiddellijk in kennis en verstrekt de andere lidstaten en de Commissie alle relevante informatie over de betreffende vergunningsplicht, met name over de desbetreffende producten en entiteiten, tenzij hij van mening is dat dit niet passend is gezien de aard van de transactie of de gevoeligheid van de betreffende informatie.
  • 5. 
    De lidstaten houden terdege rekening met de op grond van lid 4 ontvangen informatie en herzien deze binnen 30 werkdagen in het licht van de in lid 1 genoemde criteria. Zij stellen hun douaneautoriteiten en andere ter zake bevoegde nationale autoriteiten in kennis. In uitzonderlijke gevallen kan een lidstaat om verlenging van die termijn van 30 werkdagen verzoeken. De verlenging bedraagt evenwel niet meer dan 30 werkdagen.
  • 6. 
    Wanneer alle lidstaten elkaar en de Commissie ervan in kennis stellen dat een vergunningsplicht voor wezenlijk identieke transacties opgelegd moet worden, maakt de Commissie in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie informatie bekend over de producten voor cybersurveillance en, waar passend, de bestemmingen waarvoor vergunningsplichten gelden zoals die door de lidstaten voor dat doel zijn aangemeld.
  • 7. 
    De lidstaten herzien de op grond van lid 6 gepubliceerde informatie ten minste jaarlijks op basis van door de Commissie verstrekte relevante informatie en analyses. Wanneer alle lidstaten elkaar en de Commissie ervan in kennis stellen dat de bekendmaking van een vergunningsplicht gewijzigd of verlengd moet worden, wijzigt of verlengt de Commissie spoedig en dienovereenkomstig de informatie die op grond van lid 6 in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt.
  • 8. 
    Om een onderzoek van alle geldige weigeringen van de lidstaten mogelijk te maken, is artikel 16, leden 1, 2 en 5 tot en met 7, van toepassing in gevallen van niet op de lijst in bijlage I voorkomende producten voor cybersurveillance.
  • 9. 
    Alle op grond van dit artikel vereiste informatie-uitwisselingen vinden plaats met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of beschermde informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid. Dergelijke informatie-uitwisselingen vinden plaats via beveiligde elektronische middelen, inclusief door middel van het in artikel 23, lid 6, bedoelde systeem.
  • 10. 
    De lidstaten overwegen steun te verlenen aan de opneming van op grond van lid 6 van dit artikel bekendgemaakte producten in de passende internationale non-proliferatieregelingen of uitvoercontroleregelingen met het oog op de uitbreiding van de controles. De Commissie verstrekt analyses van de relevante gegevens die op grond van artikel 23, lid 2, en artikel 26, lid 2, zijn verzameld.
  • 11. 
    Deze verordening laat het recht van de lidstaten om nationale maatregelen vast te stellen uit hoofde van artikel 10 van Verordening (EU) 2015/479, onverlet.

Artikel 6

  • 1. 
    Voor de verlening van tussenhandeldiensten betreffende de in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik is een vergunning vereist indien de tussenhandelaar door de bevoegde autoriteit ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.
  • 2. 
    Indien een tussenhandelaar voornemens is tussenhandeldiensten te verrichten betreffende in de lijst in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik, en ervan op de hoogte is dat die producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt de tussenhandelaar de bevoegde autoriteit daarvan in kennis. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de beoogde tussenhandeldiensten een vergunning wordt vereist.
  • 3. 
    Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik.
  • 4. 
    Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij een vergunningsplicht wordt opgelegd voor de verlening van tussenhandeldiensten betreffende producten voor tweeërlei gebruik, indien de tussenhandelaar een gefundeerd vermoeden heeft dat de betrokken producten bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.
  • 5. 
    Op de in de leden 3 en 4 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen is artikel 9, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

Artikel 7

  • 1. 
    De doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in bijlage I, kan te allen tijde worden verboden door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten zich bevinden, indien de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.
  • 2. 
    Alvorens een besluit te nemen over het al dan niet verbieden van doorvoer, kan de bevoegde autoriteit in individuele gevallen een vergunningsplicht opleggen voor een specifiek geval van doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik die zijn opgenomen in bijlage I, indien de producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden. Indien de doorvoer over het grondgebied van meerdere lidstaten plaatsvindt, kan de bevoegde autoriteit van elke betrokken lidstaat deze doorvoer over zijn grondgebied verbieden.

De bevoegde autoriteit kan een vergunningsplicht opleggen aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die of het partnerschap dat het contract met de ontvanger in het derde land heeft en die of dat het recht heeft te beslissen over de verzending van producten die door het douanegebied van de Unie worden vervoerd.

Indien de natuurlijke persoon of rechtspersoon of het partnerschap geen ingezetene is van of niet gevestigd is in het douanegebied van de Unie, kan de bevoegde autoriteit de vergunningsplicht opleggen aan:

 

a)

de aangever zoals bedoeld in artikel 5, punt 15), van het douanewetboek van de Unie;

 

b)

de vervoerder zoals bedoeld in artikel 5, punt 40), van het douanewetboek van de Unie, of

 

c)

de natuurlijke persoon die de producten voor tweeërlei gebruik in doorvoer bij zich draagt wanneer deze producten voor tweeërlei gebruik deel uitmaken van de persoonlijke bagage van die persoon.

  • 3. 
    Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik.
  • 4. 
    Op de in lid 3 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen is artikel 9, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

Artikel 8

  • 1. 
    Een vergunning is vereist voor het verlenen van technische bijstand met betrekking tot in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik, indien de verlener van technische bijstand door de bevoegde autoriteit in kennis is gesteld van het feit dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.
  • 2. 
    Indien een verlener van technische bijstand voornemens is technische bijstand te verlenen voor in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik en hij er kennis van draagt dat die producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, stelt hij de bevoegde autoriteit daarvan in kennis. Die bevoegde autoriteit beslist of voor de beoogde technische bijstandsdiensten een vergunning wordt vereist.
  • 3. 
    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing indien de technische bijstand:
 

a)

wordt verleend binnen of naar het grondgebied van een in bijlage II, sectie A, deel 2, genoemd land of aan een ingezetene van een in bijlage II, sectie A, deel 2, genoemd land;

 

b)

de vorm aanneemt van een overdracht van informatie die voor iedereen beschikbaar is of fundamenteel wetenschappelijk onderzoek omvat in de zin van de algemene technologienoot of de nucleaire technologienoot in bijlage I;

 

c)

wordt verleend door autoriteiten of instanties van een lidstaat in het kader van hun officiële taken;

 

d)

wordt verleend aan de strijdkrachten van een lidstaat op basis van de hun toegewezen taken;

 

e)

wordt verleend voor een doel dat wordt genoemd in de uitzonderingen voor onderdelen van het Missile Technology Control Regime (MTCR-technologie) in bijlage IV, of

 

f)

het minimaal noodzakelijke is voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van producten waarvoor een uitvoervergunning is afgegeven.

  • 4. 
    Een lidstaat kan de toepassing van lid 1 uitbreiden tot niet in de lijst opgenomen producten voor tweeërlei gebruik.
  • 5. 
    Een lidstaat kan nationale wetgeving aannemen of handhaven waarbij een vergunningsplicht wordt opgelegd voor het verlenen van technische bijstand indien een verlener van technische bijstand die voornemens is technische bijstand te verlenen voor producten voor tweeërlei gebruik, een gefundeerd vermoeden heeft dat die producten bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden.
  • 6. 
    Op de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde nationale maatregelen is artikel 9, leden 2, 3 en 4, van toepassing.

Artikel 9

  • 1. 
    Een lidstaat kan om redenen van openbare veiligheid, met inbegrip van de voorkoming van terreurdaden, of uit mensenrechtenoverwegingen een verbod instellen op of een vergunningsplicht opleggen voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen.
  • 2. 
    De lidstaten brengen de op grond van lid 1 genomen maatregelen onverwijld ter kennis van de Commissie en de andere lidstaten, onder vermelding van de exacte redenen daarvoor. Indien de maatregel de opstelling van een nationale controlelijst is, stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten ook in kennis van de beschrijving van de gecontroleerde producten.
  • 3. 
    De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten onverwijld in kennis van eventuele wijzigingen van de op grond van lid 1 genomen maatregelen, met inbegrip van wijzigingen van hun nationale controlelijsten.
  • 4. 
    De Commissie maakt de maatregelen waarvan haar op grond van de leden 2 en 3 kennis is gegeven, bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie. De Commissie publiceert afzonderlijk, onverwijld en in alle officiële talen van de Unie een overzicht van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten. Na kennisgeving door een lidstaat van een wijziging van zijn nationale controlelijst publiceert de Commissie, onverwijld en in alle officiële talen van de Unie, een geactualiseerde versie van de in de lidstaten geldende nationale controlelijsten.

Artikel 10

  • 1. 
    Voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik die niet op de lijst van bijlage I voorkomen, is een vergunning vereist indien een andere lidstaat voor de uitvoer van die producten een vergunningsplicht oplegt op basis van een nationale controlelijst van producten die door die lidstaat op grond van artikel 9 is vastgesteld en door de Commissie op grond van artikel 9, lid 4, is gepubliceerd, en indien de exporteur door de bevoegde autoriteit is meegedeeld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor gebruik waarvoor bezorgdheid bestaat ten aanzien van de openbare veiligheid, met inbegrip van het voorkomen van terreurdaden, of ten aanzien van mensenrechtenoverwegingen.
  • 2. 
    Een lidstaat die een uit hoofde van lid 1 vereiste vergunning weigert, stelt ook de Commissie en de andere lidstaten van een dergelijk besluit in kennis.
  • 3. 
    Een lidstaat die op grond van lid 1 van dit artikel een vergunningsplicht oplegt voor de uitvoer van een niet in bijlage I opgenomen product voor tweeërlei gebruik, stelt zijn douaneautoriteiten en andere betrokken nationale autoriteiten onverwijld in kennis van de vergunningsplicht en verstrekt, waar passend, de andere lidstaten en de Commissie de relevante informatie, met name over de betrokken producten en eindgebruikers. De andere lidstaten houden terdege rekening met deze informatie en stellen hun douaneautoriteiten en andere relevante nationale autoriteiten daarvan in kennis.

Artikel 11

  • 1. 
    Voor de overbrenging binnen de Unie van producten voor tweeërlei gebruik van de lijst in bijlage IV is een vergunning vereist. Producten voor tweeërlei gebruik van de lijst in deel 2 van bijlage IV vallen niet onder een algemene vergunning.
  • 2. 
    Een lidstaat kan een vergunningsplicht opleggen voor de overbrenging van andere producten voor tweeërlei gebruik van zijn grondgebied naar een andere lidstaat indien op het tijdstip van de overbrenging:
 

a)

de exporteur of de bevoegde autoriteit weet dat de eindbestemming van die producten buiten het douanegebied van de Unie ligt;

 

b)

de uitvoer van de producten naar die eindbestemming onderworpen is aan een vergunningsplicht op grond van artikel 3, 4, 5, 9 of 10 in de lidstaat van waaruit de producten moeten worden uitgevoerd, en deze export, rechtstreeks vanaf zijn grondgebied, niet is toegestaan bij een algemene of globale vergunning, en

 

c)

de producten niet worden verwerkt of bewerkt in de zin van artikel 60, lid 2, van het douanewetboek van de Unie in de lidstaat waarnaar zij worden overgebracht.

  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde overbrengingsvergunning wordt aangevraagd in de lidstaat van waaruit de producten voor tweeërlei gebruik zullen worden overgebracht.
  • 4. 
    In gevallen waarin de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik reeds door de lidstaat van waaruit de producten zullen worden uitgevoerd, is aanvaard in de overlegprocedures van artikel 14, wordt de overbrengingsvergunning onmiddellijk aan de exporteur afgegeven, tenzij de omstandigheden substantieel zijn veranderd.
  • 5. 
    Een lidstaat die wetgeving aanneemt die een vergunningsplicht als bedoeld in lid 2 oplegt, brengt de Commissie en de overige lidstaten onverwijld op de hoogte van de maatregelen die hij heeft genomen. De Commissie maakt die informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.
  • 6. 
    De toepassing van op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregelen geeft geen aanleiding tot controles aan de binnengrenzen van het douanegebied van de Unie, maar vergt slechts controles die in het kader van de normale, op niet-discriminerende wijze over het gehele douanegebied van de Unie uitgevoerde controleprocedures passen.
  • 7. 
    De toepassing van op grond van de leden 1 en 2 genomen maatregelen leidt er in geen geval toe dat voor overbrenging van de ene lidstaat naar de andere strengere voorwaarden gelden dan voor de uitvoer van dezelfde producten naar derde landen.
  • 8. 
    Een lidstaat kan bij nationale wetgeving vereisen dat voor overbrengingen binnen de Unie vanuit die lidstaat van producten van bijlage I, categorie 5, deel 2, die niet in bijlage IV voorkomen, aan de bevoegde autoriteit van die lidstaat aanvullende informatie over de betrokken producten wordt verstrekt.
  • 9. 
    In relevante handelsbescheiden die betrekking hebben op de overbrenging binnen de Unie van in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik dient duidelijk te worden vermeld dat die producten bij uitvoer uit het douanegebied van de Unie aan controle worden onderworpen. Die handelsbescheiden omvatten met name een verkoopcontract, een orderbevestiging, een factuur of een verzendingsborderel.

HOOFDSTUK III

UITVOERVERGUNNING EN VERGUNNING VOOR TUSSENHANDELDIENSTEN EN TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 12

  • 1. 
    Uit hoofde van deze verordening kunnen de volgende soorten uitvoervergunningen worden afgegeven of ingesteld:
 

a)

individuele uitvoervergunningen;

 

b)

globale uitvoervergunningen;

 

c)

nationale algemene uitvoervergunningen;

 

d)

uniale algemene uitvoervergunningen voor de uitvoer van bepaalde producten naar bepaalde bestemmingen onder specifieke gebruiksvoorwaarden en -eisen als bedoeld in bijlage II, secties A tot en met H.

Uit hoofde van deze verordening afgegeven of ingestelde uitvoervergunningen zijn in het gehele douanegebied van de Unie geldig.

  • 2. 
    Individuele en globale uitvoervergunningen uit hoofde van deze verordening worden verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is.

Onverminderd artikel 2, punt 3), wordt, indien de exporteur niet in het douanegebied van de Unie ingezetene of gevestigd is, uit hoofde van deze verordening een individuele uitvoervergunning verleend door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de producten voor tweeërlei gebruik zich bevinden.

Alle individuele en globale uitvoervergunningen worden waar mogelijk langs elektronische weg afgegeven op formulieren die ten minste alle elementen, in dezelfde volgorde, van de modellen in bijlage III, sectie A, bevatten.

  • 3. 
    Individuele uitvoervergunningen en globale uitvoervergunningen zijn hoogstens twee jaar geldig, tenzij de bevoegde autoriteit anders besluit.

Vergunningen voor grote projecten zijn geldig voor een door de bevoegde autoriteit vast te stellen termijn, maar niet langer dan vier jaar, behalve in naar behoren gemotiveerde omstandigheden in verband met de duur van het project.

  • 4. 
    Exporteurs verstrekken de bevoegde autoriteit alle informatie die vereist is voor hun aanvragen van individuele en globale uitvoervergunningen, zodat volledige informatie beschikbaar is over met name de eindgebruiker, het land van bestemming en het eindgebruik van het uitgevoerde product.

Aan individuele uitvoervergunningen wordt de verplichting verbonden een verklaring betreffende het eindgebruik af te geven. De bevoegde autoriteit kan bepaalde aanvragen vrijstellen van de verplichting om een verklaring over het eindgebruik te verstrekken. Waar passend kan voor globale uitvoervergunningen een verklaring over het eindgebruik worden verlangd.

Exporteurs die gebruikmaken van globale uitvoervergunningen implementeren een ICP, tenzij de bevoegde autoriteit dit niet nodig acht wegens andere informatie waarmee zij rekening heeft gehouden bij de behandeling van de door de exporteur ingediende aanvraag voor een globale uitvoervergunning.

De rapportage- en ICP-vereisten met betrekking tot het gebruik van globale uitvoervergunningen worden door de lidstaten vastgesteld.

Op verzoek van de exporteurs worden globale uitvoervergunningen die kwantitatieve beperkingen inhouden, gesplitst.

  • 5. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor individuele of globale vergunningen binnen een volgens het nationale recht of de nationale praktijk te bepalen termijn.
  • 6. 
    Nationale algemene uitvoervergunningen:
 

a)

zijn niet van toepassing op producten die op de lijst van bijlage II, sectie I, voorkomen;

 

b)

worden gedefinieerd in het nationale recht of in de nationale praktijk; zij kunnen worden gebruikt door alle exporteurs die ingezetene of gevestigd zijn in de lidstaat die die vergunningen afgeeft, indien zij voldoen aan de voorschriften van deze verordening en van de aanvullende nationale wetgeving; zij worden afgegeven overeenkomstig bijlage III, sectie C;

 

c)

mogen niet worden gebruikt indien de exporteur er door de bevoegde autoriteit van in kennis is gesteld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn voor een van de in artikel 4, lid 1, genoemde doeleinden, of indien de exporteur er kennis van draagt dat de producten bestemd zijn voor die doeleinden.

Nationale algemene uitvoervergunningen kunnen ook van toepassing zijn op de producten en bestemmingen die op de lijst van bijlage II, secties A tot en met H, voorkomen.

De lidstaten stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van alle nationale algemene uitvoervergunningen die zijn afgegeven of gewijzigd. De Commissie maakt dergelijke kennisgevingen bekend in de C-reeks van het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 7. 
    De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, kan de exporteur verbieden om uniale algemene uitvoervergunningen te gebruiken als er redelijke twijfel bestaat over het vermogen van de exporteur om de voorwaarden van deze vergunning of een bepaling van de wetgeving inzake uitvoercontrole, na te leven.

De bevoegde autoriteiten van de lidstaten wisselen informatie uit over exporteurs die het verboden is gebruik te maken van een uniale algemene uitvoervergunning, tenzij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vaststelt dat de exporteur niet zal pogen producten voor tweeërlei gebruik via een andere lidstaat uit te voeren. De informatie-uitwisseling vindt plaats via elektronische systemen als bedoeld in artikel 23, lid 6.

Artikel 13

  • 1. 
    Vergunningen voor de verlening van tussenhandeldiensten en technische bijstand uit hoofde van deze verordening worden afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand ingezetene of gevestigd is. Wanneer de tussenhandelaar of de verlener van technische bijstand niet ingezeten of gevestigd is op het douanegebied van de Unie, worden vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand uit hoofde van deze verordening afgegeven door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van waar de tussenhandeldiensten of de technische bijstand zullen worden verleend.
  • 2. 
    Vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten worden afgegeven voor een bepaalde hoeveelheid specifieke producten en vermelden duidelijk de plaats van de producten in het derde land van herkomst, de eindgebruiker en de precieze plaats waar die zich bevindt.

Vergunningen voor technische bijstand vermelden duidelijk de eindgebruiker en de precieze plaats waar die zich bevindt.

De vergunningen zijn in het gehele douanegebied van de Unie geldig.

  • 3. 
    Tussenhandelaren en verleners van technische bijstand verstrekken de bevoegde autoriteit alle relevante informatie die vereist is voor een aanvraag van een vergunning uit hoofde van deze verordening, en met name nadere bijzonderheden over de plaats waar de producten voor tweeërlei gebruik zich bevinden, een duidelijke beschrijving van de aard en het aantal producten, de bij de transactie betrokken derde partijen, het land van bestemming, de eindgebruiker in dat land en de precieze plaats waar die zich bevindt.
  • 4. 
    De bevoegde autoriteiten van de lidstaten behandelen aanvragen voor vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand binnen een volgens het nationale recht of de nationale praktijk te bepalen termijn.
  • 5. 
    Alle vergunningen voor het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand worden, waar mogelijk, langs elektronische weg afgegeven op formulieren die ten minste alle elementen, in dezelfde volgorde, van de modellen in bijlage III, sectie B, bevatten.

Artikel 14

  • 1. 
    Indien de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor een individuele uitvoervergunning wordt aangevraagd voor een niet in de lijst van bijlage II, sectie A, deel 2, vermelde bestemming of, in het geval van in de lijst van bijlage IV vermelde producten voor tweeërlei gebruik, voor een willekeurige bestemming, zich in een of meer andere lidstaten bevinden of zullen bevinden dan die waar de vergunning wordt aangevraagd, wordt dat gegeven in de aanvraag vermeld. De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de vergunning wordt aangevraagd, treedt onmiddellijk in overleg met de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten en verstrekt alle ter zake dienende informatie. Dat overleg kan plaatsvinden via het elektronische systeem bedoeld in artikel 23, lid 6. De geraadpleegde lidstaten maken eventuele bezwaren tegen de afgifte van een dergelijke vergunning binnen tien werkdagen kenbaar; die bezwaren zijn bindend voor de lidstaat waar de vergunning is aangevraagd.

Indien binnen tien werkdagen geen bezwaren worden ontvangen, worden de geraadpleegde lidstaten geacht geen bezwaar te hebben.

In uitzonderlijke gevallen kan een geraadpleegde lidstaat om verlenging van die termijn van tien werkdagen verzoeken. De verlenging bedraagt evenwel niet meer dan dertig werkdagen.

  • 2. 
    Indien een uitvoer zijn wezenlijke veiligheidsbelangen zou kunnen schaden, kan een lidstaat een andere lidstaat verzoeken geen uitvoervergunning te verlenen of, indien deze reeds is verleend, die vergunning nietig te verklaren, te schorsen, te wijzigen of in te trekken. De lidstaat die een dergelijk verzoek ontvangt, treedt met de verzoekende lidstaat onmiddellijk in overleg van niet bindende aard, welk overleg binnen tien werkdagen dient te worden afgerond. Indien de lidstaat die het verzoek ontvangt, besluit de vergunning te verlenen, moet die lidstaat de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis stellen met gebruikmaking van het in artikel 23, lid 6, genoemde elektronische systeem.

Artikel 15

  • 1. 
    Bij hun besluit om al dan niet een vergunning te verlenen of een doorvoer te verbieden uit hoofde van deze verordening, houden de lidstaten rekening met alle ter zake dienende overwegingen, waaronder:
 

a)

de internationale verplichtingen en verbintenissen van de Unie en de lidstaten, en met name de verplichtingen en verbintenissen waarmee ieder van hen heeft ingestemd als partij bij de internationale regimes inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van de desbetreffende internationale verdragen;

 

b)

hun verplichtingen uit hoofde van sancties uit hoofde van een door de Raad vastgesteld besluit of gemeenschappelijk standpunt of uit hoofde van een besluit van de OVSE, dan wel krachtens een bindende resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties;

 

c)

overwegingen van nationaal buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van overwegingen uit hoofde van Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB;

 

d)

overwegingen omtrent het voorgenomen eindgebruik en het onttrekkingsgevaar.

  • 2. 
    De lidstaten nemen bij de beoordeling van een aanvraag om een globale uitvoervergunning, naast de in lid 1 vermelde criteria, ook de implementatie van een ICP door de exporteur in aanmerking.

Artikel 16

  • 1. 
    De bevoegde autoriteit kan, overeenkomstig deze verordening handelend, weigeren een uitvoervergunning te verlenen en een reeds door haar verleende uitvoervergunning nietig verklaren, schorsen, wijzigen of intrekken. Wanneer de bevoegde autoriteit een uitvoervergunning weigert, nietig verklaart, schorst, wezenlijk beperkt of intrekt, of wanneer zij besloten heeft dat de voorgenomen uitvoer niet mag worden toegestaan, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis en verstrekt zij hun de relevante gegevens. Indien de bevoegde autoriteit van een lidstaat een uitvoervergunning heeft geschorst, wordt aan het eind van de schorsingsperiode de evaluatie aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie meegedeeld.
  • 2. 
    Weigeringen van vergunningen waarvan uit hoofde van lid 1 kennis is gegeven, worden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten binnen drie jaar na de kennisgeving opnieuw bekeken en ingetrokken, gewijzigd of verlengd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten stellen de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie zo spoedig mogelijk in kennis van de resultaten van deze toetsing. Weigeringen die niet worden ingetrokken, blijven geldig en worden om de drie jaar opnieuw bekeken. Bij de derde toetsing moet de betrokken lidstaat de reden voor de handhaving van deze weigering toelichten.
  • 3. 
    De bevoegde autoriteit stelt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie onverwijld in kennis van hun uit hoofde van artikel 7 genomen besluit om de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik te weigeren. Deze kennisgeving bevat alle benodigde informatie, met inbegrip van de indeling van de betrokken producten, de technische kenmerken ervan, het land van bestemming en de eindgebruiker.
  • 4. 
    De leden 1 en 2 van dit artikel zijn ook van toepassing op vergunningen voor het verlenen van de in artikel 13 bedoelde tussenhandeldiensten en technische bijstand.
  • 5. 
    Alvorens de bevoegde autoriteit van een lidstaat uit hoofde van deze verordening besluit al dan niet een vergunning te verlenen of een doorvoer te verbieden, gaat zij op basis van alle geldige weigeringen of besluiten betreffende een verbod op de doorvoer van in de lijst in bijlage I opgenomen producten voor tweeërlei gebruik uit hoofde van deze verordening na of een vergunning of doorvoer door de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat voor een wezenlijk identieke transactie is geweigerd. Zij pleegt dan overleg met de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die dergelijke vergunningen hebben geweigerd of het besluit hebben genomen de doorvoer te verbieden, als bedoeld in de leden 1, 3 en 4 van dit artikel.

De bevoegde autoriteiten van de geraadpleegde lidstaten maken binnen tien werkdagen bekend of zij de betrokken transactie al dan niet als een wezenlijk identieke transactie beschouwen. Indien binnen tien werkdagen geen reactie is ontvangen, worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die zijn geraadpleegd, geacht de betrokken transactie niet als een wezenlijk identieke transactie te beschouwen.

Indien meer informatie nodig is om de betrokken transactie correct te beoordelen, komen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten overeen die termijn van tien werkdagen te verlengen. De verlenging bedraagt evenwel niet meer dan dertig werkdagen.

Indien de bevoegde autoriteit na dit overleg besluit een vergunning te verlenen of de doorvoer toe te staan, stelt zij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie daarvan in kennis en verstrekt zij daarbij alle relevante informatie om het besluit toe te lichten.

  • 6. 
    De op grond van dit artikel voorgeschreven kennisgevingen worden gedaan via beveiligde elektronische middelen, inclusief door middel van het in artikel 23, lid 6, bedoelde systeem.
  • 7. 
    Alle informatie die op grond van dit artikel wordt uitgewisseld, voldoet aan artikel 23, lid 5, betreffende de vertrouwelijkheid van dergelijke informatie.

HOOFDSTUK IV

WIJZIGING VAN LIJSTEN VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK EN VAN BESTEMMINGEN

Artikel 17

  • 1. 
    De Commissie is als volgt bevoegd overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde de in de bijlagen I en IV opgenomen lijst van producten voor tweeërlei gebruik te wijzigen:
 

a)

de lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage I wordt gewijzigd overeenkomstig de desbetreffende verplichtingen en verbintenissen, en alle wijzigingen daarin, waarmee de lidstaten en in voorkomend geval de Unie hebben ingestemd als partij bij de internationale regelingen inzake non-proliferatie en uitvoercontrole of door de bekrachtiging van desbetreffende internationale verdragen;

 

b)

indien de wijziging van bijlage I betrekking heeft op producten voor tweeërlei gebruik die tevens zijn opgenomen in bijlage II of IV, worden die bijlagen dienovereenkomstig gewijzigd.

  • 2. 
    De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen teneinde bijlage II te wijzigen door producten te schrappen of bestemmingen toe te voegen of te schrappen van het toepassingsgebied van uniale algemene uitvoervergunningen in overleg met de op grond van artikel 24 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik en rekening houdend met de verplichtingen en verbintenissen uit hoofde van de desbetreffende non-proliferatieregelingen en uitvoercontroleregelingen, zoals wijzigingen van de controlelijsten, alsmede met de relevante geopolitieke ontwikkelingen. Indien dwingende redenen van urgentie vereisen dat bepaalde bestemmingen worden uitgesloten van het toepassingsgebied van een uniale algemene uitvoervergunning, is de procedure van artikel 19 van toepassing op de gedelegeerde handelingen die worden vastgesteld op grond van dit lid.

Artikel 18

  • 1. 
    De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
  • 2. 
    De in artikel 17 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van 9 september 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
  • 3. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 17 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
  • 4. 
    Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
  • 5. 
    Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
  • 6. 
    Een op grond van artikel 17 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van de termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 19

  • 1. 
    Uit hoofde van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen treden onmiddellijk in werking en zijn van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
  • 2. 
    Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 18, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.

Artikel 20

De lijst van producten voor tweeërlei gebruik in bijlage IV, die een onderdeel is van bijlage I, wordt geactualiseerd in het licht van artikel 36 VWEU, en met name de openbare-orde- en openbareveiligheidsbelangen van de lidstaten.

HOOFDSTUK V

DOUANEPROCEDURES

Artikel 21

  • 1. 
    Bij het vervullen van de formaliteiten voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik bij het voor de behandeling voor de uitvoeraangifte bevoegde douanekantoor levert de exporteur het bewijs dat voor de uitvoer naar behoren een vergunning is verleend.
  • 2. 
    Van de exporteur kan van de als bewijs verstrekte bescheiden een vertaling worden geëist in een officiële taal van de lidstaat waar de uitvoeraangifte wordt overgelegd.
  • 3. 
    Onverminderd de bevoegdheden die hem uit hoofde van en op grond van het douanewetboek van de Unie zijn verleend, kan een lidstaat tevens voor een periode van ten hoogste de in lid 4 vermelde perioden de uitvoer vanaf zijn grondgebied van de producten voor tweeërlei gebruik waarvoor al dan niet een geldige uitvoervergunning werd afgegeven, schorsen of, indien nodig, op andere wijze verhinderen dat deze producten de Unie via zijn grondgebied verlaten, indien hij:
 

a)

een gefundeerd vermoeden heeft dat:

 

i)

bij de vergunningverlening geen rekening is gehouden met relevante gegevens, of

 

ii)

sedert de vergunningverlening de omstandigheden wezenlijk zijn veranderd, of

 

b)

over relevante informatie beschikt met betrekking tot de mogelijke toepassing van maatregelen uit hoofde van artikel 4, lid 1.

  • 4. 
    In de in lid 3 van dit artikel bedoelde gevallen raadpleegt de in dat lid bedoelde lidstaat onverwijld de bevoegde autoriteit van de lidstaat die de uitvoervergunning heeft verleend of die maatregelen kan treffen op grond van artikel 4, lid 1, zodat die bevoegde autoriteit op grond van artikel 4, lid 1, of artikel 16, lid 1, maatregelen kan treffen. Indien die bevoegde autoriteit besluit de vergunning te handhaven of geen maatregelen te treffen op grond van artikel 4, lid 1, antwoordt zij binnen tien werkdagen, welke termijn in uitzonderlijke omstandigheden op haar verzoek mag worden verlengd tot dertig werkdagen. In dat geval, of indien, naargelang van het geval, binnen tien of dertig werkdagen geen antwoord is ontvangen, worden de producten voor tweeërlei gebruik onmiddellijk vrijgegeven. De bevoegde autoriteit van de lidstaat welke de vergunning heeft verleend, stelt de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten en de Commissie hiervan in kennis.
  • 5. 
    In samenwerking met de lidstaten kan de Commissie richtsnoeren uitwerken om de onderlinge samenwerking tussen de vergunningverlenende autoriteiten en de douaneautoriteiten te bevorderen.

Artikel 22

  • 1. 
    De lidstaten kunnen bepalen dat douaneformaliteiten voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik slechts bij daartoe bevoegd verklaarde douanekantoren mogen worden vervuld.
  • 2. 
    Wanneer zij gebruikmaken van de in lid 1 geboden mogelijkheid, delen de lidstaten de Commissie mee welke douanekantoren aldus bevoegd zijn verklaard. De Commissie maakt die informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK VI

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING, UITVOERING EN HANDHAVING

Artikel 23

  • 1. 
    De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van de voor de uitvoering van deze verordening vastgestelde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met inbegrip van:
 

a)

een lijst van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten die gemachtigd zijn om:

 

uitvoervergunningen voor producten voor tweeërlei gebruik af te geven,

 

uit hoofde van deze verordening vergunningen af te geven met het oog op het verlenen van tussenhandeldiensten en technische bijstand,

 

de doorvoer van niet-Unieproducten voor tweeërlei gebruik te verbieden uit hoofde van deze verordening;

 

b)

de maatregelen bedoeld in artikel 25, lid 1.

De Commissie stuurt die informatie door naar de andere lidstaten en maakt die informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

  • 2. 
    De lidstaten treffen in samenwerking met de Commissie alle dienstige maatregelen om een rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten te bewerkstelligen teneinde de efficiëntie van de uitvoercontroleregeling van de Unie te verbeteren en een consequente en doeltreffende uitvoering en handhaving van controles in het gehele douanegebied van de Unie te waarborgen. De uitwisseling van informatie kan het volgende omvatten:
 

a)

relevante vergunningsinformatie, verstrekt voor elke afgegeven vergunning (zoals waarde en type van de vergunningen en de desbetreffende bestemmingen, aantal gebruikers van algemene vergunningen);

 

b)

aanvullende informatie met betrekking tot de toepassing van controles, met inbegrip van informatie over de toepassing van de criteria van artikel 15, lid 1, het aantal exporteurs met een ICP en, indien beschikbaar, gegevens over de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik verricht in andere lidstaten;

 

c)

informatie over de analyse die ten grondslag ligt aan aanvullingen of geplande aanvullingen op de nationale controlelijsten op grond van artikel 9;

 

d)

informatie met betrekking tot de handhaving van controles, waaronder op risico gebaseerde audits, nadere gegevens met betrekking tot de exporteurs aan wie het recht is ontzegd nationale of uniale algemene uitvoervergunningen te gebruiken, en, indien beschikbaar, het aantal schendingen, inbeslagnames en de toepassing van andere sancties;

 

e)

gegevens over gevoelige eindgebruikers, actoren die bij verdachte aankoopactiviteiten zijn betrokken en, voor zover deze beschikbaar zijn, gevolgde routes.

  • 3. 
    De uitwisseling van gegevens over vergunningen vindt ten minste jaarlijks plaats overeenkomstig de richtsnoeren die worden opgesteld door de op grond van artikel 24 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik en met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of beschermde informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid.
  • 4. 
    De lidstaten en de Commissie onderzoeken regelmatig de tenuitvoerlegging van artikel 15 op basis van de op grond van deze verordening verstrekte informatie en de analyses van deze gegevens. Alle deelnemers aan deze uitwisselingen respecteren het vertrouwelijke karakter van de besprekingen.
  • 5. 
    Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad (14), met name de bepalingen ervan inzake de vertrouwelijkheid van informatie, zijn van overeenkomstige toepassing.
  • 6. 
    De Commissie ontwikkelt, in overleg met de op grond van artikel 24 opgerichte coördinatiegroep tweeërlei gebruik, een beveiligd en versleuteld systeem ter ondersteuning van de rechtstreekse samenwerking en informatie-uitwisseling tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en, waar passend, de Commissie. Het systeem wordt, indien haalbaar, door de Commissie gekoppeld aan de elektronische vergunningssystemen van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten voor zover dat nodig is om deze rechtstreekse samenwerking en uitwisseling van informatie te vergemakkelijken. Het Europees Parlement wordt geïnformeerd over het budget, de ontwikkeling en de werking van het systeem.
  • 7. 
    De verwerking van persoonsgegevens vindt plaats overeenkomstig de voorschriften van Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725.

Artikel 24

  • 1. 
    Er wordt een coördinatiegroep tweeërlei gebruik ingesteld waarvan het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt bekleed. Elke lidstaat wijst in deze groep een vertegenwoordiger aan. De groep heeft tot taak elk vraagstuk in verband met de toepassing van deze verordening te onderzoeken dat door de voorzitter of door een vertegenwoordiger van een lidstaat aan de orde wordt gesteld.
  • 2. 
    De coördinatiegroep tweeërlei gebruik raadpleegt telkens wanneer zij dit nodig acht de bij deze verordening betrokken exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere relevante belanghebbenden.
  • 3. 
    De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt, waar passend, technische deskundigengroepen op die zijn samengesteld uit deskundigen van de lidstaten om specifieke kwesties te onderzoeken met betrekking tot de uitvoering van controles, met inbegrip van kwesties met betrekking tot de actualisering van de controlelijsten van de Unie in bijlage I. Technische deskundigengroepen raadplegen waar passend exporteurs, tussenhandelaren, verleners van technische bijstand en andere relevante belanghebbenden bij deze verordening.
  • 4. 
    De Commissie ondersteunt een programma van de Unie voor capaciteitsopbouw op het gebied van vergunningverlening en handhaving, onder meer door in overleg met de coördinatiegroep tweeërlei gebruik gemeenschappelijke opleidingsprogramma's voor overheidspersoneel van de lidstaten te ontwikkelen.

Artikel 25

  • 1. 
    Elke lidstaat treft passende maatregelen om de correcte handhaving van deze verordening te waarborgen. Met name stelt elke lidstaat de sancties vast voor inbreuken op de bepalingen van deze verordening of op de bepalingen ter uitvoering daarvan. Die sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
  • 2. 
    De coördinatiegroep tweeërlei gebruik richt een handhavingscoördinatiemechanisme op ter ondersteuning van informatie-uitwisseling en directe samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de handhavingsinstanties van de lidstaten (het “handhavingscoördinatiemechanisme”). In het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme wisselen de lidstaten en de Commissie, indien beschikbaar, relevante informatie uit, onder meer over de toepassing, de aard en het effect van de uit hoofde van lid 1 genomen maatregelen, over de handhaving van beste praktijken en de niet-toegestane uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik en/of inbreuken op deze verordening en/of de desbetreffende nationale wetgeving.

In het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme wisselen de lidstaten en de Commissie ook informatie uit over de beste praktijken van de nationale handhavingsautoriteiten met betrekking tot risicogebaseerde audits, de opsporing en vervolging van niet-toegelaten uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik en/of mogelijke andere inbreuken op deze verordening en/of de desbetreffende nationale wetgeving.

De uitwisseling van informatie in het kader van het handhavingscoördinatiemechanisme is vertrouwelijk.

HOOFDSTUK VII

TRANSPARANTIE, VOORLICHTING EN ONDERSTEUNING, MONITORING, BEOORDELING

Artikel 26

  • 1. 
    De Commissie en de Raad stellen, waar passend, richtsnoeren en/of aanbevelingen beschikbaar voor beste praktijken met betrekking tot de in deze verordening bedoelde onderwerpen om de doeltreffendheid van de regeling voor uitvoercontrole van de Unie en de consequente uitvoering ervan te waarborgen. Het verstrekken van richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken aan exporteurs, tussenhandelaren en verleners van technische bijstand valt onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten waar zij ingezetene of gevestigd zijn. In die richtsnoeren en/of aanbevelingen voor beste praktijken wordt met name rekening gehouden met de informatiebehoeften van kleine en middelgrote ondernemingen (het midden- en kleinbedrijf).
  • 2. 
    De Commissie legt, in overleg met de coördinatiegroep tweeërlei gebruik, jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over de uitvoering van deze verordening en over de activiteiten, onderzoeken en raadplegingen van de coördinatiegroep tweeërlei gebruik. Dat jaarverslag is openbaar.

Het jaarverslag bevat informatie over de vergunningen (met name over het aantal en de waarde ervan per soort product en per bestemming op het niveau van de Unie en de lidstaten), over weigeringen en verboden uit hoofde van deze verordening. Het jaarverslag bevat ook informatie over de administratie (met name over het personeel, de naleving en de voorlichtingsactiviteiten, de specifieke vergunnings- of classificeringsinstrumenten) en over de handhaving van de controles (met name het aantal inbreuken en de sancties).

Met betrekking tot producten voor cybersurveillance bevat het jaarverslag specifieke informatie over vergunningen, met name over het aantal aanvragen dat is ontvangen, ingedeeld naar product, de lidstaat van afgifte en de bestemmingen waarop die aanvragen betrekking hebben, en over de besluiten die over die aanvragen zijn genomen.

De informatie in het jaarverslag wordt gepresenteerd overeenkomstig de in lid 3 genoemde beginselen.

De Commissie en de Raad stellen richtsnoeren beschikbaar over de methode voor het verzamelen en verwerken van gegevens met het oog op de opstelling van het jaarverslag, met inbegrip van de vaststelling van de soorten producten en de beschikbaarheid van handhavingsgegevens.

  • 3. 
    De lidstaten verstrekken de Commissie alle passende informatie voor de opstelling van het verslag, met inachtneming van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens, commercieel gevoelige informatie of informatie op het gebied van defensie, buitenlands beleid of nationale veiligheid. Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad (15) betreffende de Europese statistiek is van toepassing op informatie die uit hoofde van dit artikel wordt uitgewisseld of gepubliceerd.
  • 4. 
    Tussen 10 september 2026 en 10 september 2028 voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Na 10 september 2024 voert de Commissie een evaluatie uit van artikel 5 en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

HOOFDSTUK VIII

CONTROLEMAATREGELEN

Artikel 27

  • 1. 
    De exporteurs van producten voor tweeërlei gebruik houden volgens de nationale wetgeving of de in de betreffende lidstaat gebruikelijke methoden gedetailleerde registers of dossiers van hun uitvoer bij. Deze registers of dossiers bevatten met name de handelsbescheiden, zoals facturen, manifesten, vrachtbrieven of andere vervoersdocumenten, waarin voldoende gegevens voorkomen voor de vaststelling van:
 

a)

een omschrijving van de producten voor tweeërlei gebruik,

 

b)

de hoeveelheid producten voor tweeërlei gebruik,

 

c)

naam en adres van de exporteur en van de ontvanger,

 

d)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik.

  • 2. 
    Overeenkomstig de nationale wetgeving of volgens de in de betreffende lidstaat gebruikelijke methoden, houden tussenhandelaren en verleners van technische bijstand registers of dossiers bij betreffende tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten zodat zij op verzoek een beschrijving kunnen geven van de producten voor tweeërlei gebruik die het voorwerp vormden van de tussenhandeldiensten of technische bijstandsdiensten, de periode gedurende welke de producten het voorwerp vormden van die diensten, de bestemming van die producten en diensten, en de landen waarop die diensten betrekking hadden.
  • 3. 
    De in de leden 1 en 2 bedoelde registers of dossiers en bescheiden worden bewaard gedurende ten minste vijf jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de uitvoer is geschied dan wel die tussenhandelsdiensten of technische bijstandsdiensten werden verleend. Zij worden op verzoek voorgelegd aan de bevoegde autoriteit.
  • 4. 
    De bescheiden en dossiers in verband met overbrengingen binnen de Unie van in de lijst in bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik worden gedurende ten minste drie jaar na afloop van het kalenderjaar waarin de overbrenging is geschied, bewaard en op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van waaruit die producten werden overgebracht, aan die autoriteit voorgelegd.

Artikel 28

Om de correcte toepassing van deze verordening te waarborgen, nemen de lidstaten alle nodige maatregelen om hun bevoegde autoriteiten in staat te stellen:

 

a)

gegevens te verzamelen over elke met producten voor tweeërlei gebruik verband houdende order of transactie;

 

b)

na te gaan of de uitvoercontrolemaatregelen op de juiste wijze worden toegepast, hetgeen met name de bevoegdheid kan omvatten tot betreding van de bedrijfsruimten van de bij een uitvoertransactie belang hebbende personen of van tussenhandelaren die bij de verlening van tussenhandeldiensten in de in artikel 6 bedoelde situaties betrokken zijn, of van verleners van technische bijstand die in de in artikel 8 bedoelde situaties betrokken zijn.

HOOFDSTUK IX

SAMENWERKING MET DERDE LANDEN

Artikel 29

  • 1. 
    De Commissie en de lidstaten voeren, waar passend, overleg met derde landen om de algehele harmonisatie van de controles te bevorderen.

Dit overleg kan de regelmatige en wederzijdse samenwerking met derde landen ondersteunen, met inbegrip van de uitwisseling van informatie en beste praktijken, alsmede capaciteitsopbouw en bewustmaking van derde landen. Voorts kan het overleg ertoe bijdragen dat derde landen strenge uitvoercontroles hanteren die in het kader van multilaterale uitvoercontroleregelingen zijn ontwikkeld, als model voor internationale beste praktijken.

  • 2. 
    Onverminderd de bepalingen van tussen de Unie en derde landen gesloten overeenkomsten of protocollen inzake wederzijdse administratieve bijstand op douanegebied kan de Raad de Commissie machtigen met derde landen te onderhandelen over overeenkomsten die voorzien in de wederzijdse erkenning van controles op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik waarop deze verordening betrekking heeft.

Die onderhandelingen worden gevoerd overeenkomstig de procedures die zijn vastgesteld, naargelang van het geval, in artikel 207, lid 3, VWEU en in het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

HOOFDSTUK X

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Deze verordening is van toepassing onverminderd het Gedelegeerd Besluit van de Commissie van 15 september 2015 tot aanvulling van Besluit nr. 1104/2011/EU.

Artikel 31

Verordening (EG) nr. 428/2009 wordt ingetrokken.

Voor vergunningsaanvragen die vóór 9 september 2021 werden ingediend, blijven evenwel de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 428/2009 van toepassing.

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VI.

Artikel 32

Deze verordening treedt in werking op de negentigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 20 mei 2021

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

  • D. 
    M. SASSOLI

Voor de Raad

De voorzitter

  • A. 
    P. ZACARIAS
 

  • (1) 
    Standpunt van het Europees Parlement van 25 maart 2021 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en beslut van de Raad van 10 mei 2021.
  • (2) 
    Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad van 5 mei 2009 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer, de overbrenging, de tussenhandel en de doorvoer van producten voor tweeërlei gebruik (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1).
  • (3) 
    Gemeenschappelijk Standpunt 2008/944/GBVB van de Raad van 8 december 2008 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor de controle op de uitvoer van militaire goederen en technologie (PB L 335 van 13.12.2008, blz. 99).
  • (4) 
    Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).
  • (6) 
    Verordening (EU) 2015/479 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2015 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de uitvoer (PB L 83 van 27.3.2015, blz. 34).
  • (7) 
    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
  • (8) 
    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
  • Besluit (EU, Euratom) nr. 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
  • Besluit nr. 1104/2011/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de voorwaarden voor toegang tot de overheidsdienst (publiek gereguleerde dienst) die wordt aangeboden door het wereldwijde satellietnavigatiesysteem dat is ingevoerd door het Galileo-programma (PB L 287 van 4.11.2011, blz. 1).
  • Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2446 van de Commissie van 28 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad met nadere regels betreffende een aantal bepalingen van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PB L 82 van 22.3.1997, blz. 1).
  • Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).
 

BIJLAGE I

IN ARTIKEL 3 VAN DEZE VERORDENING BEDOELDE LIJST VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK

De in deze bijlage opgenomen lijst van producten voor tweeërlei gebruik is een technische implementatie van internationaal overeengekomen vergunningsregelingen voor producten voor tweeërlei gebruik, waaronder de Australiëgroep (1), het “Missile Technology Control Regime” (MTCR) (2), de Groep van Nucleaire Exportlanden (3), het Wassenaar Arrangement (4), en het Verdrag inzake chemische wapens (Chemical Weapons Convention — CWC) (5).

INHOUD

 

Deel I -

Algemene opmerkingen, acroniemen en afkortingen en definities

 
 

Deel II - Categorie 0

Nucleaire goederen

 
 

Deel III - Categorie 1

Speciale materialen en aanverwante apparatuur

 
 

Deel IV - Categorie 2

Materiaalverwerking

 
 

Deel V - Categorie 3

Elektronica

 
 

Deel VI - Categorie 4

Computers

 
 

Deel VII - Categorie 5

Telecommunicatie en “informatiebeveiliging”

 
 

Deel VIII - Categorie 6

Sensoren en lasers

 
 

Deel IX - Categorie 7

Navigatie en vliegtuigelektronica

 
 

Deel X - Categorie 8

Zeewezen en schepen

 
 

Deel XI - Categorie 9

Ruimtevaart en voortstuwing

 

DEEL I -     Algemene opmerkingen, acroniemen en afkortingen, en definities

ALGEMENE OPMERKINGEN BIJ BIJLAGE I

 
 

1.

Voor de controle op de uitvoer van goederen die zijn ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zij verwezen naar de desbetreffende lijst(en) van aan vergunningsplicht onderworpen militaire goederen van de afzonderlijke EU-lidstaten. Verwijzingen in deze bijlage naar de “Lijst militaire goederen” hebben betrekking op deze lijsten.

 
 

2.

De doelstelling van de controles op de uitvoer van de goederen, vermeld in deze bijlage, mag niet worden omzeild door de uitvoer van niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen (met inbegrip van fabrieken) die één of meer aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen bevatten, als deze onderdelen het voornaamste element van de goederen vormen en gemakkelijk kunnen worden verwijderd of voor andere doeleinden worden aangewend.

NB:

Bij de beoordeling van de vraag of de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element dienen te worden aangemerkt, dienen factoren als hoeveelheid, waarde en technologische knowhow alsmede andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan de aan vergunningsplicht onderworpen onderdelen als voornaamste element van de geleverde goederen kunnen worden aangemerkt, een rol te spelen.

 
 

3.

Met “goederen” worden in deze bijlage zowel nieuwe als gebruikte goederen bedoeld.

 
 

4.

In sommige gevallen zijn stoffen vermeld met naam en CAS-nummer. Onder de lijst vallen stoffen met dezelfde structuurformule (inclusief hydraten), ongeacht naam of CAS-nummer. De CAS-nummers zijn vermeld om een bepaalde stof of een bepaald mengsel gemakkelijker te kunnen identificeren, ongeacht de nomenclatuur. CAS-nummers kunnen niet als eenduidige identificatienummers gebruikt worden, omdat sommige vormen van de op de lijst vermelde stoffen andere CAS-nummers hebben, en ook mengsels die een op de lijst voorkomende stof bevatten, andere CAS-nummers kunnen hebben.

NUCLEAIRE TECHNOLOGIE-NOOT (NTN)

(Te lezen in samenhang met sectie E van categorie 0.)

De “technologie” die rechtstreeks samenhangt met goederen die in categorie 0 vallen, valt onder de bepalingen van categorie 0.

“Technologie” voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van aan vergunningsplicht onderworpen goederen is ook aan vergunningsplicht onderworpen als deze technologie wordt toegepast op niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen.

Het verlenen van een uitvoervergunning voor goederen houdt tevens in dat de uitvoer naar dezelfde eindgebruiker van de minimaal noodzakelijke “technologie” voor installatie, bediening, onderhoud en reparatie van de goederen is toegestaan.

Vergunningsregelingen voor overdracht van “technologie” zijn niet van toepassing op informatie die “voor iedereen beschikbaar” is, en op “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek”.

ALGEMENE TECHNOLOGIENOOT (ATN)

(Te lezen in samenhang met sectie E van de categorieën 1 tot en met 9.)

De uitvoer van “technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling”, “productie” of het “gebruik” van in de categorieën 1 tot en met 9 bedoelde goederen, is onderworpen aan de op de categorieën 1 tot en met 9 van toepassing zijnde bepalingen.

“Technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van aan vergunningsplicht onderworpen goederen is ook aan vergunningsplicht onderworpen als deze technologie wordt toegepast op niet aan vergunningsplicht onderworpen goederen.

De vergunningsplicht geldt niet voor de minimaal noodzakelijke “technologie” voor installatie, bediening, onderhoud of reparatie van niet onder de vergunningsplicht vallende goederen of op de goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.

 

Noot:

Deze bepaling laat de controlestatus van de in 1E002.e., 1E002.f., 8E002.a. en 8E002.b. bedoelde “technologie” onverlet.

De vergunningsplicht voor de overdracht van “technologie” is niet van toepassing op informatie die “voor iedereen beschikbaar” is, op “fundamenteel wetenschappelijk onderzoek” en op de voor octrooiaanvragen noodzakelijke minimuminformatie.

NUCLEAIRE PROGRAMMATUURNOOT (NPN)

(Deze noot heeft voorrang boven het bepaalde in sectie D van categorie 0.)

Sectie D van categorie 0 heeft geen betrekking op “programmatuur” die de minimaal noodzakelijke “objectcode” is voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.

Het verlenen van een uitvoervergunning voor goederen houdt tevens in dat de uitvoer naar dezelfde eindgebruiker van de minimaal noodzakelijke “objectcode” voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van de goederen is toegestaan.

 

Noot:

De Nucleaire programmatuurnoot laat de controlestatus van de in categorie 5, deel 2 (“Informatiebeveiliging”) bedoelde “programmatuur” onverlet.

ALGEMENE PROGRAMMATUURNOOT (APN)

(Deze noot heeft voorrang boven het bepaalde in sectie D van de categorieën 1 tot en met 9.)

De categorieën 1 tot en met 9 van deze lijst zijn niet van toepassing op “programmatuur” die:

 

a.

algemeen voor het publiek verkrijgbaar is doordat de “programmatuur”:

 

1.

via de detailhandel zonder beperkingen uit voorraad wordt verkocht via:

 

a.

winkelverkoop;

 

b.

postorderverkoop;

 

c.

elektronische transacties, of

 

d.

telefonische verkoop, en

 

2.

is ontworpen voor installatie door de gebruiker zonder wezenlijke ondersteuning van de leverancier;

 

Noot:

Punt a. van de Algemene programmatuurnoot laat de controlestatus van de in categorie 5, deel 2 (“Informatiebeveiliging”) bedoelde “programmatuur” onverlet.

 

b.

“voor iedereen beschikbaar” is, of

 

c.

de minimaal noodzakelijke “objectcode” voor de installatie, de bediening, het onderhoud (controle) of de reparatie van goederen waarvan de uitvoer is toegestaan.

 

Noot:

Punt c. van de Algemene programmatuurnoot laat de controlestatus van de in categorie 5, deel 2 (“Informatiebeveiliging”) bedoelde “programmatuur” onverlet.

ALGEMENE NOOT “INFORMATIEBEVEILIGING” (ANIB)

Producten of functies ten behoeve van “informatiebeveiliging” moeten worden beoordeeld aan de hand van de bepalingen in categorie 5, deel 2, ook indien het onderdelen, “programmatuur” of functies van andere producten betreft.

REDACTIONELE CONVENTIES IN HET PUBLICATIEBLAD VAN DE EUROPESE UNIE

In overeenstemming met de regels uiteengezet in de Interinstitutionele schrijfwijzer, voor in het Nederlands gepubliceerde teksten in het Publicatieblad van de Europese Unie:

 

worden decimalen van gehele getallen gescheiden door een komma,

 

en worden gehele getallen ingedeeld in blokken van drie cijfers die van elkaar worden gescheiden door een dunne spatie.

In deze bijlage wordt de hierboven beschreven praktijk aangehouden.

IN DEZE BIJLAGE GEBRUIKTE ACRONIEMEN EN AFKORTINGEN

Voor acroniemen en afkortingen die als gedefinieerde term gebruikt worden, zie ‘Definities van in deze bijlage gebruikte termen’.

ACRONIEMEN EN AFKORTINGEN

 

ABEC

Annular Bearing Engineers Committee

ABMA

American Bearing Manufacturers Association

ADC

Analoog-digitaalomzetters

AGMA

American Gear Manufacturers Association

AHRS

Stand- en koersreferentiesysteem

AISI

American Iron and Steel Institute

ALE

Atomaire-lagenepitaxie

ALU

Logische rekeneenheid

ANSI

American National Standards Institute

APP

Aangepast piekvermogen

APU

Hulpaggregaat

ASTM

American Society for Testing and Materials

ATC

Luchtverkeersleiding

BJT

Bipolaire junctietransistors

BPP

Beam Parameter Product

BSC

Base Station Controller

CAD

Computerondersteund ontwerpen

CAS

Chemical Abstracts Service

CCD

Ladinggekoppelde componenten

CDU

Visualisatie- en bedieningsinrichtingen

CEP

Circular error probable (50 %-trefkanscirkel)

CMM

Coördinatenmeetmachines

CMOS

Componenten met metaaloxide veldeffecttransistoren

CNTD

Thermische ontleding met beheerste nucleatie

CPLD

Complexe programmeerbare logische bouwsteen

CPU

Centrale verwerkingseenheid

CVD

Chemische afzetting uit de dampfase

CW

Chemische oorlogsvoering

CW (voor lasers)

Continugolf

DAC

Digitaal-analoogomzetter

DANL

Gemiddeld ruisniveau

DBRN

Navigatiesystemen met als referentie een gegevensbestand

DDS

Directe digitale synthesizer

DMA

Dynamisch-mechanische analyse

DME

Instrument voor het aangeven van afstand

DMOSFET

Gediffundeerde metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor

DS

Gerichte stolling

EB

Exploding Bridge

EB-PVD

Elektronenstraalverdampen

EBW

Exploding Bridge Wire

ECM

Electro-Chemical Machining

EDM

Vonkverspaningsmachine

EFI

“Exploding foil”-ontstekingen

EIRP

Effectief isotroop uitgestraald vermogen

EMP

Elektromagnetische puls

ENOB

Effectief aantal bits

ERF

Elektrorheologisch afwerkingsprocedé

ERP

Effectief uitgestraald vermogen

ESD

Elektrostatische ontlading

ETO

Emitter Turn-Off Thyristor

ETT

Electrical Triggering Thyristors

EU

Europese Unie

EUV

Extreem ultraviolet

FADEC

Digitale elektronische motorregelapparatuur welke volledig zelfstandig in de motorregeling kan ingrijpen

FFT

Snelle Fourier-transformatie

FPGA

Door de gebruiker te programmeren ‹gate array›

FPIC

Door de gebruiker te programmeren ‹interconnect›

FPLA

Door de gebruiker te programmeren ‹logic array›

FPO

Drijvendekommabewerking

FWHM

Brandpuntsvlak met een halfwaardebreedte

GLONASS

Wereldwijd satellietnavigatiesysteem

GNSS

Wereldwijd satellietnavigatiesysteem

GPS

Wereldwijd plaatsbepalingssysteem

GSM

Wereldwijd systeem voor mobiele communicatie

GTO

Uitschakelbare thyristor

HBT

Heterobipolaire transistors

HDMI

High-Definition Multimedia Interface

HEMT

Transistor met hoge elektronenmobiliteit

ICAO

Internationale Burgerluchtvaartorganisatie

IEC

Internationale Elektrotechnische Commissie

IED

Geïmproviseerde explosieven

IEEE

Institute of Electrical and Electronic Engineers

IFOV

Momenteel gezichtsveld

IGBT

Bipolaire transistors met geïsoleerde poort

IGCT

Integrated Gate Commutated thyristor

IHO

Internationale Hydrografische Organisatie

ILS

Instrumentlandingssysteem

IMU

Traagheidsmetingseenheid

INS

Traagheidsnavigatiesysteem

IP

Internetprotocol

IRS

Inertieel referentiesysteem

IRU

Inertiële referentie-eenheid

ISA

Internationale standaard-atmosfeer

ISAR

Radarmodus met omgekeerde kunstmatig ingestelde apertuur

ISO

Internationale organisatie voor normalisatie

ITU

Internationale Telecommunicatie-unie

JT

Joule-Thomson

LIDAR

Lichtdetectie- en afstandsbepaling

LIDT

Schadegrens veroorzaakt door lasers

LOA

Lengte over alles

LRU

Line Replaceable Unit

LTT

Light Triggering Thyristor

MLS

Microgolflandingssysteem

MMIC

Monolithisch geïntegreerde microgolfschakeling

MOCVD

Chemische afzetting van organometaaldamp

MOSFET

Metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistor

MPM

Microgolfvermogensmodules

MRF

Magnetorheologisch afwerkingsprocedé

MRF

Minimum resolvable feature size

MRI

Magnetic resonance imaging (beeldvorming door middel van magnetische resonantie)

MTBF

Mean time between failures (gemiddeld storingsvrij interval)

MTTF

Mean time to failure (gemiddeld interval vóór storing)

NA

Numerieke apertuur

NDT

Non-destructive test (niet-destructief onderzoek)

NEH

Netto equivalente hoeveelheid

NIJ

Nationaal Instituut voor Justitie

OAM

Bediening, beheer en onderhoud

OSI

Open Systems Interconnection

PAI

Polyamide-imiden

PAR

Precisienaderingsradar

PCL

Passieve lokalisering

PDK

Process Design Kit

PIN

Persoonlijk identificatienummer

PMR

Particuliere mobiele radio

PVD

Physical Vapour Deposition (fysieke afzetting uit de dampfase)

ppm

parts per million (delen per miljoen)

QAM

Quadrature-Amplitude-Modulation (kwadratuuramplitudemodulatie)

QE

Kwantumefficiëntie

RAP

Reactive Atom Plasma-technologie (reactief atomair plasma)

RF

Radiofrequentie

rms

root mean square (kwadratisch gemiddelde)

RNC

Radio Network Controller

RNSS

Regionaal satellietnavigatiesysteem

ROIC

Read-out Integrated Circuit (geïntegreerde schakeling voor het uitlezen)

S-FIL

Step and Flash Imprint Lithography

SAR

Synthetic Aperture Radar (radarmodus met kunstmatig ingestelde apertuur)

SAS

Synthetic Aperture Sonar

SC

Single Crystal (eenkristal)

SCR

Gestuurde halfgeleidergelijkrichters

SFDR

Spurious Free Dynamic Range (Storingsvrij dynamisch bereik)

SHPL

Super High Powered Laser

SLAR

Side-looking airborne radar (zijwaarts stralende radarmodus in vliegtuigen)

SOI

Silicon-on-Insulator

SQUID

Superconducting Quantum Interference Device

SRA

Shop replaceable assembly (in de werkplaats vervangbaar moduul)

SRAM

Static Random Access Memory

SSB

Single sideband (enkele zijband)

SSR

Secundaire surveillanceradar

SSS

Side Scan Sonar

TIR

Total Indicated Reading (totale meetklokuitslag)

TVR

Transmitting Voltage Response

u

Atomaire massa-eenheid

UPR

Unidirectional positioning repeatability (herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering)

UTS

Ultimate tensile strength (eindtreksterkte)

UV

Ultraviolet

VJFET

Verticale junctie-veldeffecttransistor

VOR

Very High Frequency Omni-directional Range

WHO

Wereldgezondheidsorganisatie

WLAN

Wireless Local Area Network (draadloos lokaal netwerk)

DEFINITIES VAN IN DEZE BIJLAGE GEBRUIKTE TERMEN

DEEL II —     Categorie 0

CATEGORIE 0— NUCLEAIRE GOEDEREN

0A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

0A001

“Kernreactoren” en speciaal ontworpen en gebouwde uitrusting en onderdelen ervan, als hieronder:

a.

“kernreactoren”;

 

b.

metalen vaten, of belangrijke speciaal vervaardigde onderdelen ervan, met inbegrip van het deksel van een reactordrukvat, die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd als omhulsel van de kern van een “kernreactor”;

 

c.

bedieningsapparatuur, speciaal ontworpen of vervaardigd om splijtstof in een “kernreactor” aan- of af te voeren;

 

d.

regelstaven, d.w.z. staven die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor de beheersing van het splijtingsproces in een “kernreactor”, de draag- of ophangconstructies daarvoor, mechanismen voor het besturen van de regelstaven en buizen voor het geleiden van de regelstaven;

 

e.

drukpijpen, d.w.z. buizen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd om dienst te doen als houder van zowel de splijtstofelementen en het primaire koelmiddel in een “kernreactor”;

 

f.

buizen (of samenstellen van buizen) van zirkoniummetaal of zirkoniumlegeringen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor gebruik als splijtstofstaven in een “kernreactor”, in hoeveelheden van meer dan 10 kg;

 

N.B.

Voor drukpijpen van zirkonium zie 0A001.e. en voor calandriabuizen zie 0A001.h.

 

g.

koel- of circulatiepompen, d.w.z. pompen die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor het doen circuleren van het primaire koelmiddel van “kernreactoren”;

 

h.

‘inwendige delen van kernreactoren’ die speciaal ontworpen of vervaardigd zijn voor gebruik in een “kernreactor”, met inbegrip van draagconstructies voor de reactorkern, brandstofkanalen, calandriabuizen, hitteschilden, keerschotten, roosterplaten van de reactorkern en diffusorplaten;

Technische noot:

In 0A001.h. wordt onder ‘inwendige delen van kernreactoren’ verstaan iedere grote structuur binnen een reactorvat die één of meer functies heeft, zoals ondersteuning van de kern, handhaving van de brandstofuitlijning, sturing van het primaire koelmiddel, het verschaffen van stralingsschermen voor het reactorvat, en de geleiding van instrumenten in de kern.

 

i.

warmtewisselaars als hieronder:

 

1.

stoomgeneratoren, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het primaire, of intermediaire, koelmiddelcircuit van een “kernreactor”;

 

2.

andere warmtewisselaars, speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in het primaire koelmiddelcircuit van een “kernreactor”.

 

Noot:

0A001.i. heeft geen betrekking op warmtewisselaars voor de ondersteuningssystemen van de reactor, bijvoorbeeld het noodkoelsysteem of het koelsysteem voor de afvoer van vervalwarmte.

 

j.

neutrondetectoren, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het bepalen van de niveaus van de neutronenflux in de kern van een “kernreactor”;

 

k.

‘externe hitteschilden’ die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een “kernreactor” ter vermindering van warmteverlies en ter bescherming van het insluitingsvat.

Technische noot:

In 0A001.k. betekent ‘externe hitteschilden’ grote structuren die over het reactorvat zijn geplaatst en die warmteverlies van de reactor verminderen en de temperatuur binnen het insluitingsvat verlagen.

0B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

0B001

Fabrieken voor de scheiding van isotopen van “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium”, of “speciale splijtstoffen” en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

a.

installaties, speciaal ontworpen voor de scheiding van isotopen van “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium” of “speciale splijtstoffen” als hieronder:

 

1.

gascentrifuges;

 

2.

gasdiffusiescheidingsinstallaties;

 

3.

aerodynamische scheidingsinstallaties;

 

4.

scheidingsinstallaties met behulp van chemische uitwisselaars;

 

5.

scheidingsinstallaties met behulp van ionenuitwisselaars;

 

6.

isotopenscheidingsinstallaties werkend met atomaire-damp-“lasers”;

 

7.

isotopenscheidingsinstallaties werkend met moleculaire “lasers”;

 

8.

plasmascheidingsinstallaties;

 

9.

elektromagnetische scheidingsinstallaties;

 

b.

gascentrifuges en samenstellingen en onderdelen, speciaal ontworpen of aangepast voor gebruik in gascentrifuges, als hieronder:

Technische noot:

In 0B001.b. betekent ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’:

 

1.

maragingstaal met een maximale treksterkte van 1,95 GPa of meer;

 

2.

aluminiumlegeringen met een maximale treksterkte van 0,46 GPa of meer, of

 

3.

“stapel- en continuvezelmateriaal” met een “specifieke modulus” van meer dan 3,18 × 106m en een “specifieke treksterkte” van meer dan 7,62 × 104 m;

 

1.

gascentrifuges;

 

2.

complete rotoren;

 

3.

rotorbuiscilinders met een wanddikte van 12 mm of minder, een diameter tussen 75 mm en 650 mm en vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

 

4.

ringen of balgen met een wanddikte van 3 mm of minder en een diameter tussen 75 mm en 650 mm, speciaal ontworpen om een rotorbuis op bepaalde plaatsen te verstevigen of om een aantal rotorbuizen samen te voegen, vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

 

5.

keerschotten met een diameter tussen 75 mm en 650 mm, ontworpen om in een rotorbuis gemonteerd te worden en vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

 

6.

onder- en bovendeksels met een diameter tussen 75 mm en 650 mm, speciaal ontworpen om op de uiteinden van een rotorbuis te passen en vervaardigd van ‘materiaal met een hoge sterkte/dichtheidsverhouding’;

 

7.

magnetische lagers als hieronder:

 

a.

lagers bestaande uit een ringvormige magneet in een behuizing, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, bevattende een dempend medium en waarvan de magneet is gekoppeld aan een poolschoen of een tweede magneet die aan het bovendeksel van de rotor is bevestigd;

 

b.

actieve magnetische lagers speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik met gascentrifuges;

 

8.

speciaal ontworpen lagers, bestaande uit een taats/komcombinatie, gemonteerd op een demper;

 

9.

turbomoleculaire pompen bestaande uit cilinders met inwendige, machinaal vervaardigde of geëxtrudeerde langwerpige spiraalvormige groeven en inwendige, machinaal bewerkte gaten;

 

10.

ringvormige stators voor meerfasige wisselstroom-hysteresismotoren (magnetische-weerstandsmotoren) voor synchrone werking in vacuüm, met een frequentiebereik van 600 Hz of hoger en een vermogen van 40 VA of hoger;

 

11.

centrifugebehuizingen/houders, speciaal ontworpen om de rotorbuis van een gascentrifuge te bevatten, bestaande uit een starre cilinder met een wanddikte tot 30 mm met nauwkeurig afgewerkte uiteinden die evenwijdig zijn aan elkaar en staan met een nauwkeurigheid van 0,05 ° of beter loodrecht op de lengteas van de cilinder;

 

12.

inlaatstukken bestaande uit speciaal ontworpen of vervaardigde buizen voor de extractie van UF6-gas uit de rotorbuis volgens het principe van een Pitotbuis en die aan het centrale gasextractiesysteem kan worden bevestigd;

 

13.

frequentieomzetters (convertors of invertors), speciaal ontworpen of vervaardigd voor de voeding van motorstators van gascentrifugeverrijkers en speciaal ontworpen onderdelen hiervoor, die aan alle hieronderstaande specificaties voldoen:

 

a.

een meerfasige frequentieoutput van 600 Hz of hoger, en

 

b.

hoge stabiliteit (frequentieafwijkingen minder dan 0,2 %);

 

14.

afsluiters en regelkleppen, als hieronder:

 

a.

afsluitkleppen speciaal ontworpen of vervaardigd om in werking te treden in reactie op de aanvoer-, product- en restproductstromen van UF6 van een individuele gascentrifuge;

 

b.

afsluit- of regelkleppen met balgafdichting, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, met een binnendiameter tussen 10 mm en 160 mm, speciaal ontwikkeld of vervaardigd voor gebruik in hoofd- of hulpsystemen van gascentrifuge-verrijkingsinstallaties;

 

c.

speciaal voor gasdiffusiescheidingsinstallaties ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

membranen voor gasdiffusie vervaardigd van poreus metallisch, polymeer of keramisch “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, met een poriegrootte van 10 tot 100 nm, een dikte van 5 mm of minder en, voor buisvormige membranen, met een diameter van 25 mm of minder;

 

2.

gasdiffusorvaten, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

 

3.

compressoren of aanjagers met een aanzuigcapaciteit van 1 m3/min of meer van UF6, met een werkdruk van maximaal 500 kPa, met een werkdrukverhouding van 10:1 of minder, en vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

 

4.

asafdichtingen voor compressoren of aanjagers bedoeld in 0B001.c.3., ontworpen op een inleksnelheid van het buffergas van minder dan 1 000 cm3/min.;

 

5.

warmtewisselaars, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, en ontworpen op een leksnelheid die een drukverandering van minder dan 10 Pa per uur veroorzaakt bij een drukverschil van 100 kPa;

 

6.

afsluit- of regelkleppen met balgafdichting, handmatig of automatisch, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

 

d.

speciaal voor aerodynamische scheidingsprocessen ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

scheidingssproeikoppen, bestaande uit spleetvormige, gebogen kanalen met een kromtestraal van minder dan 1 mm, bestand tegen corrosie door UF6, met in de straalpijp een scherpe scheidingsrand die de gasstroom in tweeën deelt;

 

2.

cilindrische of conische buizen (vortexbuizen) vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6” en met een of meer tangentiële inlaten;

 

3.

compressoren of aanjagers vervaardigd van “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, en asafdichtingen daarvoor;

 

4.

warmtewisselaars, vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

 

5.

behuizingen van scheidingselementen, vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6” speciaal ontworpen om vortexbuizen of scheidingssproeikoppen te bevatten;

 

6.

afsluit- of regelkleppen met balgafdichting, handmatig of automatisch, vervaardigd van of beschermd met “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, met een diameter van 40 mm of meer;

 

7.

processystemen om UF6 van het dragergas (waterstof of helium) te scheiden tot een gehalte van 1 ppm UF6 of minder, met inbegrip van:

 

a.

cryogene warmtewisselaars en cryogene scheiders die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

 

b.

cryogene koeleenheden die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

 

c.

scheidingssproeikoppen of vortexbuizen voor de scheiding van UF6 van het dragergas;

 

d.

koudevallen voor UF6 die geschikt zijn voor het uitvriezen van UF6;

 

e.

speciaal voor scheidingsprocessen met behulp van chemische uitwisselaars ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

pulskolommen voor snelle vloeistof-vloeistofuitwisseling met een verblijftijd per trap van 30 s of minder en bestand tegen geconcentreerd zoutzuur (bv. vervaardigd van of beschermd met geschikte kunststoffen zoals gefluoreerde koolwaterstofpolymeren of glas);

 

2.

centrifugale contactors voor snelle vloeistof-vloeistofuitwisseling met een verblijftijd per trap van 30 s of minder en bestand tegen geconcentreerd zoutzuur (bv. vervaardigd van of beschermd met geschikte kunststoffen zoals gefluoreerde koolwaterstofpolymeren of glas);

 

3.

elektrochemische reductiecellen, bestand tegen oplossingen van geconcentreerd zoutzuur, ontworpen om uranium van valentie te veranderen;

 

4.

voedingsuitrusting voor elektrochemische reductiecellen, ontworpen om U+4 uit de organische stroom te verwijderen en, voor die onderdelen die met de processtroom in contact komen, vervaardigd van of beschermd met geschikte materialen (bv. glas, fluorkoolwaterstofpolymeren, polyfenylsulfaat, polyethersulfon en met hars geïmpregneerd grafiet);

 

5.

systemen voor de behandeling van het voedingsmateriaal, ontworpen om een zeer zuivere uraniumchlorideoplossing te produceren, bestaande uit voorzieningen voor het in oplossing brengen, voor vloeistofextractie en/of voor ionenwisseling voor de zuivering en elektrolytische cellen voor de reductie van U+6 of U+4 tot U+3;

 

6.

oxidatiesystemen voor uranium, ontworpen om U+3 te oxideren tot U+4;

 

f.

speciaal voor scheidingsprocessen met behulp van ionenwisselaars ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

ionenwisselharsen met een snelle reactietijd, vliezige of poreuze harsen met een macroscopische vernetting, waarin de actieve chemische uitwisselgroepen alleen voorkomen in een oppervlaktelaag op een inactieve poreuze ondersteunende structuur en andere composiete structuren met een geschikte vorm, waaronder deeltjes of vezels met diameters van 0,2 mm of minder, die bestand zijn tegen geconcentreerd zoutzuur en zijn ontworpen op een uitwisselingshalveringstijd van minder dan 10 s en die geschikt zijn voor werktemperaturen in het gebied van 373 K (100 °C) tot 473 K (200 °C);

 

2.

ionenwisselkolommen (cilindrisch) met een diameter groter dan 1 000 mm, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen geconcentreerd zoutzuur (bv. kunststoffen op basis van titaan of fluorkoolwaterstof), die geschikt zijn voor werktemperaturen in het gebied van 373 K (100 °C) tot 473 K (200 °C) en werkdrukken boven 0,7 MPa;

 

3.

ionenwisselrefluxsystemen (chemische of elektrochemische oxidatie- of reductiesystemen) voor het regenereren van de chemische reductie- of oxidatiemiddelen die in ionenwisselverrijkingscascades worden gebruikt;

 

g.

uitrusting en onderdelen, speciaal ontworpen of vervaardigd voor scheidingsprocessen op basis van lasers door middel van isotopenscheiding met atomaire-damplasers, als hieronder:

 

1.

systemen voor het verdampen van uraniummetaal die zijn ontworpen om bij laserverrijking een op de target af te geven vermogen van 1 kW of meer te leveren;

 

2.

systemen voor het hanteren van vloeibaar of verdampt uraniummetaal die speciaal zijn ontworpen of vervaardigd voor het hanteren van gesmolten uranium, gesmolten uraniumlegeringen of uraniummetaaldamp voor gebruik bij laserverrijking, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

 

N.B.

ZIE OOK 2A225.

 

3.

opvangsystemen voor de opvang van verarmd en verrijkt uranium in gesmolten of vaste vorm, vervaardigd van of beschermd door materialen die bestand zijn tegen de hitte en corrosie van uraniummetaaldampen of gesmolten uranium, zoals met yttriumoxide bedekt grafiet of tantaal;

 

4.

behuizingen voor scheidingsmodules (cilindrische of rechthoekige vaten) die zijn ontworpen om de uraniummetaaldampbron, het elektronenkanon en de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium te bevatten;

 

5.

“lasers” of “laser”-systemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor de scheiding van uraniumisotopen met een stabilisatie voor het frequentiespectrum, bestemd om gedurende langere perioden in bedrijf te zijn;

 

N.B.

ZIE OOK 6A005 EN 6A205.

 

h.

uitrusting en onderdelen, speciaal ontworpen of vervaardigd voor scheidingsprocessen op basis van lasers door middel van isotopenscheiding met moleculaire lasers, als hieronder:

 

1.

supersone uitstroomstraalpijpen voor het koelen van mengsels van UF6 en dragergas tot 150 K (– 123 °C) of minder en vervaardigd van “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

 

2.

onderdelen of apparaten voor het opvangen van verarmd of verrijkt uranium die speciaal ontworpen en vervaardigd zijn voor het opvangen van uranium of verrijkt uranium na bestraling met laserlicht, vervaardigd van “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”;

 

3.

compressoren, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, en asafdichtingen daarvoor;

 

4.

uitrusting om UF5 (vaste stof) te fluoreren tot UF6 (gas);

 

5.

processystemen voor het scheiden van UF6 van het transportgas (bv. stikstof, argon of een ander gas) met inbegrip van:

 

a.

cryogene warmtewisselaars en cryogene scheiders die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

 

b.

cryogene koeleenheden die geschikt zijn voor temperaturen van 153 K (– 120 °C) of lager;

 

c.

koudevallen voor UF6 die geschikt zijn voor het uitvriezen van UF6;

 

6.

“lasers” of “laser”-systemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor de scheiding van uraniumisotopen met een stabilisatie voor het frequentiespectrum, bestemd om gedurende langere perioden in bedrijf te zijn;

 

N.B.

ZIE OOK 6A005 EN 6A205.

 

i.

speciaal voor plasmascheidingsprocessen ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

microgolfbronnen en antennes voor het produceren of versnellen van ionen, met een uitgangsfrequentie vanaf 30 GHz en een gemiddeld uitgangsvermogen van meer dan 50 kW;

 

2.

RF-ionisatieaanslagspoelen voor frequenties boven 100 kHz en met een gemiddeld vermogen van meer dan 40 kW;

 

3.

systemen voor het genereren van een uraniumplasma;

 

4.

niet gebruikt;

 

5.

opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium in vaste vorm, vervaardigd van of beschermd met materiaal dat bestand is tegen de hitte en de corrosie van uraniumdampen, zoals met yttriumoxide bedekt grafiet of tantaal;

 

6.

behuizingen voor scheidingsmodules (cilindrisch), ontworpen om de uraniumplasmabron, de radiofrequentiespoel en de opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium te bevatten en vervaardigd van een geschikt niet-magnetisch materiaal (bv. roestvast staal);

 

j.

speciaal voor elektromagnetische scheidingsprocessen ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

enkel- of meervoudige ionenbronnen, bestaande uit een dampbron, ionisator en bundelversneller, vervaardigd van geschikte niet-magnetische materialen (bv. grafiet, roestvast staal of koper) en geschikt om een totale ionenbundelstroom te leveren van 50 mA of meer;

 

2.

ionencollectorplaten voor het opvangen van ionenbundels met verrijkt of verarmd uranium, bestaande uit twee of meer spleten en opvangkamers en vervaardigd van geschikte niet-magnetische materialen (bv. grafiet of roestvast staal);

 

3.

vacuümbehuizingen voor elektromagnetische uraniumscheiders, vervaardigd van niet-magnetische materialen (bv. roestvast staal) en ontworpen voor een werkdruk van 0,1 Pa of lager;

 

4.

magnetische poolschoenen met een diameter van meer dan 2 m;

 

5.

hoogspanningsvoedingen voor ionenbronnen, die alle onderstaande eigenschappen hebben:

 

a.

geschikt voor continubedrijf;

 

b.

uitgangsspanning 20 000 V of meer;

 

c.

uitgangsstroom 1 A of meer, en

 

d.

spanningsregeling beter dan 0,01 % over een periode van 8 uur;

 

NB:

ZIE OOK 3A227.

 

6.

voedingen voor magneten (hoog vermogen, gelijkstroom), die alle onderstaande eigenschappen hebben:

 

a.

geschikt voor continubedrijf met een uitgangsstroom van 500 A of meer en een spanning van 100 V of meer, en

 

b.

stroom- of spanningsregeling beter dan 0,01 % over een periode van 8 uur.

 

NB:

ZIE OOK 3A226.

 
 

0B002

Speciaal voor isotoopscheidingsinstallaties als bedoeld in 0B001 ontworpen of vervaardigde hulpsystemen voor uitrusting en onderdelen vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, als hieronder:

a.

voedingsautoclaven, ovens of systemen voor het doorvoeren van UF6 naar het verrijkingsproces;

 

b.

desublimatoren of koelvallen die gebruikt worden om het UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen voor verder transport na verhitting;

 

c.

opvangsystemen voor verarmd en verrijkt uranium om UF6 in containers op te slaan;

 

d.

liquefactors of stollingsstations die worden gebruikt om UF6 uit het verrijkingsproces te verwijderen door UF6 samen te persen, af te koelen en om te zetten in vloeibare of vaste vorm;

 

e.

speciaal ontworpen stelsels van pijpen en ‹headers› om het UF6 te hanteren binnen de gasdiffusie-, centrifuge- of aerodynamische cascades;

 

f.

vacuümsystemen en -pompen als hieronder:

 

1.

speciaal ontworpen vacuümspruitstukken, vacuümverdeelleidingen of vacuümpompen met een afzuigcapaciteit van 5 m3/min. of meer;

 

2.

vacuümpompen, speciaal ontworpen voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat, vervaardigd van of beschermd door “materiaal dat bestand is tegen corrosie door UF6”, of

 

3.

residuen van systemen bestaande uit vacuümspruitstukken, vacuümverdeelleidingen en vacuümpompen, en ontworpen voor gebruik in een atmosfeer die UF6 bevat;

 

g.

UF6-massaspectrometers/ionenbronnen speciaal ontworpen of vervaardigd om on-linemonsters te kunnen nemen van UF6-gasstromen, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

in staat zijn 320 atomaire massa eenheden (a.m.e.) of meer te meten en een oplossend vermogen hebben dat beter is dan 1 a.m.e. op 320 a.m.e.;

 

2.

ionenbronnen, vervaardigd van of bekleed met nikkel, nikkel-chroom-legeringen met een nikkelgehalte van 60 of meer gewichtsprocent of nikkel-chroom-legeringen;

 

3.

ionisatiebronnen die werken met elektronenbeschieting, en

 

4.

een collectorsysteem dat geschikt is voor isotopenanalyse.

 
 

0B003

Fabrieken voor de omzetting van uranium en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting, als hieronder:

a.

systemen voor de omzetting van uraniumertsconcentraten in UO3;

 

b.

systemen voor de omzetting van UO3 in UF6;

 

c.

systemen voor de omzetting van UO3 in UO2;

 

d.

systemen voor de omzetting van UO2 in UF4;

 

e.

systemen voor de omzetting van UF4 in UF6;

 

f.

systemen voor de omzetting van UF4 in uraniummetaal;

 

g.

systemen voor de omzetting van UF6 in UO2;

 

h.

systemen voor de omzetting van UF6 in UF4;

 

i.

systemen voor de omzetting van UO2 in UCl4.

 
 

0B004

Fabriek voor de productie of concentratie van zwaar water, deuterium en deuteriumverbindingen en speciaal ontworpen en gebouwde uitrusting en onderdelen ervan, als hieronder:

a.

installaties voor de productie van zwaar water, deuterium of deuteriumverbindingen, als hieronder:

 

1.

water-waterstofsulfide uitwisselinstallaties;

 

2.

ammoniak-waterstofuitwisselingsinstallaties;

 

b.

uitrusting en onderdelen, als hieronder:

 

1.

water-waterstofsulfide-wisseltorens met een diameter van 1,5 m of meer, geschikt voor werking bij een druk van 2 MPa of meer;

 

2.

eentraps, centrifugale aanjagers of compressoren met lage opvoerdruk (d.w.z. 0,2 MPa), voor de circulatie van waterstofsulfidegas (d.w.z. gas dat meer dan 70 gewichtspercent waterstofsulfide (H2S) bevat) met een verwerkingscapaciteit van ten minste 56 m3/s wanneer er gewerkt wordt bij drukniveaus van ten minste 1,8 MPa aan de zuigzijde, en met afdichtingen, ontworpen voor natte H2S-gassen;

 

3.

ammoniak-waterstof-wisseltorens van 35 m of hoger met een diameter tussen 1,5 en 2,5 m die kunnen werken bij een druk van meer dan 15 MPa;

 

4.

inwendige delen van torens, met inbegrip van getrapte contactgroepen, en getrapte pompen met inbegrip van dompelpompen voor de productie van zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé;

 

5.

ammoniak-kraakinstallaties die werken bij een druk van 3 MPa of meer voor de productie van zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé;

 

6.

infraroodabsorptieanalyseapparatuur die “on-line” waterstof-deuterium-verhoudingen kan meten bij deuteriumconcentraties van 90 gewichtspercent of meer;

 

7.

katalytische branders voor de omzetting van verrijkt deuteriumgas in zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé;

 

8.

complete systemen voor het veredelen van zwaar water, of kolommen daarvoor, voor het veredelen van zwaar water tot een deuteriumconcentratie die in een kernreactor bruikbaar is;

 

9.

omzetters voor ammoniaksynthese of ammoniaksynthese-eenheden speciaal ontworpen of vervaardigd voor het veredelen van zwaar water met het ammoniak-waterstof-wisselprocedé.

 
 

0B005

Fabrieken, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van splijtstofelementen voor “kernreactoren” en speciaal ontworpen of vervaardigde uitrusting daarvoor.

Technische noot:

Speciaal ontworpen of vervaardigde uitrusting voor de vervaardiging van splijtstofelementen voor “kernreactoren” omvat uitrusting die:

 

1.

in de regel in rechtstreeks contact komt met de productiestroom van nucleair materiaal of deze rechtstreeks verwerkt of reguleert;

 

2.

zorgt voor de afdichting van het nucleaire materiaal in de splijtstofstaaf;

 

3.

de goede staat van de bekleding of van de afdichting van de splijtstofstaaf controleert;

 

4.

de eindbehandeling van de afgesloten splijtstof controleert, of

 

5.

wordt gebruikt voor het samenstellen van reactorelementen.

 
 

0B006

Fabrieken voor het opwerken van bestraalde splijtstofelementen van “kernreactoren” en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting en onderdelen.

Noot:

0B006 omvat:

a.

fabrieken voor het opwerken van bestraalde splijtstofelementen voor “kernreactoren”, met inbegrip van uitrusting en onderdelen die in de regel rechtstreeks in aanraking komen met de bestraalde splijtstof en de voornaamste processtromen van nucleair materiaal en splijtingsproducten, en die rechtstreeks regelen;

 

b.

apparatuur voor het verwijderen van de bekleding van splijtstofelementen alsmede hak- en versnipperingsmachines voor splijtstofelementen, d.w.z. op afstand bediende uitrusting voor het snijden, hakken of knippen van bestraalde splijtstofpakketten, -bundels of -staven voor “kernreactoren”;

 

c.

oplosvaten of oplostanks waarvoor mechanische voorzieningen worden gebruikt die speciaal ontworpen of vervaardigd zijn voor het oplossen van bestraalde splijtstof van “kernreactoren”, die bestand zijn tegen hete, sterk corrosieve vloeistoffen en die op afstand gevuld, bediend en onderhouden kunnen worden;

 

d.

vloeistofextractors, zoals gestapelde kolommen of pulskolommen, mengers-ontmengers of centrifugale extractieapparatuur, bestand tegen de corrosieve werking van salpeterzuur en speciaal ontworpen of vervaardigd voor gebruik in een fabriek voor het opwerken van bestraald “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium” of “speciale splijtstoffen”;

 

e.

voorraad- of opslagvaten, speciaal ontworpen om kritisch veilig te zijn en bestand tegen de corrosieve werking van salpeterzuur;

Technische noot:

Voorraad- of opslagvaten kunnen de volgende eigenschappen bezitten:

 

1.

wanden of inwendige structuren met een boorequivalent (berekend voor alle samenstellende delen als gedefinieerd in de noot bij 0C004) van ten minste twee procent;

 

2.

een maximale diameter van 175 mm voor cilindrische vaten, of

 

3.

een maximale breedte van 75 mm voor rechthoekige of ringvormige vaten.

 

f.

neutronenmeetsystemen speciaal ontworpen of vervaardigd voor integratie en gebruik met systemen voor geautomatiseerde procesbeheersing in een fabriek voor het opwerken van bestraald “natuurlijk uranium”, “verarmd uranium” of “speciale splijtstoffen”.

 
 

0B007

Fabrieken voor de omzetting van plutonium en speciaal daarvoor ontworpen of vervaardigde uitrusting, als hieronder:

a.

systemen voor de omzetting van plutoniumnitraat in plutoniumoxide;

 

b.

systemen voor de productie van plutoniummetaal.

0C   Materialen

 
 

0C001

“Natuurlijk uranium” of “verarmd uranium” of thorium in de vorm van metaal, legering, chemische verbinding of concentraat en elk materiaal dat het voorgaande bevat;

Noot:

0C001 heeft geen betrekking op:

a.

vier gram of minder “natuurlijk uranium” of “verarmd uranium”, indien in een afgesloten gedeelte van een meetelement in instrumenten;

 

b.

“verarmd uranium”, speciaal vervaardigd voor de volgende civiele en niet-nucleaire toepassingen:

 

1.

afschermingsmateriaal;

 

2.

verpakkingsmateriaal;

 

3.

ballast met een massa van ten hoogste 100 kg;

 

4.

contragewichten met een massa van ten hoogste 100 kg;

 

c.

legeringen met minder dan 5 % thorium;

 

d.

keramische, thoriumbevattende producten die zijn vervaardigd voor niet-nucleair gebruik.

 
 

0C002

“Speciale splijtstoffen”

Noot:

0C002 heeft geen betrekking op vier “effectieve gram” of minder, indien in een afgesloten gedeelte van een meetelement in instrumenten.

 
 

0C003

Deuterium, zwaar water (deuteriumoxide) en andere deuteriumverbindingen, en mengsels en oplossingen die deuterium bevatten, waarin de isotoopverhouding van deuterium tot waterstof groter is dan 1:5 000.

 
 

0C004

Grafiet met een zuiverheid beter dan 5 ppm ‘boorequivalent’ en met een dichtheid groter dan 1,50 g/cm3 voor gebruik in een “kernreactor”, in hoeveelheden groter dan 1 kg.

NB:

ZIE OOK 1C107.

 

Noot 1:

Wat betreft de uitvoercontrole, bepalen de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaat waar de exporteur is gevestigd of de uitvoer van grafiet dat aan bovenstaande specificaties voldoet al dan niet bestemd is voor gebruik in “kernreactoren”. 0C004 heeft geen betrekking op niet voor gebruik in een “kernreactor” bestemd grafiet met een zuiverheid beter dan 5 ppm ‘boorequivalent’ en met een dichtheid groter dan 1,50 g/cm3.

 

Noot 2:

In 0C004 wordt ‘boorequivalent’ (BE) gedefinieerd als de som van BEZ voor onzuiverheden (met uitzondering van BEkoolstof aangezien koolstof niet wordt beschouwd als een onzuiverheid), met inbegrip van boor, waarbij geldt:

 

BEZ (ppm) = CF × concentratie van element Z in ppm;

 
   
 
 

en zijn σ B en σ Z de doorsneden voor de vangst van thermische neutronen (in barn) voor respectievelijk natuurlijk voorkomend boor en element Z, en zijn AB en AZ de atoommassa’s van respectievelijk natuurlijk voorkomend boor en element Z.

 
 

0C005

Speciaal vervaardigde verbindingen of poeders voor de fabricage van membranen voor gasdiffusie die bestand zijn tegen corrosie door UF6 (bv. nikkel of legeringen met 60 gewichtspercent of meer aan nikkel, aluminiumoxide en volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren), met een zuiverheidsgraad van 99,9 gewichtspercent of meer, met een gemiddelde korrelgrootte van minder dan 10 μm, gemeten volgens Standard B330 van de ASTM en met een zeer uniforme deeltjesgrootte.

0D   Programmatuur

 
 

0D001

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van goederen, bedoeld in deze categorie.

0E   Technologie

 
 

0E001

“Technologie” overeenkomstig de nucleaire technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van goederen, bedoeld in deze categorie.

DEEL III —     Categorie 1

CATEGORIE 1 — SPECIALE MATERIALEN EN AANVERWANTE APPARATUUR

1A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

1A001

Onderdelen vervaardigd van gefluoreerde verbindingen, als hieronder:

a.

afdichtingen, pakkingen, afdichtingsmiddelen of flexibele brandstoftanks (‹fuel bladders›), welke voor meer dan 50 gewichtspercenten bestaan uit enig materiaal als bedoeld in 1C009.b. of 1C009.c., speciaal ontworpen voor gebruik in de ruimte of in “vliegtuigen”;

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

niet gebruikt.

 
 

1A002

“Composieten” of laminaten, als volgt:

NB:

ZIE OOK 1A202, 9A010 EN 9A110.

 

a.

gemaakt van één van de volgende materialen:

 

1.

een organische “matrix” en “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.c. of 1C010.d., of

 

2.

‹prepregs› en ‹preforms› als bedoeld in 1C010.e.;

 

b.

gemaakt van een metaal-“matrix” of koolstof-“matrix” en één of meer van de volgende materialen:

 

1.

koolstof-“stapel- en continuvezelmateriaal” met elk van de onderstaande eigenschappen:

 

a.

“specifieke modulus” groter dan 10,15 × 106 m, en

 

b.

“specifieke treksterkte” groter dan 17,7 × 104 m, of

 

2.

materialen als bedoeld in 1C010.c.

 

Noot 1:

1A002 heeft geen betrekking op “composieten” of laminaten gemaakt van met epoxyhars geïmpregneerd koolstof-“stapel- of continuvezelmateriaal” voor de reparatie van structuren of laminaten van “civiele vliegtuigen” met de volgende eigenschappen:

a.

een maximale oppervlakte van 1 m2;

 

b.

een maximale lengte van 2,5 m, en

 

c.

een breedte van meer dan 15 mm.

 

Noot 2:

1A002 heeft geen betrekking op halffabricaten die speciaal zijn ontworpen voor zuiver civiele toepassingen, als hieronder:

a.

sportartikelen;

 

b.

auto-industrie;

 

c.

werktuigmachine-industrie;

 

d.

medische toepassingen.

 

Noot 3:

1A002.b.1. heeft geen betrekking op halffabricaten die maximaal tweedimensionaal geweven filament bevatten en speciaal ontworpen zijn voor de volgende toepassingen:

a.

metalen warmtebehandelingsovens voor het temperen van metalen;

 

b.

apparatuur voor de productie van silicium monokristallen.

 

Noot 4:

1A002 heeft geen betrekking op eindproducten die speciaal ontworpen zijn voor een specifieke toepassing.

 

Noot 5:

1A002.b.1. heeft geen betrekking op mechanisch verhakseld, vermalen of gesneden “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met een lengte van 25,0 mm of minder.

 
 

1A003

Producten vervaardigd van on“smeltbare” aromatische polyimiden in de vorm van film, vellen, band of lint, met een of meer van de onderstaande eigenschappen:

a.

een dikte groter dan 0,254 mm, of

 

b.

bekleed of gelamineerd met koolstof, grafiet, metalen of magnetische substanties.

 

Noot:

1A003 heeft geen betrekking op producten bekleed of gelamineerd met koper die zijn ontworpen voor de productie van elektronische gedrukte schakelingen.

 

NB:

Voor “smeltbare” aromatische polyimiden in eender welk vorm, zie 1C008.a.3.

 
 

1A004

Beschermings- en detectieapparatuur en onderdelen daarvan die niet onder de lijst militaire goederen vallen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN, 2B351 EN 2B352.

 

a.

Volgelaatsmaskers, filterbussen en decontaminatieapparatuur daarvoor, die zijn ontworpen of aangepast met het oog op bescherming tegen één of meer van de onderstaande stoffen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

Noot:

1A004.a. omvat elektrische luchtzuiverende ademhalingstoestellen (PAPR’s) die zijn ontworpen of aangepast voor bescherming tegen de in 1A004.a. vermelde stoffen of materialen.

Technische noot:

Voor de toepassing van 1A004.a. geldt:

 

1.

Volgelaatsmaskers staan ook bekend als gasmaskers.

 

2.

Filterbussen vaten omvatten filterpatronen.

 

1.

“biologische stoffen”;

 

2.

‘radioactief materiaal’;

 

3.

stoffen voor chemische oorlogvoering, of

 

4.

“stoffen voor oproerbeheersing”, met inbegrip van:

 

a.

α-broombenzeenacetonitril, (broombenzylcyanide) (CA) (CAS 5798-79-8);

 

b.

[(2-chloorfenyl)methyleen] propaandinitril, (o-chloorbenzylideenmalononitril) (CS) (CAS 2698-41-1);

 

c.

2-chloor-1-fenylethanon, fenylacylchloride (ω-chlooracetofenon) (CN) (CAS 532-27-4);

 

d.

dibenz-(b,f)-1,4-oxazefine (CR) (CAS 257-07-8);

 

e.

10-chloor-5,10-dihydrofenarsazine, (fenarsazinechloride), (adamsiet), (DM) (CAS 578-94-9);

 

f.

N-nonanoylmorfoline (MPA) (CAS 5299-64-9);

 

b.

beschermingspakken, -handschoenen en -schoenen die speciaal zijn ontworpen of aangepast met het oog op bescherming tegen een of meer van de onderstaande stoffen:

 

1.

“biologische stoffen”;

 

2.

‘radioactief materiaal’, of

 

3.

stoffen voor chemische oorlogvoering;

 

c.

detectieapparatuur die speciaal is ontworpen of aangepast voor de detectie of identificatie van één of meer van de onderstaande stoffen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

“biologische stoffen”;

 

2.

‘radioactief materiaal’, of

 

3.

stoffen voor chemische oorlogvoering;

 

d.

elektronische apparatuur die ontworpen is voor de automatische opsporing of identificatie van springstoffenresten dan wel het vaststellen van hun aanwezigheid, waarbij ‘sporendetectie’technieken worden gebruikt (bv. akoestische oppervlaktegolven, ionenmobiliteitspectrometrie, massaspectrometrie).

Technische noot:

Onder ‘sporendetectie’ wordt verstaan het vermogen om minder dan 1 ppm gas of 1 mg vaste of vloeibare stof te detecteren.

 

Noot 1:

1A004.d. heeft geen betrekking op speciaal voor laboratoria ontworpen controleapparatuur.

 

Noot 2:

1A004.d. heeft geen betrekking op doorloopveiligheidspoorten zonder lichamelijk contact.

 

Noot:

1A004 heeft geen betrekking op:

a.

individuele dosismeters voor stralingscontrole;

 

b.

uitrusting voor de bescherming van gezondheid en veiligheid op het werk die door haar ontwerp of functie beperkt is tot bescherming tegen risico’s die eigen zijn aan woonwijken of industriesectoren, waaronder:

 

1.

de mijnbouw;

 

2.

steengroeven;

 

3.

de landbouwsector;

 

4.

de farmaceutische industrie;

 

5.

de medische sector;

 

6.

de diergeneeskundige sector;

 

7.

de milieusector;

 

8.

de afvalbeheersector;

 

9.

de voedingsindustrie.

Technische noten:

 

1.

1A004 omvat uitrusting en bestanddelen die zijn geïdentificeerd, met succes zijn getoetst aan nationale normen of waarvan op een andere manier de doeltreffendheid is bewezen, wat betreft de detectie van of de bescherming tegen ‘radioactief materiaal’, “biologische stoffen”, stoffen voor chemische oorlogvoering, ‘simulanten’ of “stoffen voor oproerbeheersing”, zelfs wanneer die uitrusting of bestanddelen gebruikt worden in civiele industriesectoren, zoals de mijnbouw, steengroeven, de landbouw, de farmaceutische, medische, diergeneeskundige, milieu-, afvalbeheer- en voedingsindustrie.

 

2.

‘Simulanten’ zijn stoffen of materialen die bij opleiding, onderzoek, tests of evaluaties worden gebruikt in de plaats van toxische (chemische of biologische) stoffen.

 

3.

Voor de toepassing van 1A004 is ‘radioactief materiaal’ het materiaal dat is geselecteerd of aangepast om zoveel mogelijk menselijke of dierlijke slachtoffers, schade aan uitrusting of aan gewassen, of aantasting van het milieu te veroorzaken.

 
 

1A005

Kogelvrije kleding en onderdelen daarvoor, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

zachte kogelvrije kleding die niet is vervaardigd volgens militaire normen of specificaties of gelijkwaardige normen of specificaties, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

 

b.

harde kogelvrije kleding die ballistische bescherming biedt welke gelijk is aan of minder is dan niveau IIIA (NIJ 0101.06, juli 2008), of “gelijkwaardige normen”.

 

NB:

Voor “stapel- of continuvezelmateriaal” dat gebruikt wordt voor de vervaardiging van kogelvrije kleding, zie 1C010.

 

Noot 1:

1A005 heeft geen betrekking op kogelvrije kleding en beschermende kleding die de gebruiker bij zich heeft voor zijn eigen bescherming.

 

Noot 2:

1A005 heeft geen betrekking op kogelvrije kleding die bestemd is om uitsluitend frontale bescherming te bieden tegen door niet-militaire explosieven veroorzaakte luchtverplaatsingen of scherven.

 

Noot 3:

1A005 heeft geen betrekking op lichaamspantsering die is ontworpen om uitsluitend bescherming te bieden tegen messen, priemen, naalden of stompe voorwerpen.

 
 

1A006

Apparatuur als hieronder, die speciaal is ontworpen of aangepast voor het demonteren van geïmproviseerde explosieven (IED), als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en toebehoren:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

op afstand bediende voertuigen;

 

b.

‘disruptoren’.

Technische noot:

Voor de toepassing van 1A006.b. zijn ‘disruptoren’ toestellen die speciaal zijn ontworpen om de ontploffing van een explosiemiddel te voorkomen door het afschieten van een vloeibaar, vast of versplinterend projectiel.

 

Noot:

1A006 heeft geen betrekking op apparatuur die door de operator wordt meegevoerd.

 
 

1A007

Apparatuur en toestellen als hieronder, die speciaal zijn ontworpen om explosieve ladingen en middelen die “energetische materialen” bevatten, op elektrische wijze tot ontploffing te brengen:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN, 3A229 EN 3A232.

 

a.

ontstekingsmechanismen met explosieve detonator die zijn ontworpen voor het starten van explosieve detonatoren als bedoeld in 1A007.b.;

 

b.

elektrisch gestarte explosieve detonatoren, als hieronder:

 

1.

‹exploding bridge› (EB);

 

2.

‹exploding bridge wire› (EBW);

 

3.

‹slapper›;

 

4.

‹exploding foil›-ontstekingen (EFI).

Technische noten:

 

1.

De woorden “initiator” en “ontsteker” worden soms gebruikt in de plaats van het woord “detonator”.

 

2.

Voor de toepassing van 1A007.b. maken alle bedoelde detonatoren gebruik van een kleine elektrische geleider (‹bridge›, ‹bridge wire› of ‹foil›) die explosief verdampt wanneer er een snelle, elektrische hogestroomstoot doorheen wordt geleid. Bij het “non-slapper”-type brengt de exploderende geleider een chemische ontploffing op gang in een daarmee in aanraking zijnd brisant materiaal, bijvoorbeeld PETN (pentaerytritoltetranitraat). Bij “slapper”-detonatoren wordt een “flyer” of “slapper” door de explosieve verdamping van de elektrische geleider over een spleet gedreven en de schok van de “slapper” op een springstof brengt een chemische ontploffing op gang. Bij sommige constructies wordt de ‹slapper› door een magnetisch veld gestart. Met de uitdrukking ‹exploding foil›-detonator worden zowel EB-detonatoren als ‹slapper›-detonatoren bedoeld.

 
 

1A008

Explosieve ladingen, middelen en componenten, waaronder:

a.

‘gevormde ladingen’ met alle hiernavolgende eigenschappen:

 

1.

netto equivalente hoeveelheid (NEH) van meer dan 90 g, en

 

2.

buitendiameter van het omhulsel gelijk of groter dan 75 mm;

 

b.

ladingen voor directionele explosies met alle hiernavolgende eigenschappen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

een springlading van meer dan 40 g/m, en

 

2.

een breedte van 10 mm of meer;

 

c.

slagsnoer met springstoflading van meer dan 64 g/m;

 

d.

cutters, en andere ladingen voor directionele explosies dan die bedoeld in 1A008.b., alsmede snij-explosieven met een netto equivalente hoeveelheid (NEH) van meer dan 3,5 kg.

Technische noot:

Onder ‘gevormde ladingen’ wordt verstaan explosieve ladingen die zodanig zijn gevormd dat zij het effect van een explosie kunnen sturen.

 
 

1A102

Opnieuw verzadigde, door pyrolyse verkregen koolstof-koolstofcomponenten bestemd voor ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

 
 

1A202

Composiete structuren, met uitzondering van de in 1A002 bedoelde composieten, in buisvorm, met beide volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 9A010 EN 9A110.

 

a.

een binnendiameter van 75-400 mm, en

 

b.

vervaardigd van “stapel en continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.a. of b of 1C210.a. of met koolstof-‹prepreg›-materiaal als bedoeld in 1C210.c.

 
 

1A225

Geplatineerde katalysatoren, speciaal ontworpen of vervaardigd voor het bevorderen van de waterstofisotoopuitwisseling tussen waterstof en water voor het terugwinnen van tritium uit zwaar water of voor de productie van zwaar water.

 
 

1A226

Specifieke pakkingen die kunnen worden gebruikt voor de scheiding van zwaar water van gewoon water, met beide volgende eigenschappen:

a.

vervaardigd van plaatgaas van fosforbrons (chemisch behandeld ter verbetering van de bevochtigingsgraad), en

 

b.

ontworpen voor gebruik in vacuüm-distillatietorens.

 
 

1A227

Hoge densiteit stralingafschermende ramen (van loodglas of ander materiaal) met alle hiernavolgende eigenschappen en speciaal ontworpen kozijnen daarvoor:

a.

een ‘koude zone’ groter dan 0,09 m2;

 

b.

een dichtheid groter dan 3 g/cm3, en

 

c.

een dikte van 100 mm of meer.

Technische noot:

In 1A227 wordt onder ‘koude zone’ verstaan de kijkzone van het raam die is blootgesteld aan het laagste stralingsniveau in de constructietoepassing.

1B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

1B001

Apparatuur voor de vervaardiging of de inspectie van “composieten” of laminaten als bedoeld in 1A002 of “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

NB:

ZIE OOK 1B101 EN 1B201.

 

a.

Continuvezelwindmachines waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen, wikkelen en winden van vezelmateriaal ‘in het primaire vlak’ in drie of meer ‘servogestuurde’ richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” of laminaten uit “stapel of continuvezelmateriaal”;

 

b.

‘bandlegmachines’ waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen en leggen van banden ‘in het primaire vlak’ in vijf of meer ‘servogestuurde’ richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” voor vliegtuigen en ‘raketten’;

 

Noot:

In 1B001.b. worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan.

Technische noot:

Voor de toepassing van punt 1B001.b. hebben ‘bandlegmachines’ de capaciteit om een of meer ‘filamentbanden’ met een breedte van ten hoogste 25,4 mm en ten hoogste 304,8 mm op te brengen en om afzonderlijke lagen ‘filamentbanden’ tijdens het opleggen af te snijden of herstarten.

 

c.

weef- en vlechtmachines welke in verscheidene richtingen en dimensies kunnen werken met inbegrip van aanpassings- of wijzigingsuitrustingen, speciaal ontworpen of aangepast voor het weven, dooreenvlechten of omvlechten van vezelmateriaal voor “composieten”;

Technische noot:

Voor de toepassing van punt 1B001.c. houdt de techniek van het dooreenvlechten tevens breien in.

 

d.

apparatuur speciaal ontworpen of aangepast voor de vervaardiging van versterkingsvezels, als hieronder:

 

1.

apparatuur voor het omzetten van polymere vezels (zoals polyacrylonitril, rayon, asfaltbitumen of polycarbosilaan) in koolstofvezels of vezels bestaande uit siliciumcarbide, met inbegrip van speciale voorzieningen voor het strekken van de vezels tijdens verhitting;

 

2.

apparatuur voor het neerslaan van elementen of verbindingen uit de dampfase op verwarmde continuvezelsubstraten voor de vervaardiging van vezels bestaande uit siliciumcarbide;

 

3.

apparatuur voor het natspinnen van vuurbestendige keramische materialen (bv. aluminiumoxide);

 

4.

apparatuur voor het omzetten van aluminiumbevattende voorlopervezelmaterialen in aluminiumoxidevezels door middel van warmtebehandeling;

 

e.

apparatuur voor het door middel van de heetsmeltmethode vervaardigen van de ‹prepregs› bedoeld in 1C010.e.;

 

f.

inspectieapparatuur welke gebruikmaakt van niet destructieve technieken (NDT), welke speciaal is ontworpen voor “composieten”, als hieronder:

 

1.

röntgentomografiesystemen voor het driedimensionaal opsporen van gebreken;

 

2.

ultrasone inspectieapparatuur met “numerieke besturing”, waarvan de bewegingen voor het positioneren van zenders of ontvangers gelijktijdig in vier of meer richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, om de driedimensionale contouren van het te inspecteren onderdeel te volgen;

 

g.

‘lintlegmachines’ waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen en leggen van linten ‘in het primaire vlak’ in twee of meer ‘servogestuurde’ richtingen zijn gecoördineerd en geprogrammeerd, speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” voor vliegtuigen en ‘raketten’.

Technische noot:

Voor de toepassing van 1B001.g. hebben ‘lintlegmachines’ de capaciteit om een of meer ‘filamentbanden’ met een breedte van ten hoogste 25,4 mm op te brengen en om afzonderlijke lagen ‘filamentbanden’ tijdens het opleggen af te snijden of te herstarten.

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 1B001 moet onder ‘in het primaire vlak servogestuurde’ richting worden verstaan, de computergestuurde ruimtelijke positie van de eindeffector (d.w.z. het uiteinde) ten opzichte van het werkstuk, nodig om bij een correcte oriëntatie en richting de beoogde werking te verkrijgen.

 

2.

Voor de toepassing van 1B001 is een ‘filamentband’ één ononderbroken breedte van gedeeltelijk of geheel met hars geïmpregneerd band, lint of vezel. Geheel of gedeeltelijk met hars geïmpregneerde ‘filamentbanden’ omvatten met droog poeder bedekte banden die bij verhitting hechten.

 
 

1B002

Apparatuur ontworpen voor het vervaardigen van metaallegeringspoeder of uit deeltjes bestaand materiaal, met alle volgende eigenschappen:

a.

speciaal ontworpen om contaminatie te voorkomen, en

 

b.

speciaal ontworpen voor gebruik in één van de in 1C002.c.2. bedoelde procedés.

 

NB:

ZIE OOK 1B102.

 
 

1B003

Gereedschap, matrijzen, stempels of klemmen voor het “superplastisch vormen” of “diffusielassen” van titaan of aluminium of legeringen daarvan, speciaal ontworpen voor het vervaardigen van één of meer:

a.

constructies voor lucht- of ruimtevaart;

 

b.

motoren voor “vliegtuigen” of ruimtevaartuigen, of

 

c.

speciaal ontworpen onderdelen voor de in 1B003.a. bedoelde constructies of de in 1B003.b. bedoelde motoren.

 
 

1B101

Apparatuur, met uitzondering van de onder 1B001 bedoelde apparatuur voor de “productie” van composieten, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

NB:

ZIE OOK 1B201.

 

Noot:

De in 1B101 bedoelde onderdelen en toebehoren omvatten onder meer matrijzen, doornen, stempels, klemmen en gereedschappen voor het persen van voorvormstukken, of het harden, gieten, sinteren of binden van composieten, laminaten en producten daarvan.

 

a.

continuvezelwindmachines of vezelpositioneringsmachines (‹fibre placement machines›), waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen, wikkelen en winden van vezelmateriaal in drie of meer richtingen kunnen worden gecoördineerd en geprogrammeerd, ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” of laminaten uit “stapel of continuvezelmateriaal”, alsmede besturingseenheden voor het coördineren en het programmeren daarvan;

 

b.

bandlegmachines, waarvan de bewegingen voor het gericht opbrengen en leggen van banden en vellen in twee of meer richtingen kunnen worden gecoördineerd en geprogrammeerd, ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” voor casco’s en andere delen van vliegtuigen en “raketten”;

 

c.

apparatuur, als hieronder, ontworpen of aangepast voor de “productie” van “stapel- of continuvezelmateriaal”:

 

1.

apparatuur voor het omzetten van polymere vezels (zoals polyacrylonitril, rayon of polycarbosilaan) met inbegrip van speciale voorzieningen voor het strekken van de vezels tijdens verhitting;

 

2.

apparatuur voor het afzetten van elementen of verbindingen uit de dampfase op verhitte continuvezelsubstraten;

 

3.

apparatuur voor het natspinnen van vuurbestendige keramische materialen (bv. aluminiumoxide);

 

d.

apparatuur, ontworpen of aangepast voor speciale oppervlaktebehandeling van vezels of voor het vervaardigen van de ‹prepregs› en ‹preforms›, bedoeld in 9C110.

 

Noot:

1B101.d. omvat onder meer rollen, strektoestellen, apparatuur voor het aanbrengen van deklagen, snijapparatuur en stansvormen.

 
 

1B102

Andere metaalpoeder-“productieapparatuur” dan die bedoeld in 1B002 en onderdelen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1B115.b.

 

a.

metaalpoeder-“productieapparatuur”, bruikbaar voor de “productie” in een gecontroleerde omgeving van sferische, sferoïdale of vernevelde materialen als bedoeld in 1C011.a., 1C011.b., 1C111.a.1., 1C111.a.2. of in de lijst militaire goederen;

 

b.

speciaal ontworpen onderdelen van “productieapparatuur” als bedoeld in 1B002 of 1B102.a.

 

Noot:

1B102 omvat:

a.

Plasmageneratoren (hogefrequentieboogstraal), bruikbaar voor het verkrijgen van gesputterde of sferische metaalpoeders in een argon-waterig milieu;

 

b.

‹Electroburst› apparatuur, bruikbaar voor het verkrijgen van gesputterde of sferische metaalpoeders in een argon-waterig milieu;

 

c.

Apparatuur, bruikbaar voor de “productie” van sferisch aluminiumpoeder door verpulvering van een smelt in een inert medium (bv. stikstof).

 
 

1B115

Andere apparatuur dan die bedoeld in 1B002 en 1B102, voor de productie van stuwstoffen en bestanddelen daarvan, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

“productieapparatuur” voor de “productie”, het hanteren of het keuren van vloeibare stuwstoffen of bestanddelen daarvan, als bedoeld in 1C011.a., 1C011.b., 1C111 of in de lijst militaire goederen;

 

b.

“productieapparatuur” voor de “productie”, het hanteren, mengen, harden, gieten, persen, machinaal bewerken, spuitgieten of keuren van vaste stuwstoffen of bestanddelen daarvan, als bedoeld in 1C011.a., 1C011.b., 1C111 of in de lijst militaire goederen.

 

Noot:

1B115.b. heeft geen betrekking op niet-continumengers, continumengers en luchtstraalmolens. Voor de controle daarop, zie 1B117, 1B118 en 1B119.

 

Noot 1:

Zie lijst militaire goederen voor apparatuur speciaal ontworpen voor de “productie” van militaire goederen.

 

Noot 2:

1B115 heeft geen betrekking op apparatuur voor de “productie”, het hanteren en het keuren van boorcarbide.

 
 

1B116

Speciaal ontworpen spuitmonden (sproeikoppen) voor de “productie” van pyrolytisch gevormde materialen op een as, mal of ander substraat van voorlopergassen die ontleden bij temperaturen van 1 573 K (1 300 °C) tot 3 173 K (2 900 °C) en een druk van 130 Pa tot 20 kPa.

 
 

1B117

Niet-continumengers met alle hiernavolgende eigenschappen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

ontworpen of aangepast voor het mengen onder vacuüm bij een druk van nul tot 13,326 kPa;

 

b.

met de mogelijkheid om de temperatuur van de mengkamer te regelen;

 

c.

een totale inhoud van 110 liter of meer, en

 

d.

ten minste één excentrisch geplaatste meng- of kneedas.

 

Noot:

In 1B117.d. verwijst de term ‘meng- of kneedas’ niet naar deagglomeratoren of mesassen.

 
 

1B118

Continumengers met alle hiernavolgende eigenschappen, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

ontworpen of aangepast voor het mengen onder vacuüm bij een druk van nul tot 13,326 kPa;

 

b.

met de mogelijkheid om de temperatuur van de mengkamer te regelen;

 

c.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

twee of meer meng- of kneedassen, of

 

2.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

één roterende en oscillerende as met mengtanden/-pennen, en

 

b.

mengtanden/-pennen op de mengkamerwand.

 
 

1B119

Luchtstraalmolens die gebruikt kunnen worden om de stoffen, genoemd in 1C011.a., 1C011.b., 1C111 of in de lijst militaire goederen, te malen of te stampen, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

 
 

1B201

continuvezelwindmachines, uitgezonderd machines als bedoeld in 1B001 of 1B101, en bijbehorende apparatuur, als hieronder:

a.

continuvezelwindmachines met alle volgende eigenschappen:

 

1.

de bewegingen voor het gericht opbrengen, wikkelen en winden van vezelmateriaal zijn in twee of meer richtingen gecoördineerd en geprogrammeerd;

 

2.

de machines zijn speciaal ontworpen voor de vervaardiging van “composieten” of laminaten uit “stapel- of continuvezelmateriaal”, en

 

3.

geschikt voor het winden van cilindervormige buizen met een interne diameter van 75 tot 650 mm en een lengte van 300 mm of meer;

 

b.

besturingseenheden voor het coördineren en programmeren van de in 1B201.a. bedoelde draadwindmachines;

 

c.

zeer nauwkeurige spillen voor de in 1B201.a. bedoelde draadwindmachines.

 
 

1B225

Elektrolytische cellen voor de productie van fluor met een capaciteit van meer dan 250 g fluor per uur.

 
 

1B226

Elektromagnetische isotopenscheiders, ontworpen voor of uitgerust met enkelvoudige of meervoudige ionenbronnen die een totale ionenbundelstroom van 50 mA of meer kunnen leveren.

Noot:

1B226 omvat tevens scheiders:

a.

geschikt voor het verrijken van stabiele isotopen;

 

b.

waarbij de ionenbronnen en collectors zich in het magneetveld bevinden en configuraties waarbij deze zich buiten het veld bevinden.

 
 

1B228

Kolommen voor de cryogene distillatie van waterstof met alle volgende eigenschappen:

a.

ontworpen om te werken bij een interne temperatuur van 35 K (- 238 °C) of lager;

 

b.

ontworpen om te werken bij een interne druk van 0,5-5 MPa;

 

c.

vervaardigd van:

 

1.

roestvast staal van de 300-serie van de Society of Automotive Engineers (SAE) met een laag zwavelgehalte en een korrelgroottegetal van 5 of hoger volgens de ASTM-standaard (of een gelijkwaardige standaard), voor austenitisch staal, of

 

2.

gelijkwaardige cryogene materialen die tevens waterstof (H2) verdragen, en

 

d.

met een binnendiameter van 30 cm of meer en een ‘nuttige lengte’ van 4 m of meer.

Technische noot:

In 1B228 betekent ‘nuttige lengte’ de actieve hoogte van het verpakkingsmateriaal in een kolom van het gestapelde type of de actieve hoogte van de platen van het interne contactorgaan in een kolom van het plaattype.

 
 

1B230

Pompen, geschikt voor de circulatie van geconcentreerde of verdunde oplossingen van de katalysator kaliumamide in vloeibare ammoniak (KNH2/NH3), met alle volgende eigenschappen:

a.

luchtdicht (d.w.z. hermetisch afgesloten);

 

b.

met een capaciteit van meer dan 8,5 m3/uur, en

 

c.

één van de volgende eigenschappen:

 

1.

voor geconcentreerde oplossingen van kaliumamide (1 % of meer), een werkdruk van 1,5-60 MPa, of

 

2.

voor verdunde oplossingen van kaliumamide (minder dan 1 %), een werkdruk van 20-60 MPa.

 
 

1B231

Tritiuminstallaties of -fabrieken, en apparatuur daarvoor, als hieronder:

a.

installaties of fabrieken voor het produceren, terugwinnen, extraheren, concentreren of behandelen van tritium;

 

b.

apparatuur voor tritiuminstallaties of -fabrieken, als hieronder:

 

1.

waterstof- of heliumkoeleenheden die kunnen koelen tot 23 K (- 250 °C) of lager, met een warmteafvoercapaciteit van meer dan 150 W;

 

2.

opslag- of zuiveringssystemen voor waterstofisotopen die gebruikmaken van metaalhydriden als opslag- of zuiveringsmedium.

 
 

1B232

Turbo expanders of turbo-expansie/compressiesets met beide volgende eigenschappen:

a.

ontworpen om te werken met een uitstroomtemperatuur van 35 K (- 238 °C) of lager, en

 

b.

ontworpen voor een doorvoer van waterstofgas van 1 000 kg/h of meer.

 
 

1B233

Installaties of fabrieken voor het scheiden van lithiumisotopen en systemen en apparatuur daarvoor, als hieronder:

a.

installaties of fabrieken voor het scheiden van lithiumisotopen;

 

b.

apparatuur voor de scheiding van lithiumisotopen op basis van het kwik-lithiumamalgaamproces, als hieronder:

 

1.

gestapelde kolommen voor vloeistof-vloeistofwisselkolommen, speciaal ontworpen voor lithiumamalgamen;

 

2.

kwik- of lithiumamalgaampompen;

 

3.

lithiumamalgaam-elektrolysecellen;

 

4.

verdampers voor geconcentreerde lithiumhydroxideoplossingen;

 

c.

ionenwisselsystemen die speciaal zijn ontworpen voor het scheiden van lithiumisotopen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

 

d.

chemische uitwisselsystemen (gebruikmakend van kroonethers, cryptanden of ‹lariat ethers› (kroonethers met zijketens of soortgelijke structuren)), speciaal ontworpen voor het scheiden van lithiumisotopen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

 
 

1B234

Brisante insluitingsvaten, -kamers of -containers en andere soortgelijke insluitingsinrichtingen die zijn ontworpen voor het testen van brisante springstoffen of explosiemiddelen, met beide volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

ontworpen om een explosie gelijkstaand aan 2 kg trinitrotolueen (TNT) of meer in te sluiten, en

 

b.

heeft ontwerpelementen of -eigenschappen die directe of vertraagde overdracht van diagnostische of metingsinformatie mogelijk maken.

 
 

1B235

Doelelementen en -onderdelen voor de productie van tritium, als volgt:

a.

doelelementen bestaande uit of bevattende lithium, verrijkt in de lithium-6-isotoop, speciaal ontworpen voor het produceren van tritium door middel van bestraling, waaronder aanvoering in een kernreactor;

 

b.

onderdelen, speciaal ontworpen voor de doelelementen als bedoeld in 1B235.a.

Technische noot:

Bij onderdelen, speciaal ontworpen voor doelelementen voor de productie van lithium, kunnen zijn inbegrepen lithiumpellets, tritiumgetters en speciaal bedekte hulzen.

1C   Materialen

Technische noot:

Metalen en legeringen:

behoudens andersluidende bepalingen wordt in 1C001 tot en met 1C012 onder ‘metalen’ en ‘legeringen’ verstaan, ruwe of onbewerkte vormen en halffabricaten, als hieronder:

Ruwe of onbewerkte vormen:

 
 

anoden, kogels, staven (met inbegrip van gekerfde proefstaven en draadmetaal), knuppels, blokken, blooms, briketten, uitgangsblokken, kathoden, kristallen, kubussen, blokjes, korrels, granules, walsblokken, bobbels, pastilles, gietelingen, poeder, rondellen, schroot, plakken, brokken, sponsen, stiften;

Halffabricaten (al dan niet bekleed, beplaat, geboord of gestanst):

 

a.

gesmede of bewerkte materialen die zijn vervaardigd door middel van walsen, doortrekken, spuitgieten, smeden, slagextrusie, persen, korrelen, verstuiven en slijpen, namelijk: hoekstaven, gootmetaal, ronde voorprofielen, schijven, stof, vlokken, foelies en bladmetaal, smeedstukken, platen, poeder, geperste stukken allerhande, linten, ringen, staven (met inbegrip van ruwe lasstaven, walsdraad en diverse gewalste draden), profielen, gietvormen, dunne platen, banden en buizen allerhande (met inbegrip van ronde, vierkante en holle pijpen), getrokken of geëxtrudeerde draad;

 

b.

gegoten metaal vervaardigd door gieten in zand, metaal, gips of andere types gietvormen, met inbegrip van onder hoge druk gegoten producten, gesinterde vormen en door middel van poedermetallurgie vervaardigde producten.

De doelstellingen van de controle mogen niet worden omzeild door de uitvoer van niet gespecificeerde vormen waarvan wordt beweerd dat het om afgewerkte producten gaat, maar die in feite onbewerkte vormen of halffabricaten zijn.

 
 

1C001

Materialen, speciaal ontworpen voor het absorberen van elektromagnetische straling, of intrinsiek geleidende polymeren, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C101.

 

a.

materialen voor het absorberen van frequenties hoger dan 2 × 108 Hz doch lager dan 3 × 1012 Hz;

 

Noot 1:

1C001.a. heeft geen betrekking op:

 

a.

absorberende materialen van het haartype, ongeacht of deze zijn gemaakt van natuurlijke of synthetische vezels, welke niet-magnetische stoffen bevatten voor de absorptie;

 

b.

absorberende materialen waarin geen magnetisch verlies optreedt en waarvan het invallend oppervlak niet vlak is, zoals piramiden, kegels, wiggen en gedraaide oppervlakken;

 

c.

vlakke absorberende materialen die alle onderstaande eigenschappen vertonen:

 

1.

gemaakt van één van de volgende materialen:

 

a.

kunststof schuimmaterialen (al dan niet buigzaam) welke koolstof bevatten, of organische materialen, met inbegrip van binders, met meer dan 5 % echo vergeleken met metaal over een bandbreedte groter dan ± 15 % van de centrale frequentie van de binnenkomende energie, en niet bestand tegen temperaturen hoger dan 450 K (177 °C), of

 

b.

keramische materialen met meer dan 20 % echo vergeleken met metaal over een bandbreedte groter dan ± 15 % van de centrale frequentie van de binnenkomende energie, en niet bestand tegen temperaturen hoger dan 800 K (527 °C);

Technische noot:

Monsters voor het testen van de absorptie ten behoeve van 1C001.a. Noot: 1.c.1. dienen een vierkant te zijn van ten minste vijf golflengten (van de middenfrequentie) aan één zijde en geplaatst in het verre veld van het stralingselement.

 

2.

een treksterkte van minder dan 7 × 106 N/m2, en

 

3.

een druksterkte van minder dan 14 × 106 N/m2;

 

d.

vlakke absorberende materialen, gemaakt van gesinterd ferriet, met de volgende eigenschappen:

 

1.

een relatieve dichtheid groter dan 4,4, en

 

2.

een maximale werktemperatuur van 548 K (275 °C) of lager;

 

e.

vlakke absorberende materialen waarin geen magnetisch verlies optreedt en die vervaardigd zijn van kunststofmateriaal van ‘open-celschuim’ met een dichtheid van maximaal 0,15 g/cm3.

Technische noot:

‘Open-celschuim’ is een verzamelnaam voor flexibele en poreuze materialen met een inwendige structuur die open is naar de buitenlucht. ‘Open-celschuim’ staat ook bekend als vernet schuim.

 

Noot 2:

Magnetische materialen voor absorptiedoeleinden in verf vallen wel onder 1C001.a.

 

b.

materialen welke geen zichtbaar licht doorlaten en speciaal zijn ontworpen voor het absorberen van nabije-infraroodstraling met een golflengte van meer dan 810 nm doch minder dan 2 000 nm (frequenties hoger dan 150 THz doch lager dan 370 THz);

 

Noot:

1C001.b. heeft geen betrekking op materialen die speciaal ontworpen of samengesteld zijn voor de volgende toepassingen:

a.

het “lasermarkeren” van polymeren, of

 

b.

het “laserlassen” van polymeren.

 

c.

intrinsiek geleidende polymere materialen met een ‘specifieke elektrische volumegeleidbaarheid’ groter dan 10 000 S/m (Siemens per meter) of een ‘specifieke oppervlakteweerstand’ kleiner dan 100 ohm/vierkant, op basis van één of meer van de volgende polymeren:

 

1.

polyaniline;

 

2.

polypyrrool;

 

3.

polythiofeen;

 

4.

polyfenyleen-vinyleen, of

 

5.

polythienyleen-vinyleen.

 

Noot:

1C001.c. heeft geen betrekking op materialen in vloeibare vorm.

Technische noot:

De ‘specifieke elektrische volumegeleidbaarheid’ en de ‘specifieke oppervlakteweerstand’ dienen te worden bepaald met behulp van ASTM D-257 of nationale gelijkwaardige methoden.

 
 

1C002

Metaallegeringen, metaallegeringspoeder of gelegeerde materialen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C202.

 

Noot:

1C002 heeft geen betrekking op metaallegeringen, metaallegeringspoeder of gelegeerde materialen, speciaal samengesteld voor bekledingsdoeleinden.

Technische noten:

 

1.

De metaallegeringen bedoeld in 1C002, zijn legeringen waarin het genoemde metaal een hoger gewichtspercentage heeft dan enig ander element.

 

2.

De ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’, dient te worden gemeten volgens ASTM Standard E-139 of gelijkwaardige nationale methoden.

 

3.

De ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ dient te worden gemeten volgens ASTM Standard E-606 ‘‹Recommended practice for constant-amplitude low-cycle fatigue testing›’ of gelijkwaardige nationale equivalenten. Het testen dient axiaal te geschieden met een gemiddelde belastingsverhouding gelijk aan 1 en een krachten-concentratiefactor (Kt) gelijk aan 1. De gemiddelde belastingsverhouding wordt gedefinieerd als de maximale belasting min de minimale belasting gedeeld door de maximale belasting.

 

a.

aluminiden, als hieronder:

 

1.

nikkelaluminiden met minstens 15 gewichtspercenten aluminium, hoogstens 38 gewichtsprocenten aluminium en minstens één extra legeringselement;

 

2.

titaanaluminiden met 10 of meer gewichtspercenten aluminium en minstens één extra legeringselement;

 

b.

metaallegeringen, als hieronder, gemaakt van poeder of uit deeltjes bestaand materiaal als bedoeld in 1C002.c.:

 

1.

nikkellegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

 

a.

een ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’ van 10 000 uur of meer bij 923 K (650 °C) en een spanning van 676 MPa, of

 

b.

een ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ van 10 000 of meer belastingscycli met een maximale spanning van 1 095 MPa bij 823 K (550 °C);

 

2.

niobiumlegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

 

a.

een ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’ van 10 000 uur of meer bij 1 073 K (800 °C) en een spanning van 400 MPa, of

 

b.

een ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ van 10 000 of meer belastingscycli met een maximale spanning van 700 MPa bij 973 K (700 °C);

 

3.

titaanlegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

 

a.

een ‘levensduur voordat spanningsbreuk optreedt’ van 10 000 uur of meer bij 723 K (450 °C) en een spanning van 200 MPa, of

 

b.

een ‘levensduur bij laagfrequente vermoeidheidsbelasting’ van 10 000 of meer belastingscycli met een maximale spanning van 400 MPa bij 723 K (450 °C);

 

4.

aluminiumlegeringen met minstens één van de onderstaande eigenschappen:

 

a.

een treksterkte van 240 MPa of meer bij 473 K (200 °C), of

 

b.

een treksterkte van 415 MPa of meer bij 298 K (25 °C);

 

5.

magnesiumlegeringen met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een treksterkte van 345 MPa of meer, en

 

b.

een corrosiesnelheid lager dan 1 mm/jaar in een 3 %-natriumchlorideoplossing in water, gemeten volgens ASTM Standard G-31 of gelijkwaardige nationale equivalenten;

 

c.

metaallegeringspoeder of uit deeltjes bestaand materiaal, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

gemaakt van een van onderstaande samenstellingssystemen:

Technische noot:

X staat voor één of meer legeringselementen.

 

a.

nikkellegeringen (Ni-Al-X, Ni-X-Al) gespecificeerd voor onderdelen of elementen voor turbinemotoren, d.w.z. met minder dan drie niet metallieke deeltjes (verontreinigingen van het fabricageproces) groter dan 100 μm op 109 legeringsdeeltjes;

 

b.

niobiumlegeringen (Nb-Al-X of Nb-X-Al, Nb-Si-X of Nb-X-Si, Nb-Ti-X of Nb-X-Ti);

 

c.

titaanlegeringen (Ti-Al-X of Ti-X-Al);

 

d.

aluminiumlegeringen (Al-Mg-X of Al-X-Mg, Al-Zn-X of Al-X-Zn, Al-Fe-X of Al-X-Fe), of

 

e.

magnesiumlegeringen (Mg-Al-X of Mg-X-Al);

 

2.

vervaardigd in een beheerst milieu door middel van één van onderstaande procedés:

 

a.

‘verstuiving in vacuüm’;

 

b.

‘verstuiving in gas’;

 

c.

‘roterend verstuiven’;

 

d.

‘versplintering door snelle afkoeling’;

 

e.

‘spinnen uit de smelt’ en ‘vergruizing’;

 

f.

‘smeltextractie’ en ‘vergruizing’;

 

g.

‘mechanisch legeren’, of

 

h.

‘verstuiving via plasma atomisatie’, en

 

3.

in staat in 1C002.a. of 1C002.b. bedoelde materialen te vormen;

 

d.

gelegeerde materialen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

gemaakt van een van de in 1C002.c.1. bedoelde samenstellingssystemen;

 

2.

in de vorm van niet-vergruisde schilfers, stroken of dunne staven, en

 

3.

vervaardigd in een beheerst milieu door middel van één van de volgende procedés:

 

a.

‘versplintering door snelle afkoeling’;

 

b.

‘spinnen uit de smelt’, of

 

c.

‘smeltextractie’.

Technische noten:

 

1.

‘Verstuiving in vacuüm’: een proces voor het verdelen van een stroom gesmolten metaal tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder door middel van de snelle uiteenzetting van een opgelost gas bij blootstelling aan een vacuüm.

 

2.

‘Verstuiving in gas’: een proces voor het verdelen van een stroom gesmolten metaallegering tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder door middel van een onder hoge druk staande gasstroom.

 

3.

‘Roterend verstuiven’: een proces voor het verdelen van een stroom of een plas gesmolten metaal tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder door middel van centrifugale kracht.

 

4.

‘Versplintering door snelle afkoeling’ (‹splat quenching›): een proces voor het ‘snel stollen’ van een gesmolten stroom metaal die botst op een gekoeld blok, waardoor ‘flakes’ worden gevormd.

 

5.

‘Smeltspinnen’: een proces voor het ‘snel stollen’ van een stroom gesmolten metaal die botst op een ronddraaiend gekoeld blok, waardoor een schilfer-, lint- of staafvormig product ontstaat.

 

6.

‘Vergruizing’: een procedé voor het tot deeltjes verdelen van materiaal door stampen of malen.

 

7.

‘Smeltextractie’: een proces voor het ‘snel stollen’ en extraheren van een lintvormig legeringsproduct door een kort segment van een ronddraaiend gekoeld blok in een bad met een gesmolten metaallegering te brengen.

 

8.

‘Mechanisch legeren’: een legeringsproces door middel van het binden, breken en opnieuw binden van elementaire en moederlegeringspoeders met behulp van mechanische krachten. Niet-metaaldeeltjes kunnen in de legering worden opgenomen door toevoeging van de geschikte poeders.

 

9.

‘Verstuiving via plasma atomisatie’:een proces voor het verdelen van een stroom gesmolten metaallegering tot druppeltjes met een diameter van 500 μm of minder met behulp van een plasmabrander in een omgeving met inert gas.

 

10.

‘Snel stollen’: het stollen van gesmolten materiaal bij een koelsnelheid van meer dan 1 000 K/s.

 
 

1C003

Magnetische metalen van alle soorten, ongeacht de vorm, met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een relatieve beginpermeabiliteit van 120 000 of meer en een dikte van 0,05 mm of minder;

Technische noot:

De relatieve beginpermeabiliteit wordt gemeten aan het gespecificeerde materiaal dat volledig ontlaten is.

 

b.

magnetostrictieve legeringen met:

 

1.

een verzadigingsmagnetostrictie van meer dan 5 × 10-4, of

 

2.

een magnetomechanische koppelingsfactor (k) van meer dan 0,8, of

 

c.

strips van amorfe of ‘nanokristallijne’ legeringen met de volgende eigenschappen:

 

1.

een samenstelling met minimaal 75 gewichtspercenten ijzer, kobalt of nikkel;

 

2.

een magnetische verzadigingsinductie (Bs) van 1,6 T of meer, en

 

3.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een stripdikte van 0,02 mm of minder, of

 

b.

een elektrische soortelijke weerstand van 2 × 10-4 ohm cm of meer.

Technische noot:

‘Nanokristallijne’ materialen in 1C003.c. zijn materialen met een kristalkorrelgrootte van hoogstens 50 nm, bepaald door middel van röntgendiffractie.

 
 

1C004

Uraan-titaanlegeringen of wolfraamlegeringen met een “matrix” op basis van ijzer, nikkel of koper, met alle volgende eigenschappen:

a.

een dichtheid groter dan 17,5 g/cm3;

 

b.

een elastische rekgrens groter dan 880 MPa;

 

c.

een treksterkte groter dan 1 270 MPa, en

 

d.

een rek groter dan 8 %.

 
 

1C005

“Supergeleidende”“composiet”-geleiders in lengten groter dan 100 m of met een massa groter dan 100 g, als hieronder:

a.

“supergeleidende”“composiet”-geleiders welke een of meer niobium-titaan-‘filamenten’ bevatten, met beide volgende eigenschappen:

 

1.

ingebed in een “matrix” anders dan een koper-“matrix” of in een op koper gebaseerd “matrix”-mengsel, en

 

2.

met een doorsnedeoppervlak kleiner dan 0,28 × 10-4 mm2 (6 μm diameter voor ronde ‘filamenten’);

 

b.

“supergeleidende”“composiet”-geleiders, bestaande uit één of meer “supergeleidende”‘filamenten’, anders dan van niobium-titaan, met de volgende eigenschappen:

 

1.

een “kritische temperatuur” bij afwezigheid van magnetische inductie hoger dan 9,85 K (- 263,31 °C), en

 

2.

in een “supergeleidende” toestand blijvend bij een temperatuur van 4,2 K (– 268,96 °C) bij blootstelling aan een magnetisch veld dat loodrecht op de lengteas van de geleider is georiënteerd en overeenstemt met een magnetische inductie van 12 T, met een kritische stroomdichtheid van meer dan 1 750 A/mm2 over de totale doorsnede van de geleider;

 

c.

“supergeleidende”“composiet”-geleiders, bestaande uit één of meer “supergeleidende”‘filamenten’, die “supergeleidend” blijven boven 115 K (- 158,16 °C).

Technische noot:

Voor de toepassing van 1C005 kunnen de ‘filamenten’ de vorm van een draad, cilinder, film, band of lint hebben.

 
 

1C006

Vloeistoffen en smeermiddelen, als hieronder:

a.

niet gebruikt;

 

b.

smeermiddelen met als voornaamste bestanddeel één of meer van de volgende stoffen:

 

1.

fenyleen- of alkylfenyleenethers of thio-ethers, of mengsels daarvan, welke meer dan twee ether- of thio-ethergroepen bevatten of combinaties daarvan, of

 

2.

gefluoreerde siliconevloeistoffen die een kinematische viscositeit hebben van minder dan 5 000 mm2/s (5 000 centistokes) gemeten bij 298 K (25 °C);

 

c.

dempingsvloeistoffen en flotatievloeistoffen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een zuiverheid groter dan 99,8 %;

 

2.

met minder dan 25 deeltjes van 200 μm of groter per 100 ml, en

 

3.

gemaakt van ten minste 85 % van één of meer van onderstaande stoffen:

 

a.

dibroomtetrafluorethaan (CAS 25497-30-7, 124-73-2, 27336-23-8);

 

b.

polychloortrifluoretheen (uitsluitend olie- en wasmodificaties), of

 

c.

polybroomtrifluoretheen;

 

d.

vloeistoffen op basis van fluorkoolstoffen ontworpen voor elektronische koeling met de volgende eigenschappen:

 

1.

minstens 85 gewichtspercenten van de volgende stoffen of mengsels daarvan:

 

a.

monomeren van perfluorpolyalkylether-triazinen of perfluoralifatische ethers;

 

b.

perfluoralkylaminen;

 

c.

perfluorcycloalkanen, of

 

d.

perfluoralkanen;

 

2.

een dichtheid van 1,5 g/ml of meer bij 298 K (25 °C);

 

3.

vloeibaar bij 273 K (0 °C), en

 

4.

minstens 60 gewichtspercenten fluor.

 

Noot:

1C006.d. heeft geen betrekking op als medische producten gespecificeerd en verpakte materialen.

 
 

1C007

Keramische poeders, “composieten” met een keramische “matrix”, en ‘voorlopermaterialen’, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C107.

 

a.

keramische poeders van titaandiboride (TiB2) (CAS 12045-63-5) met een totale hoeveelheid aan metallische verontreiniging, exclusief opzettelijke toevoegingen, van minder dan 5 000 ppm, met een gemiddelde deeltjesgrootte minder dan of gelijk aan 5 μm, terwijl niet meer dan 10 % van de deeltjes groter is dan 10 μm;

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

“composieten” met een keramische “matrix”, als hieronder:

 

1.

keramisch-keramische “composieten” met een glas- of oxide-“matrix” en versterkt met:

 

a.

continuvezels die zijn gemaakt van één van de volgende materialen:

 

1.

Al2O3 (CAS 1344-28-1), of

 

2.

Si-C-N, of

 

Noot:

1C007.c.1.a. heeft geen betrekking op “composieten” die vezels bevatten met een treksterkte van minder dan 700 MPa bij 1 273 K (1 000 °C) of een trek-krimpweerstand van meer dan 1 % krimp bij een belasting van 100 MPa bij 1 273 K (1 000 °C) gedurende 100 uren.

 

b.

vezels met alle volgende eigenschappen:

 

1.

gemaakt van één van de volgende materialen:

 

a.

Si-N;

 

b.

Si-C;

 

c.

Si-Al-O-N, of

 

d.

Si-O-N, en

 

2.

met een “specifieke treksterkte” groter dan 12,7 × 103 m;

 

2.

“composieten” met een keramische “matrix”, waarbij carbiden of nitriden van silicium, zirkoon of boor de “matrix” vormen;

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

‘voorlopermaterialen’, speciaal ontworpen voor de “productie” van in 1C007.c. bedoelde materialen, als hieronder:

 

1.

polydiorganosilanen;

 

2.

polysilazanen;

 

3.

polycarbosilazanen;

Technische noot:

Voor de toepassing van 1C007 zijn ‘voorlopermaterialen’ de voor speciale doeleinden bestemde polymere of organometaalverbindingen die worden gebruikt voor de “productie” van siliciumcarbide, siliciumnitride, of keramische materialen met silicium, koolstof en stikstof.

 

f.

niet gebruikt.

 
 

1C008

Niet-gefluoreerde polymeren, als hieronder:

a.

imiden, als hieronder:

 

1.

bismale-imiden;

 

2.

aromatische polyamide-imiden (PAI) met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 563 K (290 °C);

 

3.

aromatische polyimiden met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 505 K (232 °C);

 

4.

aromatische polyetherimiden met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 563 K (290 °C);

 

Noot:

1C008.a. is van toepassing op de stoffen in vloeibare of vaste “smeltbare” vorm, waaronder hars, poeder, pellets, film, vellen, band of lint.

 

NB:

voor onsmeltbare aromatische polyimiden in film, vellen, band of lint, zie 1A003.

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

polyaryleenketonen;

 

e.

polyaryleensulfiden, waarbij de arylgroep bestaat uit bifenyleen, trifenyleen of combinaties daarvan;

 

f.

polybifenyleenethersulfonen met een ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ van meer dan 563 K (290 °C).

Technische noten:

 

1.

De ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ voor de in 1C008.a.2. bedoelde thermoplatische, de in 1C008.a.4. bedoelde materialen en de in 1C008.f. bedoelde materialen wordt bepaald volgens de methode, beschreven in ISO 11357-2:1999 of nationale equivalenten.

 

2.

De ‘glasovergangstemperatuur (Tg)’ voor de in 1C008.a.2. bedoelde thermohardende materialen en de in 1C008.a.3. bedoelde materialen wordt bepaald middels de driepuntsbuigproef beschreven in ASTM D 7028-07 of een vergelijkbare nationale norm. De proef wordt uitgevoerd met een droog staal met een vulkaniseringsgehalte van minimaal 90 % als omschreven in ASTM E 2160-04 of een vergelijkbare nationale norm en is gevulkaniseerd met gebruikmaking van een combinatie van standaard- en nahardingsprocessen die de hoogste Tg opbrengen.

 
 

1C009

Onbewerkte fluorverbindingen, als hieronder:

a.

niet gebruikt;

 

b.

gefluoreerde polyimiden die 10 of meer gewichtspercenten gebonden fluor bevatten;

 

c.

gefluoreerde fosfazeen elastomeren die 30 of meer gewichtspercenten gebonden fluor bevatten.

 
 

1C010

“Stapel- en continuvezelmateriaal”, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1C210 EN 9C110.

Technische noten:

 

1.

Voor de berekening van de “specifieke treksterkte”, de “specifieke modulus” of het soortelijk gewicht van “stapel- of continuvezelmateriaal” in 1C010.a., 1C010.b., 1C010.c. of 1C010.e.1.b., moeten de treksterkte en modulus worden bepaald met behulp van methode A, beschreven in ISO 10618:2004 of nationale equivalenten.

 

2.

Beoordeling van de “specifieke treksterkte”, “specifieke modulus” of het soortelijk gewicht van niet in één richting liggend “stapel- of continuvezelmateriaal” (bijvoorbeeld weefsels, willekeurige matten of vlechten) in 1C010 moet worden gebaseerd op de mechanische eigenschappen van de samenstellende in één richting liggende monofilamenten (bv. monofilamenten, garens, rovings en linten) vóór de verwerking ervan tot de niet in één richting liggende “stapel- of continuvezelmaterialen”.

 

a.

organisch “stapel- of continuvezelmateriaal” met de volgende eigenschappen:

 

1.

“specifieke modulus” groter dan 12,7 × 106 m, en

 

2.

“specifieke treksterkte” groter dan 23,5 × 104 m;

 

Noot:

1C010.a. heeft geen betrekking op polyethyleen.

 

b.

koolstof-“stapel- en continuvezelmateriaal” met elk van de onderstaande eigenschappen:

 

1.

“specifieke modulus” groter dan 14,65 × 106 m, en

 

2.

“specifieke treksterkte” groter dan 26,82 × 104 m;

 

Noot:

1C010.b. heeft geen betrekking op:

a.

weefsels, gemaakt van “stapel- of continuvezelmateriaal” voor de reparatie van casco’s of laminaten van “civiele vliegtuigen”, met de volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale oppervlakte van 1 m2;

 

2.

een maximale lengte van 2,5 m, en

 

3.

een breedte van meer dan 15 mm.

 

b.

mechanisch verhakseld, vermalen of gesneden “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met een lengte van 25,0 mm of minder.

 

c.

anorganisch “stapel- of continuvezelmateriaal” met de volgende eigenschappen:

 

1.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

voor 50 of meer gewichtspercenten samengesteld uit siliciumdioxide en met een “specifieke modulus” groter dan 2,54 × 106 m, of

 

b.

niet nader omschreven in 1C010.c.1.a. en met een “specifieke modulus” groter dan 5,6 × 106 m, en

 

2.

smelt-, verwekings-, en ontledings- of sublimatiepunt hoger dan 1 922 K (1 649 °C) in een inerte atmosfeer;

 

Noot:

1C010.c. heeft geen betrekking op:

a.

discontinue, meerfasige, polykristallijne aluminiumoxide-vezels als stapelvezels of als onregelmatig gelaagde matten, welke 3 of meer gewichtspercenten siliciumdioxide bevatten, met een “specifieke modulus” kleiner dan 10 × 106 m;

 

b.

vezels van molybdeen en molybdeenlegeringen;

 

c.

boorvezels;

 

d.

discontinue keramische vezels met een smelt-, verwekings-, ontledings- of sublimatiepunt lager dan 2 043 K (1 770 °C) in een inerte atmosfeer.

 

d.

“stapel- of continuvezelmateriaal” met één of meer van de onderstaande eigenschappen:

 

1.

samengesteld uit één of meer van de volgende materialen:

 

a.

polyetherimiden, als bedoeld in 1C008.a., of

 

b.

materialen als bedoeld in 1C008.d. tot en met 1C008.f., of

 

2.

samengesteld uit andere materialen als bedoeld in 1C010.d.1.a., of 1C010d.1.b., en “vermengd” (‹commingled›) met andere vezels als bedoeld in 1C010.a., 1C010.b. of 1C010.c.;

Technische noot:

‘Vermengd’: het mengen van filamenten van thermoplastische vezels en versterkingsvezels voor de productie van een vezelversterkings-“matrix”-mengsel in totaalvezelvorm.

 

e.

geheel of gedeeltelijk met hars of asfaltbitumen geïmpregneerd “stapel- of continuvezelmateriaal” (‹prepregs›), met metaal of koolstof bekleed “stapel- of continuvezelmateriaal” (‹preforms›) of ‘voorvormen (‹preforms›) van koolstofvezels’, met de volgende eigenschappen:

 

1.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

anorganisch “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.c., of

 

b.

organisch “stapel- of continuvezelmateriaal” of “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met alle onderstaande eigenschappen:

 

1.

“specifieke modulus” groter dan 10,15 × 106 m, en

 

2.

“specifieke treksterkte” groter dan 17,7 × 104 m, en

 

2.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

hars of asfaltbitumen, als bedoeld in 1C008 of 1C009.b.;

 

b.

‘middels dynamisch-mechanische analyse bepaalde glasovergangstemperatuur (DMA Tg)’ gelijk aan of hoger dan 453 K (180 °C) en met fenolhars, of

 

c.

‘middels dynamisch-mechanische analyse bepaalde glasovergangstemperatuur (DMA Tg)’ gelijk aan of hoger dan 505 K (232 °C) en met hars of asfaltbitumen, niet nader omschreven in 1C008 of 1C009.b., en niet zijnde een fenolhars;

 

Noot 1:

met metaal of koolstof bekleed “stapel- of continuvezelmateriaal” (‹preforms›) of niet met hars of asfaltbitumen geïmpregneerde ‘voorvormen (‹preforms›) van koolstofvezels’ worden omschreven onder “stapel- of continuvezelmateriaal” in 1C010.a., 1C010.b. of 1C010.c.

 

Noot 2:

1C010.e. heeft geen betrekking op:

a.

met epoxyhars geïmpregneerd koolstof-“stapel- of continuvezelmateriaal” (‹prepregs›) voor de reparatie van casco’s of laminaten van “civiele vliegtuigen” met de volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale oppervlakte van 1 m2;

 

2.

een maximale lengte van 2,5 m, en

 

3.

een breedte van meer dan 15 mm.

 

b.

geheel of gedeeltelijk met hars of asfaltbitumen geïmpregneerd en mechanisch verhakseld, vermalen of gesneden “stapel- of continuvezelmateriaal” van koolstof met een lengte van 25,0 mm of minder wanneer ander dan onder 1C008 of 1C009.b. vermeld hars of asfaltbitumen wordt gebruikt.

Technische noten:

 

1.

‘Voorvormen (‹preforms›) van koolstofvezels’: een geordende verzameling vezels, met of zonder deklaag, bestemd om een raamwerk van een deel te vormen alvorens de “matrix” wordt ingebracht, teneinde een “composiet” te vormen.

 

2.

De ‘middels dynamisch-mechanische analyse bepaalde glasovergangstemperatuur (DMA Tg)’ voor de materialen bedoeld in 1C010.e. wordt bepaald volgens de in ASTM D 7028-07 beschreven methode, of een vergelijkbare nationale norm. Voor thermogeharde materialen bedraagt het vulkaniseringsgehalte van een droog staal minimaal 90 %, als omschreven in ASTM E 2160-04 of een vergelijkbare nationale norm.

 
 

1C011

Metalen en verbindingen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN EN 1C111.

 

a.

metalen met een deeltjesgrootte van minder dan 60 μm, hetzij bolvormig, verstoven, sferoïdaal, in vlokkenvorm of gemalen, vervaardigd uit materiaal dat voor 99 % of meer bestaat uit zirkonium, magnesium en legeringen daarvan;

Technische noot:

Het natuurlijke hafniumgehalte van het zirkonium (normaal 2 % tot 7 %) wordt bij het zirkonium gerekend.

 

Noot:

De metalen of legeringen in 1C011.a. vallen onder de regeling, ongeacht of zij al dan niet zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.

 

b.

boor of boorlegeringen met een deeltjesgrootte van hoogstens 60 μm, als hieronder:

 

1.

boor met een zuiverheid van minstens 85 gewichtspercenten;

 

2.

boorlegeringen die minstens 85 gewichtspercenten boor bevatten;

 

Noot:

De metalen of legeringen in 1C011.b. vallen onder de regeling, ongeacht of zij al dan niet zijn ingekapseld in aluminium, magnesium, zirkonium of beryllium.

 

c.

guanidinenitraat (CAS 506-93-4);

 

d.

nitroguanidine (NQ) (CAS 556-88-7).

 

NB:

Zie tevens de lijst militaire goederen voor metaalpoeders die met andere stoffen worden gemengd tot mengsels voor militair gebruik.

 
 

1C012

Materialen, als hieronder:

Technische noot:

Deze materialen worden doorgaans voor nucleaire warmtebronnen gebruikt.

 

a.

plutonium in iedere vorm met een plutonium-isotoopgehalte aan plutonium-238 van meer dan 50 gewichtsprocent;

 

Noot:

1C012.a. heeft geen betrekking op:

a.

zendingen die hoogstens 1 g plutonium bevatten;

 

b.

zendingen van hoogstens 3 “effectieve grammen” in een afgesloten gedeelte van een meetelement in instrumenten.

 

b.

“door opwerking verkregen” neptunium-237 in iedere vorm.

 

Noot:

1C012.b. heeft geen betrekking op zendingen die hoogstens 1 g neptunium-237 bevatten.

 
 

1C101

Materialen voor het beperken van de zichtbaarheid zoals de radarreflectie, het ultraviolet/infrarood of akoestische beeld, anders dan de materialen bedoeld in 1C001, geschikt voor gebruik in ‘raketten’, subsystemen van “raketten” of onbemande luchtvaartuigen, bedoeld in 9A012 of 9A112.a.

Noot 1:

1C101 omvat:

a.

constructiematerialen en deklagen, speciaal ontworpen om de radarreflectie te beperken;

 

b.

deklagen, inclusief verven, speciaal ontworpen om de reflectie of de uitstraling in het microgolf-, infrarood- of ultravioletgebied te beperken of aan te passen.

 

Noot 2:

1C101 omvat niet deklagen die speciaal bedoeld zijn om de thermische stabiliteit van satellieten te regelen.

Technische noot:

In 1C101 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 
 

1C102

Opnieuw verzadigde, door pyrolyse verkregen koolstof-koolstof-materialen bestemd voor ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

 
 

1C107

Niet in 1C007 beschreven grafiet en keramische materialen, als hieronder:

a.

grafiet met een kleine korrelgrootte en met een volumedichtheid van ten minste 1,72 g/cm3 gemeten bij 288 K (15 °C), met een korrelgrootte van 100 μm of minder, geschikt voor raketstraalpijpen of neuskegels van terugkeervoertuigen, dat gebruikt kan worden bij de productie van:

 

1.

cilinders met een diameter van ten minste 120 mm en een lengte van ten minste 50 mm;

 

2.

buizen met een binnendiameter van ten minste 65 mm, een wanddikte van ten minste 25 mm en een lengte van ten minste 50 mm, of

 

3.

blokken met een minimumomvang van 120 × 120 × 50 mm;

 

NB:

Zie ook 0C004.

 

b.

pyrolytisch of vezelversterkt grafiet, geschikt voor “raket”straalpijpen of neuskegels van terugkeervoertuigen voor gebruik in “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

 

NB:

Zie ook 0C004.

 

c.

keramische composieten (diëlektrische constante kleiner dan 6 bij een frequentie van 100 MHz tot 100 GHz), geschikt voor radarkoepels voor gebruik in “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

 

d.

bewerkbare, met siliciumcarbide versterkte keramiek in bulk, geschikt voor neuskegels voor gebruik in “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

 

e.

versterkte siliciumcarbide keramiek composieten, geschikt voor neuskegels, terugkeervoertuigen en straalpijpen, bruikbaar voor “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten bedoeld in 9A104;

 

f.

bewerkbare, keramische composieten in bulk die bestaan uit een matrix van ‘ultra-hoge-temperatuur keramische materialen (UHTC)’ met een smeltpunt van ten minste 3 000 °C en versterkt zijn met vezels en filamenten, bruikbaar voor raketonderdelen (zoals neuskegels, terugkeervoertuigen, voorranden, vinnen, stuurvlakken of (straalpijp-)halsinzetstukken voor raketmotoren) in “raketten”, in 9A004 bedoelde ruimtelanceervoertuigen, in 9A104 bedoelde sonderingsraketten of ‘raketten’.

 

Noot:

1C107.f. heeft geen betrekking op ‘ultra-hoge-temperatuur keramische materialen (UHTC)’ die geen “composieten” zijn.

Technische noot 1:

In 1C107.f. worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

Technische noot 2:

‘Ultra-hoge-temperatuur keramische materialen (UHTC)’ omvatten:

 

1.

titaandiboride (TiB2);

 

2.

zirconiumdiboride (ZrB2);

 

3.

niobiumdiboride (NbB2);

 

4.

hafniumdiboride (HfB2);

 

5.

tantaaldiboride (TaB2);

 

6.

titaancarbide (TiC);

 

7.

zirkoniumcarbide (ZrC);

 

8.

niobiumcarbide (NbC);

 

9.

hafniumcarbide (HfC);

 

10.

tantaalcarbide (TaC).

 
 

1C111

Niet in 1C011 beschreven stuwstoffen en chemicaliën voor de vervaardiging van stuwstoffen, als hieronder:

a.

stoffen die stuwkracht leveren:

 

1.

bolvormig of sferoïdaal aluminiumpoeder, anders dan bedoeld in de Lijst militaire goederen, met een deeltjesgrootte kleiner dan 200 μm en een aluminiumgehalte van 97 % of meer, indien ten minste 10 % van het totaalgewicht bestaat uit deeltjes van minder dan 63 μm, overeenkomstig ISO 2591-1:1988 of nationale equivalenten;

Technische noot:

Een deeltjesgrootte van 63 μm (ISO R-565) stemt overeen met maasgetal 250 (Tyler) of 230 (ASTM Standard E-11).

 

2.

metaalpoeders, anders dan bedoeld in de lijst militaire goederen, als hieronder:

 

a.

metaalpoeders van zirkonium, beryllium of magnesium, of legeringen van deze metalen, indien minstens 90 % van het totale aantal deeltjes aan deeltjesvolume of -gewicht bestaat uit deeltjes van minder dan 60 μm (vastgesteld middels metingstechnieken zoals het gebruik van een zeef, laserdiffractie of optische aftasting), hetzij bolvormig, verstoven, sferoïdaal, in vlokkenvorm of gemalen, voor 97 gewichtsprocent of meer bestaand uit één van de volgende:

 

1.

zirkonium;

 

2.

beryllium, of

 

3.

magnesium;

Technische noot:

Het natuurlijke hafniumgehalte van het zirkonium (normaal 2 % tot 7 %) wordt bij het zirkonium gerekend.

 

b.

metaalpoeders van borium of boriumlegeringen, met een boriuminhoud van meer dan 85 gewichtsprocent, indien minstens 90 % van het totale aantal deeltjes aan deeltjesvolume of -gewicht bestaat uit deeltjes van minder dan 60 μm (vastgesteld middels metingstechnieken zoals het gebruik van een zeef, laserdiffractie of optische aftasting), hetzij bolvormig, verstoven, sferoïdaal, in vlokkenvorm of gemalen;

 

Noot:

1C111a.2.a. en 1C111a.2.b. is van toepassing op poedermengsels met een multimodale deeltjesverdeling (bv. mengsels van verschillende korrelgrootte) indien een of meer methoden worden gereguleerd.

 

3.

oxidatoren geschikt voor raketmotoren voor vloeibare stuwstof, als hieronder:

 

a.

distikstoftrioxide (CAS 10544-73-7);

 

b.

stikstofdioxide (CAS 10102-44-0)/distikstoftetraoxide (CAS 10544-72-6);

 

c.

distikstofpentoxide (CAS 10102-03-1);

 

d.

mengsels van stikstofoxiden (mixed oxides of nitrogen, MON);

Technische noot:

Mengsels van stikstofoxiden (MON) zijn oplossingen van stikstofoxide (NO) in distikstoftetraoxide/stikstofdioxide (N2O4/NO2 ) die in raketsystemen kunnen worden gebruikt. Er bestaan diverse verbindingen die als MONi of MONij kunnen worden aangeduid, waarbij i en j hele getallen zijn die het percentage stikstofoxide in het mengsel weergeven (zo bevat MON3 3 % stikstofoxide en MON25 25 %. Een bovengrens is MON40, d.w.z. 40 gewichtsprocent).

 

e.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR geïnhibeerd roodrokend salpeterzuur (Inhibited Red Fuming Nitric Acid, IRFNA);

 

f.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN EN 1C238 VOOR verbindingen bestaande uit fluor en een of meer andere halogenen, zuurstof of stikstof.

 

4.

hydrazinederivaten, als hieronder:

 

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

trimethylhydrazine (CAS 1741-01-1);

 

b.

tetramethylhydrazine (CAS 6415-12-9);

 

c.

N,N-diallylhydrazine (CAS 5164-11-4);

 

d.

allylhydrazine (CAS 7422-78-8);

 

e.

ethyleendihydrazine (CAS 6068-98-0);

 

f.

monomethylhydrazinedinitraat;

 

g.

asymmetrisch dimethylhydrazinenitraat;

 

h.

hydraziniumazide (CAS 14546-44-2);

 

i.

1,1-dimethylhydraziniumazide (CAS 227955-52-4) / 1,2-dimethylhydraziniumazide (CAS 299177-50-7);

 

j.

hydraziniumdinitraat (CAS 13464-98-7);

 

k.

diimide oxaalzuurdihydrazine (CAS 3457-37-2);

 

l.

2-hydroxyethylhydrazinenitraat (HEHN);

 

m.

zie lijst militaire goederen voor hydraziniumperchloraat;

 

n.

hydraziniumdiperchloraat (CAS 13812-39-0);

 

o.

methylhydrazinenitraat (MHN) (CAS 29674-96-2);

 

p.

1,1-diethylhydrazinenitraat (DEHN) / 1,2-diethylhydrazinenitraat (DEHN) (CAS 363453-17-2);

 

q.

3,6-dihydrazinetetrazinenitraat (1,4-dihydrazinenitraat) (DHTN);

 

5.

materialen met hoge energiedichtheid, anders dan bedoeld in de Lijst militaire goederen, die kunnen worden gebruikt in ‘raketten’ of onbemande luchtvaartuigen, bedoeld in 9A012 of 9A112.a.;

 

a.

gemengde brandstof die zowel vaste als vloeibare brandstof bevat, zoals boriumspecie, met een energiedichtheid op massabasis van minimaal 40 × 106 J/kg;

 

b.

andere brandstoffen met hoge energiedichtheid en brandstofadditieven (bv. cubaan, ionische oplossingen, JP-10), met een energiedichtheid op massabasis van minimaal 37,5 × 109 J/m3, gemeten bij 20 °C en een atmosferische druk van één (101,325 kPa);

 

Noot:

1C111.a.5.b. heeft geen betrekking op fossiele geraffineerde brandstoffen en uit groenten gewonnen biobrandstoffen, daaronder begrepen brandstoffen voor motoren die gecertificeerd zijn voor gebruik in de civiele luchtvaart, tenzij deze speciaal zijn bestemd voor ‘raketten’ of onbemande luchtvaartuigen als bedoeld in 9A012 of 9A112.a.

Technische noot:

In 1C111.a.5. worden onder ‘raketten’' complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 

6.

hydrazinevervangingsbrandstoffen, als hieronder:

 

a.

2-dimethylaminoethylazide (DMAZ) (CAS 86147-04-8);

 

b.

polymeren:

 

1.

polybutadieen met carboxy-eindgroep (met inbegrip van polybutadieen met carboxyl-eindgroep) (CTPB);

 

2.

polybutadieen met hydroxy-eindgroep (met inbegrip van polybutadieen met hydroxyl-eindgroep) (HTPB) (CAS 69102-90-5), anders dan bedoeld in de lijst militaire goederen;

 

3.

polybutadieen-acrylzuur (PBAA);

 

4.

polybutadieen-acrylzuur-acrylonitril (PBAN) (CAS 25265-19-4 / CAS 68891-50-9);

 

5.

polytetrahydrofuraan polyethyleenglycol (TPEG);

Technische noot:

Polytetrahydrofuraan polyethyleenglycol (TPEG) is een blokcopolymeer van poly 1,4-butaandiol (CAS 110-63-4) en polyethyleenglycol (PEG) (CAS 25322-68-3).

 

6.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR polyglycidylnitraat (PGN of poly-GLYN) (CAS 27814-48-8).

 

c.

andere additieven en hulpstoffen voor stuwstoffen:

 

1.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR carboranen; decaboranen; pentaboranen en derivaten;

 

2.

triethyleenglycoldinitraat (TEGDN) (CAS 111-22-8);

 

3.

2-nitrodifenylamine (CAS 119-75-5);

 

4.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR trimethylethaantrinitraat (TMETN) (CAS 3032-55-1);

 

5.

diethyleenglycoldinitraat (DEGDN) (CAS 693-21-0);

 

6.

ferroceenderivaten, als hieronder:

 

a.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR catoceen (CAS 37206-42-1);

 

b.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR ethylferroceen (CAS 1273-89-8);

 

c.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR n-propylferroceen (CAS 1273-92-3)/ iso propylferroceen (CAS 12126-81-7);

 

d.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR n-butylferroceen (CAS 31904-29-7);

 

e.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR pentylferroceen (CAS 1274-00-6);

 

f.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR dicyclopentylferroceen (CAS 125861-17-8);

 

g.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR dicyclohexylferroceen;

 

h.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR diethylferroceen (CAS 1273-97-8);

 

i.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR dipropylferroceen;

 

j.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR dibutylferroceen (CAS 1274-08-4);

 

k.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR dihexylferroceen (CAS 93894-59-8);

 

l.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR acetylferroceen (CAS 1271-55-2) / 1,1’-diacetylferroceen (CAS 1273-94-5);

 

m.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR ferroceencarboxylzuur (CAS 1271-42-7)/ 1,1’-ferroceendicarboxylzuur (CAS 1293-87-4);

 

n.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR butaceen (CAS 125856-62-4);

 

o.

andere ferroceenderivaten die kunnen worden gebruikt als verbrandingssnelheidsmodificatoren voor raketstuwstoffen, die niet onder de lijst militaire goederen vallen.

 

Noot:

1C111.c.6.o. heeft geen betrekking op ferroceenderivaten met een aan de ferroceenmolecule vastgehechte aromatische functionele groep van zes koolstofatomen.

 

7.

4,5-diazidomethyl-2-methyl-1,2,3-triazool (iso-DAMTR) anders dan die aangegeven in de lijst militaire goederen.

 

d.

‘gel-stuwstof’ (‹gel propellant›), anders dan bedoeld in de lijst militaire goederen, speciaal samengesteld voor gebruik in ‘raketten’.

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 1C111.d. is een ‘gel-stuwstof’ (‹gel propellant›) een brandstof of naverbrandingsformule waarin een geleermiddel, zoals silicaten, kaolien (klei), koolstof of een polymeer geleermiddel, wordt gebruikt.

 

2.

In 1C111.d. worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 

Noot:

Zie voor andere niet in 1C111 vermelde stuwstoffen en chemicaliën voor de vervaardiging van stuwstoffen de lijst militaire goederen.

 
 

1C116

Maragingstaal, bruikbaar in ‘raketten’, met alle volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 1C216.

 

a.

met een treksterkte, gemeten bij 293 K (20 °C), die gelijk is aan of groter is dan:

 

1.

0,9 GPa in het stadium van ontlaten van de oplossing, of

 

2.

1,5 GPa in het stadium van precipitatieharden, en

 

b.

één van de volgende vormen:

 

1.

plaat of buis met een wand- of plaatdikte van 5,0 mm of minder;

 

2.

buisvormige vormen met een wanddikte gelijk aan of minder dan 50 mm en een inwendige diameter gelijk aan of meer dan 270 mm.

Technische noot 1:

Maragingstaal is een ijzerlegering die:

 

1.

gewoonlijk door een hoog nikkelgehalte, een zeer laag koolstofgehalte en het gebruik van vervangende elementen of precipitaten voor het versterken en tijdharden van de legering wordt gekenmerkt, en

 

2.

warmtebehandelingen hebben ondergaan om het martensitische omzettingsproces (stadium van ontlaten van de oplossing) te faciliteren en vervolgens tijdgehard zijn (stadium van precipitatieharden).

Technische noot 2:

In 1C116 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 
 

1C117

Materiaal voor de productie van onderdelen van ‘raketten’, als hieronder:

a.

wolfraam en legeringen in deeltjesvorm bevattende 97 of meer gewichtspercenten wolfraam en waarvan de grootte van de deeltjes 50 × 10-6 m (50 μm) is of minder;

 

b.

molybdeen en legeringen in deeltjesvorm bevattende 97 of meer gewichtspercenten molybdeen en waarvan de grootte van de deeltjes 50 × 10-6 m (50 μm) is of minder;

 

c.

wolfraammateriaal in vaste vorm, met de volgende samenstellingen:

 

1.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

wolfraam en wolfraamlegeringen bevattende 97 of meer gewichtspercenten wolfraam;

 

b.

met koper geïnfiltreerd wolfraam bevattende 80 of meer gewichtspercenten wolfraam, of

 

c.

met zilver geïnfiltreerd wolfraam bevattende 80 of meer gewichtspercenten wolfraam, en

 

2.

kan worden gebruikt bij de productie van:

 

a.

cilinders met een diameter van ten minste 120 mm en een lengte van ten minste 50 mm;

 

b.

buizen met een binnendiameter van ten minste 65 mm, een wanddikte van ten minste 25 mm en een lengte van ten minste 50 mm, of

 

c.

blokken met een minimumomvang van 120 × 120 × 50 mm.

Technische noot:

In 1C117 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 
 

1C118

Duplex roestvast staal met titaanstabilisatie (Ti-DSS), met de volgende eigenschappen:

a.

met alle navolgende eigenschappen:

 

1.

het bevat 17,0--23,0 gewichtspercenten chroom en 4,5-7,0 gewichtspercenten nikkel;

 

2.

het titaangehalte bedraagt meer dan 0,10 gewichtspercenten, en

 

3.

een ferritisch-austenitische microstructuur (ook tweefasenmicrostructuur genoemd) waarvan ten minste 10 volumepercenten austeniet (volgens ASTM E-1181-87 of nationale equivalenten), en

 

b.

in één van de volgende vormen:

 

1.

walsblokken of staven die ten minste 100 mm groot zijn in elke richting;

 

2.

platen met een breedte van ten minste 600 mm en een dikte van 3 mm of minder, of

 

3.

buizen met een buitendiameter van ten minste 600 mm en een wanddikte van 3 mm of minder.

 
 

1C202

Legeringen, anders dan bedoeld in 1C002.b.3. of 1C002.b.4., als hieronder:

a.

aluminiumlegeringen met beide volgende eigenschappen:

 

1.

‘geschikt voor’ een treksterkte van 460 MPa of meer bij 293 K (20 °C), en

 

2.

buisvormig of massief cilindervormig (met inbegrip van smeedstukken) met een buitendiameter van meer dan 75 mm;

 

b.

titaanlegeringen met beide volgende eigenschappen:

 

1.

‘geschikt voor’ een treksterkte van 900 MPa of meer bij 293 K (20 °C), en

 

2.

buisvormig of massief cilindervormig (met inbegrip van smeedstukken) met een buitendiameter van meer dan 75 mm.

Technische noot:

De zinsnede legeringen ‘geschikt voor’ omvat legeringen zowel voor als na warmtebehandeling.

 
 

1C210

‘Stapel- en continuvezelmateriaal’ of ‹prepregs›, anders dan bedoeld in 1C010.a., 1C010.b. of 1C010.e., als hieronder:

a.

‘stapel- of continuvezelmateriaal’ van koolstof of aramide met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

“specifieke modulus” van 12,7 × 106 m of groter, of

 

2.

“specifieke treksterkte” van 23,5 × 104 m of groter;

 

Noot:

1C210.a. heeft geen betrekking op ‘stapel- of continuvezelmateriaal’ van aramide dat ten minste 0,25 gewichtspercent bevat van een op een ester gebaseerde vezeloppervlakmodificator;

 

b.

‘stapel- of continuvezelmateriaal’ van glas met beide volgende eigenschappen:

 

1.

“specifieke modulus” van 3,18 × 106 m of groter, en

 

2.

“specifieke treksterkte” van 7,62 × 104 m of groter;

 

c.

thermogeharde met hars geïmpregneerde continu-“garens”, -“rovings”, -“linten” of “banden” met een breedte van 15 mm of minder (‹prepregs›), vervaardigd uit ‘stapel- of continuvezelmateriaal’ van koolstof of glas als bedoeld in 1C210.a. of 1C210.b.

Technische noot:

Het hars vormt de matrix van de composiet.

 

Noot:

In 1C210 is ‘stapel- of continuvezelmateriaal’ beperkt tot continue “monofilamenten”“garens”, “‹rovings› “, “linten” of “banden”.

 
 

1C216

Maragingstaal, anders dan bedoeld in 1C116, ‘geschikt voor’ een treksterkte van 1 950 MPa of meer bij 293 K (20 °C).

Noot:

1C216 heeft geen betrekking op maragingstaal in een vorm waarin geen enkele lineaire maat groter is dan 75 mm.

Technische noot:

De zinsnede maragingstaal ‘geschikt voor’ omvat maragingstaal zowel voor als na warmtebehandeling.

 
 

1C225

Boor, verrijkt in de boor-10-isotoop (10B) tot meer dan de natuurlijke abundantie, in de hiernavolgende vormen: elementair boor, boorverbindingen, boorhoudende mengsels, fabricaten daarvan, afval en schroot van deze stoffen.

Noot:

De in 1C225 bedoelde boorhoudende mengsels omvatten met boor beladen materialen.

Technische noot:

De natuurlijke abundantie van boor-10 is ongeveer 18,5 gewichtspercenten (20 % op atomaire basis).

 
 

1C226

Wolfraam, wolfraamcarbide en legeringen die meer dan 90 gewichtspercenten wolfraam bevatten, anders dan bedoeld in 1C117, met beide volgende eigenschappen:

a.

in vormen met holle cilindersymmetrie (daaronder mede begrepen cilindersegmenten) met een binnendiameter tussen 100 mm en 300 mm, en

 

b.

met een massa groter dan 20 kg.

 

Noot:

1C226 heeft geen betrekking op fabrikaten die speciaal ontworpen zijn als gewicht of collimator voor gammastralen.

 
 

1C227

Calcium met beide volgende eigenschappen:

a.

bevat minder dan 1 000 gewichtsdelen per miljoen aan metallische verontreiniging anders dan magnesium, en

 

b.

bevat minder dan 10 gewichtsdelen per miljoen boor.

 
 

1C228

Magnesium met beide volgende eigenschappen:

a.

bevat minder dan 200 gewichtsdelen per miljoen aan metallische verontreiniging anders dan calcium, en

 

b.

bevat minder dan 10 gewichtsdelen per miljoen boor.

 
 

1C229

Bismut met beide volgende eigenschappen:

a.

een zuiverheid van 99,99 gewichtspercenten of meer, en

 

b.

bevat minder dan 10 gewichtsdelen per miljoen zilver.

 
 

1C230

Beryllium, als hierna: metaal, legeringen die meer dan 50 gewichtspercenten beryllium bevatten, berylliumverbindingen, fabricaten daarvan en afval of schroot van deze stoffen, anders dan vermeld in de lijst militaire goederen.

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

Noot:

1C230 heeft geen betrekking op:

a.

vensters voor röntgentoestellen of voor apparatuur voor metingen in boorgaten;

 

b.

vormstukken van berylliumoxide als eindproduct of halffabricaat, speciaal ontworpen voor elektronische onderdelen of als substraat voor elektronische schakelingen;

 

c.

beril (beryllium-aluminiumsilicaat) in de vorm van smaragden of aquamarijnen.

 
 

1C231

Hafnium, als hierna: metaal, legeringen die meer dan 60 gewichtspercenten hafnium bevatten, verbindingen van hafnium die meer dan 60 gewichtspercenten hafnium bevat, fabricaten daarvan en afval of schroot van deze stoffen.

 
 

1C232

Helium-3 (3He), mengsels die helium-3 bevatten, en producten of toestellen die een van deze stoffen bevatten.

Noot:

1C232 heeft geen betrekking op een product of apparaat dat minder dan 1 g helium-3 bevat.

 
 

1C233

Lithium, verrijkt in de lithium-6-isotoop (6Li)tot meer dan de natuurlijke abundantie, of producten of toestellen die verrijkt lithium bevatten, als hierna: elementair lithium, legeringen, lithiumverbindingen, mengsels die lithium bevatten, fabricaten daarvan en afval of schroot van deze stoffen.

Noot:

1C233 heeft geen betrekking op thermoluminescentie-stralingsmeters.

Technische noot:

De natuurlijk abundantie van de lithium-6-isotoop is ongeveer 6,5 gewichtspercenten (7,5 % op atomaire basis).

 
 

1C234

Zirkonium met een hafniumgehalte van minder dan 1 gewichtsdeel hafnium op 500 gewichtsdelen zirkonium, als hierna: metaal, legeringen die meer dan 50 gewichtspercenten zirkonium bevatten, verbindingen, fabricaten daarvan, afval of schroot van deze stoffen, anders dan die vermeld zijn in 0A001.f.

Noot:

1C234 heeft geen betrekking op zirkonium in de vorm van folie met een dikte van 0,10 mm of minder.

 
 

1C235

Tritium, tritiumverbindingen en mengsels welke tritium bevatten, waarin de verhouding van het aantal tritiumatomen tot het aantal waterstofatomen groter is dan 1:1 000, en producten of toestellen die een van voorgaande stoffen bevatten.

Noot:

1C235 heeft geen betrekking op een product of toestel dat minder dan 1,48 × 103 GBq (40 Ci) tritium in welke vorm dan ook bevat.

 
 

1C236

‘Radionucliden’ geschikt voor het maken van neutronenbronnen op basis van alfa-n-reactie, anders dan die bedoeld in 0C001 en 1C012.a., in de volgende vormen:

a.

de elementaire vorm;

 

b.

verbindingen met een totale activiteit van 37 GBq/kg (1 Ci/kg) of hoger;

 

c.

mengsels met een totale activiteit van 37 GBq/kg (1 Ci/kg) of hoger;

 

d.

producten of toestellen die een van voorgaande stoffen bevatten.

 

Noot:

1C236 heeft geen betrekking op een product of toestel dat minder dan 3,7 GBq (100 millicurie) activiteit bevat.

Technische noot:

In 1C236 wordt onder ‘radionucliden’ verstaan:

Actinium-225 (225Ac)

Actinium-227 (227Ac)

Californium-253 (253Cf)

Curium-240 (240Cm)

Curium-241 (241Cm)

Curium-242 (242Cm)

Curium-243 (243Cm)

Curium-244 (244Cm)

Einsteinium-253 (253Es)

Einsteinium-254 (254Es)

Gadolinium-148 (148Gd)

Plutonium-236 (236Pu)

Plutonium-238 (238Pu)

Polonium-208 ( 208Po)

Polonium-209 (209Po)

Polonium-210 (210Po)

Radium-223 (223Ra)

Thorium-227 (227Th)

Thorium-228 (228Th)

Uranium-230 (230U)

Uranium-232 (232U)

 
 

1C237

Radium-226 (226Ra), radium-226-legeringen, radium-226-verbindingen, mengsels die radium-226 bevatten, fabricaten daarvan, en producten of toestellen die een van deze stoffen bevatten.

Noot:

1C237 heeft geen betrekking op:

a.

medische middelen;

 

b.

een product of toestel dat minder dan 0,37 GBq (10 millicurie) radium-226 bevat.

 
 

1C238

Chloortrifluoride (ClF3).

 
 

1C239

Brisante springstoffen, anders dan bedoeld in de Lijst militaire goederen, of stoffen of mengsels met een gehalte van meer dan 2 gewichtspercenten aan deze springstoffen, met een kristaldichtheid groter dan 1,8 g/cm3 en een detonatiesnelheid groter dan 8 000 m/s.

 
 

1C240

Nikkelpoeder en poreus nikkelmetaal, anders dan bedoeld in 0C005, als hieronder:

a.

nikkelpoeder met beide volgende eigenschappen:

 

1.

een nikkelgehalte van 99,0 gewichtspercenten of meer, en

 

2.

een gemiddelde korrelgrootte kleiner dan 10 μm, gemeten volgens Standard B330 van de ASTM;

 

b.

poreus nikkelmetaal, gemaakt van materiaal, bedoeld in 1C240.a.

 

Noot:

1C240 heeft geen betrekking op:

a.

vezelvormige nikkelpoeders;

 

b.

enkelvoudige platen van poreus nikkel, met een oppervlakte per plaat van 1 000 cm2 of minder.

Technische noot:

1C240.b. heeft betrekking op poreus metaal dat gevormd is door samenpersing en sintering van de materialen in 1C240.a., om een materiaal van metaal te vormen met fijne poriën die door de gehele structuur heen onderling verbonden zijn.

 
 

1C241

Renium en legeringen die 90 gewichtsprocenten of meer renium bevatten, en legeringen van renium en wolfraam die voor 90 gewichtsprocenten of meer bestaan uit een combinatie van renium en wolfraam, anders dan bedoeld in 1C226, met beide onderstaande eigenschappen:

a.

in vormen met holle cilindersymmetrie (daaronder mede begrepen cilindersegmenten) met een binnendiameter tussen 100 mm en 300 mm, en

 

b.

met een massa groter dan 20 kg.

 
 

1C350

Chemische stoffen, geschikt voor het vervaardigen van toxische stoffen, als hieronder, en “chemische mengsels” die een of meer van deze stoffen bevatten:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN EN 1C450

 

1.

thiodiglycol (CAS 111-48-8);

 

2.

fosforoxychloride (CAS 10025-87-3);

 

3.

dimethylmethylfosfonaat (CAS 756-79-6);

 

4.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR methylfosfonyldifluoride (CAS 676-99-3);

 

5.

methylfosfonyldichloride (CAS 676-97-1);

 

6.

dimethylfosfiet (DMP) (CAS 868-85-9);

 

7.

fosfortrichloride (CAS 7719-12-2);

 

8.

trimethylfosfiet (TMP) (CAS 121-45-9);

 

9.

thionylchloride (CAS 7719-09-7);

 

10.

3-hydroxy-1-methylpiperidine (CAS 3554-74-3);

 

11.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride (CAS 96-79-7);

 

12.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethaanthiol (CAS 5842-07-9);

 

13.

chinuclidine-3-ol (CAS 1619-34-7);

 

14.

kaliumfluoride (CAS 7789-23-3);

 

15.

2-chloorethanol (CAS 107-07-3);

 

16.

dimethylamine (CAS 124-40-3);

 

17.

diethylethylfosfonaat (CAS 78-38-6);

 

18.

diethyl-N,N-dimethylfosforamidaat (CAS 2404-03-7);

 

19.

diethylfosfiet (CAS 762-04-9);

 

20.

dimethylaminehydrochloride (CAS 506-59-2);

 

21.

dichloorethylfosfine (CAS 1498-40-4);

 

22.

ethylfosfonyldichloride (CAS 1066-50-8);

 

23.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR ethylfosfonyldifluoride (CAS 753-98-0);

 

24.

waterstoffluoride (CAS 7664-39-3);

 

25.

methylbenzilaat (CAS 76-89-1);

 

26.

dichloormethylfosfine (CAS 676-83-5);

 

27.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethanol (CAS 96-80-0);

 

28.

pinacolylalcohol (CAS 464-07-3);

 

29.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR O-ethyl O-2-diisopropylaminoethyl-methylfosfoniet (QL) (CAS 57856-11-8);

 

30.

triethylfosfiet (CAS 122-52-1);

 

31.

arseentrichloride (CAS 7784-34-1);

 

32.

benzilzuur (CAS 76-93-7);

 

33.

diethylmethylfosfoniet (CAS 15715-41-0);

 

34.

dimethylethylfosfonaat (CAS 6163-75-3);

 

35.

difluorethylfosfine (CAS 430-78-4);

 

36.

difluormethylfosfine (CAS 753-59-3);

 

37.

chinuclidine-3-on (CAS 3731-38-2);

 

38.

fosforpentachloride (CAS 10026-13-8);

 

39.

pinacolon (CAS 75-97-8);

 

40.

kaliumcyanide (CAS 151-50-8);

 

41.

kaliumbifluoride (CAS 7789-29-9);

 

42.

ammoniumbifluoride (CAS 1341-49-7);

 

43.

natriumfluoride (CAS 7681-49-4);

 

44.

natriumbifluoride (CAS 1333-83-1);

 

45.

natriumcyanide (CAS 143-33-9);

 

46.

triethanolamine (CAS 102-71-6);

 

47.

fosforpentasulfide (CAS 1314-80-3);

 

48.

diisopropylamine (CAS 108-18-9);

 

49.

diethylaminoethanol (CAS 100-37-8);

 

50.

natriumsulfide (CAS 1313-82-2);

 

51.

zwavelmonochloride (CAS 10025-67-9);

 

52.

zwaveldichloride (CAS 10545-99-0);

 

53.

triethanolaminehydrochloride (CAS 637-39-8);

 

54.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride hydrochloride (CAS 4261-68-1);

 

55.

methylfosfonzuur (CAS 993-13-5);

 

56.

diethylmethylfosfonaat (CAS 683-08-9);

 

57.

N,N-dymethylaminofosforyldichloride (CAS 677-43-0);

 

58.

tri-isopropylfosfiet (CAS 116-17-6);

 

59.

ethyldiethanolamine (CAS 139-87-7);

 

60.

O,O-diethylfosforothioaat (CAS 2465-65-8);

 

61.

O,O-diethylfosforodithioaat (CAS 298-06-6);

 

62.

natriumhexafluorosilicaat (CAS 16893-85-9);

 

63.

methylfosfonthiodichloride (CAS 676-98-2);

 

64.

diethylamine (CAS 109-89-7);

 

65.

N,N-diisopropylaminoethaanethiolhydrochloride (CAS 41480-75-5)

 

66.

methyldichloorfosfaat (CAS 677-24-7);

 

67.

ethyldichloorfosfaat (CAS 1498-51-7);

 

68.

methyldifluorfosfaat (CAS 22382-13-4);

 

69.

ethyldifluorfosfaat (CAS 460-52-6);

 

70.

diethylchloorfosfiet (CAS 589-57-1);

 

71.

methylchloorfluorfosfaat (CAS 754-01-8);

 

72.

ethylchloorfluorfosfaat (CAS 762-77-6);

 

73.

N,N-dimethylformamidine (CAS 44205-42-7);

 

74.

N,N-diethylformamidine (CAS 90324-67-7);

 

75.

N,N-dipropylformamidine (CAS 48044-20-8);

 

76.

N,N-diisopropylformamidine (CAS 857522-08-8);

 

77.

N,N-dimethylaceetamidine (CAS 2909-14-0);

 

78.

N,N-diethylaceetamidine (CAS 14277-06-6);

 

79.

N,N-dipropylaceetamidine (CAS 1339586-99-0);

 

80.

N,N-dimethylpropaanamidine (CAS 56776-14-8);

 

81.

N,N-diethylpropaanamidine (CAS 84764-73-8);

 

82.

N,N-dipropylpropaanamidine (CAS 1341496-89-6);

 

83.

N,N-dimethylbutaanamidine (CAS 1340437-35-5);

 

84.

N,N-diethylbutaanamidine (CAS 53510-30-8);

 

85.

N,N-dipropylbutaanamidine (CAS 1342422-35-8);

 

86.

N,N-diisopropylbutaanamidine (CAS 1315467-17-4);

 

87.

N,N-dimethylisobutaanamidine (CAS 321881-25-8);

 

88.

N,N-diethylisobutaanamidine (CAS 1342789-47-2);

 

89.

N,N-dipropylisobutaanamidine (CAS 1342700-45-1).

 

Noot 1:

Voor uitvoer naar “Staten die geen partij zijn bij het Verdrag inzake chemische wapens” worden in 1C350 niet bedoeld “chemische mengsels” die een of meer van de in de punten 1C350.1, .3, .5, .11, .12, .13, .17, .18, .21, .22, .26, .27, .28, .31, .32, .33, .34, .35, .36, .54, .55, .56, .57, .63 en .65 vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 10 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 2:

Voor uitvoer naar “Staten die partij zijn bij het Verdrag inzake chemische wapens” worden in 1C350 niet bedoeld “chemische mengsels” die een of meer van de in de punten 1C350.1, .3, .5, .11, .12, .13, .17, .18, .21, .22, .26, .27, .28, .31, .32, .33, .34, .35, .36, .54, .55, .56, .57, .63 en .65 vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 30 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 3:

1C350 heeft geen betrekking op “chemische mengsels” die een of meer van de in de 1C350.2, .6, .7, .8, .9, .10, .14, .15, .16, .19, .20, .24, .25, .30, .37, .38, .39, .40, .41, .42, .43, .44, .45, .46, .47, .48, .49, .50, .51, .52, .53, .58, .59, .60, .61, .62, .64, .66, .67, .68, .69, .70, .71, .72, .73, .74, .75, .76, .77, .78, .79, .80, .81, .82, .83, .84, .85, .86, .87, .88 en .89 vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 30 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 4:

1C350 heeft geen betrekking op producten waarvan is vastgesteld dat het gaat om verpakte consumptiegoederen voor de detailhandelsverkoop voor persoonlijk gebruik of verpakte consumptiegoederen voor individueel gebruik.

 
 

1C351

Pathogenen voor mensen en dieren en “toxinen”, als hieronder:

a.

virussen, natuurlijk, versterkt of gemodificeerd, in de vorm van “geïsoleerde levende culturen” of als materiaal met inbegrip van levend materiaal dat opzettelijk met dergelijke culturen is geïnoculeerd of besmet, als hieronder:

 

1.

Afrikaanse-paardenpestvirus.

 

2.

Afrikaanse-varkenspestvirus;

 

3.

Andesvirus;

 

4.

aviaire influenzavirus, hetzij:

 

a.

niet-gekarakteriseerd, of

 

b.

zoals omschreven in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2005/94/EG (PB L 10 van 14.1.2006, blz. 16) met hoge pathogeniteitsindex, als hieronder:

 

1.

type A-virussen met een IVPI (intraveneuze pathogeniteitsindex) bij zes weken oude kuikens van meer dan 1,2, of

 

2.

type A-virussen van het subtype H5 of H7, met een genoomsequentie die codeert voor meerdere basische aminozuren aan de breukzijde van de hemagglutininemolecule en die overeenkomt met de sequentie die ook bij andere HPAI-virussen is vastgesteld, waaruit kan worden afgeleid dat de hemagglutininemolecule kan worden gesplitst door een algemene protease van de gastheer;

 

5.

bluetonguevirus;

 

6.

Chaparevirus;

 

7.

Chikungunyavirus;

 

8.

Choclovirus;

 

9.

Haemorragische-Krim-Kongokoortsvirus (CCHF-virus);

 

10.

niet gebruikt;

 

11.

Dobrava-Belgradevirus;

 

12.

Eastern equine encefalitisvirus;

 

13.

Ebolavirus: alle leden van het geslacht van ebolavirussen;

 

14.

mond-en-klauwzeervirus;

 

15.

geitenpokkenvirus;

 

16.

Guanaritovirus;

 

17.

Hantaanvirus;

 

18.

Hendravirus (Equine-morbillivirus);

 

19.

Suid herpesvirus 1 (pseudorabiësvirus; ziekte van Aujeszky);

 

20.

klassieke-varkenspestvirus (Hog Cholera Virus);

 

21.

Japanse-encefalitisvirus;

 

22.

Juninvirus;

 

23.

Kyasanur Forest disease-virus;

 

24.

Laguna-Negravirus;

 

25.

Lassavirus;

 

26.

Louping ill-virus;

 

27.

Lujovirus;

 

28.

virus van nodulaire dermatose;

 

29.

Lymfocytaire-choriomeningitisvirus;

 

30.

Machupovirus;

 

31.

Marburgvirus: alle leden van het geslacht van Marburgvirussen;

 

32.

apenpokkenvirus;

 

33.

Murray Valley-encefalitisvirus;

 

34.

virus van de ziekte van Newcastle (pseudovogelpestvirus);

 

35.

Nipah-vurus;

 

36.

Omsk hemorragische-koortsvirus;

 

37.

Oropouche-virus;

 

38.

virus van de ziekte van kleine herkauwers;

 

39.

vesiculaire-varkensziektevirus;

 

40.

Powassan-virus;

 

41.

Rabiësvirus en alle andere leden van het geslacht van lyssavirussen;

 

42.

Rift Valleyvirus;

 

43.

runderpestvirus;

 

44.

Rocio-virus;

 

45.

Sabiavirus;

 

46.

Seoulvirus;

 

47.

schapenpokkenvirus;

 

48.

Sin Nombre-virus;

 

49.

Saint-Louis-encefalitisvirus;

 

50.

porcine Teschovirus;

 

51.

tekenencephalitisvirus (Verre-Oostensubtype);

 

52.

variolavirus;

 

53.

venezuelan equine encefalitisvirus;

 

54.

vesiculaire-stomatitisvirus;

 

55.

western equine encefalitisvirus;

 

56.

gele-koortsvirus;

 

57.

aan het ernstig acuut ademhalingssyndroom gerelateerd coronavirus (aan SARS gerelateerd coronavirus);

 

58.

gereconstrueerd 1918-influenzavirus;

 

59.

aan het Middle East respiratory syndrome gerelateerd coronavirus (aan MERS gerelateerd coronavirus);

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

bacteriën, natuurlijk, versterkt of gemodificeerd, in de vorm van “geïsoleerde levende culturen” of als materiaal met inbegrip van levend materiaal dat opzettelijk met dergelijke culturen is geïnoculeerd of besmet, als hieronder:

 

1.

Bacillus anthracis;

 

2.

Brucella abortus;

 

3.

Brucella melitensis;

 

4.

Brucella suis;

 

5.

Burkholderia mallei (Pseudomonas mallei);

 

6.

Burkholderia pseudomallei (Pseudomonas pseudomallei);

 

7.

Chlamydia psittaci (Chlamydophila psittaci);

 

8.

Clostridium argentinense (voorheen bekend als Clostridium botulinum, type G), botulinum neurotoxine-producerende stammen;

 

9.

Clostridium baratii, botulinum neurotoxine-producerende stammen;

 

10.

Clostridium botulinum;

 

11.

Clostridium butyricum, botulinum neurotoxine-producerende stammen;

 

12

Clostridium perfringens epsilontoxine-producerende types;

 

13.

Coxiella burnetii;

 

14.

Francisella tularensis;

 

15.

Mycoplasma capricolum subtype capripneumoniae (stam F38);

 

16.

Mycoplasma mycoides subtype mycoides SC (kleine kolonie);

 

17.

Rickettsia prowazekii;

 

18.

Salmonella enterica subtype enterica serovar Typhi (Salmonella typhi);

 

19.

shiga-toxineproducerende Escherichia coli (STEC) van serogroepen O26, O45 O103, O104, O111, O121, O145, O157 en andere shiga-toxineproducerende serogroepen;

Noot:

shiga-toxineproducerende Escherichia (STEC) omvat onder andere enterohemorragische E. coli (EHEC-coli), verotoxine-producerende E. coli (VTEC) of verocytotoxine-producerende E. coli (VTEC)

 

20.

Shigella dysenteriae;

 

21.

Vibrio cholerae;

 

22.

Yersinia pestis;

 

d.

“toxinen”, als hieronder, alsmede “sub-eenheden van toxinen” daarvan:

 

1.

botulinumtoxinen;

 

2.

Clostridium perfringens alfa, bèta 1, bèta 2, epsilon- en iota-toxinen;

 

3.

conotoxinen;

 

4.

ricine;

 

5.

saxitoxine;

 

6.

shigatoxines (shiga-achtige toxines, verotoxines en verocytotoxines)

 

7.

Staphylococcus aureus-enterotoxinen, hemolysine alfa-toxine en toxischeshocksyndroom-toxine (voorheen bekend als Staphylococcus enterotoxine F);

 

8.

tetrodotoxine;

 

9.

niet gebruikt;

 

10.

microcystine (Cyanginosine);

 

11.

aflatoxinen;

 

12.

abrine;

 

13.

choleratoxine;

 

14.

diacetoxyscirpenol;

 

15.

T-2-toxine;

 

16.

HT-2-toxine;

 

17.

modeccine;

 

18.

volkensine;

 

19.

viscumine (viscum album lectine 1);

 

Noot:

1C351.d. heeft geen betrekking op botulinumtoxinen of conotoxinen als product dat aan alle navolgende criteria voldoet:

1.

het gaat om farmaceutische formules, ontwikkeld om aan de mens te worden toegediend bij de behandeling van een aandoening;

 

2.

zij zijn voorverpakt om als geneesmiddelen te worden verhandeld;

 

3.

een overheidsinstantie heeft een vergunning afgegeven om ze als geneesmiddel in de handel te brengen.

 

e.

schimmels, natuurlijk, versterkt of gemodificeerd, in de vorm van “geïsoleerde levende culturen” of als materiaal met inbegrip van levend materiaal dat opzettelijk met dergelijke culturen is geïnoculeerd of besmet, als hieronder:

 

1.

Coccidioides immitis;

 

2.

Coccidioides posadasii.

 

Noot:

1C351 heeft geen betrekking op “vaccins” of “immunotoxinen”.

 
 

1C353

‘Genetische elementen’ en ‘genetisch gemodificeerde organismen’, als hieronder:

a.

‘genetisch gemodificeerde organismen’ bevattende, of ‘genetische elementen’ die coderen voor, een van het volgende:

 

1.

een gen of genen dat/die specifiek is of zijn voor een virus als bedoeld in 1C351.a. of 1C354.a.;

 

2.

een gen of genen dat/die specifiek is of zijn voor een bacterie als bedoeld in 1C351.c. of 1C354.b. of een schimmel als bedoeld in 1C351.e. of 1C354.c. en:

 

a.

die op zichzelf of via de door transcriptie of translatie ontstane producten een aanzienlijk gevaar voor de gezondheid van mensen, dieren of planten oplevert, of

 

b.

die ‘pathogeniciteit kan veroorzaken of versterken’, of

 

3.

een van de “toxinen” bedoeld in 1C351.d. of “sub-eenheden van toxinen” daarvan;

 

b.

niet gebruikt.

Technische noten:

 

1.

‘Genetisch gemodificeerde organismen’ omvatten organismen waarvan de nucleïnezuursequenties zijn gecreëerd of veranderd door opzettelijke moleculaire manipulatie.

 

2.

‘Genetische elementen’ omvatten onder andere chromosomen, genomen, plasmiden, transposons, vectoren en geïnactiveerde organismen die terugwinbare nucleïnezuurfragmenten bevatten, die al dan niet genetisch gemodificeerd, of geheel of gedeeltelijk chemisch gesynthetiseerd. Voor de toepassing van de controle van genetische elementen worden nucleïnezuren van een geïnactiveerd organisme, virus of monster geacht terugwinbaar te zijn indien de inactivering en voorbereiding van het materiaal bestemd is voor de bevordering van de isolatie, zuivering, amplificatie, opsporing of identificatie van nucleinezuur of indien daarvan bekend is dat te doen.

 

3.

Onder ‘pathogeniciteit veroorzaken of versterken’ wordt verstaan: wanneer het waarschijnlijk is dat het vermogen van een recipiënt organisme om te worden gebruikt voor het opzettelijk veroorzaken van ziekte of sterfte, wordt mogelijk gemaakt of versterkt door de insertie of integratie van een nucleïnezuursequentie. Dit omvat wijzigingen van, onder andere: virulentie, overdraagbaarheid, stabiliteit, besmettingsweg, gastheerbereik, reproduceerbaarheid, vermogen om het immuunsysteem van de gastheer te ontwijken of onderdrukken, resistentie tegen medische tegenmaatregelen of opspoorbaarheid.

 

Noot 1:

1C353 heeft geen betrekking op nucleïnezuursequenties en shiga-toxineproducerende Escherichia coli (STEC) van serogroepen O26, O45, O103, O104, O111, O121, O145, O157 en andere shiga-toxineproducerende serogroepen dan die welke coderen voor shiga-toxine of sub-eenheden ervan.

 

Noot 2:

1C353 heeft geen betrekking op “vaccins”.

 
 

1C354

Plantpathogenen, als hieronder:

a.

virussen, natuurlijk, versterkt of gemodificeerd, in de vorm van “geïsoleerde levende culturen” of als materiaal met inbegrip van levend materiaal dat opzettelijk met dergelijke culturen is geïnoculeerd of besmet, als hieronder:

 

1.

Andean potato latent virus (Potato Andean latent tymovirus);

 

2.

Potato spindle tuber viroid;

 

b.

bacteriën, natuurlijk, versterkt of gemodificeerd, in de vorm van “geïsoleerde levende culturen” of als materiaal dat opzettelijk met dergelijke culturen is geïnoculeerd of besmet, als hieronder:

 

1.

Xanthomonas albilineans;

 

2.

Xanthomonas axonopodis pv. citri (Xanthomonas campestris pv. citri A) [Xanthomonas campestris pv. citri];

 

3.

Xanthomonas oryzae pv. oryzae (Pseudomonas campestris pv. oryzae);

 

4.

Clavibacter michiganensis subsp. sepedonicus (Corynebacterium michiganensis subsp. sepedonicum of Corynebacterium sepedonicum);

 

5.

Ralstonia solanacearum, ras 3, biovar 2;

 

c.

schimmels, natuurlijk, versterkt of gemodificeerd, in de vorm van “geïsoleerde levende culturen” of als materiaal dat opzettelijk met dergelijke culturen is geïnoculeerd of besmet, als hieronder:

 

1.

Colletotrichum kahawae (Colletotrichum coffeanum var. virulans);

 

2.

Cochliobolus miyabeanus (Helminthosporium oryzae);

 

3.

Microcyclus ulei (syn. Dothidella ulei);

 

4.

Puccinia graminis ssp. graminis var. graminis / Puccinia graminis ssp. graminis var. stakmanii (Puccinia graminis [syn. Puccinia graminis f. sp. tritici]);

 

5.

Puccinia striiformis (syn. Puccinia glumarum);

 

6.

Magnaporthe oryzae (Pyricularia oryzae);

 

7.

Peronosclerospora philippinensis (Peronosclerospora sacchari);

 

8.

Sclerophthora rayssiae var. zeae;

 

9.

Synchytrium endobioticium;

 

10.

Tilletia indica;

 

11.

Thecaphora solani.

 
 

1C450

Giftige chemische stoffen en voorlopers van giftige chemische stoffen, als hieronder, en “chemische mengsels” die een of meer van deze stoffen bevatten:

NB:

ZIE OOK 1C350, 1C351.d. EN DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

giftige chemische stoffen, als hieronder:

 

1.

amiton: O,O-diethyl-S-[2-(diëthylamino)ethyl]fosforothioaat (CAS 78-53-5) en de overeenkomstige gealkyleerde of geprotoneerde zouten;

 

2.

PFIB: 1,1,3,3,3-pentafluor-2-(trifluormethyl)-1-propeen (CAS 382-21-8);

 

3.

ZIE LIJST MILITAIRE GOEDEREN VOOR BZ: 3-quinuclidinylbenzilaat (CAS 6581-06-2);

 

4.

fosgeen: carbonyldichloride (CAS 75-44-5);

 

5.

chloorcyaan (CAS 506-77-4);

 

6.

cyaanwaterstof (CAS 74-90-8);

 

7.

chloorpicrine: trichloornitromethaan (CAS 76-06-2).

 

Noot 1:

Voor uitvoer naar “Staten die geen partij zijn bij het Verdrag inzake chemische wapens” worden in 1C450 niet bedoeld “chemische mengsels” die een of meer van de in de punten 1C450.a.1. en .a.2. vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 1 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 2:

Voor uitvoer naar “staten die partij zijn bij het Verdrag inzake chemische wapens” worden in 1C450 niet bedoeld “chemische mengsels” die een of meer van de in de punten 1C450.a.1. en .a.2. vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 30 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 3:

1C450 heeft geen betrekking op “chemische mengsels” die een of meer van de in punten 1C450.a.4., .a.5., .a.6. en .a.7. vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 30 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 4:

1C450 heeft geen betrekking op producten waarvan is vastgesteld dat het gaat om verpakte consumptiegoederen voor de detailhandelsverkoop voor persoonlijk gebruik of verpakte consumptiegoederen voor individueel gebruik.

 

b.

voorlopers van giftige chemische stoffen, als hieronder:

 

1.

chemische stoffen, andere dan die welke zijn opgenomen in de lijst militaire goederen of in 1C350, die een fosforatoom bevatten met daaraan gebonden een methyl-, ethyl- of (normale of iso-) propylgroep maar geen andere koolstofatomen;

 

Noot:

1C450.b.1. heeft geen betrekking op fonofos: O-ethyl-S-fenylethyl-fosfonthiolthionaat (CAS 944-22-9);

 

2.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]fosforamidodihalogeniden dan N,N-dimethylaminofosforyldichloride;

 

NB:

Zie 1C350.57. voor N,N-dimethylaminofosforyldichloride.

 

3.

andere dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]-N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]fosforamidaten dan diethyl-N,N-dimethylfosforamidaat, dat in 1C350 opgenomen is;

 

4.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]aminoethyl-2-chloriden en overeenkomstige geprotoneerde zouten dan N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride of N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride - hydrochloride, die in 1C350 opgenomen zijn;

 

5.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]aminoethaan-2-olen en overeenkomstige geprotoneerde zouten dan N,N-diisopropyl-(β)-aminoethanol (CAS 96-80-0), en N,N-diethylaminoethanol (CAS 100-37-8), die genoemd worden in 1C350;

 

Noot:

1C450.b.5. heeft geen betrekking op:

a.

N,N-dimethylaminoethanol (CAS 108-01-0) en overeenkomstige geprotoneerde zouten;

 

b.

geprotoneerde zouten van N,N-diethylaminoethanol (CAS 100-37-8);

 

6.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]aminoethaan-2-thiolen en overeenkomstige geprotoneerde zouten dan N,N-diisopropyl-(β)-aminoethanethiol (CAS 5842-07-9) en N,N-diisopropylaminoethanethiolhydrochloride (CAS 41480-75-5). die in 1C350 opgenomen zijn;

 

7.

zie 1C350 voor ethyldiethanolamine (CAS 139-87-7);

 

8.

methyldiethanolamine (CAS 105-59-9).

 

Noot 1:

Voor uitvoer naar “staten die geen partij zijn bij het Verdrag inzake chemische wapens” worden in 1C450 niet bedoeld “chemische mengsels” die een of meer van de in de punten 1C450.b.1., .b.2., .b.3., .b.4., .b.5. en .b.6. vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 10 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 2:

Voor uitvoer naar “staten die partij zijn bij het Verdrag inzake chemische wapens” worden in 1C450 niet bedoeld “chemische mengsels” die een of meer van de in de punten 1C450.b.1., .b.2., .b.3., .b.4., .b.5. en .b.6. vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 30 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 3:

1C450 heeft geen betrekking op “chemische mengsels” die een of meer van de in punt 1C450.b.8. vermelde chemische stoffen bevatten en waarin geen van de afzonderlijk vermelde stoffen meer dan 30 gewichtspercent van het mengsel vertegenwoordigt.

 

Noot 4:

1C450 heeft geen betrekking op producten waarvan is vastgesteld dat het gaat om verpakte consumptiegoederen voor de detailhandelsverkoop voor persoonlijk gebruik of verpakte consumptiegoederen voor individueel gebruik.

1D   Programmatuur

 
 

1D001

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van goederen, bedoeld in 1B001, 1B002 en 1B003.

 
 

1D002

“Programmatuur” voor de “ontwikkeling” van laminaten of “composieten” met een organische “matrix”, een metaal“matrix” of een koolstof“matrix”.

 
 

1D003

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast om apparatuur de mogelijkheid te bieden de functies uit te oefenen van apparatuur bedoeld in 1A004.c. of 1A004.d.

 
 

1D101

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de werking of het onderhoud van in 1B101, 1B102, 1B115, 1B117, 1B118 of 1B119 bedoelde goederen.

 
 

1D103

“Programmatuur”, speciaal ontwikkeld voor de analyse van de beperking van de zichtbaarheid zoals de radarreflectie, het ultraviolet/infrarood of akoestisch beeld.

 
 

1D201

“Programmatuur”, speciaal ontwikkeld voor het “gebruik” van de in 1B201 bedoelde goederen.

1E   Technologie

 
 

1E001

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur of materialen bedoeld in 1A002 tot en met 1A005, 1A006.b., 1A007, 1B en 1C.

 
 

1E002

Andere “technologie”, als hieronder:

a.

“technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van polybenzothiazolen of polybenzoxazolen;

 

b.

“technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van fluorelastomeerverbindingen die ten minste één vinylethermonomeer bevatten;

 

c.

“technologie” voor het ontwerpen of de “productie” van de volgende keramische poeders of keramische materialen, niet zijnde “composieten”:

 

1.

keramische poeders met alle volgende eigenschappen:

 

a.

met een van de onderstaande samenstellingen:

 

1.

enkelvoudige of meervoudige oxiden van zirkonium en meervoudige oxiden van silicium of aluminium;

 

2.

enkelvoudige nitriden van boor (de kubische kristalvormen);

 

3.

enkelvoudige of meervoudige carbiden van silicium of boor, of

 

4.

enkelvoudige of meervoudige nitriden van silicium;

 

b.

met een van de onderstaande totale hoeveelheden metallische verontreiniging (exclusief opzettelijke toevoegingen):

 

1.

minder dan 1 000 ppm voor enkelvoudige oxiden of carbiden, of

 

2.

minder dan 5 000 ppm voor meervoudige verbindingen of enkelvoudige nitriden, en

 

c.

zijnde een van de navolgende materialen:

 

1.

zirkoonoxide (CAS 1314-23-4) met een gemiddelde deeltjesgrootte kleiner dan of gelijk aan 1 μm terwijl niet meer dan 10 % van de deeltjes groter is dan 5 μm, of

 

2.

andere keramische poeders met een gemiddelde deeltjesgrootte kleiner dan of gelijk aan 5 terwijl niet meer dan 10 % van de deeltjes groter is dan 10 μm;

 

2.

keramische materialen die geen “composieten” zijn, samengesteld uit de materialen bedoeld in 1E002.c.1.;

 

Noot:

1E002.c.2 heeft geen betrekking op “technologie” voor slijpmiddelen.

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

“technologie” voor het installeren, onderhouden en repareren van materialen, bedoeld in 1C001;

 

f.

“technologie” voor het repareren van “composieten”, laminaten of materialen, bedoeld in 1A002 of 1C007.c.;

 

Noot:

1E002.f. heeft geen betrekking op technologie voor de reparatie van casco’s van “civiele vliegtuigen” met koolstof-“stapel- of continuvezelmateriaal” en epoxyharsen, die is vermeld in de handleidingen van de “vliegtuig”-fabrikant.

 

g.

“bibliotheekprogramma’s”, speciaal ontworpen of aangepast om apparatuur de mogelijkheid te bieden de functies uit te oefenen van apparatuur bedoeld in 1A004.c. of 1A004.d.

 
 

1E101

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van goederen, bedoeld in 1A102, 1B001, 1B101, 1B102, 1B115 tot en met 1B119, 1C001, 1C101, 1C107, 1C 111 tot en met 1C118, 1D101 of 1D103.

 
 

1E102

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende de “ontwikkeling” van “programmatuur” bedoeld in 1D001, 1D101 of 1D103.

 
 

1E103

“Technologie” voor het regelen van de temperatuur, druk of atmosfeer in autoclaven of hydroclaven indien gebruikt voor de “productie” van composieten of halffabricaten van composieten.

 
 

1E104

“Technologie” voor de “productie” van pyrolytisch gevormde materialen op een mal, doorn of ander substraat van gassen die ontleden bij temperaturen van 1 573 K (1 300 °C) tot 3 173 K (2 900 °C) en drukken van 130 Pa tot 20 kPa.

Noot:

1E104 omvat tevens “technologie” voor het samenstellen van voorlopergassen, schema’s en gegevens in verband met stroomsnelheden en procesregeling.

 
 

1E201

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van goederen, bedoeld in 1A002, 1A007, 1A202, 1A225 tot en met 1A227, 1B201, 1B225 tot en met 1B234, 1C002.b.3 of .b.4., 1C010.b., 1C202, 1C210, 1C216, 1C225 tot en met 1C241 of 1D201.

 
 

1E202

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende de “ontwikkeling” of de “productie” van goederen, bedoeld in 1A007, 1A202, 1A225 tot en met 1A227.

 
 

1E203

“Technologie” overeenkomstig algemene technologienoot betreffende de “ontwikkeling” van “programmatuur”, bedoeld in 1D201.

DEEL IV —     Categorie 2

CATEGORIE 2 – MATERIAALBEWERKING

2 A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 

NB:

Voor stillopende rollagers, zie de lijst militaire goederen.

 
 

2A001

Wrijvingsloze rollagers, rollagersystemen en onderdelen daarvan, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 2A101.

 

a.

kogellagers of lagers met rollers uit één stuk, met alle toleranties volgens opgave van de fabrikant volgens ISO-norm 492, tolerantieklasse 4 of tolerantieklasse 2 (of nationale equivalenten), of beter, en met zowel ‘ringen’ als ‘rolelementen’, gemaakt van monel of beryllium;

 

Noot:

2A001.a. heeft geen betrekking op kegelvormige rollagers.

Technische noten:

 

1.

‘Ring’ - het ringvormige deel van een radiaal wentellager met een of meer loopsporen (ISO 5593:1997).

 

2.

‘Rolelement’ - kogel of cilinder die tussen de loopsporen rolt (ISO 5593:1997).

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

actieve magnetische lagersystemen waarbij gebruik wordt gemaakt van, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

 

1.

materialen met fluxdichtheden van 2,0 T of groter en een vloeigrens van meer dan 414 MPa;

 

2.

volledig elektromagnetische 3D-homopolaire instelstroom – ontwerpen voor aandrijvers, of

 

3.

positiesensoren voor gebruik bij hoge temperaturen (450 K (177 °C) en hoger).

 
 

2A101

Andere dan onder 2A001 vermelde radiale kogellagers, met alle toleranties volgens ISO 492 tolerantieklasse 2 (of ANSI/ABMA STD 20 tolerantieklasse ABEC-9 of RBEC 9, of andere nationale equivalenten), of beter en met alle hierna volgende eigenschappen:

a.

een diameter boorgat binnenring tussen 12 en 50 mm;

 

b.

een buitendiameter buitenring tussen 25 en 100 mm, en

 

c.

een dikte tussen 10 en 20 mm.

 
 

2A225

Kroezen vervaardigd van metalen die bestand zijn tegen vloeibare actiniden, als hieronder:

a.

kroezen met beide hiernavolgende eigenschappen:

 

1.

een inhoud van 150 cm3 tot 8 000 cm3, en

 

2.

vervaardigd van of bekleed met een van de onderstaande materialen, of een combinatie van de onderstaande materialen, met een gehalte aan onzuiverheden van 2 gewichtsprocent of minder:

 

a.

calciumfluoride (CaF2);

 

b.

calciumzirconaat (CaZrO3);

 

c.

ceriumsulfide (Ce2S3);

 

d.

erbiumoxide (Er2O3);

 

e.

hafniumoxide (HfO2);

 

f.

magnesiumoxide (MgO);

 

g.

legering van genitrideerd niobium-titaan-wolfraam (ca. 50 % Nb, 30 % Ti, 20 % W);

 

h.

yttriumoxide (yttria) (Y2O3), of

 

i.

zirkoniumoxide (zirconia) (ZrO2);

 

b.

kroezen met beide hiernavolgende eigenschappen:

 

1.

een inhoud van 50 cm3 tot 2 000 cm3, en

 

2.

vervaardigd van of gevoerd met tantaal, met een zuiverheid van 99,9 gewichtsprocent of hoger;

 

c.

kroezen met alle hiernavolgende eigenschappen:

 

1.

een inhoud van 50 cm3 tot 2 000 cm3;

 

2.

vervaardigd van of gevoerd met tantaal, met een zuiverheid van 98 gewichtsprocent of hoger, en

 

3.

bekleed met tantaalcarbide, -nitride of -boride of een combinatie hiervan.

 
 

2A226

Afsluiters met alle volgende eigenschappen:

a.

een ‘nominale afmeting’ van 5 mm of groter;

 

b.

met balgafdichting, en

 

c.

geheel vervaardigd van of gevoerd met aluminium, aluminiumlegering, nikkel of een nikkellegering die 60 gewichtsprocent of meer nikkel bevat.

Technische noot:

Voor afsluiters met verschillende inlaat- en uitlaatopeningen heeft de in 2A226 bedoelde ‘nominale afmeting’ betrekking op de kleinste diameter.

2 B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

Technische noten:

 

1.

Parallelle hulpcontourassen, bijvoorbeeld de w-as op horizontale kotterbanken of een tweede roterende hulpas waarvan de hartlijn parallel loopt met de roterende hoofdas, worden niet bij het totale aantal contourassen gerekend. Roterende assen hoeven niet over 360° draaibaar te zijn. Een roterende as kan worden aangedreven door een lineair mechanisme (bijvoorbeeld een draadspil of een tandheugel met rondsel).

 

2.

Voor de toepassing van 2B is het aantal assen dat gelijktijdig kan samenwerken voor “contourbesturen” het aantal assen waarlangs of waarrond tijdens de bewerking van het werkstuk gelijktijdige en samenhangende bewegingen worden verricht tussen het werkstuk en een gereedschap. Dit omvat niet eventuele extra assen waarlangs of waarrond andere relatieve bewegingen in de machine worden verricht zoals:

a.

steenrechtsystemen in slijpmachines;

 

b.

evenwijdige roterende assen om afzonderlijke werkstukken te bevestigen;

 

c.

collineaire roterende assen om hetzelfde werkstuk te bewerken door het aan verschillende kanten in een klauwplaat te klemmen.

 

3.

De benaming van de assen dient in overeenstemming te zijn met de internationale norm ISO 841:2001, Systemen voor industriële automatisering en integratie - Numerieke besturing van machines - Coördinaatsysteem en nomenclatuur voor bewegingen.

 

4.

Voor de toepassing van 2B001 tot en met 2B009 wordt een “kantelspil” beschouwd als een roterende as.

 

5.

een ‘aangegeven “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) mag voor elk model werktuigmachine worden gebruikt als alternatief voor individuele machinetests en wordt als volgt bepaald:

a.

selecteer vijf machines van een bepaald model voor beoordeling;

 

b.

meet de lineaire herhaalbaarheid (‹linear axis repeatability›)(R↑,R↓) overeenkomstig ISO 230-2:2014 en evalueer de “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” voor elke as van de vijf machines;

 

c.

bepaal het rekenkundige gemiddelde van de waarde voor de “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” voor elke as van de vijf machines samen. Deze rekenkundige gemiddelden van de “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (

) worden de aangegeven waarde van elke as van het model (

,

, …);

 

d.

aangezien de lijst in categorie 2 verwijst naar elke lineaire as, zullen er evenveel aangegeven waarden voor de “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) als lineaire assen zijn;

 

e.

indien een as van een niet in 2B001.a. tot en met 2B001.c. bedoeld machinemodel een aangegeven “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) heeft die gelijk is aan of minder is dan de gespecificeerde “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” van elk model werktuigmachine plus 0,7 μm, moet de fabrikant het nauwkeurigheidsniveau elke achttien maanden opnieuw bevestigen.

 

6.

Voor de toepassing van 2B001.a. tot en met 2B001.c. wordt de meetonzekerheid voor de “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) van werktuigmachines zoals bepaald in de internationale norm ISO 230-2:2014 of nationale equivalenten, niet in aanmerking genomen.

 

7.

Voor de toepassing van 2B001.a. tot en met 2B001.c., vindt de meting van de assen plaats aan de hand van de testprocedures in 5.3.2. van ISO 230-2:2014. Tests voor assen langer dan 2 meter worden uitgevoerd over segmenten van 2 m. Voor assen langer dan 4 m zijn meerdere tests nodig (bv. twee tests voor assen langer dan 4 m en maximaal 8 m, drie tests voor assen langer dan 8 m en maximaal 12 m), waarbij elke test plaatsvindt over segmenten van 2 m die in gelijke intervallen over de aslengte worden gespreid. De volledige aslengte wordt gelijkelijk onderverdeeld in testsegmenten, waarbij eventuele extra lengte gelijk verdeeld wordt over het begin en het eind van de as en tussen de testsegmenten in. De kleinste waarde voor de “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” van alle testsegmenten moet worden gemeld.

 
 

2B001

Werktuigmachines en combinaties daarvan, voor het verspanen (of snijden) van metalen, keramische materialen of “composieten”, die volgens de technische specificaties van de fabrikant kunnen worden uitgerust met elektronische toestellen voor “numerieke besturing”, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 2B201.

 

Noot 1:

2B001 heeft geen betrekking op werktuigmachines voor speciale toepassingen die alleen dienen voor het vervaardigen van tandwielen. Zie voor dergelijke machines 2B003.

 

Noot 2:

2B001 heeft geen betrekking op werktuigmachines voor speciale toepassingen die alleen dienen voor het vervaardigen van één van de volgende onderdelen:

a.

krukassen of nokkenassen;

 

b.

gereedschappen of frezen;

 

c.

extrusiewormen;

 

d.

gegraveerde of geslepen delen van juwelen, of

 

e.

tandprothesen.

 

Noot 3:

Werktuigmachines met ten minste twee van de drie volgende gebruiksmogelijkheden: draaien, frezen of slijpen (bv. een machine voor draaien waarmee ook kan worden gefreesd) moeten op basis van iedere toepasselijke rubriek 2B001.a., b., of c. worden beoordeeld.

 

Noot 4:

Werktuigmachines met de capaciteit voor een additieve productietechniek (‹additive manufacturing›) naast het draaien, frezen of slijpen, moeten op basis van iedere toepasselijke rubriek 2B001.a., b., of c. worden beoordeeld.

 

NB:

Voor werktuigmachines voor optische afwerking, zie 2B002.

 

a.

werktuigmachines voor draaien met twee of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen” en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,9 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte minder dan 1,0 m, of

 

2.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,1 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte van 1,0 m of meer;

 

Noot 1:

2B001.a. heeft geen betrekking op machines voor draaien die speciaal zijn ontworpen voor de productie van contactlenzen, met de volgende eigenschappen:

a.

de besturing van de machine is beperkt tot het gebruik van “programmatuur” op het gebied van oogheelkunde voor de gegevensinvoer van de werkstukprogramma’s, en

 

b.

er is geen vacuümspaninrichting.

 

Noot 2:

2B001.a. heeft geen betrekking op staafautomaten (Swissturn) die alleen staven doorvoeren met een diameter van maximaal 42 mm en waarop geen klauwplaten kunnen worden bevestigd. De machines kunnen boor- of freesfuncties hebben voor het bewerken van werkstukken met een diameter van minder dan 42 mm.

 

b.

werktuigmachines voor frezen met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

drie lineaire assen plus één roterende as die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,9 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte minder dan 1,0 m, of

 

b.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,1 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte van 1,0 m of meer;

 

2.

vijf of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen” en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,9 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte minder dan 1,0 m;

 

b.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,4 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte gelijk aan of groter dan 1 m en minder dan 4 m, of

 

c.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 6,0 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte van 4 m of meer;

 

3.

een “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) voor pasmal-boormachines gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,1 μm langs een of meerdere lineaire as(sen), of

 

4.

gebruikmaken van een slagmes (‹fly cutters›) met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een “rondloopnauwkeurigheid” (‹run out›) en “axiale slag” van de spil kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,0004 mm totale meetklokuitslag (TIR), en

 

b.

een hoekafwijking van de sledebeweging langs een asslag van 300 mm (gieren, stampen of rollen) kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 2 boogseconden totale meetklokuitslag (TIR);

 

c.

werktuigmachines voor slijpen met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,1 μm langs een of meerdere lineaire as(sen), en

 

b.

drie of vier assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”, of

 

2.

vijf of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen” en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,1 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte minder dan 1 m;

 

b.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 1,4 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte gelijk aan of groter dan 1 m en minder dan 4 m, of

 

c.

“herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 6,0 μm langs een of meerdere lineaire as(sen) met een reislengte van 4 m of meer;

 

Noot:

2B001.c. heeft geen betrekking op slijpmachines als hieronder:

a.

uitwendige, inwendige en uitwendig-inwendige rondslijpmachines met de volgende eigenschappen:

 

1.

beperkt tot rondslijpen, en

 

2.

beperkt tot een maximale buitendiameter of -lengte van het werkstuk van 150 mm;

 

b.

machines die speciaal zijn ontworpen als pasmal-slijpmachine (‹jig grinder›) zonder z-as of w-as, met een “herhaalbaarheid van de unidirectionele positionering” (“unidirectional positioning repeatability”) die kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) is dan 1,1 μm;

 

c.

vlakslijpers.

 

d.

vonkverspaningmachines (EDM’s) van het draadloze type met twee of meer roterende assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”;

 

e.

werktuigmachines voor het verspanen van metalen, keramische materialen of “composieten”, met de volgende eigenschappen:

 

1.

verspanen van materiaal met één of meer van de volgende middelen:

 

a.

waterstraal of andere vloeistofstraal, met inbegrip van die met slijpmiddeltoevoegingen;

 

b.

een elektronenbundel, of

 

c.

een “laser”-straal, en

 

2.

ten minste twee roterende assen met alle volgende eigenschappen:

 

a.

gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturing”, en

 

b.

een instel“nauwkeurigheid” kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,003°;

 

f.

diepgatboormachines of machines voor draaien die zijn aangepast voor diepgatboren, met een maximale boordiepte van meer dan 5 m, alsmede speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

 
 

2B002

Numeriek bestuurde werktuigmachines voor optische afwerking, die zijn uitgerust voor selectieve materiaalverwijdering met het oog op de productie van niet-sferische optische oppervlakken, met alle volgende eigenschappen:

a.

afwerking van de vorm tot op minder (d.w.z. beter) dan 1,0 μm nauwkeurig;

 

b.

afwerking tot een ruwheid van minder (d.w.z. beter) dan 100 nm rms.

 

c.

vier of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”, en

 

d.

die een of meer van de navolgende procedés gebruiken:

 

1.

magnetorheologisch afwerkingsprocedé (‘MRF’);

 

2.

elektrorheologisch afwerkingsprocedé (‘ERF’);

 

3.

‘afwerking met behulp van een energetische deeltjesbundel’;

 

4.

‘afwerking met behulp van een opblaasbaar membraan’, of

 

5.

‘afwerking met behulp van een vloeistofstraal’.

Technische noten:

Voor de toepassing van 2B002 geldt:

 

1.

‘MRF’ is een materiaalverwijderingsprocedé waarbij gebruik wordt gemaakt van een abrasieve magnetische vloeistof waarvan de viscositeit via een magnetisch veld wordt gecontroleerd.

 

2.

‘ERF’ is een verwijderingsprocedé waarbij gebruik wordt gemaakt van een abrasieve vloeistof waarvan de viscositeit via een elektrisch veld wordt gecontroleerd.

 

3.

Bij ‘afwerking met behulp van een energetische deeltjesbundel’ wordt gebruikgemaakt van Reactive Atom Plasma-technologie (RAP)(reactief atomair plasma) of ionenbundels om op selectieve manier materiaal te verwijderen.

 

4.

‘Afwerking met behulp van een opblaasbaar membraan’ is een procedé waarbij gebruik wordt gemaakt van een onder druk gezet membraan dat aldus wordt vervormd zodat het in contact komt met een klein oppervlak van het werkstuk.

 

5.

Bij ‘afwerking met behulp van een vloeistofstraal’ wordt voor de materiaalverwijdering gebruikgemaakt van een vloeistofstroom.

 
 

2B003

“Numeriek bestuurde” werktuigmachines, speciaal ontworpen voor het snijden, afwerken, slijpen of wetten van geharde (Rc = 40 of meer) rechte, schroef- en dubbelgeschroefde tandwielen met alle hieronder vermelde eigenschappen:

a.

een steekdiameter groter dan 1 250 mm;

 

b.

een kopbreedte gelijk aan of groter dan 15 % van de steekdiameter, en

 

c.

een kwaliteit na afwerking gelijk aan of beter dan AGMA 14 (gelijkwaardig aan ISO-norm 1328, klasse 3).

 
 

2B004

Hete “isostatische persen”, met alle hieronder vermelde eigenschappen, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

NB:

ZIE OOK 2B104 EN 2B204.

 

a.

met de mogelijkheid de temperatuur in de afgesloten ruimte te beheersen, terwijl de drukkamerholte een binnendiameter heeft van 406 mm of meer, en

 

b.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een maximaal mogelijke werkdruk groter dan 207 MPa;

 

2.

een gecontroleerde thermische omgeving van meer dan 1 773 K (1 500 °C), of

 

3.

de mogelijkheid van impregnering met koolwaterstoffen en verwijdering van de overblijvende gasvormige afvalproducten.

Technische noot:

De binnenmaat betreft de kamer waarin zowel de werktemperatuur als de werkdruk tot stand komt en omvat geen spanstukken. Deze maat is gelijk aan de kleinste van ofwel de binnendiameter van de drukkamer ofwel de binnendiameter van de geïsoleerde ovenkamer, afhankelijk van het feit welke van de twee kamers zich in de andere bevindt.

 

NB:

Voor speciaal ontworpen matrijzen, mallen en gereedschappen, zie 1B003, 9B009 en de lijst militaire goederen.

 
 

2B005

Speciaal ontworpen apparatuur voor de afzetting, verwerking en procesbesturing van anorganische deklagen, bekledingen en oppervlakmodificaties, als hieronder, voor in kolom 2 gespecificeerde substraten, door middel van procedés als omschreven in kolom 1 in de tabel na 2E003.f. en speciaal daarvoor ontworpen geautomatiseerde onderdelen voor de hantering, positionering, manipulatie en besturing:

a.

productieapparatuur voor chemische opdamping (CVD) met alle onderstaande mogelijkheden:

 

NB:

ZIE OOK 2B105.

 

1.

een aangepast procedé voor een van onderstaande technieken:

 

a.

pulserende CVD;

 

b.

thermische afzetting met beheerste nucleatie (CNTD), of

 

c.

met plasma versterkte of met plasma ondersteunde CVD, en

 

2.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

omvat roterende afdichtingen voor hoog-vacuüm (minder dan of gelijk aan 0,01 Pa), of

 

b.

omvat in-situregulering van de dikte van de bekledingslaag;

 

b.

productieapparatuur voor ionenimplantatie met een bundelstroomsterkte van 5 mA of hoger;

 

c.

productieapparatuur voor elektronenstraalopdampen (EB-PVD) welke een voedingssysteem gespecificeerd voor meer dan 80 kW omvat, met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een “laser”-besturingssysteem dat door middel van het vloeistofniveau de toevoersnelheid van de ingot nauwkeurig reguleert, of

 

2.

een computergestuurde, volgens het principe van de fotoluminescentie van de geïoniseerde atomen in de dampstroom werkende monitor die de mate van afzetting van een uit twee of meer elementen bestaande bekledingslaag reguleert;

 

d.

productieapparatuur voor plasmaspuiten met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

werkend bij een beheerste verlaagde druk (minder dan of gelijk aan 10 kPa, gemeten binnen een afstand van 300 mm boven de opening van het spuitpistool (sproeikop)) in een vacuümkamer geschikt voor het bereiken van een druk van 0,01 Pa voorafgaande aan het spuitproces, of

 

2.

omvat in-situregulering van de dikte van de bekledingslaag;

 

e.

productieapparatuur voor sputteren, geschikt voor een stroomdichtheid van 0,1 mA/mm2 of hoger bij een afzettingssnelheid van 15 μm/h of meer;

 

f.

productieapparatuur voor boogverdampen welke een net van gekoppelde elektromagneten omvat voor de besturing van de punt van de boogontlading op de kathode;

 

g.

productieapparatuur voor ‹ion-plating› voor het in situ meten van ofwel:

 

1.

de dikte van de bekledingslaag op het substraat en beheersing van de snelheid van afzetting, of

 

2.

optische eigenschappen.

 

Noot:

2B005 heeft geen betrekking op apparatuur voor chemische afzetting uit de dampfase, voor boogverdamping, sputteren, ‹ion-plating›, of ionenimplantatie die speciaal is ontworpen voor snij- of werktuigmachines.

 
 

2B006

Systemen, apparatuur, plaatsbepalers en “elektronische samenstellingen” voor dimensionale inspectie en meting, als hieronder:

a.

computergestuurde of “numeriek bestuurde” coördinatenmeetmachines (CMM), met een driedimensionale (volumetrische) maximaal toelaatbare lengtemeetfout (E0,MPE) op enig punt in het werkbereik van de machine (d.w.z. binnen de aslengte) gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan (1,7 + L/1 000) μm (L is de gemeten lengte in mm), overeenkomstig ISO-norm 10360-2:2009;

Technische noot:

De E0,MPE van de door de fabrikant opgegeven meest accurate configuratie van de CMM (bv. beste van de volgende: tastkop, lengte tastnaald, bewegingsparameters, omgeving) en “inclusief alle compensaties” moet worden vergeleken met de drempel van 1,7 + L/1 000 μm.

 

NB:

ZIE OOK 2B206.

 

b.

meetinstrumenten of -systemen voor lineaire verplaatsingen, lineaire plaatsbepalers en “elektronische samenstellingen”, als hieronder:

 

Noot:

Meetsystemen voor de interferometer en optische codeerinrichting met een “laser” vallen uitsluitend onder 2B006.b.3. en 2B206.c.

 

1.

meetsystemen van het contactloze type met een “resolutie” gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,2 μm binnen 0 tot en met 0,2 mm van het ‘meetgebied’;

Technische noten:

Voor de toepassing van 2B006.b.1:

 

1.

‘meetsystemen van het contactloze type’ zijn ontworpen om de afstand tussen de meetpen en het gemeten voorwerp te meten langs één enkele vector, waarbij de meetpen of het gemeten voorwerp in beweging is.

 

2.

onder ‘meetgebied’ wordt de afstand tussen de minimale en de maximale werkafstand verstaan.

 

2.

lineaire plaatsbepalers speciaal ontworpen voor werktuigmachines en met een totale “nauwkeurigheid” kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan (800 + (600 × L/1 000)) nm (waarbij L de effectieve lengte is in mm);

 

3.

meetsystemen met alle volgende eigenschappen:

 

a.

zij bevatten een “laser”;

 

b.

een “resolutie” over hun volledige schaal van 0,200 nm of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger), en

 

c.

het vermogen om een “meetonzekerheid” te bereiken die gelijk is aan of minder bedraagt (d.w.z. nauwkeuriger is) dan (1,6 + L/2 000) nm (L is de gemeten lengte in mm) op ieder punt in een meetgebied, gecompenseerd voor de refractieve luchtindex en gemeten gedurende een periode van 30 seconden bij een temperatuur van 20 ± 0,01 °C, of

 

4.

“elektronische samenstellingen” speciaal ontworpen om in systemen als bedoeld in 2B006.b.3. terugkoppelcapaciteit te leveren;

 

c.

roterende plaatsbepalers speciaal ontworpen voor werktuigmachines of meetinstrumenten voor hoekverplaatsingen, met een “nauwkeurigheid” gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,9 boogseconde;

 

Noot:

2B006.c. heeft geen betrekking op optische instrumenten, zoals autocollimatoren, die gebruikmaken van gecollimeerd licht (bv. “laser”-licht) voor de bepaling van hoekverplaatsingen van een spiegel.

 

d.

apparatuur voor het meten van oppervlakteruwheid (met inbegrip van oppervlakteonvolkomenheden) met een gevoeligheid van 0,5 nm of minder (d.w.z. nauwkeuriger) door het meten van optische verstrooiing.

 

Noot:

2B006 omvat andere dan onder 2B001 omschreven werktuigmachines die als meettoestel kunnen worden gebruikt indien hun prestaties gelijk zijn aan of beter dan de criteria neergelegd voor de meettoestelfunctie.

 
 

2B007

“Robots”, met een of meer van de hieronder vermelde eigenschappen, en speciaal ontworpen besturingsapparatuur en “eindeffectoren” daarvoor:

NB:

ZIE OOK 2B207.

 

a.

niet gebruikt;

 

b.

speciaal ontworpen volgens nationale veiligheidsnormen voor gebruik in ruimten met mogelijk explosieve munitie;

 

Noot:

2B007.b. heeft geen betrekking op “robots”, die speciaal zijn ontworpen voor verfspuitcabines.

 

c.

speciaal ontworpen of gekwalificeerd als bestand zijnde tegen een totale stralingsdosis van een stralingsniveau hoger dan 5 × 103 Gy (silicium) zonder verslechtering van de werking, of

Technische noot:

De term Gy (silicium) verwijst naar de energie in Joule per kilogram die wordt geabsorbeerd door een onbeschermde hoeveelheid silicium bij blootstelling aan ioniserende straling.

 

d.

speciaal ontworpen voor gebruik op een hoogte van meer dan 30 000 m.

 
 

2B008

‘samengestelde draaitafels’ of “kantelspillen”, speciaal ontworpen voor werktuigmachines, als hieronder:

a.

niet gebruikt;

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

‘samengestelde draaitafels’ met alle volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen voor werktuigmachines voor draaien, frezen of slijpen, en

 

2.

twee roterende assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”;

Technische noot:

Onder ‘samengestelde draaitafel’ wordt verstaan: een tafel waarop het werkstuk kan draaien en kantelen rond twee niet parallelle assen

 

d.

“kantelspillen” met alle volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen voor werktuigmachines voor draaien, frezen of slijpen, en

 

2.

ontworpen voor gelijktijdig samenwerken voor “contourbesturen”.

 
 

2B009

Forceer-(spin-forming) of vloei-(flow-forming) draaibanken, die, volgens de technische specificatie van fabrikant, kunnen worden uitgerust met “numerieke besturings”-eenheden of computerbesturing, en die beide volgende eigenschappen bezitten:

NB:

ZIE OOK 2B109 EN 2B209.

 

a.

drie of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”, en

 

b.

een walskracht van meer dan 60 kN.

Technische noot:

Voor de toepassing van 2B009 worden machines die de functies van forceren en vloeidraaien combineren, beschouwd als vloeidraaibanken.

 
 

2B104

“Isostatische persen”, anders dan bedoeld in 2B004, met alle volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 2B204.

 

a.

een maximale werkdruk van 69 MPa of meer;

 

b.

ontworpen om een beheerste temperatuur van 873 K (600 °C) of meer te handhaven, en

 

c.

met een binnenkamerdiameter van 254 mm of meer.

 
 

2B105

Ovens voor chemische afzetting uit de dampfase (CVD), anders dan bedoeld in 2B005.a., ontworpen of aangepast voor het verdichten van koolstof-koolstofcomposieten.

 
 

2B109

Andere vloeidraaibanken dan die bedoeld in 2B009, die kunnen worden gebruikt voor de “productie” van onderdelen en uitrusting (bv. motorhuizen en verbindingsstukken) voor de voorstuwing van “raketten”, en speciaal ontworpen onderdelen als hieronder:

NB:

ZIE OOK 2B209.

 

a.

vloeidraaibanken die de volgende eigenschappen bezitten:

 

1.

uitgerust met, of volgens de technische specificatie van de fabrikant in staat om uitgerust te worden met, “numerieke besturings”-eenheden of computerbesturing, en

 

2.

meer dan twee assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”.

 

b.

speciaal ontworpen onderdelen van in 2B009 of 2B109.a. bedoelde vloeidraaibanken.

Technische noot:

Voor de toepassing van 2B109 worden machines die de functies van forceren en vloeidraaien combineren, beschouwd als vloeidraaibanken.

 
 

2B116

Systemen en apparatuur voor het beproeven door middel van trillingen en componenten daarvoor, als hieronder:

a.

systemen voor het beproeven door middel van trillingen, waarbij gebruik wordt gemaakt van terugkoppel- of gesloten-kringtechnieken en welke een digitale besturing bevatten, die geschikt zijn om een systeem te laten trillen met een versnelling gelijk aan of groter dan 10 g rms (eff.) tussen 20 Hz en 2 kHz en die krachten gelijk aan of groter dan 50 kN, met ‘onbelaste tafel’ gemeten, kunnen overbrengen;

 

b.

digitale besturingseenheden, in combinatie met speciaal ontworpen programmatuur voor het testen door middel van trillingen, met een ‘real-time-regelbandbreedte’ van meer dan 5 kHz en ontworpen voor gebruik met de systemen, bedoeld in 2B116.a.;

Technische noot:

In 2B116.b. wordt onder ‘real-time-regelbandbreedte’ verstaan de maximumsnelheid waarmee een besturingseenheid een volledige cyclus van bemonstering, gegevensverwerking en verzending van controlesignalen kan uitvoeren.

 

c.

trillingsopwekkers, met of zonder bijbehorende versterkers, geschikt om een kracht gelijk aan of groter dan 50 kN uit te oefenen, met ‘onbelaste tafel’ gemeten, en geschikt voor de systemen, bedoeld in 2B116.a.;

 

d.

beproevingsopstellingen en elektronische eenheden ontworpen om verscheidene trillingsopwekkers in een geheel trillingssysteem te combineren, geschikt om een totale effectieve kracht gelijk aan of groter dan 50 kN uit te oefenen, met een ‘onbelaste tafel’ gemeten, en geschikt voor de systemen, bedoeld in 2B116.a.

Technische noot:

In 2B116 betekent ‘onbelaste tafel’ een vlakke tafel of een vlak oppervlak, zonder klemmen of hulpstukken.

 
 

2B117

Apparatuur en procesregeleenheden, met uitzondering van die bedoeld in 2B004, 2B005.a., 2B104 of 2B105, ontworpen of aangepast voor de verdichting en pyrolyse van composiet raketstraalpijpen en neuskegels voor terugkeervoertuigen (‹reentry›).

 
 

2B119

Balanceermachines en aanverwante uitrusting, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 2B219.

 

a.

balanceermachines die alle navolgende eigenschappen bezitten:

 

1.

niet geschikt voor het uitbalanceren van rotors/samenstellingen met een gewicht van meer dan 3 kg;

 

2.

geschikt voor het uitbalanceren van rotors/samenstellingen bij een omwentelingssnelheid hoger dan 12 500 t.p.m.;

 

3.

geschikt voor het corrigeren van onbalans in twee of meer vlakken, en

 

4.

geschikt voor het uitbalanceren tot op een resterende specifieke onbalans van 0,2 g mm per kg rotorgewicht;

 

Noot:

2B119.a. heeft geen betrekking op balanceermachines die ontworpen of aangepast zijn voor tandheelkundige of andere medische uitrusting.

 

b.

indicatorkoppen die zijn ontworpen of aangepast voor gebruik met de in 2B119.a. aangegeven machines.

Technische noot:

Indicatorkoppen worden soms ook balanceerinstrumenten genoemd.

 
 

2B120

Bewegingssimulatoren of kwalificatietafels die alle navolgende eigenschappen hebben:

a.

twee of meer assen;

 

b.

ontworpen of aangepast om sleepringen of geïntegreerde onderbrekingsvoorzieningen te bevatten die geschikt zijn om elektrisch vermogen, signaalinformatie dan wel beiden, over te brengen, en

 

c.

met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

voor elke aparte as alle navolgende eigenschappen hebben:

 

a.

geschikt voor kwalificaties van 400 graden/s of meer, of 30 graden/s of minder, en

 

b.

een kwalificatieresolutie gelijk aan of minder dan 6 graden/s en een nauwkeurigheid gelijk aan of minder dan 0,6 graden/s;

 

2.

met een kwalificatiestabiliteit in het slechtste geval gelijk aan of beter (minder) dan een gemiddelde afwijking van 0,05 % over ten minste 10 graden, of

 

3.

een instel-“nauwkeurigheid” gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 5 boogseconden.

 

Noot 1:

2B120 heeft geen betrekking op draaitafels die zijn ontworpen of aangepast voor werktuigmachines of voor medische uitrusting. Voor de controle op draaitafels voor werktuigmachines, zie 2B008.

 

Noot 2:

Bewegingssimulatoren of kwalificatietafels als bedoeld in 2B120 blijven onder de regeling vallen, ongeacht of de sleepringen dan wel de geïntegreerde onderbrekingsvoorzieningen worden aangebracht op het ogenblik van uitvoer.

 
 

2B121

Andere dan de in 2B120 aangegeven insteltafels (apparatuur, geschikt voor precieze roterende instelling in elke as), die alle navolgende eigenschappen hebben:

a.

twee of meer assen, en

 

b.

een instel-“nauwkeurigheid” gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 5 boogseconden.

 

Noot:

2B121 heeft geen betrekking op draaitafels die zijn ontworpen of aangepast voor werktuigmachines of voor medische uitrusting. Voor de controle op draaitafels voor werktuigmachines, zie 2B008.

 
 

2B122

Centrifuges die versnellingen van meer dan 100 g kunnen overbrengen en die ontworpen of aangepast zijn om sleepringen of geïntegreerde onderbrekingsvoorzieningen te bevatten die geschikt zijn om elektrisch vermogen, signaalinformatie dan wel beiden, over te brengen.

Noot:

Centrifuges als bedoeld in 2B122 blijven onder de regeling vallen, ongeacht of de sleepringen dan wel de geïntegreerde onderbrekingsvoorzieningen worden aangebracht op het ogenblik van uitvoer.

 
 

2B201

Werktuigmachines en iedere andere combinatie daarvan, anders dan bedoeld in 2B001, voor het verspanen of snijden van metalen, keramische materialen of “composieten”, die volgens de technische specificaties van de fabrikant kunnen worden uitgerust met elektronische toestellen voor gelijktijdig “contourbesturen” in twee of meer assen:

Technische noot:

De niveaus voor de aangegeven instelnauwkeurigheid die zijn bepaald aan de hand van de volgende procedures op grond van metingen overeenkomstig ISO-norm 230-2:1988 (6) of nationale equivalenten mogen voor elk model werktuigmachine worden gebruikt in plaats van individuele machinetests, indien deze zijn verstrekt aan de nationale autoriteiten en door hen zijn geaccepteerd. Bepaling van de aangegeven instelnauwkeurigheid:

 

a.

selecteer vijf machines van een bepaald model voor beoordeling;

 

b.

meet de nauwkeurigheid van de lineaire assen overeenkomstig ISO-norm 230-2:198822:

 

c.

bepaal de nauwkeurigheidswaarden (A) voor elke as van elke machine. De methode voor de berekening van de nauwkeurigheidswaarde wordt beschreven in ISO-norm 230-2:198822;

 

d.

bepaal de gemiddelde nauwkeurigheidswaarde voor elke as. Deze gemiddelde waarde wordt de aangegeven instelnauwkeurigheid van elke as van het model (Âx Ây...);

 

e.

aangezien item 2B201 naar elke lineaire as verwijst, zullen er evenveel aangegeven waarden voor de aangegeven instelnauwkeurigheid als lineaire assen zijn;

 

f.

indien een as van een niet in 2B201.a., 2B201.b. of 2B201.c. bedoelde werktuigmachine een aangegeven instelnauwkeurigheid heeft die gelijk is aan 6 μm of beter (minder) voor slijpmachines, en gelijk is aan 8 μm of beter (minder) voor machines voor frezen en machines voor draaien, beide overeenkomstig ISO-norm 230-2:19881, moet de fabrikant het nauwkeurigheidsniveau elke achttien maanden opnieuw bevestigen.

 

a.

werktuigmachines voor frezen met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een instelnauwkeurigheid, “inclusief alle compensaties”, die gelijk is aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 6 μm overeenkomstig ISO-norm 230-2:19881 of nationale equivalenten langs eender welke lineaire as;

 

2.

twee of meer roterende contourassen, of

 

3.

vijf of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”;

 

Noot:

2B201.a. heeft geen betrekking op werktuigmachines voor frezen met de volgende eigenschappen:

a.

axiale verplaatsing langs de x-as groter dan 2 m, en

 

b.

totale instelnauwkeurigheid langs de x-as groter (slechter) dan 30 μm.

 

b.

werktuigmachines voor slijpen, met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een instelnauwkeurigheid, “inclusief alle compensaties”, die gelijk is aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 4 μm overeenkomstig ISO-norm 230-2:19881 of nationale equivalenten langs eender welke lineaire as;

 

2.

twee of meer roterende contourassen, of

 

3.

vijf of meer assen die gelijktijdig kunnen samenwerken voor “contourbesturen”;

 

Noot:

2B201.b. heeft geen betrekking op slijpmachines als hieronder:

a.

uitwendige, inwendige en uitwendig-inwendige rondslijpmachines met de volgende eigenschappen:

 

1.

beperkt tot een maximale buitendiameter of -lengte van het werkstuk van 150 mm, en

 

2.

assen beperkt tot x, z en c;

 

b.

pasmal-slijpmachines (‹jig grinders›) zonder z-as of w-as, met een totale instelnauwkeurigheid die kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) is dan 4 μm overeenkomstig ISO-norm ISO 230-2:19881 of nationale equivalenten.

 

c.

werktuigmachines voor draaien met een instelnauwkeurigheid, “inclusief alle compensaties” die beter (minder) is dan 6 μm overeenkomstig ISO-norm 230-2:19881 langs eender welke lineaire as (totale nauwkeurigheid) voor machines die diameters van meer dan 35 mm kunnen bewerken;

 

Noot:

In 2B201.c. zijn niet bedoeld staafautomaten (Swissturn) die alleen staven doorvoeren met een diameter van maximaal 42 mm en waarop geen klauwplaten kunnen worden bevestigd. De machines kunnen boor- en/of freesfuncties hebben voor het bewerken van werkstukken met een diameter van minder dan 42 mm.

 

Noot 1:

2B201 heeft geen betrekking op werktuigmachines voor speciale toepassingen die alleen dienen voor het vervaardigen van één van de volgende onderdelen:

a.

tandwielen;

 

b.

krukassen of nokkenassen;

 

c.

gereedschappen of frezen;

 

d.

extrusiewormen;

 

Noot 2:

Werktuigmachines met ten minste twee van de drie volgende gebruiksmogelijkheden: draaien, frezen of slijpen (bv. een machine voor draaien waarmee ook kan worden gefreesd) moeten op basis van iedere toepasselijke rubriek 2B201.a., b., of c. worden beoordeeld.

 

Noot 3:

Onder 2B201.a.3. en 2B201.b.3. vallen machines op basis van een parallel lineair kinematisch ontwerp (bv. ‹hexapods›) met vijf of meer assen waarvan er geen enkele een roterende as is.

 
 

2B204

“Isostatische persen”, anders dan die bedoeld in 2B004 of 2B104 en bijbehorende apparatuur, als hieronder:

a.

“isostatische persen” met beide volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt voor een maximale werkdruk van 69 MPa of meer, en

 

2.

met een drukkamerholte met een binnendiameter van meer dan 152 mm;

 

b.

matrijzen, mallen en regelapparatuur, speciaal ontworpen voor “isostatische persen”, bedoeld in 2B204.a.

Technische noot:

In 2B204 betreft de binnenmaat de kamer waarin zowel de werktemperatuur als de werkdruk tot stand komen en zij omvat geen spanstukken. Deze maat is gelijk aan de kleinste van ofwel de binnendiameter van de drukkamer ofwel de binnendiameter van de geïsoleerde ovenkamer, afhankelijk van het feit welke van de twee kamers zich in de andere bevindt.

 
 

2B206

Niet onder 2B006 opgenomen meetmachines, -instrumenten of -systemen, als hieronder:

a.

computergestuurde of numeriek bestuurde coördinatenmeetmachines met een of beide volgende eigenschappen:

 

1.

slechts 2 assen en een maximaal toelaatbare lengtemeetfout langs een van de assen (eendimensionaal), geïdentificeerd als elke combinatie van E0x,MPE, E0y,MPE, of E0z,MPE, gelijk aan of kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan (1,25 + L/1 000) μm (waarbij L de gemeten lengte is in mm) op enig punt in het werkbereik van de machine (d.w.z. binnen de aslengte), overeenkomstig ISO 10360-2:2009, of

 

2.

drie of meer assen en een driedimensionale (volumetrische) maximaal toelaatbare lengtemeetfout (E0,MPE) gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan (1,7 + L/800) μm (waarbij L de gemeten lengte is in mm) op enig punt in het werkbereik van de machine (d.w.z. binnen de aslengte), volgens ISO 10360-2:2009;

Technische noot:

De E0,MPE van de volgens ISO 10360-2:2009 door de fabrikant opgegeven meest accurate configuratie van de CMM (bv. beste van de volgende: tastkop, lengte tastnaald, bewegingsparameters, omgevingen) en “inclusief alle compensaties” moet worden vergeleken met de drempel van (1,7 + L/800) μm.

 

b.

systemen voor het gelijktijdig testen van lineaire en hoekverplaatsingen van halve bolmantels, met beide volgende eigenschappen:

 

1.

“meetonzekerheid” langs elke lineaire as gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 3,5 μm per 5 mm, en

 

2.

“hoekafwijking” gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,02°;

 

c.

meetsystemen voor ‘lineaire verplaatsingen’ met één of meer van de volgende eigenschappen:

Technische noot:

Voor de toepassing van 2B206.c. moet onder ‘lineaire verplaatsing’ worden verstaan de verandering van de afstand tussen de meetpen en het gemeten voorwerp.

 

1.

zij bevatten een “laser”, en

 

2.

zij zijn in staat om, bij een temperatuur van ± 1 K (± 1°C) rond een standaardtemperatuur en standaarddruk, gedurende ten minste 12 uur, het volgende te handhaven:

 

a.

een “resolutie” over hun volledige schaal van 0,1 μm of nauwkeuriger, en

 

b.

met een “meetonzekerheid” die gelijk is aan of minder bedraagt (d.w.z. nauwkeuriger is) dan (0,2 + L/2 000) μm (L is de gemeten lengte in mm).

 

Noot:

2B206.c. is niet van toepassing op interferometermeetsystemen, zonder open of gesloten terugkoppeling, die een laser bevatten voor het meten van fouten in de sledebeweging van machinewerktuigen, meetmachines of dergelijke apparatuur.

 

d.

lineaire variabele verschilomzetters (Linear variable differential transformers of LVDT) met beide volgende eigenschappen:

Technische noot:

Voor de toepassing van 2B206.d. moet onder ‘lineaire verplaatsing’ worden verstaan de verandering van de afstand sutsen de meetpen en het gemeten voorwerp.

 

1.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

“lineariteit” gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,1 % gemeten van 0 tot het werkgebied, voor LVDT’s met een werkgebied tot 5 mm, of

 

b.

“lineariteit” gekijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,1 % gemeten van 0 tot 5 mm, voor LDVT’s met een werkgebied groter dan 5 mm, en

 

2.

verloop gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,1 % per dag bij een standaardomgevingstemperatuur in de testruimte ±1 K (±1°C).

 

Noot 1:

Werktuigmachines, geschikt voor gebruik als meettoestel, worden bedoeld indien hun prestaties gelijk zijn aan of beter zijn dan de criteria neergelegd voor de werktuigmachinefunctie of de meettoestelfunctie.

 

Noot 2:

Indien een machine als omschreven in 2B206 op enig punt in haar werkbereik de limieten overschrijdt, wordt de machine bedoeld.

Technische noten:

Alle parameters van meetwaarden in 2B206 vertegenwoordigen plus/minus-waarden, niet het totale meetbereik.

 
 

2B207

“Robots”, “eindeffectoren” en besturingseenheden, anders dan bedoeld in 2B007, als hieronder:

a.

“robots” of “eindeffectoren”, speciaal ontworpen volgens nationale veiligheidsnormen die gelden voor het hanteren van brisante springstoffen (bijvoorbeeld volgens elektrische normen voor brisante springstoffen);

 

b.

besturingseenheden, speciaal ontworpen voor de in 2B207.a. vermelde “robots” of “eindeffectoren”.

 
 

2B209

Vloei- (‹flow-forming›)draaibanken, forceer(‹spin-forming›)draaibanken die vloei-draaifuncties kunnen verrichten, anders dan bedoeld in 2B009 of 2B109, en spillen, als hieronder:

a.

machines met beide volgende eigenschappen:

 

1.

drie of meer rollen (actieve of leirollen), en

 

2.

volgens de technische specificatie van de fabrikant uitgerust kunnen worden met “numerieke besturings”-eenheden of computerbesturing;

 

b.

spillen voor het precisievormgeven van rotoren, ontworpen voor het vormen van cilindrische rotoren met een binnendiameter van 75 mm – 400 mm.

 

Noot:

2B209.a. omvat machines die slechts één enkele rol hebben die ontworpen is om metaal te vervormen, plus twee hulprollen ter ondersteuning van de spil, die echter niet rechtstreeks deelnemen aan het vervormingsproces.

 
 

2B219

Centrifugale balanceermachines voor het uitbalanceren in verscheidene vlakken, vast of draagbaar, horizontaal of verticaal, als hieronder:

a.

centrifugale balanceermachines ontworpen voor het uitbalanceren van flexibele rotors met een lengte van 600 mm of meer en met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een nuttige of tapdiameter groter dan 75 mm;

 

2.

geschikt voor een massa van 0,9 tot 23 kg, en

 

3.

geschikt voor het uitbalanceren bij een omwentelingssnelheid hoger dan 5 000 t.p.m.;

 

b.

centrifugale balanceermachines ontworpen voor het uitbalanceren van holle cilindrische rotoronderdelen en met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een tapdiameter groter dan 75 mm;

 

2.

geschikt voor een massa van 0,9 tot 23 kg;

 

3.

een minimale bereikbare resterende specifieke onbalans van 10 g × mm/kg per vlak of nauwkeuriger, en

 

4.

van het type met riemaandrijving.

 
 

2B225

Op afstand bediende manipulatoren die kunnen worden aangewend voor het doen verrichten van handelingen op afstand bij radiochemische scheidingswerkingen of in hete cellen, met één van de volgende eigenschappen:

a.

geschikt om te werken bij een hete-celwand met een dikte van 0,6 m of meer (opereren door de wand heen), of

 

b.

geschikt om de afstand over de bovenkant van een hete-celwand met een dikte van 0,6 m of meer te overbruggen (opereren over de wand heen).

Technische noot:

Op afstand bediende manipulatoren zorgen voor het mechanisch overbrengen van handelingen van een bediener naar een bedieningsarm en eindklem. Deze kunnen van het “meester/slaaf”-type zijn of worden bediend via een joystick of een toetsenbord.

 
 

2B226

Inductieovens, werkend met beheerste atmosfeer (vacuüm of inert gas) en stroombronnen daarvoor, anders dan bedoeld in 9B001 en 3B001, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 3B001 EN 9B001.

 

a.

ovens met alle volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt voor werktemperaturen hoger dan 1 123 K (850 °C);

 

2.

met inductiespoelen met een diameter van 600 mm of minder, en

 

3.

ontworpen voor een ingaand vermogen van 5 kW of meer;

 

Noot:

2B226.a. heeft geen betrekking op ovens, ontworpen voor het bewerken van halfgeleiderplakken (“wafers”).

 

b.

speciaal voor in 2B226.a. omschreven inductieovens ontworpen stroombronnen met een opgegeven vermogen van 5 kW of meer.

 
 

2B227

Metallurgische smelt- en gietovens met vacuüm of op een andere wijze beheerste atmosfeer en bijbehorende apparatuur, als hieronder:

a.

vlamboogovens voor hersmelten, vlamboogovens voor smelten en vlamboogovens voor smelten en gieten met beide volgende eigenschappen:

 

1.

met een verbruikscapaciteit van de elektrode tussen 1 000 cm3 en 20 000 cm3, en

 

2.

geschikt om te werken bij een smelttemperatuur hoger dan 1 973 K (1 700 °C);

 

b.

ovens voor het smelten met elektronenstralen, ovens voor het verstuiven met een plasma en ovens voor het smelten met een plasma met beide volgende eigenschappen:

 

1.

een vermogen van 50 kW of meer, en

 

2.

geschikt om te werken bij een smelttemperatuur hoger dan 1 473 K (1 200 °C);

 

c.

computersystemen voor besturing en controle, speciaal geconfigureerd voor de in 2B227.a. of 2B227.b. bedoelde ovens;

 

d.

plasmabranders die speciaal zijn ontworpen voor ovens bedoeld in 2B227.b. en met beide volgende kenmerken:

 

1.

werkzaam bij een vermogen van meer dan 50 kW, en

 

2.

geschikt om te werken bij een temperatuur hoger dan 1 473 K (1 200 °C);

 

e.

elektronenkanonnen die speciaal zijn ontworpen voor de in 2B227.b. bedoelde ovens en werkzaam zijn bij een vermogen van meer dan 50 kW.

 
 

2B228

Apparatuur voor de vervaardiging of assemblage van rotoren, rotorrichtapparatuur, en matrijzen voor het vormen van balgen, als hieronder:

a.

rotorassemblageapparatuur voor de assemblage van rotorbuisdelen, schijven en deksels van gascentrifuges;

 

Noot:

2B228.a. omvat zeer nauwkeurige spillen, klemmen en machines voor krimppassen.

 

b.

rotorrichtapparatuur voor het richten van de rotorbuisdelen van een gascentrifuge ten opzichte van een gemeenschappelijke as;

Technische noot:

Gewoonlijk bestaat de apparatuur in 2B228.b. uit zeer nauwkeurige meetsondes gekoppeld aan een computer die vervolgens de werking van bijvoorbeeld de voor het richten van de rotorbuisdelen gebruikte pneumatische plunjers bestuurt.

 

c.

balgvormende spillen en matrijzen voor de productie van balgen met een enkele winding.

Technische noot:

De in 2B228.c. bedoelde balgen hebben alle volgende eigenschappen:

 

1.

binnendiameter van 75 mm tot 400 mm;

 

2.

lengte van 12,7 mm of meer;

 

3.

dikte van de enkele winding groter dan 2 mm, en

 

4.

vervaardigd van aluminiumlegeringen met een hoge sterkte, maragingstaal of “stapel- of continuvezelmateriaal” met een hoge sterkte.

 
 

2B230

Alle soorten ‘drukomzetters’ geschikt voor het meten van de absolute druk en met alle volgende eigenschappen:

a.

drukopneemelementen vervaardigd van of beschermd door aluminium, aluminiumlegeringen, aluminiumoxide (alumina of saffier), nikkel of nikkellegeringen met meer dan 60 gewichtsprocent nikkel of volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren;

 

b.

eventuele afdichtingen die essentieel zijn voor het afdichten van het drukopneemelement en die rechtstreeks in contact komen met het procesmedium, vervaardigd van of beschermd door aluminium, aluminiumlegeringen, aluminiumoxide (alumina of saffier), nikkel of nikkellegeringen met meer dan 60 gewichtsprocent nikkel of volledig gefluoreerde koolwaterstofpolymeren, en

 

c.

met een van de twee volgende eigenschappen:

 

1.

een volledig bereik van minder dan 13 kPa en een ‘nauwkeurigheid’ beter dan 1 % over het gehele bereik, of

 

2.

een volledig bereik van 13 kPa of groter en een ‘nauwkeurigheid’ beter dan 130 Pa wanneer wordt gemeten bij 13 kPa.

Technische noten:

 

1.

In 2B230 wordt onder ‘drukomzetter’ verstaan een toestel dat een drukmeting omzet in een signaal.

 

2.

Voor de toepassing van 2B230 houdt ‘nauwkeurigheid’ in non-lineariteit, hysteresis en herhaalbaarheid bij omgevingstemperatuur.

 
 

2B231

Vacuümpompen met alle volgende eigenschappen:

a.

een toevoerhals van 380 mm of groter;

 

b.

een pompsnelheid van 15 m3/s of meer, en

 

c.

geschikt voor het bereiken van een maximale onderdruk beter dan 13 mPa.

Technische noten:

 

1.

De pompsnelheid wordt bepaald op het meetpunt met stikstofgas of lucht.

 

2.

De maximale onderdruk wordt berekend aan de invoerzijde van de pomp terwijl de invoer van de pomp is afgesloten.

 
 

2B232

Kanonsystemen voor hoge snelheden (spoel-, elektromagnetische en thermo-elektrische types en andere geavanceerde systemen) die projectielen kunnen versnellen tot een snelheid van 1,5 km/s of meer.

 
 

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 
 

2B233

Compressoren met balgafdichting van het scroll-type en vacuümpompen met balgafdichting van het scroll-type met alle volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 2B350.i.

 

a.

geschikt voor een inlaatvolumedebiet van 50 m3/uur of meer;

 

b.

geschikt voor een drukverhouding van 2:1 of meer, en

 

c.

alle oppervlakken die in contact komen met het procesgas zijn gemaakt van één van de volgende materialen:

 

1.

aluminium of aluminiumlegering;

 

2.

aluminiumoxide;

 

3.

roestvast staal;

 

4.

nikkel of nikkellegering;

 

5.

fosforbrons, of

 

6.

fluorpolymeren.

 
 

2B350

Chemische productie-installaties, productieapparatuur en onderdelen daarvan, als hieronder:

a.

reactorvaten of reactors, met of zonder roerwerk, met een totaal inwendig (geometrisch) volume van meer dan 0,1 m3 (100 liter) en minder dan 20 m3 (20 000 liter), waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt of zijn opgeslagen, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

NB:

Voor geprefabriceerde reparatiesamenstellingen zie 2B350.k.

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

3.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

4.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

5.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

6.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

7.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan, of

 

8.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

 

b.

roerwerken die ontworpen zijn voor gebruik in reactorvaten of reactors als aangegeven in 2B350.a, en voor gebruik in dergelijke roerwerken ontworpen schoepen, bladen en assen, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt of zijn opgeslagen, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

3.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

4.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

5.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

6.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

7.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan, of

 

8.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

 

c.

opslagtanks en vaten met een totaal inwendig (geometrisch) volume van meer dan 0,1 m3 (100 l), waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt of zijn opgeslagen, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

NB:

Voor geprefabriceerde reparatiesamenstellingen zie 2B350.k.

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

3.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

4.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

5.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

6.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

7.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan, of

 

8.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

 

d.

warmtewisselaars of condensors met een warmte-uitwisseloppervlak van meer dan 0,15 m2 en minder dan 20 m2, en voor gebruik in dergelijke warmtewisselaars of condensors ontworpen buizen, platen, spoelen of blokken (kernen), waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

3.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

4.

grafiet of ‘koolstofgrafiet’;

 

5.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

6.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

7.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

8.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan;

 

9.

siliciumcarbide;

 

10.

titaancarbide, of

 

11.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

 

e.

distillatiekolommen of absorptiekolommen met een inwendige diameter van meer dan 0,1 m, en voor gebruik in dergelijke distillatiekolommen of absorptiekolommen ontworpen vloeistofverdelers, dampverdelers of vloeistofcollectoren, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

3.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

4.

grafiet of ‘koolstofgrafiet’;

 

5.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

6.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

7.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

8.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan, of

 

9.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

 

f.

op afstand bedienbare vulapparatuur waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom, of

 

2.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

g.

kleppen en onderdelen, als hieronder:

 

1.

kleppen, met beide volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘nominale afmeting’ groter dan DN 10 of NPS 3/8, en

 

b.

alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden geproduceerd, verwerkt of ingesloten, zijn gemaakt van ‘corrosiebestendig materiaal’;

 

2.

kleppen, anders dan bedoeld in 2B350.g.1., met alle volgende eigenschappen;

 

a.

een ‘nominale afmeting’ gelijk aan of groter dan DN 25 of NPS 1 en gelijk aan of kleiner dan DN 100 of NPS 4;

 

b.

omhulsels (klephuizen) of voorgevormde binnenbekledingen;

 

c.

een sluitingselement dat ontworpen is om verwisselbaar te zijn, en

 

d.

alle oppervlakken van de omhulsels (klephuizen) of voorgevormde binnenbekledingen die in direct contact komen met de chemicaliën die worden geproduceerd, verwerkt of ingesloten, zijn gemaakt van ‘corrosiebestendig materiaal’;

 

3.

onderdelen, ontworpen voor kleppen bedoeld in 2B350.g.1. of 2B350.g.2., waarvan alle oppervlakken die rechtstreeks in aanraking komen met de chemicaliën die worden geproduceerd, verwerkt of ingesloten, zijn gemaakt van ‘corrosiebestendig materiaal’ als hieronder:

 

a.

omhulsels (afsluiters);

 

b.

voorgevormde binnenbekledingen;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 2B350.g. wordt onder ‘corrosiebestendige materialen’ één van de volgende materialen verstaan:

a.

nikkel of legeringen die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

b.

legeringen met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

c.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

d.

glas of glasbekleding (“lining”) (met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen);

 

e.

tantaal of tantaallegeringen;

 

f.

titaan of titaanlegeringen;

 

g.

zirkonium of zirkoniumlegeringen;

 

h.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan, of

 

i.

onderstaande keramische materialen:

 

1.

siliciumcarbide met een zuiverheidsgraad van 80 gewichtsprocent of meer;

 

2.

aluminiumoxide (alumina) met een zuiverheidsgraad van 99,9 gewichtsprocent of meer;

 

3.

zirkoniumoxide (zirconia).

 

2.

Onder ‘nominale afmeting’ wordt verstaan de kleinste diameter van de inlaat- en uitlaatopeningen.

 

3.

De nominale afmetingen (nominal sizes, DN) van kleppen zijn in overeenstemming met ISO-norm 6708:1995. De nominale pijpmaten (Nominal Pipe Sizes, NPS) zijn in overeenstemming met ASME-norm B36.10 of B36.19 of met nationale equivalenten.

 

h.

meerwandige buizen met een lekdetectieaansluiting, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt of zijn opgeslagen, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

3.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

4.

grafiet of ‘koolstofgrafiet’;

 

5.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

6.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

7.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

8.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan, of

 

9.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

 

i.

pompen met meervoudige afdichting en pompen zonder afdichting, met door de fabrikant opgegeven maximale pompsnelheid van meer dan 0,6 m3 per uur, of vacuümpompen met door de fabrikant opgegeven maximale pompsnelheid van meer dan 5 m3 per uur bij standaardtemperatuur (273 K (0 °C)) en druk (101,3 kPa), anders dan bedoeld in 2B233, en voor gebruik in dergelijke pompen ontworpen omhulsels (pomphuizen), voorgevormde binnenbekledingen, schoepen, vleugelraderen of straalpompverdeelstukken, waarvan alle oppervlakken die in direct contact komen met de chemicaliën die worden verwerkt, gemaakt zijn van één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

keramische materialen;

 

3.

ferrosilicium (ijzerlegeringen met een hoog siliciumgehalte);

 

4.

fluorpolymeren (polymere of elastomere materialen die meer dan 35 gewichtsprocent fluor bevatten);

 

5.

glas, met inbegrip van verglaasde of geëmailleerde lagen of glasbekleding (‹lining›);

 

6.

grafiet of ‘koolstofgrafiet’;

 

7.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

8.

tantaal of ‘legeringen’ ervan;

 

9.

titaan of ‘legeringen’ ervan;

 

10.

zirkonium of ‘legeringen’ ervan, of

 

11.

niobium (columbium) of ‘legeringen’ ervan;

Technische noot:

In 2B350.i. verwijst de term afdichting alleen naar de afdichtingen die rechtstreeks in aanraking te komen met de chemicaliën die worden verwerkt (of daarvoor zijn ontworpen) en die voorzien in een afdichtingsfunctie waarbij een roterende of op-en-neergaande aandrijfas door de kast van een pomp heen gaat.

 

j.

verbrandingsovens ontworpen om chemicaliën bedoeld in 1C350 te vernietigen, met speciaal ontworpen afvaltoevoersystemen en speciale transportfaciliteiten en een gemiddelde verbrandingskamertemperatuur van meer dan 1 273 K (1 000 °C), waarvan alle oppervlakken van het afvaltoevoersysteem die in direct contact komen met de afvalproducten, gemaakt zijn van of bekleed zijn met één of meer van de volgende materialen:

 

1.

‘legeringen’ met meer dan 25 gewichtsprocent nikkel en meer dan 20 gewichtsprocent chroom;

 

2.

keramische materialen, of

 

3.

nikkel of ‘legeringen’ die meer dan 40 gewichtsprocent nikkel bevatten;

 

k.

Geprefabriceerde reparatiesamenstellingen met metalen oppervlakken die rechtstreeks in aanraking komen met de chemicaliën die worden verwerkt en gemaakt zijn van tantaal of legeringen daarvan, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

 

1.

ontworpen voor mechanische bevestiging aan met glas beklede reactorvaten of reactors als bedoeld in 2B350.a., of

 

2.

ontworpen voor mechanische bevestiging aan met glas beklede opslagtanks en vaten als bedoeld in 2B350.c.

 

Noot:

Voor de toepassing van 2B350 zijn de materialen voor pakkingen, verpakking, afdichtingen, schroeven, sluitringen en andere materialen die een afdichtingsfunctie vervullen niet bepalend voor de controlestatus, op voorwaarde dat deze elementen zijn ontworpen om verwisselbaar te zijn.

Technische noten:

 

1.

‘Koolstofgrafiet’ is een composiet bestaande uit amorf koolstof en grafiet, met 8 of meer gewichtsprocent grafiet.

 

2.

Voor de hierboven opgesomde materialen wordt onder ‘legeringen’ - voor zover de term niet vergezeld gaat van een specifieke concentratie van een chemisch element - verstaan legeringen waarin het geïdentificeerde metaal in een hoger gewichtspercent dan enig ander element aanwezig is.

 
 

2B351

Andere dan in 1A004 bedoelde controleapparatuur en -systemen voor giftige gassen en de speciaal daarvoor ontworpen detectieonderdelen ervan, als hieronder, en detectoren; sensoren, en vervangbare sensorpatronen daarvoor:

a.

geschikt om in continubedrijf chemische strijdgassen of chemische stoffen als bedoeld in 1C350 waar te nemen bij concentraties van minder dan 0,3 mg/m3 lucht, of

 

b.

geschikt om cholinesteraseremmende werking waar te nemen.

 
 

2B352

Uitrusting voor biologische vervaardiging en verwerking, als hieronder:

a.

inperkingsinstallaties en aanverwante uitrusting, als hieronder:

 

1.

complete inperkingsinstallaties die voldoen aan de criteria voor P3- en P4-inperking (BL3, BL4, L3, L4) zoals gespecificeerd in de WHO Laboratory Biosafety Manual (3e editie, Genève 2004);

 

2.

apparatuur die is ontworpen voor vaste installatie in onder 2B352.a vallende inperkingsinstallaties, als hieronder:

 

a.

tweedeurige doorloopdecontaminatie-autoclaven;

 

b.

decontaminatiedouches voor gaspakken;

 

c.

doorloopdeuren met mechanische afdichting of opblaasbare afdichting;

 

b.

fermentoren en onderdelen, als hieronder:

 

1.

fermentoren, geschikt voor het kweken van “micro-organismen” of levende cellen voor de productie van virussen of toxines, zonder aerosolvorming, met een totaal intern volume van 20 liter of meer;

 

2.

onderdelen die ontworpen zijn voor fermentoren als bedoeld in 2B352.b.1., als hieronder:

 

a.

kweekkamers ontworpen om ter plaatse te worden gesteriliseerd of gedesinfecteerd;

 

b.

houdinrichtingen (‹holding devices›) voor kweekkamers;

 

c.

procesbesturingseenheden die in staat zijn tot het gelijktijdig monitoren en besturen van twee of meer parameters van het fermentatiesysteem (bv. temperatuur, pH, nutriënten, agitatie, opgeloste zuurstof, luchtstroom, schuimbeheersing);

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 2B352.b. omvatten fermentoren bioreactoren, bioreactoren voor eenmalig gebruik (wegwerpbare bioreactoren), chemostaten en continustroomsystemen.

 

2.

Met houdinrichtingen (‹holding devices›) voor kweekkamers zijn ook bedoeld kweekkamers met vaste wanden voor eenmalig gebruik.

 

c.

centrifuges, geschikt voor continu scheiden zonder aerosolvorming, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een doorstroomsnelheid van meer dan 100 liter per uur;

 

2.

met componenten gemaakt van gepolijst roestvast staal of titaan;

 

3.

met één of meer koppelingen binnen het met stoom steriliseerbare compartiment, en

 

4.

geschikt voor in-situ-stoomsterilisatie in afgesloten toestand;

Technische noot:

Met centrifuges zijn ook bedoeld decanteerflessen.

 

d.

dwars- (tangentiële) stroomfiltratieapparatuur en onderdelen, als hieronder:

 

1.

dwars- (tangentiële) stroomfiltratieapparatuur geschikt voor het scheiden van “micro-organismen”, virussen, toxines of celculturen met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een totaal filteroppervlak van 1 m2 of meer, en

 

b.

met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

in-situ gesteriliseerd of gedesinfecteerd kunnen worden, of

 

2.

filteronderdelen zijn wegwerpbaar of slechts voor eenmalig gebruik.

Technische noot:

In 2B352.d.1.b. slaat gesteriliseerd op het verwijderen van alle levensvatbare bacteriën uit de apparatuur door middel van fysieke (bv. stoom) of chemische agentia. Gedesinfecteerd betekent dat iedere mogelijke bacteriële infectiviteit in de apparatuur door middel van chemische agentia met een kiemdodende werking volledig is uitgeschakeld. Desinfectie en sterilisatie zijn te onderscheiden van reiniging, waarmee schoonmaakprocedés worden bedoeld die het bacteriële gehalte van de apparatuur verminderen zonder de bacteriële infectiviteit of levensvatbaarheid noodzakelijkerwijze volledig uit te schakelen.

 

Noot:

2B352.d. heeft geen betrekking op apparatuur voor omgekeerde osmose en hemodialyse, zoals gespecificeerd door de fabrikant.

 

2.

onderdelen van dwars- (tangentiële) stroomfiltratieapparatuur (bv. modules, elementen, cassettes, patronen, eenheden of platen) met een filteroppervlak van 0,2 m2 of meer voor ieder onderdeel en bedoeld voor gebruik in de in 2B352.d. vermelde dwars- (tangentiële) stroomfiltratieapparatuur;

 

e.

vriesdroogapparatuur, geschikt voor stoom-, gas-, of dampsterilisatie en met een condensorcapaciteit van 10 kg ijs of meer per 24 uur en minder dan 1 000 kg ijs per 24 uur;

 

f.

beschermings- of insluitingsmiddelen, als hieronder:

 

1.

pakken van het type waarbij het lichaam geheel of half wordt omsloten, of van een externe luchttoevoer afhankelijke getuide, onder positieve druk werkende afzuigkappen;

 

Noot:

Pakken die zijn ontworpen om met onafhankelijke ademhalingsapparatuur te worden gedragen, vallen niet onder 2B352.f.1.

 

2.

biocontainmentkamers, isolerende systemen of biologische veiligheidskasten met alle volgende eigenschappen, voor normaal bedrijf:

 

a.

een volledig afgesloten werkruimte waar de operator afgezonderd is van het werk door middel van een fysieke barrière;

 

b.

geschikt voor gebruik bij negatieve druk;

 

c.

manieren om producten veilig te bewerken in de werkruimte;

 

d.

de inkomende en uitgaande lucht in de werkruimte wordt met HEPA-filters gezuiverd;

 

Noot 1:

2B352.f.2. omvat biologische veiligheidskasten van klasse III, zoals omschreven in de laatste versie van de WHO Laboratory Biosafety Manual of vervaardigd in overeenstemming met nationale normen, wetgeving of richtsnoeren.

 

Noot 2:

2B352.f.2. heeft geen betrekking op isolerende systemen speciaal ontworpen voor barrièreverpleging of vervoer van besmette patiënten.

 

g.

aerosol-inhalatieapparatuur ontworpen voor immuniteitsonderzoek met “micro-organismen”, virussen of “toxinen”, als hieronder:

 

1.

blootstellingskamers voor het gehele lichaam met een capaciteit van 1 m3 of meer;

 

2.

apparatuur voor blootstelling via de neus met een gerichte stroom aerosols voor blootstelling van één of meer van de volgende producten:

 

a.

12 of meer knaagdieren, of

 

b.

2 of meer andere dieren dan knaagdieren;

 

3.

afgesloten fixeerbuizen voor dieren die zijn ontworpen voor gebruik met apparatuur voor blootstelling via de neus met een gerichte stroom aerosols;

 

h.

voor het drogen van toxinen of pathogene “micro-organismen” geschikte sproeidroogapparatuur, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een waterverdampingscapaciteit ≥ 0,4 kg/uur en ≤ 400 kg/uur;

 

2.

het vermogen om een typische gemiddelde productdeeltjesgrootte ≤ 10 μm te genereren met bestaande hulpstukken of met een minimale aanpassing van de sproeidroger met verneveldoppen die deeltjes van de vereiste grootte kunnen genereren, en

 

3.

in-situ gesteriliseerd of gedesinfecteerd kunnen worden;

 

i.

samenstellers en synthesizers van nucleïnezuren, gedeeltelijk of geheel geautomatiseerd, en ontworpen voor de continue generatie van nucleïnezuren met een lengte van meer dan 1,5 kilobasen, met een foutenpercentage van minder dan 5 % tijdens een cyclus.

2C   Materialen

Geen.

2D   Programmatuur

 
 

2D001

“Programmatuur” anders dan bedoeld in 2D002, als hieronder:

a.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur, bedoeld in 2A001 of 2B001.

 

b.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van in 2A001.c., 2B001 of 2B003 tot en met 2B009 bedoelde apparatuur.

 

Noot:

2D001 heeft geen betrekking op “programmatuur” voor werkstukprogramma’s waarmee “numerieke besturings”-codes voor de bewerking van verschillende onderdelen worden gegenereerd.

 
 

2D002

“Programmatuur” voor elektronische toestellen, ook wanneer geïntegreerd in een elektronisch toestel of systeem, waardoor dergelijke toestellen of systemen kunnen functioneren als “numerieke besturings”-eenheid, en geschikt om meer dan vier assen gelijktijdig te laten samenwerken voor “contourbesturen”.

Noot 1:

2D002 heeft geen betrekking op “programmatuur” die speciaal is ontworpen of aangepast voor de bediening van goederen die niet zijn vermeld in categorie 2.

 

Noot 2:

2D002 heeft geen betrekking op “programmatuur” voor goederen die zijn vermeld in 2B002. Zie 2D001 en 2D003 voor “programmatuur” voor goederen vermeld in 2B002.

 

Noot 3:

2D002 heeft geen betrekking op “programmatuur” die wordt geëxporteerd met, en het minimale vereiste is voor het gebruik van, goederen die niet zijn vermeld in categorie 2.

 
 

2D003

“Programmatuur” ontworpen of aangepast voor de werking van apparatuur, vermeld in 2B002, die het optische ontwerp, de metingen van het werkstuk en de functies voor de verwijdering van materiaal omzet in “numerieke besturings”- opdrachten voor het bereiken van de gewenste werkstukvorm.

 
 

2D101

“Programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 2B104, 2B105, 2B109, 2B116, 2B117 of 2B119 tot en met 2B122.

NB:

ZIE OOK 9D004.

 
 

2D201

“Programmatuur” speciaal ontworpen voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 2B204, 2B206, 2B207, 2B209, 2B219 of 2B227.

 
 

2D202

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van apparatuur vermeld in 2B201.

Noot:

2D202 heeft geen betrekking op “programmatuur” voor werkstukprogramma’s waarmee wel opdrachtcodes voor “numerieke besturing” worden gegenereerd maar die geen rechtstreeks gebruik van apparatuur voor het bewerken van verscheidene onderdelen mogelijk maakt.

 
 

2D351

Andere “programmatuur” dan die als bedoeld in 1D003, speciaal ontworpen voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 2B351.

2E   Technologie

 
 

2E001

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” van apparatuur of “programmatuur”, vermeld in 2A, 2B of 2D.

Noot:

2E001 omvat “technologie” voor de integratie van de sondesystemen in de coördinaatmeetmachines gespecificeerd in 2B006.a.

 
 

2E002

“Technlogie” volgens de algemene technologienoot voor de “productie” van apparatuur, bedoeld in 2A of 2B.

 
 

2E003

Andere “technologie”, als hieronder:

a.

niet gebruikt;

 

b.

“technologie” voor fabricageprocessen door middel van metaalbewerking, als hieronder:

 

1.

“technologie” voor het ontwerpen van gereedschappen, matrijzen en klemmen, speciaal ontworpen voor de volgende processen:

 

a.

“superplastisch vormen”;

 

b.

“diffusielassen”, of

 

c.

“direct hydraulisch persen”;

 

2.

technische gegevens bestaande uit procesmethoden of procesparameters als hieronder opgesomd, welke worden gebruikt voor het regelen van:

 

a.

“superplastisch vormen” van aluminium-, titaan- en “superlegeringen”:

 

1.

oppervlaktevoorbehandeling;

 

2.

reksnelheid;

 

3.

temperatuur;

 

4.

druk;

 

b.

“diffusielassen” van “superlegeringen” en titaanlegeringen:

 

1.

oppervlaktevoorbehandeling;

 

2.

temperatuur;

 

3.

druk;

 

c.

“direct hydraulisch persen” van aluminium- en titaanlegeringen:

 

1.

druk;

 

2.

cyclustijd;

 

d.

“heet isostatisch verdichten” van titaan-, aluminium- en “superlegeringen”:

 

1.

temperatuur;

 

2.

druk;

 

3.

cyclustijd;

Technische noten:

 

1.

‘Direct hydraulisch persen’: een vervormingsproces waarbij gebruik wordt gemaakt van een flexibele, met vloeistof gevulde blaas die in direct contact staat met het werkstuk.

 

2.

‘Heet isostatisch verdichten’: een proces waarbij op een gietstuk bij een temperatuur van meer dan 375 K (102 °C) in een gesloten holte door middel van een bepaalde stof (een gas, een vloeistof, vaste deeltjes, enz.) in alle richtingen gelijke druk wordt uitgeoefend, waardoor holten in het gietstuk worden verminderd of geëlimineerd.

 

c.

“technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van machines voor hydraulisch strekvormen en matrijzen daarvoor, voor de fabricage van vliegtuigconstructies;

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

“technologie” voor de “ontwikkeling” van integratie-“programmatuur” voor het inbouwen van expertsystemen in “numerieke besturings”-eenheden ten behoeve van geavanceerde beslissingsondersteuning voor verrichtingen op de werkvloer;

 

f.

“technologie” voor het aanbrengen van anorganische deklagen of deklagen door anorganische modificatie van het oppervlak, omschreven in kolom 3 van onderstaande tabel, op niet elektronische substraten, gespecificeerd in kolom 2 van onderstaande tabel, door middel van procedés als omschreven in kolom 1 van onderstaande tabel en als gedefinieerd in de technische noten.

 

Noot:

De tabel en de technische noot zijn opgenomen na punt 2E301.

 

NB:

Deze tabel moet als volgt worden gelezen: voor een specifiek bekledingsprocedé (kolom 1) zijn de resulterende deklaag in kolom 3 en het substraat in kolom 2 alleen te combineren wanneer zij op gelijke hoogte, in dezelfde alinea, naast elkaar staan. Voorbeeld: voor het bekledingsprocedé “chemische afzetting uit de damplaag (CVD)” geldt dat siliciden wel geschikt zijn voor substraten van “composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal-“matrix”, maar niet voor de substraten ‘gecementeerde wolfraamcarbide’ (16) of ‘siliciumcarbide’ (18). Deze laatste twee substraten staan namelijk niet recht naast de alinea in kolom 3 met de resulterende deklagen.

 
 

2E101

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur of “programmatuur”, bedoeld in 2B004, 2B009, 2B104, 2B109, 2B116, 2B119 tot en met 2B122 of 2D101.

 
 

2E201

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur of “programmatuur”, bedoeld in 2A225, 2A226, 2B001, 2B006, 2B007.b., 2B007.c., 2B008, 2B009, 2B201, 2B204, 2B206, 2B207, 2B209, 2B225 tot en met 2B233, 2D201 of 2D202.

 
 

2E301

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van goederen, bedoeld in 2B350 tot en met 2B352.

TABEL – AFZETTINGSTECHNIEKEN

 

1.

Bekledingsprocedé  (7)

2.

Substraat

3.

Resulterende deklaag

A.

Chemische afzetting uit de dampfase (CVD)

“superlegeringen”

aluminiden voor inwendige kanalen

 

keramische materialen (19) en glazen met een lage uitzettingscoëfficiënt (14)

siliciden

carbiden

diëlektrische lagen (15)

diamant

diamantachtige koolstof (17)

 

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

siliciden

carbiden

vuurvaste metalen

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

aluminiden

gelegeerde aluminiden (2)

boriumnitride

 

gecementeerde wolfraamcarbide (16) siliciumcarbide (18)

carbiden

wolfraam

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

 

molybdeen en molybdeen- legeringen

diëlektrische lagen (15)

 

beryllium en berylliumlegeringen

diëlektrische lagen (15)

diamant

diamantachtige koolstof (17)

 

sensorvenstermaterialen (9)

diëlektrische lagen (15)

diamant

diamantachtige koolstof (17)

B.

Thermische verdampingsafzetting (TE-PVD) (opdampen)

   

B.1.

Fysieke afzetting uit de dampfase: Elektronenstraalverdampen (EB-PVD)

“superlegeringen”

gelegeerde siliciden

gelegeerde aluminiden (2)

MCrAIX (5)

gemodificeerd zirkoniumoxide (12)

siliciden

aluminiden

mengsels daarvan (4)

 

keramische materialen (19) en glazen met een lage uitzettingscoëfficiënt (14)

diëlektrische lagen (15)

 

roestwerend staal (7)

MCrAIX (5)

gemodificeerd zirkoniumoxide (12)

mengsels daarvan (4)

 

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

siliciden

carbiden

vuurvaste metalen

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

boriumnitride

 

gecementeerde wolfraamcarbide (16) siliciumcarbide (18)

carbiden

wolfraam

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

 

molybdeen en molybdeen- legeringen

diëlektrische lagen (15)

 

beryllium en berylliumlegeringen

diëlektrische lagen (15)

boriden

beryllium;

 

sensorvenstermaterialen (9)

diëlektrische lagen (15)

 

titaanlegeringen (13)

boriden

nitriden

B.2.

Fysieke afzetting uit de dampfase: weerstandsverhittingsverdamping met ionen (ion-plating)

keramische materialen (19) en glazen met een lage uitzettingscoëfficiënt

diëlektrische lagen (15)

diamantachtige koolstof (17)

 

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

diëlektrische lagen (15)

 

gecementeerde wolfraamcarbide (16) siliciumcarbide

diëlektrische lagen (15)

 

molybdeen en molybdeen- legeringen

diëlektrische lagen (15)

 

beryllium en berylliumlegeringen

diëlektrische lagen (15)

 

sensorvenstermaterialen (9)

diëlektrische lagen (15)

diamantachtige koolstof (17)

B.3.

Fysieke afzetting uit de dampfase: “laser”verdamping

keramische materialen (19) en glazen met een lage uitzettingscoëfficiënt (14)

siliciden

diëlektrische lagen (15)

diamantachtige koolstof (17)

 

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

diëlektrische lagen (15)

 

gecementeerde wolfraamcarbide (16), siliciumcarbide

diëlektrische lagen (15)

 

molybdeen en molybdeen- legeringen

diëlektrische lagen (15)

 

beryllium en berylliumlegeringen

diëlektrische lagen (15)

 

sensorvenstermaterialen (9)

diëlektrische lagen (15)

diamantachtige koolstof (17)

B.4.

Fysieke afzetting uit de dampfase: boogverdampen

“superlegeringen”

gelegeerde siliciden

gelegeerde aluminiden (2)

MCrAIX (5)

 

polymeren (11) en “composieten” met een organische “matrix”

boriden

carbiden

nitriden

diamantachtige koolstof (17)

C.

(Pack) cementering (zie A hierboven voor ‹out-of-pack› cementering (10)

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

siliciden

carbiden

mengsels daarvan (4)

 

titaanlegeringen (13)

siliciden

aluminiden

gelegeerde aluminiden (2)

 

vuurvaste metalen en legeringen (8)

siliciden

oxiden

D.

Plasmaspuiten

“superlegeringen”

MCrAIX (5)

gemodificeerd zirkoniumoxide (12)

mengsels daarvan (4)

slijtbaar nikkelgrafiet

slijtbare materialen met Ni-Cr-Al

slijtbaar Al-Si-polyester

gelegeerde aluminiden (2)

 

aluminiumlegeringen (6)

MCrAIX (5)

gemodificeerd zirkoniumoxide (12)

siliciden

mengsels daarvan (4)

 

vuurvaste metalen en legeringen (8)

aluminiden

siliciden

carbiden

 

roestwerend staal (7)

MCrAIX (5)

gemodificeerd zirkoniumoxide (12)

mengsels daarvan (4)

 

titaanlegeringen (13)

carbiden

aluminiden

siliciden

gelegeerde aluminiden (2)

slijtbaar nikkelgrafiet

slijtbare materialen met Ni-Cr-Al

slijtbaar Al-Si-polyester

E.

Afzetting uit suspensie

vuurvaste metalen en legeringen (8)

ineengesmolten siliciden

ineengesmolten aluminiden met uitzondering van weerstandsverhittingselementen

 

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

siliciden

carbiden

mengsels daarvan (4)

F.

Afzetting door middel van sputteren

“superlegeringen”

gelegeerde siliciden

gelegeerde aluminiden (2)

aluminiden gemodificeerd met edele metalen (3)

MCrAIX (5)

gemodificeerd zirkoniumoxide (12)

platina

mengsels daarvan (4)

 

keramische materialen en glazen met een lage uitzettingscoëfficiënt (14)

siliciden

platina

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

diamantachtige koolstof (17)

 

titaanlegeringen (13)

boriden

nitriden

oxiden

siliciden

aluminiden

gelegeerde aluminiden (2)

carbiden

 

“composieten” met een koolstof-koolstof-, keramische of metaal“matrix”

siliciden

carbiden

vuurvaste metalen

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

boriumnitride

 

gecementeerde wolfraamcarbide (16) siliciumcarbide (18)

carbiden

wolfraam

mengsels daarvan (4)

diëlektrische lagen (15)

boriumnitride

 

molybdeen en molybdeen- legeringen

diëlektrische lagen (15)

 

beryllium en berylliumlegeringen

boriden

diëlektrische lagen (15)

beryllium;

 

sensorvenstermaterialen (9)

diëlektrische lagen (15)

diamantachtige koolstof (17)

 

vuurvaste metalen en legeringen (8)

aluminiden

siliciden

oxiden

carbiden

G.

Ionenimplantatie

hogetemperatuurlager- staalsoorten

toevoeging van chroom, tantaal of niobium (columbium)

 

titaanlegeringen (13)

boriden

nitriden

 

beryllium en berylliumlegeringen

boriden

 

gecementeerde wolfraamcarbide (16)

carbiden

nitriden

TABEL – AFZETTINGSTECHNIEKEN – NOTEN

 

1.

‘Bekledingsprocedé’ behelst zowel het herstel en opknappen van de deklaag als het aanbrengen van een oorspronkelijke deklaag.

 

2.

Eénfasige of meerfase-bekledingen waarbij één of meer elementen worden afgezet vóór of tijdens het aanbrengen van de aluminidebekleding, worden, zelfs wanneer deze elementen door middel van een ander bekledingsprocedé worden afgezet, mede begrepen onder de term ‘bekleding met gelegeerde aluminide’; daaronder wordt echter niet begrepen het meerdere malen toepassen van éénfasige ‹pack› cementeringsprocedés om gelegeerde aluminiden te verkrijgen.

 

3.

Meerfase-bekleding waarbij het edele metaal of de edele metalen worden opgebracht door middel van een ander bekledingsprocedé voordat de aluminidebekleding wordt aangebracht, wordt mede begrepen onder de term ‘met edelmetaal gemodificeerde aluminide’-bekleding.

 

4.

Het begrip ‘mengsels daarvan’ omvat geïnfiltreerd materiaal, samenstellingen met een verlopend gehalte, gelijktijdig afgezette materialen en afzettingen bestaande uit meerdere lagen en zij worden verkregen door middel van één of meer van de in de tabel vermelde bekledingsprocedés.

 

5.

Met ‘MCrAlX’ wordt bedoeld een bekledingslegering waarbij M staat voor kobalt, ijzer, nikkel of combinaties daarvan en X staat voor hafnium, yttrium, silicium, tantaal in iedere hoeveelheid of voor andere opzettelijke toevoegingen van meer dan 0,01 gewichtspercent in verschillende verhoudingen en combinaties, met uitzondering van:

a.

CoCrAlY-bekledingen die minder dan 22 gewichtsprocent chroom bevatten, minder dan 7 gewichtsprocent aluminium en minder dan 2 gewichtsprocent yttrium;

 

b.

CoCrAlY-bekledingen die 22 tot 24 gewichtsprocent chroom bevatten, 10 tot 12 gewichtsprocent aluminium en 0,5 tot 0,7 gewichtspercent yttrium, of

 

c.

NiCrAlY-bekledingen die 21 tot 23 gewichtsprocent chroom bevatten, 10 tot 12 gewichtsprocent aluminium en 0,9 tot 1,1 gewichtspercent yttrium.

 

6.

Met ‘aluminiumlegeringen’ worden bedoeld legeringen met een treksterkte van 190 MPa of meer gemeten bij 293 K (20 °C).

 

7.

Met ‘roestwerend staal’ wordt bedoeld AISI (American Iron and Steel Institute) serie 300 of naar gelijkwaardige nationale normen geclassificeerde staalsoorten.

 

8.

‘Vuurvaste metalen en legeringen’ omvatten de volgende metalen en hun legeringen: niobium (columbium), molybdeen, wolfraam en tantaal.

 

9.

‘Sensorvenstermaterialen’, als hierna: aluminiumoxide, silicium, germanium, zinksulfide, zinkselenide, galliumarsenide, diamant, galliumfosfide, saffier en de volgende metaalhaliden: sensorvenstermaterialen met een diameter groter dan 40 mm indien gemaakt van zirconiumfluoride en hafniumfluoride.

 

10.

Categorie 2 heeft geen betrekking op “technologie” voor het in één fase ‹pack› cementeren van massieve aerodynamische vlakken.

 

11.

‘Polymeren’, als hierna: polyimide, polyester, polysulfide, polycarbonaten en polyurethanen.

 

12.

‘Gemodificeerd zirkoniumoxide’ verwijst naar toevoegingen van andere metaaloxiden, bv. calciumoxide, magnesiumoxide, yttriumoxide, hafniumoxide, zeldzame aardoxiden, enz. aan zirkoniumoxide teneinde bepaalde kristallografische fasen en fasesamenstellingen te stabiliseren. Warmtebarrièrebekledingen gemaakt van zirkoniumoxide, gemodificeerd met calciumoxide of magnesiumoxide door middel van mengen of versmelting worden niet bedoeld.

 

13.

Met ‘titaanlegeringen’ worden uitsluitend bedoeld ruimtevaartlegeringen met een treksterkte van 900 MPa of meer gemeten bij 293 K (20 °C).

 

14.

Met ‘glazen met een lage thermische uitzettingscoëfficiënt’ worden bedoeld glazen met een uitzettingscoëfficiënt van 1 × 10-7 K-1 of minder gemeten bij 293 K (20 °C).

 

15.

‘Diëlektrische lagen’ zijn bekledingen die zijn opgebouwd uit meerdere lagen bestaande isolatiematerialen waarbij gebruik wordt gemaakt van de interferentie-eigenschappen van een ontwerp dat is samengesteld uit materialen met uiteenlopende brekingsindexen voor de reflectie, transmissie of absorptie van verschillende golflengtebanden. Met diëlektrische lagen worden bedoeld meer dan vier diëlektrische lagen of “composiete” diëlektrische/metaallagen.

 

16.

Materialen voor snij- en vormwerktuigen bestaande uit wolfraamcarbide/(met kobalt, nikkel), titaancarbide/(met kobalt, nikkel), chroomcarbide/(met nikkel, chroom) en chroomcarbide/(met nikkel) zijn niet mede begrepen onder de ‘gecementeerde wolfraamcarbide’ in de tabel.

 

17.

Niet bedoeld wordt “technologie” voor het aanbrengen van diamantachtige koolstof op één van de volgende artikelen:

magnetische diskdrives en koppen, apparatuur voor de vervaardiging van wegwerpartikelen, kleppen of tapkraantjes, akoestische membranen voor luidsprekers, automotoronderdelen, snijmachines, pons- en persmatrijzen, kantoorautomatiseringsapparatuur, microfoons of medische apparatuur of uit legeringen met minder dan 5 % beryllium gemaakte matrijzen voor het gieten of vormen van plastic.

 

18.

‘Siliciumcarbide’ omvat geen materiaal voor snij- of vormwerktuigen.

 

19.

Keramische substraten, zoals onder dit nummer gebruikt, omvatten geen keramische materialen met 5 % of meer gewichtspercent klei- of cementinhoud, als afzonderlijke bestanddelen dan wel in combinatie.

TABEL – AFZETTINGSTECHNIEKEN – TECHNISCHE NOOT

De definities van de in kolom 1 van de tabel vermelde procedés luiden als volgt:

 

a.

Chemische afzetting uit de dampfase (CVD) is een procedé voor deklaagbekleding of voor bekleding door modificatie van het oppervlak waarbij een metaal, legering, “composiet”, diëlektrisch of keramisch materiaal op een verhit substraat wordt afgezet. In de nabijheid van een substraat worden gasvormige reagentia ontleed of gecombineerd, wat leidt tot de afzetting van het gewenste materiaal, zijnde een element, legering of samengesteld materiaal, op het substraat. De energie voor dit proces van ontleding of chemische reactie kan worden geleverd door de hitte van het substraat, door een gloeiontladingsplasma of door “laser”-bestraling.

 

NB 1:

CVD omvat de volgende procedés: ‹out-of-pack›-afzetting met gerichte gasstroom, pulserende CVD, thermische afzetting met beheerste kernenvorming (CNTD), met plasma versterkte of met plasma ondersteunde CVD-procedés.

 

NB 2:

‹Pack› geeft aan dat een substraat is ingebed in een poedermengsel.

 

NB 3:

Het bij het ‹out-of-pack›-procedé gebruikte gasvormige materiaal wordt verkregen door toepassing van dezelfde basisreacties en parameters als bij het ‹pack› cementeringsprocedé, behalve dat het te bekleden substraat niet in contact komt met het poedermengsel.

 

b.

Thermische verdampingsafzetting (TE-PVD) (opdampen) is een procedé voor deklaagbekleding in een vacuümkamer bij een druk van minder dan 0,1 Pa waarin gebruik wordt gemaakt van een thermische energiebron voor het verdampen van het bekledingsmateriaal. Dit leidt tot de neerslag, of afzetting, van de verdampte stoffen op een in een geschikte positie geplaatst substraat.

De toevoeging van gassen aan de vacuümkamer tijdens het bekledingsprocedé voor het opbouwen van een samengestelde bekleding is een gebruikelijke aanpassing van het procedé.

Het gebruik van een ionen- of elektronenstraal, of plasma, teneinde de afzetting van de bekleding te activeren of te ondersteunen is eveneens een gebruikelijke aanpassing in deze techniek. Ook kunnen tijdens deze procedés monitoren worden gebruikt voor het tijdens het proces meten van de optische eigenschappen en de dikte van de bekledingslaag.

Specifieke TE-PVD-procedés verlopen als volgt:

 

1.

bij elektronenstraalverdampen (EB-PVD) wordt gebruikgemaakt van een elektronenstraal voor het verhitten en verdampen van het materiaal waaruit de deklaag wordt gevormd;

 

2.

bij weerstandsverhittingsverdampen met ionen wordt gebruikgemaakt van elektrische weerstandsverwarmingsbronnen in combinatie met één of meer botsende ionenstralen die een beheerste en gelijkmatige stroom verdampt bekledingsmateriaal leveren;

 

3.

bij “laser”-verdamping wordt gebruikgemaakt van ofwel een pulserende ofwel een continue “laser”-straal voor het verdampen van het materiaal waaruit de deklaag wordt gevormd;

 

4.

boogverdampen maakt gebruik van een uit het materiaal van de te vormen deklaag bestaande kathode welke opgebruikt wordt en waarbij een vonkoverslag op het oppervlak wordt gecreëerd door een kort aardcontact. De beheerste vlamboogbeweging erodeert het kathodeoppervlak waardoor een sterk geïoniseerd plasma ontstaat. De anode kan een kegel zijn die via een isolatie aan de rand van de kathode is bevestigd of de kamer wordt als anode gebruikt. Het aanleggen van een voorspanning op het substraat wordt gebruikt bij het uit de gezichtslijn opbrengen van deklagen;

 

NB:

Het aanbrengen van deklagen door middel van een niet beheerste vlamboog zonder een voorspanning op het substraat is niet mede begrepen in deze definitie.

 

5.

‹Ion-plating› is een speciale aanpassing van een algemeen TE-PVD-procedé waarbij een plasma of een ionenbron wordt gebruikt voor het ioniseren van de af te zetten stoffen, en waarbij een negatieve voorspanning wordt aangelegd op het substraat teneinde de stoffen gemakkelijker aan het plasma te kunnen onttrekken. Het toevoegen van reactieve stoffen, de verdamping van vaste stoffen in de proceskamer en het gebruik van monitoren voor het tijdens het proces meten van de optische eigenschappen en de dikte van de bekledingslaag zijn gebruikelijke aanpassingen van het procedé.

 

c.

‹Pack› cementering is een procedé voor bekleding door modificatie van het oppervlak of voor deklaagbekleding waarbij een substraat wordt ingebed in een poedermengsel, een zgn. ‹pack›, dat bestaat uit:

 

1.

de metaalhoudende poeders die moeten worden afgezet (gewoonlijk aluminium, chroom, silicium of combinaties daarvan);

 

2.

een activerende stof (gewoonlijk een halogenide zout), en

 

3.

een inerte stof, meestal aluminiumoxide.

Het substraat en het poedermengsel bevinden zich in een retort die wordt verhit tot 1 030 K (757 °C) à 1 375 K (1 102 °C) gedurende een tijd lang genoeg voor afzetting van de laag.

 

d.

Plasmaspuiten is een deklaagbekledingsprocedé waarbij een spuitpistool, dat een plasma produceert en reguleert, bekledingsmaterialen in poeder- of draadvorm krijgt toegevoerd, deze smelt en naar een substraat drijft, waarop zich een integraal gehechte laag vormt. Plasmaspuiten zoals hier bedoeld is ofwel plasmaspuiten bij lage druk ofwel plasmaspuiten met hoge snelheid.

 

NB 1:

Lage druk wil zeggen minder dan de atmosferische omgevingsdruk.

 

NB 2:

Met hoge snelheid wordt bedoeld een uitstroomsnelheid van het gas uit het mondstuk hoger dan 750 m/s bij 293 K (20 °C) en 0,1 MPa.

 

e.

Afzetting uit suspensie is een procedé voor bekleding door modificatie van het oppervlak of voor deklaagbekleding waarbij een metaalhoudend of keramisch poeder met een organische bindstof in suspensie wordt gebracht in een vloeistof en op een substraat wordt aangebracht door spuiten, dompelen of penselen; vervolgens droging aan de lucht of in een oven, en warmtebehandeling om de gewenste laag te verkrijgen.

 

f.

Afzetting door middel van sputteren is een deklaagbekledingsprocedé dat is gebaseerd op een verschijnsel van pulsoverdracht, waarbij positief geladen ionen worden versneld door een elektrisch veld naar het oppervlak van een trefplaat (deklaagmateriaal). De kinetische energie van de botsende ionen is voldoende om ervoor te zorgen dat atomen aan het oppervlak van de trefplaat vrijkomen en worden afgezet op een in een geschikte positie geplaatst substraat.

 

NB 1:

De tabel verwijst uitsluitend naar afzetting door sputteren met een triode, magnetron of naar reactief sputteren, welke methoden worden toegepast om de hechting van de bekleding en de afzetsnelheid te vergroten, en naar hoogfrequent (RF) versterkte afzetting door sputteren, wat wordt toegepast om de verdamping van niet-metaalhoudende bekledingsmaterialen mogelijk te maken.

 

NB 2:

Ionenstralen met lage energie (minder dan 5 keV) kunnen worden toegepast om de afzetting in gang te zetten.

 

g.

Ionenimplantatie is een procedé voor bekleding door modificatie van het oppervlak waarbij het te legeren element wordt geïoniseerd, wordt versneld door een potentiaalgradiënt en in het substraatoppervlak wordt geïmplanteerd. De definitie omvat mede procedés waarbij tegelijk met de ionenimplantatie elektronenstraalverdamping of afzetting door middel van sputtering plaatsvindt.

DEEL V —     Categorie 3

CATEGORIE 3 — ELECTRONICA

3A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 

Noot 1:

De controlestatus van in 3A001 of 3A002 omschreven apparatuur en onderdelen, anders dan die welke zijn omschreven in 3A001.a.3. tot en met 3A001.a.10. of 3A001.a.12. tot en met 3A001.a.14., die speciaal zijn ontworpen voor apparatuur waarvoor een uitvoervergunning vereist is, of die dezelfde functionele eigenschappen hebben, wordt bepaald door de controlestatus van die andere apparatuur.

 

Noot 2:

De controlestatus van geïntegreerde schakelingen als omschreven in 3A001.a.3. tot en met 3A001.a.9. of 3A001.a.12. tot en met 3A001.a.14. die onveranderbaar zijn geprogrammeerd of ontworpen voor een specifieke functie, wordt eveneens bepaald door de controlestatus van die andere apparatuur.

NB:

Wanneer de fabrikant of de aanvrager de controlestatus van de andere apparatuur niet kan bepalen, wordt de controlestatus bepaald op grond van 3A001.a.3. tot en met 3A001.a.9. en 3A001.a.12. tot en met 3A001.a.14.

 

Noot 3:

De status van (al dan niet afgewerkte) plakken (‹wafers›) waarin de functie reeds is vastgelegd, dient te worden beoordeeld aan de hand van de parameters in 3A001.a., 3A001.b., 3A001.d., 3A001.e.4., 3A001.g., 3A001.h. of 3A001.i.

 
 

3A001

Elektronische producten, als hieronder:

a.

universele geïntegreerde schakelingen, als hieronder:

 

Noot:

Geïntegreerde schakelingen omvatten de volgende typen:

“monolithische geïntegreerde schakelingen”;

 

“hybride geïntegreerde schakelingen”;

 

“multichip geïntegreerde schakelingen”;

 

“geïntegreerde schakelingen van het filmtype” met inbegrip van geïntegreerde schakelingen van silicium op saffier;

 

“optische geïntegreerde schakelingen”;

 

“driedimensionale geïntegreerde schakelingen”;

 

“monolithisch geïntegreerde microgolfschakelingen” (“MMIC’s”).

 

1.

geïntegreerde schakelingen, ontworpen of gespecificeerd als bestand tegen één of meer van de volgende parameters:

 

a.

een totale dosis van 5 × 103 Gy (silicium) of meer;

 

b.

storing bij een dosistempo van 5 × 106 Gy (silicium)/s of meer, of

 

c.

een fluentie (geïntegreerde flux) van neutronen (gelijk aan 1 MeV) van 5 × 1013 n/cm2 of meer op silicium, of het equivalent daarvan voor andere materialen;

 

Noot:

3A001.a.1.c. heeft geen betrekking op MIS-condensatoren (Metal Insulator Semiconductors).

 

2.

“microprocessor-microschakelingen”, “microcomputer-microschakelingen”, microbesturing-microschakelingen, geïntegreerde geheugenschakelingen vervaardigd van samengesteld halfgeleidermateriaal, analoog-digitaalomzetters, geïntegreerde schakelingen die analoog-digitaalomzetters bevatten en gedigitaliseerde gegevens opslaan of verwerken, digitaal-analoogomzetters, elektro-optische of “optisch geïntegreerde schakelingen” voor “signaalverwerking”, door de gebruiker te programmeren logische elementen, op bestelling geïntegreerde schakelingen waarbij ofwel de functie ofwel de controlestatus van de apparatuur waarin de geïntegreerde schakelingen zullen worden toegepast, niet bekend is, of FFT (“Fast Fourier Transform”)-processoren, statische RAM’s (SRAM’s) of ‘niet-volatiele geheugens’, met een of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

gespecificeerd om te werken bij een omgevingstemperatuur hoger dan 398 K (125 °C);

 

b.

gespecificeerd om te werken bij een omgevingstemperatuur lager dan 218 K (- 55 °C), of

 

c.

gespecificeerd om te werken over het gehele omgevingstemperatuurbereik van 218 K (- 55°C) tot 398 K (125 °C);

 

Noot:

3A001.a.2. heeft geen betrekking op geïntegreerde schakelingen die zijn ontworpen voor toepassingen in civiele automobielen of treinen.

Technische noot:

‘niet-vluchtige geheugens’ zijn geheugens die gegevens bewaren gedurende een periode nadat de spanning wordt afgesloten.

 

3.

“microprocessor-microschakelingen”, “microcomputer-microschakelingen” en microbesturingmicroschakelingen, gefabriceerd van een samengestelde halfgeleider en werkend met een klokfrequentie vanaf 40 MHz;

 

Noot:

3A001.a.3. heeft mede betrekking op digitale signaalprocessoren, digitale “array”-processoren en digitale coprocessoren.

 

4.

niet gebruikt;

 

5.

geïntegreerde schakelingen voor analoog-digitaalomzetters (ADC’s) en digitaal-analoogomzetters (DAC’s), als hieronder:

 

a.

ADC’s met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

NB:

ZIE OOK 3A101.

 

1.

een scheidend vermogen van 8 bit of meer maar minder dan 10 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,3 gigasamples per seconde (GSPS);

 

2.

een scheidend vermogen van 10 bit of meer maar minder dan 12 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 600 megasamples per seconde (MSPS);

 

3.

een scheidend vermogen van 12 bit of meer maar minder dan 14 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 400 megasamples per seconde (MSPS);

 

4.

een scheidend vermogen van 14 bit of meer maar minder dan 16 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 250 megasamples per seconde (MSPS), of

 

5.

een scheidend vermogen van 16 bit of meer, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 65 megasamples per seconde (MSPS);

 

NB:

Zie 3A001.a.14 voor geïntegreerde schakelingen die analoog-digitaalomzetters bevatten en gedigitaliseerde gegevens opslaan of verwerken.

Technische noten:

 

1.

Een scheidend vermogen van n bit komt overeen met een kwantisering van 2n niveaus.

 

2.

Het scheidend vermogen van de ADC is het aantal bits van de digitale output dat de gemeten analoge input vertegenwoordigt. Het effectieve aantal bits (ENOB) wordt niet gebruikt voor de bepaling van het scheidend vermogen van de ADC.

 

3.

Voor “meerkanalen-ADC’s” wordt de “bemonsteringssnelheid” niet samengevoegd en is de “bemonsteringssnelheid” de maximale snelheid van één kanaal.

 

4.

Voor “interleaved-ADC’s” en “meerkanalen-ADC’s” met interleaved-modus worden de “bemonsteringssnelheden” samengevoegd en is de “bemonsteringssnelheid” de maximale gecombineerde totale snelheid van alle interleaved-kanalen samen.

 

b.

digitaal-analoogomzetters (DAC’s) met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een scheidend vermogen van 10 bit of meer maar minder dan 12 bit, met een ‘‹adjusted update rate›’ van meer dan 3 500 MSPS, of

 

2.

een scheidend vermogen van 12 bit of meer en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘‹adjusted update rate›’ van meer dan 1 250 MSPS maar niet hoger dan 3 500 MSPS, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een stabilisatietijd (‹settling time›) van minder dan 9 ns tot het bereiken van 0,024 % of minder van ‹full scale› bij een ‹full scale›-stap, of

 

2.

een storingsvrij dynamisch bereik (‘Spurious Free Dynamic Range’ - SFDR) van meer dan 68 dBc (draaggolf) bij de synthese van een ‹full scale› analoog signaal van 100 MHz of de hoogst aangegeven ‹full scale› analoge signaalfrequentie van minder dan 100 MHz, of

 

b.

een ‘‹adjusted update rate›’ van meer dan 3 500 MSPS;

Technische noten:

 

1.

Het storingsvrij dynamisch bereik (‘Spurious Free Dynamic Range’ - SFDR) wordt gedefinieerd als de verhouding van de rms-waarde van de draaggolffrequentie (maximale signaalcomponent) aan de ingang van de DAC tot de rms-waarde van de volgende grootste ruis- of harmonische distorsiecomponent aan de uitgang.

 

2.

Het SFDR wordt rechtstreeks bepaald aan de hand van de specificatietabel of van de grafiek waarin het SFDR tegen de frequentie wordt uitgezet.

 

3

Een signaal wordt gedefinieerd als zijnde ‹full scale› wanneer de amplitude groter is dan – 3 dBfs (‹full scale›).

 

4.

‘‹Adjusted update rate›’ voor DAC’s:

a.

in conventionele DAC’s (zonder interpolatie) geeft de ‘‹adjusted update rate›’ het tempo weer waarin het digitale signaal in een analoog signaal wordt geconverteerd en de analoge uitgangswaarden door de DAC worden aangepast. DAC’s waarbij zonder interpolatiefunctie kan worden gewerkt (interpolatiefactor één) worden beschouwd als conventionele DAC’s (zonder interpolatie).

 

b.

in interpolerende DAC’s (overbemonsterende DAC’s) is de ‘‹adjusted update rate›’ de ‹update rate› van de DAC gedeeld door de kleinste interpolatiefactor. De ‘‹adjusted update rate›’ van interpolerende DAC’s kan met verschillende termen worden aangegeven, waaronder:

 

snelheid van gegevensinvoer (input data rate)

 

snelheid van woordinvoer (input word rate)

 

bemonsteringssnelheid (input sample rate)

 

maximale totale snelheid van de invoerbus (maximum total input bus rate)

 

maximale snelheid van de DAC-klok voor DAC-klokinvoer (‹maximum DAC clock rate for DAC clock input).

 

6.

elektro-optische of “optische geïntegreerde schakelingen” voor “signaalverwerking” met alle volgende eigenschappen:

 

a.

één of meer inwendige “laser”-dioden;

 

b.

één of meer inwendige lichtdetectie-elementen, en

 

c.

optische golfgeleiders;

 

7.

door de gebruiker te programmeren logische elementen met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

een maximaal aantal enkelvoudige digitale inputs/outputs van 700 of meer, of

 

b.

een ‘totale unilaterale piek seriële zendontvanger datasnelheid’ van 500 Gb/s of meer;

 

Noot:

3A001.a.7. omvat:

 

Complex Programmable Logic Devices - complexe programmeerbare logische elementen (CPLD’s)

 
 

‹Field Programmable Gate Arrays› - door de gebruiker te programmeren ‹gate arrays› (FPGA’s)

 
 

‹Field Programmable Logic Arrays› - door de gebruiker te programmeren ‹logic arrays› (FPLA’s)

 
 

Field Programmable Interconnects - door de gebruiker te programmeren ‹interconnects› (FPIC’s)

 

NB:

Zie 3A001.a.14. voor geïntegreerde schakelingen met door de gebruiker te programmeren logische elementen die gecombineerd zijn met een analoog-digitaalomzetter.

Technische noten:

 

1.

Het in 3A001.a.7.a. bedoelde maximaal aantal digitale inputs/outputs wordt ook het maximaal aantal user-inputs/outputs of maximaal beschikbaar aantal inputs/outputs genoemd, afhankelijk van het feit of de geïntegreerde schakeling al dan niet verpakt is.

 

2.

‘Totale unilaterale piek seriële zendontvanger datasnelheid’ is het product van de seriële unilaterale zendontvanger gegevens pieksnelheid maal het aantal zendontvangers op de FPGA.

 

8.

niet gebruikt;

 

9.

geïntegreerde schakelingen voor neurale netwerken;

 

10.

op bestelling geïntegreerde schakelingen waarbij ofwel de functie ofwel de controlestatus van de apparatuur waarin de geïntegreerde schakelingen zullen worden toegepast, niet aan de fabrikant bekend is, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

meer dan 1 500 in-/uitgangspunten;

 

b.

een typische “‹basic gate propagation delay time›” van minder dan 0,02 ns, of

 

c.

een werkfrequentie vanaf 3 GHz;

 

11.

digitale geïntegreerde schakelingen, anders dan als omschreven in 3A001.a.3. tot en met 3A001.a.10. of 3A001.a.12., die zijn gebaseerd op een samengestelde halfgeleider en met één van beide volgende eigenschappen:

 

a.

een ‹gate count› equivalent van meer dan 3 000 (twee ingangspoorten), of

 

b.

een ‹toggle›-frequentie vanaf 1,2 GHz;

 

12.

FFT (‹Fast Fourier Transform›)-processoren met een nominale uitvoeringstijd, voor een N-punt complexe FFT van minder dan (N log2 N) /20 480 ms, waarbij N het aantal punten is;

Technische noot:

Wanneer N gelijk is aan 1 024 punten, geeft de formule in 3A001.a.12. een uitvoeringstijd van 500 μs.

 

13.

Directe Digitale Synthesizer (DDS) geïntegreerde schakelingen met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een digitaal-analoog-omzetter (DAC) klokfrequentie van 3,5 GHz of meer en een DAC-resolutie van 10 bit of meer, maar minder dan 12 bit, of

 

b.

een DAC-klokfrequentie van 1,25 GHz of meer en een DAC-resolutie van 12 bit of meer;

Technische noot:

De DAC-klokfrequentie kan worden gespecificeerd als de hoofdklokfrequentie of de invoerklokfrequentie.

 

14.

geïntegreerde schakelingen die alle volgende taken verrichten of die daartoe kunnen worden geprogrammeerd:

 

a.

analoog-digitaalomzetters die voldoen aan één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een scheidend vermogen van 8 bit of meer maar minder dan 10 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,3 gigasamples per seconde (GSPS);

 

2.

een scheidend vermogen van 10 bit of meer maar minder dan 12 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,0 gigasamples per seconde (GSPS);

 

3.

een scheidend vermogen van 12 bit of meer maar minder dan 14 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,0 gigasamples per seconde (GSPS);

 

4.

een scheidend vermogen van 14 bit of meer maar minder dan 16 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 400 megasamples per seconde (MSPS), of

 

5.

een scheidend vermogen van 16 bit of meer, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 180 megasamples per seconde (MSPS), en

 

b.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

opslag van gedigitaliseerde gegevens, of

 

2.

verwerking van gedigitaliseerde gegevens;

 

NB 1:

Zie 3A001.a.5.a. voor geïntegreerde schakelingen die analoog-digitaalomzetters bevatten.

 

NB 2:

Zie 3A001.a.7. voor door de gebruiker te programmeren logische elementen.

Technische noten:

 

1.

Een scheidend vermogen van n bit komt overeen met een kwantisering van 2n niveaus.

 

2.

Het scheidend vermogen van de ADC is het aantal bits van de digitale output van de ADC dat de gemeten analoge input vertegenwoordigt. Het effectieve aantal bits (ENOB) wordt niet gebruikt voor de bepaling van het scheidend vermogen van de ADC.

 

3.

Voor geïntegreerde schakelingen met niet-“interleaving”“meerkanalen-ADC’s” wordt de bemonsteringssnelheid niet samengevoegd en is de “bemonsteringssnelheid” de maximale snelheid van één kanaal.

 

4.

Voor geïntegreerde schakelingen met “interleaved-ADC’s” en “meerkanalen-ADC’s” met interleaved-modus worden de “bemonsteringssnelheden” samengevoegd en is de “bemonsteringssnelheid” de maximale gecombineerde totale snelheid van alle interleaved-kanalen samen.

 

b.

microgolf- of millimetergolfproducten, als hieronder:

Technische noot:

Voor de toepassing van 3A001.b. kan er op de productinformatiebladen naar de parameter verzadigd piekuitgangsvermogen worden verwezen als uitgangsvermogen, verzadigd uitgangsvermogen, maximaal uitgangsvermogen, piekuitgangsvermogen of ‹peak envelope power output›.

 

1.

“elektronische vacuümelementen” en kathoden, als hieronder:

 

Noot 1:

3A001.b.1. heeft geen betrekking op “elektronische vacuümelementen” die zijn ontworpen of gespecificeerd om te werken binnen elke frequentieband en die alle volgende eigenschappen hebben:

a.

niet meer dan 31,8 GHz, en

 

b.

“door de ITU toegewezen” voor radiocommunicatiediensten, maar niet voor radiodeterminatie.

 

Noot 2:

3A001.b.1. heeft geen betrekking op niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde”“elektronische vacuümelementen” met alle volgende eigenschappen:

a.

een gemiddelde vermogensdichtheid aan de uitgang van 50 W of minder, en

 

b.

buizen die zijn ontworpen of gespecificeerd om te werken binnen ongeacht welke frequentieband en die alle volgende eigenschappen hebben:

 

1.

meer dan 31,8 GHz doch niet meer dan 43,5 GHz, en

 

2.

“door de ITU toegewezen” voor radiocommunicatiediensten, maar niet voor radiodeterminatie.

 

a.

“elektronische vacuümelementen” met een lopende-golf, voor puls- of ongedempte golven, als hieronder:

 

1.

toestellen die werken bij frequenties hoger dan 31,8 GHz;

 

2.

toestellen met een kathodeverhittingselement dat in minder dan drie seconden het gespecificeerde RF-vermogen bereikt;

 

3.

gekoppelde trilholtecomponenten of afgeleiden daarvan, met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 7 % of een piekvermogen van meer dan 2,5 kW;

 

4.

toestellen die zijn gebaseerd op schakelingen met een spiraalvormige golfgeleider, gevouwen golfgeleider of kronkelende golfgeleider of afgeleiden daarvan, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “momentele bandbreedte” van meer dan één octaaf, en een product van gemiddeld vermogen (in kW) maal frequentie (in GHz) van meer dan 0,5;

 

b.

een “momentele bandbreedte” van een octaaf of minder, en een product van gemiddeld vermogen (in kW) maal frequentie (in GHz) van meer dan 1;

 

c.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, of

 

d.

met een gerasterd elektronenkanon;

 

5.

toestellen met een “fractionele bandbreedte” van 10 % of meer, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een ringvormige elektronenbundel;

 

b.

een niet-axiaalsymmetrische elektronenbundel, of

 

c.

meerdere elektronenbundels;

 

b.

versterkende “elektronische vacuümelementen” met een dwarsveld (‹crossed field›) en meer dan 17 dB versterking;

 

c.

thermionische kathoden, ontworpen voor “elektronische vacuümelementen” voor het voortbrengen van een continue emissiestroomdichtheid groter dan 5 A/cm2 bij gespecificeerde werkomstandigheden of een gepulseerde (onderbroken) emissiestroomdichtheid groter dan 10 A/cm2 bij gespecificeerde werkomstandigheden;

 

d.

“elektronische vacuümelementen” met de mogelijkheid om in een ‘dual-mode’ te werken.

Technische noot:

‘Dual-mode’ houdt in dat de bundelstroom van het “elektronische vacuümelement” opzettelijk kan worden geschakeld tussen werking met ongedempte golven en pulsgolven door middel van een raster en een top-impulsuitgangsvermogen produceert die groter is dan het continugolfuitgangsvermogen.

 

2.

“monolithisch geïntegreerde microgolfschakelingen”- (MMIC-)vermogensversterkers met:

 

NB:

Zie 3A001.b.12. voor “MMIC”-versterkers met een geïntegreerde faseverschuiver.

 

a.

nominale werkfrequenties vanaf 2,7 GHz tot en met 6,8 GHz met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 15 %, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 75 W (48,75 dBm) op elke frequentie vanaf 2,7 GHz tot en met 2,9 GHz;

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 55 W (47,4 dBm) op elke frequentie vanaf 2,9 GHz tot en met 3,2 GHz;

 

3.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 40 W (46 dBm) op elke frequentie vanaf 3,2 GHz tot en met 3,7 GHz, of

 

4.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 20 W (43 dBm) op elke frequentie vanaf 3,7 GHz tot en met 6,8 GHz;

 

b.

nominale werkfrequenties vanaf 6,8 GHz tot en met 16 GHz met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 10 W (40 dBm) op elke frequentie vanaf 6,8 GHz tot en met 8,5 GHz, of

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 5 W (37 dBm) op elke frequentie vanaf 8,5 GHz tot en met 16 GHz;

 

c.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 3 W (34,77 dBm) op elke frequentie vanaf 16 GHz tot en met 31,8 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

d.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,1 nW (- 70 dBm) op elke frequentie vanaf 31,8 GHz tot en met 37 GHz;

 

e.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 1 W (30 dBm) op elke frequentie vanaf 37 GHz tot en met 43,5 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

f.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 31,62 mW (15 dBm) op elke frequentie vanaf 43,5 GHz tot en met 75 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

g.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 10 mW (10 dBm) op elke frequentie vanaf 75 GHz tot en met 90 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 5 %, of

 

h.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,1 nW (- 70 dBm) op elke frequentie vanaf 90 GHz;

 

Noot 1:

Niet gebruikt.

 

Noot 2:

De controlestatus van “MMIC’s” waarvan de nominale werkfrequentie frequenties in meer dan één frequentiegebied omvat, als omschreven in 3A001.b.2.a. tot 3A001.b.2.h., wordt bepaald door het laatste verzadigde piekuitgangsvermogen waarvoor de controle geldt.

 

Noot 3:

De noten 1 en 2 onder 3A houden in dat in 3A001.b.2. niet worden bedoeld “MMIC’s” die speciaal zijn ontworpen voor andere toepassingen zoals telecommunicatie, radars en automobielen.

 

3.

discrete microgolftransistors, met:

 

a.

nominale werkfrequenties vanaf 2,7 GHz tot en met 6,8 GHz en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 400 W (56 dBm) op elke frequentie vanaf 2,7 GHz tot en met 2,9 GHz;

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 205 W (53,12 dBm) op elke frequentie vanaf 2,9 GHz tot en met 3,2 GHz;

 

3.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 115 W (50,61 dBm) op elke frequentie vanaf 3,2 GHz tot en met 3,7 GHz, of

 

4.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 60 W (47,78 dBm) op elke frequentie vanaf 3,7 GHz tot en met 6,8 GHz;

 

b.

nominale werkfrequenties vanaf 6,8 GHz tot en met 31,8 GHz en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 50 W (47 dBm) op elke frequentie vanaf 6,8 GHz tot en met 8,5 GHz;

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 15 W (41,76 dBm) op elke frequentie vanaf 8,5 GHz tot en met 12 GHz;

 

3.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 40 W (46 dBm) op elke frequentie vanaf 12 GHz tot en met 16 GHz, of

 

4.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 7 W (38,45 dBm) op elke frequentie vanaf 16 GHz tot en met 31,8 GHz;

 

c.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,5 W (27 dBm) op elke frequentie vanaf 31,8 GHz tot en met 37 GHz;

 

d.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 1 W (30 dBm) op elke frequentie vanaf 37 GHz tot en met 43,5 GHz;

 

e.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,1 nW (– 70 dBm) op elke frequentie vanaf 43,5 GHz, of

 

f.

anders dan aangeduid in 3A001.b.3.a. tot en met 3A001.b.3.e., en met een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 5 W (37,0 dBm) op elke frequentie vanaf 8,5 GHz tot en met 31,8 GHz;

 

Noot 1:

De controlestatus van een transistor in 3A001.b.3.a. tot en met 3A001.b.3.e. waarvan de nominale werkfrequentie frequenties in meer dan één frequentiegebied omvat, als omschreven in 3A001.b.3.a. tot en met 3A001.b.3.e., wordt bepaald door het laagste verzadigde piekuitgangsvermogen waarvoor de controle geldt.

 

Noot 2:

3A001.b.3. omvat kale blokjes, blokjes gemonteerd op dragers, of blokjes gemonteerd in pakketten. Naar sommige discrete transistors kan ook verwezen worden als vermogensversterkers, maar de status van deze discrete transistors wordt bepaald door 3A001.b.3.

 

4.

microgolf-halfgeleiderversterkers en microgolfassemblages/-modules die microgolf-halfgeleiderversterkers bevatten met:

 

a.

nominale werkfrequenties vanaf 2,7 GHz tot en met 6,8 GHz met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 15 %, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 500 W (57 dBm) op elke frequentie vanaf 2,7 GHz tot en met 2,9 GHz;

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 270 W (54,3 dBm) op elke frequentie vanaf 2,9 GHz tot en met 3,2 GHz;

 

3.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 200 W (53 dBm) op elke frequentie vanaf 3,2 GHz tot en met 3,7 GHz, of

 

4.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 90 W (49,54 dBm) op elke frequentie vanaf 3,7 GHz tot en met 6,8 GHz;

 

b.

nominale werkfrequenties vanaf 6,8 GHz tot en met 31,8 GHz met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 70 W (48,54 dBm) op elke frequentie vanaf 6,8 GHz tot en met 8,5 GHz;

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 50 W (47 dBm) op elke frequentie vanaf 8,5 GHz tot en met 12 GHz;

 

3.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 30 W (44,77 dBm) op elke frequentie vanaf 12 GHz tot en met 16 GHz, of

 

4.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 20 W (43 dBm) op elke frequentie vanaf 16 GHz tot en met 31,8 GHz;

 

c.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,5 W (27 dBm) op elke frequentie vanaf 31,8 GHz tot en met 37 GHz;

 

d.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 2 W (33 dBm) op elke frequentie vanaf 37 GHz tot en met 43,5 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

e.

nominale werkfrequenties vanaf 43,5 GHz en met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,2 W (23 dBm) op elke frequentie vanaf 43,5 GHz tot en met 75 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

2.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 20 mW (13 dBm) op elke frequentie vanaf 75 GHz tot en met 90 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 5 %, of

 

3.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,1 nW (- 70 dBm) op elke frequentie vanaf 90 GHz, of

 

f.

niet gebruikt;

 

NB 1:

Zie 3A001.b.2 voor “MMIC”-versterkers.

 

NB 2:

Zie 3A001.b.12 voor ‘zend-/ontvangstmodules’ en ‘zendmodules’.

 

NB 3:

Zie 3A001.b.7. voor converters en harmonische mixers die zijn ontworpen om het werk- of frequentiebereik van signaalanalysatoren, signaalgeneratoren, netwerkanalysatoren en microgolftestontvangers uit te breiden.

 

Noot 1:

Niet gebruikt.

 

Noot 2:

De controlestatus van een object waarvan de nominale werkfrequentie frequenties in meer dan één frequentiegebied omvat, als omschreven in 3A001.b.4.a. tot 3A001.b.4.e., wordt bepaald door het laagste verzadigde piekuitgangsvermogen waarvoor de controle geldt.

 

5.

elektronisch of magnetisch afstembare banddoorlaat of bandsperfilters met meer dan vijf afstembare resonatoren, geschikt om af te stemmen over een frequentieband van 1,5:1 (fmax/fmin) in minder dan 10 μs bij:

 

a.

een banddoorlaatbandbreedte van meer dan 0,5 % van de centrale frequentie, of

 

b.

een bandsperbandbreedte van minder dan 0,5 % van de centrale frequentie;

 

6.

niet gebruikt;

 

7.

converters en harmonische mixers met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen voor het vergroten van het frequentiebereik van “signaalanalysatoren” tot meer dan 90 GHz;

 

b.

ontworpen voor het vergroten van het werkgebied van signaalgeneratoren:

 

1.

tot meer dan 90 GHz;

 

2.

tot een uitgangsvermogen van meer dan 100 mW (20 dBm) binnen een frequentiebereik hoger dan 43,5 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

 

c.

ontworpen voor het vergroten van het werkgebied van netwerkanalysatoren:

 

1.

tot meer dan 110 GHz;

 

2.

tot een uitgangsvermogen van meer dan 31,62 mW (15 dBm) binnen een frequentiebereik hoger dan 43,5 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

 

3.

tot een uitgangsvermogen van meer dan 1 mW (0 dBm) binnen een frequentiebereik hoger dan 90 GHz tot ten hoogste 110 GHz, of

 

d.

ontworpen voor het vergroten van het frequentiebereik van microgolftestontvangers tot meer dan 110 GHz;

 

8.

microgolfvermogensversterkers die “elektronische vacuümelementen” als omschreven in 3A001.b.1. bevatten en alle volgende eigenschappen bezitten:

 

a.

werkfrequenties hoger dan 3 GHz;

 

b.

een gemiddeld vermogen per massaeenheid aan de uitgang van meer dan 80 W/kg, en

 

c.

een volume van minder dan 400 cm3;

 

Noot:

3A001.b.8. heeft geen betrekking op apparatuur die is ontworpen of gespecificeerd voor een frequentieband die “door de ITU toegewezen” is voor radiocommunicatiediensten, maar niet voor radiodeterminatie.

 

9.

microgolfvermogensmodules (MPM) bestaande uit ten minste een “elektronisch vacuümelement” met een lopende-golf, een “monolithisch geïntegreerde microgolfschakeling” (“MMIC”) en een geïntegreerde elektronische vermogensregelaar, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘opstarttijd’, van uitgeschakeld naar volledig operationeel, van minder dan 10 seconden;

 

b.

een volume van minder dan het nominale maximumvermogen in watt, vermenigvuldigd met 10 cm3/W, en

 

c.

een “momentele brandbreedte” groter dan 1 octaaf (fmax > 2fmin) en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

voor frequenties gelijk aan of kleiner dan 18 GHz, een RF-uitgangsvermogen van meer dan 100 W, of

 

2.

een frequentie groter dan 18 GHz;

Technische noten:

 

1.

De berekening van het volume in 3A001.b.9.b. wordt aan de hand van het volgende voorbeeld toegelicht: voor een nominaal maximumvermogen van 20 W bedraagt het volume: 20 W × 10 cm3/W = 200 cm3.

 

2.

De ‘opstarttijd’ in 3A001.b.9.a. is de tijd die verloopt tussen volledig uitgeschakeld en volledig operationeel; hieronder is dus ook de opwarmtijd van de MPM begrepen.

 

10.

oscillatoren of een samenbouw van oscillatoren die zijn ontworpen om te werken met een enkelzijband (SSB) faseruis, in dBc/Hz, minder (beter) dan - (126 + 20log10F – 20log10f) binnen het bereik van 10 Hz ≤ F ≤ 10 kHz;

Technische noot:

In 3A001.b.10. staat F voor de verschuiving van de werkfrequentie in Hz en f voor de werkfrequentie in MHz.

 

11.

‘frequentiesynthesizer’, “elektronische samenstellingen” met een “frequentiewisseltijd”, overeenkomstig één van de volgende eigenschappen:

 

a.

minder dan 143 ps;

 

b.

minder dan 100 μs voor elke frequentiewisseling van meer dan 2,2 GHz binnen het ‹synthesized› frequentiebereik van hoger dan 4,8 GHz tot ten hoogste 31,8 GHz;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

minder dan 500 μs voor elke frequentiewisseling van meer dan 550 MHz binnen het ‹synthesized› frequentiebereik van hoger dan 31,8 GHz tot ten hoogste 37 GHz;

 

e.

minder dan 100 μs voor elke frequentiewisseling van meer dan 2,2 GHz binnen het ‹synthesized› frequentiebereik van hoger dan 37 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

 

f.

niet gebruikt, of

 

g.

minder dan 1 ms binnen het ‹synthesized› frequentiebereik van meer dan 90 GHz.

Technische noot:

Onder ‘frequentiesynthesizer’ wordt verstaan elke soort frequentiebron, ongeacht de feitelijk daarin toegepaste techniek, die een veelheid aan uitgangsfrequenties afgeeft, gelijktijdig of naar keuze, aan één of meer uitgangen, en die worden bepaald door, afgeleid van of beheerst door een geringer aantal standaard- (of basis)frequenties.

 

NB:

Voor “signaalanalysatoren”, signaalgeneratoren, netwerkanalysatoren en microgolftestontvangers voor algemeen gebruik, zie respectievelijk 3A002.c., 3A002.d., 3A002.e. en 3A002.f.

 

12.

‘zend-/ontvangstmodules’, ‘zend-/ontvangst-MMIC’s’, ‘zendmodules’ en ‘zend-MMIC’s’, gespecificeerd voor werkfrequenties vanaf 2,7 GHz en met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een verzadigd piekuitgangsvermogen (in watt), Psat, groter dan 505,62 gedeeld door de gekwadrateerde maximale werkfrequentie (in GHz) [Psat>505,62 W*GHz2/fGHz 2] voor elk kanaal;

 

b.

een “fractionele bandbreedte” van 5 % of meer voor elk kanaal;

 

c.

een lengte d (in cm) die kleiner is dan of gelijk is aan 15 gedeeld door de laagste werkfrequentie in GHz [d ≤ 15 cm*GHz/fGHz], waarbij N het aantal zendkanalen of zend-/ontvangstkanalen is, en

 

d.

een elektronisch variabele faseverschuiver per kanaal.

Technische noten:

 

1.

een ‘zend-/ontvangstmodule’: een multifunctionele “samenstelling” die bidirectionele amplitude- en faseregeling levert voor de verzending en ontvangst van signalen.

 

2.

een ‘zendmodule’: een “samenstelling” die amplitude- en faseregeling levert voor de verzending van signalen.

 

3.

een ‘zend-/ontvangst-MMIC’: een multifunctionele “MMIC” die bidirectionele amplitude- en faseregeling levert voor de verzending en ontvangst van signalen.

 

4.

een ‘zend-MMIC’: een “MMIC” die amplitude- en faseregeling levert voor de verzending van signalen.

 

5.

2,7 GHz moet gebruikt worden als de laagste werkfrequentie (fGHz) in de formule in 3A001.b.12.c. voor zend-/ontvangstmodules of zendmodules die een nominale werkfrequentie hebben van 2,7 GHz en lager [d ≤ 15 cm*GHz*N/2,7 GHz].

 

6.

3A001.b.12. is van toepassing op ‘zend-/ontvangstmodules’ of ‘zendmodules’ met of zonder koelelement. De waarde van d in 3A001.b.12.c. omvat geen delen van de ‘zend-/ontvangstmodule’ of ‘zendmodule’ die als koelelement fungeren.

 

7.

‘zend-/ontvangstmodules’, ‘zendmodules’, ‘zend-/ontvangst-MMIC’s’ of ‘zend-MMIC’s’ kunnen N geïntegreerde uitstralende antenne-elementen hebben, waarbij N het aantal zendkanalen of zend-/ontvangstkanalen is;

 

c.

elementen waarbij gebruik wordt gemaakt van akoestische golven, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

 

1.

elementen waarbij gebruik wordt gemaakt van akoestische oppervlaktegolven en van akoestische golven die langs de oppervlakte scheren (‹surface wave›), met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een draaggolffrequentie groter dan 6 GHz;

 

b.

een draaggolffrequentie groter dan 1 GHz, doch kleiner dan 6 GHz, en één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een ‘onderdrukking van de zijlobben groter’ dan 65 dB;

 

2.

een product van de maximale vertragingstijd (tijd in μs en bandbreedte in MHz) groter dan 100;

 

3.

een bandbreedte van meer dan 250 MHz, of

 

4.

een dispersieve vertraging groter dan 10 μs, of

 

c.

een draaggolffrequentie van 1 GHz of lager, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een product van de maximale vertragingstijd (tijd in μs en bandbreedte in MHz) groter dan 100;

 

2.

een dispersieve vertraging groter dan 10 μs, of

 

3.

een ‘onderdrukking van de zijlobben’ groter dan 65 dB en een bandbreedte van meer dan 100 MHz;

Technische noot:

‘Onderdrukking van de zijlobben’: is de maximale waarde van de onderdrukking zoals gespecificeerd in de technische toelichting.

 

2.

elementen waarbij gebruik wordt gemaakt van akoestische golven in de gehele massa van het materiaal (‹bulk wave›) en die geschikt zijn voor directe verwerking van signalen met frequenties hoger dan 6 GHz;

 

3.

akoestisch-optische “signaalverwerkende” elementen die gebruikmaken van een wisselwerking tussen akoestische golven (‹bulk wave› of ‹surface wave›) en lichtgolven en die geschikt zijn voor directe verwerking van signalen of beelden, met inbegrip van, doch niet beperkt tot, spectrale analyse, correlatie of convolutie;

 

Noot:

3A001.c. heeft geen betrekking op elementen waarbij gebruik wordt gemaakt van akoestische golven, die van een specifieke band-, laag- of hoogdoorlaatfilter, bandsperfilter dan wel van specifieke resonantiefunctie voorzien zijn.

 

d.

elektronische elementen of schakelingen die onderdelen bevatten vervaardigd van “supergeleidende” materialen die speciaal zijn ontworpen om te werken bij temperaturen beneden de “kritische temperatuur” van tenminste één van de “supergeleidende” bestanddelen en met één of meer van de volgende functies:

 

1.

stroomschakelen voor digitale schakelingen die gebruikmaken van “supergeleidende” poorten waarbij het product van de vertragingstijd per poort (in seconden) en het energieverlies per poort (in watt) kleiner is dan 10-14 J, of

 

2.

frequentieselectie bij alle frequenties met toepassing van afstemkringen met een Q-waarde hoger dan 10 000.

 

e.

hoge-energiecomponenten, als hieronder:

 

1.

‘cellen’, als hieronder:

 

a.

‘primaire cellen’ met een of meer van de volgende eigenschappen bij 20 °C:

 

1.

een ‘energiedichtheid’ groter dan 550 Wh/kg en een ‘continu-vermogensdichtheid’ groter dan 50 W/kg, of

 

2.

een ‘energiedichtheid’ groter dan 50 Wh/kg en een ‘continu-vermogensdichtheid’ groter dan 350 W/kg, of

 

b.

‘secundaire cellen’ met een ‘energiedichtheid’ groter dan 350 Wh/kg bij 20 °C;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 3A001.e.1. wordt de ‘energiedichtheid’ (Wh/kg) berekend uit de nominale spanning vermenigvuldigd met de nominale capaciteit in ampère-uur (Ah) gedeeld door de massa (in kg). Indien de nominale capaciteit niet is opgegeven, wordt de energiedichtheid berekend uit de nominale spanning in het kwadraat vermenigvuldigd met de ontladingstijd (in uur), gedeeld door de ontladingsbelasting (in ohm) en de massa (in kg).

 

2.

Voor de toepassing van 3A001.e.1. wordt een ‘cel’ gedefinieerd als een elektrochemisch element dat voorzien is van positieve en negatieve elektroden, alsook een elektrolyt, en dat een bron van elektrische energie is. Het is de basisbouwsteen van een batterij.

 

3.

Voor de toepassing van 3A001.e.1.a. is een ‘primaire cel’ een ‘cel’ die niet ontworpen is om door enige andere bron te worden opgeladen.

 

4.

Voor de toepassing van 3A001.e.1.b. is een ‘secundaire cel’ een ‘cel’ die ontworpen is om door een externe elektrische bron te worden opgeladen.

 

5.

Voor de toepassing van 3A001.e.1.a. wordt de ‘continu-vermogensdichtheid’ (W/kg) berekend uit de nominale spanning vermenigvuldigd met de gespecificeerde maximale continue ontlaadspanning in ampère (A) gedeeld door de massa in kg. ‘Continu-vermogensspanning’ wordt ook aangeduid als specifiek vermogen.

 

Noot:

3A001.e.1. heeft geen betrekking op batterijen, met inbegrip van ééncellige batterijen.

 

2.

condensatoren geschikt voor hoge-energieopslag, als hieronder:

 

NB:

ZIE OOK 3A201.a. en de lijst militaire goederen.

 

a.

condensatoren met een herhalingssnelheid van minder dan 10 Hz (‹single shot›-condensatoren) met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een toelaatbare spanning gelijk aan of hoger dan 5 kV;

 

2.

een energiedichtheid gelijk aan of hoger dan 250 J/kg, en

 

3.

een totale energie gelijk aan of groter dan 25 kJ;

 

b.

condensatoren met een herhalingssnelheid van 10 Hz of meer (‹repetition-rated›-condensatoren) met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een toelaatbare spanning gelijk aan of hoger dan 5 kV;

 

2.

een energiedichtheid gelijk aan of hoger dan 50 J/kg;

 

3.

een totale energie gelijk aan of groter dan 100 J, en

 

4.

een levensduur gelijk aan of langer dan 10 000 cyclussen van laden en ontladen.

 

3.

“supergeleidende” elektromagneten en solenoïden die speciaal zijn ontworpen voor volledig opladen of ontladen in minder dan een seconde, met alle volgende eigenschappen:

 

NB:

ZIE OOK 3A201.b.

 

Noot:

3A001.e.3. heeft geen betrekking op “supergeleidende” elektromagneten of solenoïden die speciaal zijn ontworpen voor medische apparatuur voor beeldvorming door middel van magnetische resonantie (Magnetic Resonance Imaging - MRI).

 

a.

de in de eerste seconde tijdens de ontlading geleverde energie is meer dan 10 kJ;

 

b.

de binnendiameter van de stroomvoerende wikkelingen is groter dan 250 mm, en

 

c.

de apparatuur heeft een nominale magnetische inductie van meer dan 8 T of een nominale “totale stroomdichtheid” in de wikkeling hoger dan 300 A/mm2;

 

4.

zonnecellen, CIC (‹cell-interconnect-coverglass›)-samenstellingen, zonnepanelen en zonne-‹arrays› die “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd” zijn, met een gemiddeld minimumrendement van meer dan 20 % bij een werktemperatuur van 301 K (28 °C) onder gesimuleerde ‘AM0’-belichting van 1 367 watt per vierkante meter (W/m2);

Technische noot:

‘AM0’ (Air Mass Zero) slaat op de spectrale bestralingssterkte van zonlicht in de buitenste atmosfeer van de aarde bij een afstand tussen zon en aarde van één astronomische eenheid (AE).

 

f.

roterende absolute positiecodeerapparaten met een “nauwkeurigheid” die gelijk is aan of lager is dan 1,0 boogseconde en speciaal daarvoor ontworpen encoderringen, -schijven of -schalen;

 

g.

vastestof-thyristoren en ‘-thyristormodules’ met pulswerking die elektrisch, optisch of door elektronenstraling geschakeld worden, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale inschakel-stroomsteilheid (di/dt) van meer dan 30 000 A/μs en een sperspanning van meer dan 1 100 V, of

 

2.

een maximale inschakel-stroomsteilheid (di/dt) van meer dan 2 000 A/μs en alle volgende eigenschappen:

 

a.

een pieksperspanning gelijk aan of groter dan 3 000 V, en

 

b.

een piekstroom (stootstroom) gelijk aan of groter dan 3 000 A.

 

Noot 1:

3A001.g. omvat:

 

SCR’s (gestuurde halfgeleidergelijkrichters)

 
 

ETT’s (Electrical Triggering Thyristors)

 
 

LTT’s (Light Triggering Thyristors)

 
 

IGCT’s (Integrated Gate Commutated Thyristors)

 
 

GTO’s (Gate Turn-off Thyristors - uitschakelbare thyristoren)

 
 

MCT’s (MOS Controlled Thyristors)

 
 

Solidtrons

 

Noot 2:

3A001.g. heeft geen betrekking op thyristoren en ‘thyristormodules’ die zijn ingebouwd in apparatuur voor toepassingen in civiele treinen of “civiele vliegtuigen”.

Technische noot:

Voor de toepassing van 3A001.g. bevat een ‘thyristormodule’ één of meer thyristoren.

 

h.

vermogenshalfgeleiderschakelaars, vermogendiodes of ‘modules’ met alle onderstaande eigenschappen:

 

1.

geschikt voor een maximale operationele junctietemperatuur van meer dan 488 K (215 °C);

 

2.

periodieke piekblokkeerspanning van meer dan 300 V, en

 

3.

continue stroom van meer dan 1 A.

 

Noot 1:

De in 3A001.h. bedoelde periodieke piekblokkeerspanning omvat de afvoer-bronspanning, de collector-emittorspanning, de periodieke pieksperspanning en de periodieke piekblokkeerspanning.

 

Noot 2:

3A001.h. omvat:

 

junctie-veldeffecttransistors (JFETs)

 
 

verticale junctie-veldeffecttransistors (VJFETs)

 
 

metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistors (MOSFETs)

 
 

dubbel gediffundeerde metaaloxide-halfgeleider-veldeffecttransistors (DMOSFETs)

 
 

bipolaire transistors met geïsoleerde poort (IGTBs)

 
 

hoge-elektronenmobiliteittransistors (HEMTs)

 
 

bipolaire junctietransistors (BJTs)

 
 

thyristors en gestuurde halfgeleidergelijkrichters (SCRs)

 
 

uitschakelbare thyristoren (GTOs)

 
 

Emitter Turn-Off Thyristors (ETOs)

 
 

PiN-diodes

 
 

Schottkydiodes

 

Noot 3:

3A001.h. heeft geen betrekking op controleschakelaars, diodes of ‘modules’ die verwerkt zijn in apparatuur die is ontworpen voor toepassingen in civiele automobielen, civiele spoorvoertuigen of “civiele vliegtuigen”.

Technische noot:

Voor de toepassing van 3A001.h. bevatten ‘modules’ één of meer vermogenshalfgeleiderschakelaars of vermogendiodes.

 

i.

Elektro-optische modulators voor intensiteit, amplitude of fase, ontworpen voor analoge signalen, met een of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale werkfrequentie van meer dan 10 GHz doch minder dan 20 Ghz, een optisch opnameverlies van 3 dB of minder en een of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘halve-golfspanning’ (‘Vπ’) van minder dan 2,7 V wanneer gemeten met een frequentie van 1 Ghz of minder, of

 

b.

een ‘Vπ’ van minder dan 4 V wanneer gemeten met een frequentie van meer dan 1 GHz, of

 

2.

een maximale werkfrequentie van 20 Ghz of meer, een optisch opnameverlies van 3 dB of minder en een of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘Vπ’ van minder dan 3,3 V wanneer gemeten met een frequentie van 1 Ghz of minder, of

 

b.

een ‘Vπ’ van minder dan 5 V wanneer gemeten met een frequentie van meer dan 1 GHz;

 

Noot:

Onder 3A001.i. vallen ook elektro-optische modulators met optische ingang- en uitgangsconnectoren (bijvoorbeeld aanstralingsvezel).

Technische noot:

Voor de toepassing van 3A001.i wordt onder ‘halve-golfspanning’ (‘Vπ’) verstaan: de spanning die nodig is voor een faseverandering van 180 graden in de golflengte van licht dat zich voortplant in de optische modulator.

 
 

3A002

Universele “elektronische samenstellingen”, modules en apparatuur, als hieronder:

a.

opnameapparatuur en oscilloscopen, als hieronder:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

niet gebruikt;

 

4.

niet gebruikt;

 

5.

niet gebruikt;

 

6.

digitale datarecorders met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een ononderbroken ‘continue verwerkingscapaciteit’ van meer dan 6,4 Gbit/s naar schijf of opslagmedium zonder bewegende delen, en

 

b.

“signaalverwerking” van de radiofrequentiedatasignalen terwijl deze worden opgenomen;

Technische noten:

 

1.

Voor recorders met een parallelle busarchitectuur is de ‘continue verwerkingscapaciteit’ het product van de hoogste ‘word rate’ maal het aantal bit in een woord.

 

2.

‘Continue verwerkingscapaciteit’ betekent de grootste snelheid waarmee het instrument gegevens kan opslaan op een schrijf of opslagmedium zonder bewegende delen zonder verlies van informatie terwijl de snelheid van digitale gegevensinvoer (input digital data rate) of de conversiesnelheid van de digitiser behouden blijft.

 

7.

real-time oscilloscopen met een verticale kwadratisch gemiddelde (rms) ruisspanning van minder dan 2 % van de totale schaal op de verticale schaalinstelling die voorziet in de laagste ruisspanningswaarde voor een 3 dB-bandbreedte van 60 GHz of meer per kanaal;

 

Noot:

3A002.a.7. heeft geen betrekking op oscilloscopen voor equivalenttijd-bemonstering

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

“signaalanalysatoren”, als hieronder:

 

1.

“signaalanalysatoren” met een 3 dB resolutiebandbreedte hoger dan 40 MHz binnen een frequentiebereik hoger dan 31,8 GHz, tot ten hoogste 37 GHz;

 

2.

“signaalanalysatoren” met een Displayed Average Noise Level (DANL — gemiddeld ruisniveau) van minder (beter) dan – 150 dBm/Hz binnen een frequentiebereik hoger dan 43,5 GHz, tot ten hoogste 90 GHz;

 

3.

“signaalanalysatoren” met een frequentie van meer dan 90 GHz;

 

4.

“signaalanalysatoren” met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘real-time bandbreedte’ van meer dan 170 MHz, en

 

b.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

100 % ontdekkingskans met een vermindering van minder dan 3 dB vanaf de volledige amplitude als gevolg van hiaten of venstereffecten van signalen met een duur van 15 μs of minder, of

 

2.

een ‘frequentiemasker-trigger’-functie met een 100 % kans op trigger (ontvangst) voor signalen met een duur van 15 μs of minder;

Technische noten:

 

1.

Onder ‘real-time bandbreedte’ wordt verstaan: het grootste frequentiebereik waarvoor de analysator gegevens in het tijddomein doorlopend en geheel kan omzetten in resultaten in het frequentiedomein, met een Fourier- of andere discrete tijdtransformatie die ieder inkomend tijdstip verwerkt zonder een vermindering van de gemeten amplitude van meer dan 3 dB onder de werkelijke signaalamplitude tijdens de uitvoer of weergave van de omgezette gegevens als gevolg van hiaten of venstereffecten.

 

2.

Naar ontdekkingskans als bedoeld in 3A002.c.4.b.1. wordt ook wel verwezen als onderscheppingskans of pakkans.

 

3.

Voor de toepassing van 3A002.c.4.b.1. is de periode van 100 % ontdekkingskans gelijkwaardig aan de minimale signaalduur die nodig is voor het gespecificeerde niveau van de meetonzekerheid.

 

4.

Onder ‘frequentiemasker-trigger’ wordt verstaan: een mechanisme waarbij de triggerfunctie een frequentiebereik als deelgroep van de acquisitiebandbreedte kan kiezen om op te worden geactiveerd, terwijl andere signalen die mogelijk binnen dezelfde acquisitiebandbreedte aanwezig zijn, genegeerd worden. Een ‘frequentiemasker-trigger’ kan meer dan één onafhankelijke groep limieten bevatten.

 

Noot:

3A002.c.4. heeft geen betrekking op “signaalanalysatoren” die uitsluitend gebruikmaken van bandbreedtefilters met constant percentage (ook wel octaaf- of deeloctaaffilters genoemd).

 

5.

niet gebruikt;

 

d.

“signaalgeneratoren” met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt voor het genereren van pulsgemoduleerde signalen met alle volgende eigenschappen, binnen het frequentiebereik van 31,8 GHz tot ten hoogste 37 GHz:

 

a.

een ‘pulsduur’ van minder dan 25 ns, en

 

b.

in-/uitschakeltijd gelijk aan of hoger dan 65 dB;

 

2.

een uitgangsvermogen van meer dan 100 mW (20 dBm) binnen een frequentiebereik hoger dan 43,5 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

 

3.

een “frequentiewisseltijd” overeenkomstig één van de volgende eigenschappen:

 

a.

niet gebruikt;

 

b.

minder dan 100 μs voor elke frequentiewisseling van meer dan 2,2 GHz binnen het frequentiebereik van hoger dan 4,8 GHz tot ten hoogste 31,8 GHz;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

minder dan 500 μs voor elke frequentiewisseling van meer dan 550 MHz binnen het frequentiebereik van hoger dan 31,8 GHz tot ten hoogste 37 GHz, of

 

e.

minder dan 100 μs voor elke frequentiewisseling van meer dan 2,2 GHz binnen het frequentiebereik van hoger dan 37 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

 

f.

niet gebruikt;

 

4.

enkele zijband (SSB) faseruis, in dBc/Hz, gespecificeerd als één van het volgende:

 

a.

minder (beter) dan - (126 + 20log10F - 20log10f) binnen het bereik van 10 Hz ≤ F ≤ 10 kHz binnen een frequentiebereik hoger dan 3,2 GHz tot ten hoogste 90 GHz, of

 

b.

minder (beter) dan - (206 - 20log10f) binnen het bereik van 10 kHz< F≤ 100 kHz binnen een frequentiebereik hoger dan 3,2 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

Technische noot:

In 3A002.d.4. staat F voor de verschuiving van de werkfrequentie in Hz en f voor de werkfrequentie in MHz.

 

5.

een ‘RF-modulatiebandbreedte’ van digitale basisbandsignalen overeenkomstig één van de volgende karakteristieken:

 

a.

boven 2,2 GHz binnen het frequentiebereik van hoger dan 4,8 GHz tot ten hoogste 31,8 GHz;

 

b.

boven 550 MHz binnen het frequentiebereik van hoger dan 31,8 GHz tot ten hoogste 37 GHz, of

 

c.

boven 2,2 GHz binnen het frequentiebereik van hoger dan 37 GHz tot ten hoogste 90 GHz, of

Technische noot:

‘RF-modulatiebandbreedte’— ook aangeduid als informatiebandbreedte of vectormodulatiebandbreedte — is de bandbreedte die op het radiofrequente (RF) spectrum wordt ingenomen door een digitaal gecodeerd basisbandsignaal dat op een RF-signaal is gemoduleerd. I/Q-digitale modulatie is de technische methode waarmee een vectorgemoduleerd RF-uitgangssignaal wordt gegenereerd; dat uitgangssignaal wordt gewoonlijk omschreven als gekenmerkt door een ‘RF-modulatiebandbreedte’.

 

6.

een maximale uitgangsfrequentie vanaf 90 GHz;

 

Noot 1:

Voor de toepassing van 3A002.d. omvat de term signaalgeneratoren ook willekeurige-golfvormgeneratoren en functiegeneratoren.

 

Noot 2:

3A002.d. heeft geen betrekking op apparatuur waarbij de uitgangsfrequentie wordt verkregen door het optellen of aftrekken van twee of meer kristaloscillatorfrequenties, of het optellen of aftrekken gevolgd door de vermenigvuldiging van de uitkomst.

Technische noten:

 

1.

Het maximale frequentiebereik van een willekeurige-golfvorm of functiegenerator wordt berekend door de bemonsteringssnelheid, in monsters per seconde, met een factor 2,5 te delen.

 

2.

In 3A002.d.1.a. wordt onder ‘pulsduur’ verstaan het tijdsinterval tussen het moment waarop de voorkant van een puls 50 % van de piekwaarde bereikt en het moment waarop de achterkant van die puls 50 % van de piekwaarde bereikt.

 

e.

netwerkanalysatoren met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsvermogen van meer dan 31,62 mW (15 dBm) binnen een werkfrequentiebereik hoger dan 43,5 GHz tot ten hoogste 90 GHz;

 

2.

een uitgangsvermogen van meer dan 1 mW (0 dBm) binnen een werkfrequentiebereik hoger dan 90 GHz tot ten hoogste 110 GHz;

 

3.

‘niet-lineaire vectormeetfunctie’ op frequenties hoger dan 50 GHz tot ten hoogste 110 GHz, of

Technische noot:

‘Niet-lineaire vectormeetfunctie’ is het vermogen van een instrument om de testresultaten van apparaten in het grootsignaaldomein of niet-lineaire vervormingsbereik te analyseren.

 

4.

een maximale werkfrequentie vanaf 110 GHz;

 

f.

microgolftestontvangers met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale werkfrequentie vanaf 110 GHz, en

 

2.

geschikt voor het gelijktijdig meten van amplitude en fase;

 

g.

atomaire frequentiestandaarden met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”;

 

2.

niet rubidium en een langetermijnstabiliteit van minder (beter) dan 1 × 10-11/maand, of

 

3.

niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd” met alle volgende eigenschappen:

 

a.

rubidiumstandaard;

 

b.

langetermijnstabiliteit van minder (beter) dan 1 × 10-11/maand, en

 

c.

totaal energieverbruik van minder dan 1 W;

 

h.

“elektronische samenstellingen”, modules, of apparatuur, bedoeld voor de volgende functies:

 

1.

analoog-digitaalomzetters die voldoen aan één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een scheidend vermogen van 8 bit of meer maar minder dan 10 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,3 gigasamples per seconde (GSPS);

 

b.

een scheidend vermogen van 10 bit of meer maar minder dan 12 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,0 gigasample per seconde (GSPS);

 

c.

een scheidend vermogen van 12 bit of meer maar minder dan 14 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 1,0 gigasample per seconde (GSPS);

 

d.

een scheidend vermogen van 14 bit of meer maar minder dan 16 bit, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 400 megasamples per seconde (MSPS), of

 

e.

een scheidend vermogen van 16 bit of meer, met een “bemonsteringssnelheid” van meer dan 180 megasamples per seconde (MSPS), en

 

2.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

output van gedigitaliseerde gegevens;

 

b.

opslag van gedigitaliseerde gegevens, of

 

c.

verwerking van gedigitaliseerde gegevens;

 

NB:

Digitale datarecorders, oscilloscopen, “signaalanalysatoren”, signaalgeneratoren, netwerkanalysatoren en microgolftestontvangers, zoals bedoeld in respectievelijk 3A002.a.6., 3A002.a.7., 3A002.c., 3A002.d., 3A002.e. en 3A002.f.

Technische noten:

 

1.

Een scheidend vermogen van n bit komt overeen met een kwantisering van 2n niveaus.

 

2.

Het scheidend vermogen van de ADC is het aantal bits van de digitale output van de ADC dat de gemeten analoge input vertegenwoordigt. Het effectieve aantal bits (ENOB) wordt niet gebruikt voor de bepaling van het scheidend vermogen van de ADC.

 

3.

Voor “elektronische samenstellingen”, modulen of apparatuur met meerdere niet-interleaved kanalen wordt de “bemonsteringssnelheid” niet samengevoegd en is de “bemonsteringssnelheid” de maximale snelheid van één kanaal.

 

4.

Voor interleaved kanalen in “elektronische samenstellingen”, modulen of apparatuur met meerdere kanalen wordt de “bemonsteringssnelheid” niet samengevoegd en is de “bemonsteringssnelheid” de maximale snelheid van één kanaal.

 

Noot:

3A002.h. omvat ADC-kaarten, ‹waveform digitisers›, gegevensverzamelingskaarten, signaalverzamelingsplaten en recorders voor registratie van transiënte verschijnselen (‹transient recorders›).

 
 

3A003

Temperatuurregelingssystemen met nevelkoeling die gebruikmaken van apparatuur met een gesloten vloeistofcirculatie en -reconditioneringscircuit in een lucht- en waterdicht omhulsel waarin met speciaal daartoe ontworpen spuitmonden een diëlektrische vloeistof op elektronische componenten wordt verneveld om deze binnen de gebruikstemperatuur te houden, en speciaal hiervoor ontworpen onderdelen.

 
 

3A101

Elektronische uitrusting, elementen en onderdelen, anders dan vermeld in 3A001, als hieronder:

a.

analoog-digitaalomzetters, geschikt voor gebruik in “raketten” en ontworpen om te voldoen aan de militaire specificaties voor robuust uitgevoerde apparatuur;

 

b.

versnellers waarmee elektromagnetische straling kan worden geproduceerd in de vorm van remstraling afkomstig van versnelde elektronen met een energie van 2 MeV of meer en systemen die deze versnellers bevatten.

 

Noot:

3A101.b. heeft geen betrekking op apparatuur speciaal bestemd voor medische doeleinden.

 
 

3A102

‘Thermische batterijen’ ontworpen of aangepast voor ‘raketten’.

Technische noten:

 

1.

In de zin van 3A102 zijn ‘thermische batterijen’ batterijen voor eenmalig gebruik die een vast, niet-geleidend anorganisch zout als elektrolyt bevatten. Deze batterijen bevatten een pyrolytisch materiaal dat bij ontbranding het elektrolyt doet smelten en de batterij activeert.

 

2.

In 3A102 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km;

 
 

3A201

Elektronische onderdelen, anders dan vermeld in 3A001, als hieronder:

a.

condensators met één van de volgende groepen eigenschappen:

 

1.

a.

een toelaatbare spanning hoger dan 1,4 kV;

 

b.

energieopslag groter dan 10 J;

 

c.

capaciteit groter dan 0,5 μF, en

 

d.

serie-inductantie minder dan 50 nH, of

 

2.

a.

een toelaatbare spanning hoger dan 750 V;

 

b.

capaciteit groter dan 0,25 μF, en

 

c.

serie-inductantie minder dan 10 nH;

 

b.

supergeleidende solenoïde elektromagneten met alle volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt voor het opwekken van een magnetisch veld van meer dan 2 T;

 

2.

ratio van L/D (lengte gedeeld door binnendiameter) groter dan 2;

 

3.

de binnendiameter is groter dan 300 mm, en

 

4.

een magneetveld dat over 50 % van het interne veld uniform is tot beter dan 1 %;

 

Noot:

3A201.b. heeft geen betrekking op magneten die speciaal zijn ontworpen voor en worden uitgevoerd ‘als onderdeel van’ medische apparatuur voor beeldvorming door middel van kernmagnetische resonantie (‹Nuclear Magnetic Resonance› - NMR). De zinsnede ‘als onderdeel van’ betekent niet noodzakelijkerwijs werkelijk als onderdeel van dezelfde zending. Afzonderlijke zendingen vanuit verschillende bronnen zijn toegestaan, mits in de bijbehorende exportdocumenten duidelijk wordt vermeld dat de zendingen ‘als onderdeel van’ de beeldvormende systemen worden verzonden.

 

c.

röntgen-generatoren met flitsontlading of gepulseerde elektronenversnellers met één van de volgende groepen eigenschappen:

 

1.

a.

een elektronpiekenergieversneller van 500 keV of meer doch minder dan 25 MeV, en

 

b.

een ‘prestatiegetal’ (K) van 0,25 of hoger, of

 

2.

a.

een elektronpiekenergieversneller van 25 MeV of meer, en

 

b.

een ‘piekvermogen’ groter dan 50 MW.

 

Noot:

3A201.c. heeft geen betrekking op versnellers die een bestanddeel zijn van toestellen ontworpen voor andere toepassingen dan elektronenbundels of röntgenstraling (bv. elektronenmicroscopie) en versnellers ontworpen voor medische toepassingen.

Technische noten:

 

1.

Het ‘prestatiegetal’ (K) wordt als volgt gedefinieerd:

 

K = 1,7 × 103V2,65Q

 
 

waarin V de elektronpiekenergie is in miljoen elektronvolt.

 
 

Bij een bundelpulsversnellerduur korter dan of gelijk aan 1 μs is Q de totale versnelde lading in coulomb. Bij een bundelpulsversnellerduur langer dan 1 μs is Q de maximale versnelde lading in 1 μs.

 
 

Q is gelijk aan de integraal van i over de tijd t, zijnde ofwel 1 μs ofwel de tijdsduur van de bundelpuls, welk van de twee het kortste is, (Q = ∫ idt), waarbij i de bundelstroom in ampère is en t de tijd in seconden.

 

2.

‘Piekvermogen’ = (piekspanning in volt) × (maximale bundelstroom in ampère).

 

3.

In machines die werken op basis van versnellende microgolftrilholtes is de tijdsduur van de bundelpuls ofwel 1 μs ofwel de duur van de door een microgolfmodulatorpuls voortgebrachte deeltjesbundel, welk van de twee het kortste is.

 

4.

In machines die werken op basis van versnellende microgolftrilholtes is de maximale bundelstroom de gemiddelde stroom voor de duur van een bundelpuls.

 
 

3A225

Frequentieomzetters of frequentiegeneratoren anders dan die, welke zijn vermeld in 0B001.b.13., te gebruiken als: aandrijfeenheden met variabele of vaste frequentie, met alle volgende eigenschappen:

NB 1:

“Programmatuur” speciaal ontworpen voor het verbeteren of leveren van de prestaties van een frequentieomzetter of frequentiegenerator om te voldoen aan de eigenschappen van 3A225, wordt in 3D225 beschreven.

 

NB 2:

“Technologie” in de vorm van codes of sleutels voor het verbeteren of leveren van de prestaties van een frequentieomzetter of frequentiegenerator om te voldoen aan de eigenschappen van 3A225, wordt in 3E225 beschreven.

 

a.

een meerfasige uitgang geschikt voor het leveren van een vermogen van 40 VA of groter;

 

b.

geschikt om te werken in het frequentiegebied van 600 Hz of hoger, en

 

c.

frequentieafwijking beter (kleiner) dan 0,2 %.

 

Noot:

3A225 heeft geen betrekking op frequentieomzetters of frequentiegeneratoren als deze aan hardware, “programmatuur” of “technologie” verbonden beperkingen hebben die de prestaties verlagen tot beneden de bovengenoemde eigenschappen, op voorwaarde dat zij voldoen aan het volgende:

1.

moeten worden teruggestuurd naar de oorspronkelijke fabrikant om de verbeteringen aan te brengen of de beperkingen op te heffen;

 

2.

“programmatuur” zoals gespecificeerd in 3D225 is vereist om de prestaties te verbeteren of te leveren teneinde de eigenschappen van 3A225 te vervullen, of

 

3.

“technologie” in de vorm van sleutels of codes zoals gespecificeerd in 3E225 is vereist om de prestaties te verbeteren of te leveren teneinde de eigenschappen van 3A225 te vervullen.

Technische noten:

 

1.

De in 3A225 bedoelde frequentieomzetters zijn ook bekend als ‹converters› of ‹inverters›.

 

2.

De in 3A225 bedoelde frequentieomzetters kunnen op de markt verschijnen als generatoren, elektronische testapparatuur, wisselstroomvoedingen, en aandrijfeenheden met variabele of aanpasbare snelheid of frequentie (Variable Speed Drives (VSDs), Variable Frequency Drives (VFDs), Adjustable Frequency Drives (AFDs), of Adjustable Speed Drives (ASDs)).

 
 

3A226

Gelijkstroombronnen met hoog vermogen, anders dan bedoeld in 0B001.j.6., met beide volgende eigenschappen:

a.

over een periode van acht uur ononderbroken 100 V of meer kunnen produceren bij een stroom van 500 A of meer, en

 

b.

met een stroom- of spanningsstabiliteit beter dan 0,1 % over een periode van acht uur.

 
 

3A227

Hoogspanningsgelijkstroombronnen, anders dan vermeld in 0B001.j.5., met beide volgende eigenschappen:

a.

over een periode van acht uur ononderbroken 20 kV of meer kunnen produceren bij een stroom van 1 A of meer, en

 

b.

met een stroom- of spanningsstabiliteit beter dan 0,1 % over een periode van acht uur.

 
 

3A228

Schakelelementen, als hieronder:

a.

buizen met koude kathode, al dan niet met gas gevuld, die op dezelfde wijze als een vonkbrug werken, en alle volgende eigenschappen hebben:

 

1.

drie of meer elektroden;

 

2.

een maximale anodespanning van 2,5 kV of meer;

 

3.

een maximale anodestroomsterkte van 100 A of meer, en

 

4.

een anodevertragingstijd van 10 μs of minder;

 

Noot:

Onder 3A228 vallen met gas gevulde krytronbuizen en vacuümsprytronbuizen.

 

b.

gestuurde vonkbruggen met beide volgende eigenschappen:

 

1.

een anodevertragingstijd van 15 μs of minder, en

 

2.

een toelaatbare maximale stroomsterkte van 500 A of meer.

 

c.

andere dan de in 3A001.g. of in 3A001.h. gespecificeerde modules of samenstellingen met een snelle schakelfunctie met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale anodespanning hoger dan 2 kV;

 

2.

een maximale anodestroomsterkte van 500 A of meer, en

 

3.

een inschakeltijd van 1 μs of minder.

 
 

3A229

Pulsgeneratoren met hoge stroomsterkte, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

ontstekingsmechanismen met detonator (initiatorsystemen, ontstekers), met inbegrip van elektrisch gestarte, explosief gestarte en optisch gestarte ontstekingsmechanismen, anders dan die zijn vermeld in 1A007.a., ontworpen voor het starten van meerdere bestuurde detonatoren bedoeld in 1A007.b.;

 

b.

modulaire elektrische pulsgeneratoren (pulseerders) met alle volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen voor draagbaar, mobiel of ruw gebruik;

 

2.

in staat hun energie in minder dan 15 μs in een belasting van minder dan 40 ohm af te geven;

 

3.

met een uitgangsstroomsterkte hoger dan 100 A;

 

4.

geen enkele afmeting groter dan 30 cm;

 

5.

gewicht minder dan 30 kg, en

 

6.

gespecificeerd voor gebruik in een breed temperatuurgebied 223 K (– 50 °C) tot 373 K (100 °C) of gespecificeerd als geschikt voor ruimtevaarttoepassingen.

 

Noot:

3A229.b. omvat starters voor xenonflitslampen.

 

c.

micro-ontstekingseenheden met alle volgende eigenschappen:

 

1.

geen enkele afmeting groter dan 35 mm;

 

2.

een toelaatbare spanning gelijk aan of groter dan 1 kV, en

 

3.

capaciteit gelijk aan of groter dan 100 nF.

 
 

3A230

Snelle pulsgeneratoren en ‘pulskoppen’ daarvoor, met beide van de volgende eigenschappen:

a.

een uitgangsspanning van meer dan 6 V in een weerstandsbelasting van minder dan 55 ohm, en

 

b.

met een ‘pulsstijgtijd’ van minder dan 500 ps.

Technische noten:

 

1.

In 3A230 is de ‘pulsstijgtijd’ gedefinieerd als het tijdsinterval dat verstrijkt tussen het bereiken van 10 % van de piekspanning en 90 % van de piekspanning.

 

2.

‘Pulskoppen’ zijn pulsvormende netwerken die zijn ontworpen om te worden voorzien van een voltagestapfunctie (‹voltage step›) en een verscheidenheid aan pulsvormen te vormen, waaronder van het type rechthoekig, driehoekig, ‹step›, puls-, exponentieel of ‹monocycle›. ‘pulskoppen’ kunnen integraal deel uitmaken van de pulsgenerator, een ‹plug-ins› module van de inrichting vormen of als extern apparaat erop aangesloten worden.

 
 

3A231

Neutronengeneratorsystemen, met inbegrip van buizen, met beide volgende eigenschappen:

a.

ontworpen om te werken zonder uitwendig vacuümsysteem, en

 

b.

gebruikmaken van:

 

1.

elektrostatische versnelling voor het opwekken van een tritium-deuterium-kernreactie, of

 

2.

elektrostatische versnelling voor het opwekken van een deuterium-deuterium-kernreactie en in staat 3 × 109 neutrons/s of meer aan output te leveren.

 
 

3A232

Andere dan de in 1A007 bedoelde meervoudige ontstekingssystemen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

NB:

Zie 1A007.b. voor detonatoren.

 

a.

niet gebruikt;

 

b.

opstellingen waarbij gebruik wordt gemaakt van enkel- of meervoudige detonatoren en die zijn ontworpen om door middel van een enkel ontstekingssignaal een explosief oppervlak over een gebied van meer dan 5 000 mm2 bijna gelijktijdig tot ontploffing te brengen met een ontstekingstijdmarge over het oppervlak van minder dan 2,5 μs.

 

Noot:

3A232 heeft geen betrekking op detonators die uitsluitend gebruikmaken van primaire springstoffen, zoals loodazide.

 
 

3A233

Massaspectrometers, anders dan vermeld in 0B002.g., die ionen met een massa van 230 u of meer kunnen meten en die een oplossend vermogen hebben dat beter is dan 2 u op 230 u, en ionenbronnen hiervoor, als hieronder:

a.

inductief gekoppelde plasmamassaspectrometers (ICP/MS);

 

b.

massaspectrometers werkend door middel van een gloeiontlading (GDMS);

 

c.

massaspectrometers werkend door middel van thermische ionisatie (TIMS);

 

d.

massaspectrometers werkend door middel van elektronenbeschieting met beide volgende eigenschappen:

 

1.

een molecuulbundelinlaatsysteem dat een gecollimeerde bundel analytmoleculen injecteert in een regio van de ionenbron waar de moleculen zijn geïoniseerd met een elektronenbundel, en

 

2.

een of meer ‘koudevallen’ die kunnen worden afgekoeld tot een temperatuur van 193 K (– 80 °C);

 

e.

niet gebruikt;

 

f.

massaspectrometers uitgerust met een microfluoreer-ionenbron ontworpen voor actiniden of actinidefluoriden.

Technische noten:

 

1.

De door middel van elektronbeschieting werkende massaspectrometers bedoeld in 3A233.d. staan ook bekend als massaspectrometers met elektronimpact (‹electron impact mass spectrometers›) of massaspectrometers met elektronionisatie (‹electron ionization mass spectrometers›).

 

2.

In 3A233.d.2. wordt onder ‘koudeval’ een systeem verstaan waarmee gasmoleculen worden gevangen door ze te condenseren of bevriezen op koude oppervlakken. Voor de toepassing van 3A233.d.2. wordt een kryogene vacuümpomp met een gesloten systeem en gasvormig helium niet beschouwd als een ‘koudeval’.

 
 

3A234

Striplines om te voorzien in een lage-inductiviteitspad naar ontstekers met de volgende eigenschappen:

a.

een toelaatbare spanning hoger dan 2 kV, en

 

b

inductie van minder dan 20 nH.

3B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

3B001

Productieapparatuur voor halfgeleiderelementen of materialen, als hieronder, en speciaal ontworpen onderdelen en toebehoren daarvoor:

NB:

ZIE OOK 2B226.

 

a.

apparatuur voor epitaxiale groei, als hieronder:

 

1.

apparatuur die is ontworpen of aangepast voor de productie van een laag van een ander materiaal dan silicium met een laagdikte-uniformiteit beter dan ± 2,5 % over een afstand van 75 mm of meer te produceren;

 

Noot:

3B001.a.1. omvat apparatuur voor atomaire-lagenepitaxie (ALE).

 

2.

reactoren voor het chemisch neerslaan van organometaaldamp (MOCVD), ontworpen voor epitaxiale groei van samengestelde halfgeleiders van materiaal dat twee of meer van de volgende elementen bevat: aluminium, gallium, indium, arseen, fosfor, antimoon of stikstof;

 

3.

apparatuur voor het opbrengen van epitaxiale lagen door middel van moleculaire bundels met gebruik van gasvormige of vaste bronnen;

 

b.

apparatuur ontworpen voor ionenimplantatie, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

wordt ontworpen en geoptimaliseerd voor gebruik bij een stralingsenergie van 20 keV of meer en een bundelstroomsterkte van 10 mA of meer voor het implanteren van waterstof, deuterium of helium;

 

3.

geschikt voor direct schrijven;

 

4.

een stralingsenergie van 65 keV of meer en een bundelstroomsterkte van 45 mA of meer om met hoge energie zuurstof te implanteren in een verwarmd “substraat” bestaande uit halfgeleidermateriaal, of

 

5.

wordt ontworpen en geoptimaliseerd voor gebruik bij een stralingsenergie van 20 keV of meer en een bundelstroomsterkte van 10 mA om silicium te implanteren in een “substraat” bestaande uit halfgeleidermateriaal verwarmd tot 600 °C of meer;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

centrale ‹wafer›transportsystemen met meerdere kamers, voor het automatisch laden van de ‹wafers› en met:

 

1.

interfaces voor de in- en uitvoer van de ‹wafers›, waaraan meer dan twee functioneel verschillende ‘halfgeleiderbewerkingstools’ als bedoeld in 3B001.a.1., 3B001.a.2., 3B001.a.3. of 3B001.b. kunnen worden aangesloten, en

 

2.

ontworpen ter vorming van een geïntegreerd systeem in een vacuümomgeving voor ‘stapsgewijze bewerking van verscheidene ‹wafers› tegelijk’;

 

Noot:

3B001.e. heeft geen betrekking op robotachtige automatische wafertransportsystemen die speciaal zijn ontworpen voor gelijktijdige bewerking van ‹wafers›.

Technische noten:

 

1.

In 3B001.e. wordt onder ‘halfgeleiderbewerkingstools’ verstaan, modulaire tools die fysische processen voor het produceren van functioneel verschillende halfgeleiders opleveren, zoals afzetting, implantatie of thermische verwerking.

 

2.

In 3B001.e. wordt onder ‘stapsgewijze bewerking van verscheidene ‹wafers› tegelijk’ verstaan, het vermogen om elke ‹wafer› met verschillende ‘halfgeleiderbewerkingstools’ te bewerken, bijvoorbeeld door elke ‹wafer› van de ene naar de andere tool en vervolgens naar nog een derde tool over te brengen door middel van de centrale ‹wafer›transportsystemen met meerdere kamers, voor het automatisch laden van de ‹wafers›.

 

f.

lithografische apparatuur, als hieronder:

 

1.

repeteerapparatuur (‹step and repeat› (‹direct step on wafer›) apparatuur of ‹step and scan› (scanner) apparatuur) voor uitrichten en belichten ten behoeve van het bewerken van wafers, waarbij gebruik wordt gemaakt van foto-optische of röntgenmethoden, met één of beide van de volgende eigenschappen:

 

a.

golflengte van de lichtbron korter dan 193 nm, of

 

b.

in staat om patronen te produceren met een ‹minimum resolvable feature size› (MRF) van 45 nm of minder;

Technische noot:

De ‹minimum resolvable feature size› (MRF) wordt berekend volgens de volgende formule:

waarbij de K-factor = 0,35

 

2.

apparatuur voor imprintlithografie die structuren van 45 nm of minder kan produceren;

 

Noot:

3B001.f.2. omvat:

 

apparatuur voor microcontactdruk

 
 

apparatuur voor warm pregen (hot embossing)

 
 

apparatuur voor nano-imprintlithografie

 
 

apparatuur voor S-FIL (Step and flash imprint lithography)

 

3.

apparatuur die speciaal is ontworpen voor het vervaardigen van maskers, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een afgebogen en gefocusseerde elektronen-, ionen- of “laser”-bundels, en

 

b.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een brandpuntsvlak met een halfwaardebreedte (FWHM) van minder dan 65 nm en een beeldpositionering van minder dan 17 nm (gemiddeld + 3 sigma), of

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

een tweede overlay-fout van minder dan 23 nm (gemiddeld + 3 sigma) op het masker;

 

4.

apparatuur die is ontworpen voor toestelverwerking met gebruikmaking van directe schrijfmethoden, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een afgebogen en gefocusseerde elektronenbundel, en

 

b.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een minimale bundelafmeting van 15 nm of minder, of

 

2.

een overlay-fout van minder dan 27 nm (gemiddeld + 3 sigma);

 

g.

maskers of fijne optische netwerken (‹reticles›) voor geïntegreerde schakelingen, vermeld in 3A001;

 

h.

meerlagige maskers met een niet door 3B001.g. gespecificeerde faseverschuivingslaag en ontworpen om te worden gebruikt door lithografische apparatuur met een golflengte van de lichtbron van minder dan 245 nm;

 

Noot:

3B001.h. heeft geen betrekking op maskers bestaande uit verscheidene lagen met een faseverschuivingslaag die ontworpen zijn voor de fabricage van geheugenmedia die niet onder 3A001 vallen.

 

NB:

Zie 6B002 voor maskers of fijne optische netwerken (‹reticles›) die speciaal zijn ontworpen voor optische sensoren.

 

i.

imprintlithografie-templates ontworpen voor de in 3A001 gespecificeerde geïntegreerde schakelingen.

 

j.

maskers van “onafgewerkt substraat” met meerlagige reflectorstructuur bestaande uit molybdeen en silicium, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen voor lithografie met ‘extreem ultraviolet’ (‘EUV’) licht, en

 

2.

in overeenstemming met SEMI-norm P37.

Technische noot:

onder “extreem ultraviolet” wordt verstaan: golven op het elektromagnetische spectrum groter dan 5 nm en kleiner dan 124 nm.

 
 

3B002

Testapparatuur, speciaal ontworpen voor het testen van afgewerkte of half-afgewerkte halfgeleiderelementen, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en toebehoren:

a.

voor het testen van S-parameters van in 3A001.b.3. vermelde items;

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

voor het testen van in 3A001.b.2. vermelde items;

3C   Materialen

 
 

3C001

Hetero-epitaxiale materialen bestaande uit een “substraat” met verscheidene gestapelde epitaxiaal gegroeide lagen van één of meer van de volgende stoffen:

a.

silicium (Si);

 

b.

germanium (Ge);

 

c.

siliciumcarbide (SiC), of

 

d.

“III/V” gallium- of indium-“verbindingen”.

 

Noot:

3C001.d. heeft geen betrekking op “substraat” met één of meer P-type epitaxiale lagen GaN, InGaN, AlGaN, InAlN, InAlGaN, GaP, GaAs, AlGaAs, InP, InGaP, AlInP of InGaAlP, onafhankelijk van de volgorde van de elementen, behalve wanneer de P-type epitaxiale laag zich tussen N-type lagen bevindt.

 
 

3C002

‹Resists› (gevoelige lagen), als hieronder, en “substraten” bekleed met de volgende ‹resists›:

a.

‹resists› ontworpen voor halfgeleiderlithografie, als hieronder:

 

1.

positieve ‹resists› die optimaal geschikt zijn gemaakt voor gebruik bij golflengten van minder dan 193 nm maar gelijk aan of meer dan 15 nm;

 

2.

positieve ‹resists› die zijn aangepast (geoptimaliseerd) voor het gebruik bij golflengten van minder dan 15 nm maar meer dan 1 nm;

 

b.

alle ‹resists› ontworpen voor gebruik met elektronen- of ionenbundels met een gevoeligheid van 0,01 μcoulomb/mm2 of beter;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

alle ‹resists› die optimaal geschikt zijn gemaakt voor beeldvorming aan het oppervlak;

 

e.

alle ‹resists› die ontworpen zijn of optimaal geschikt zijn gemaakt voor gebruik met de in 3B001.f.2. bedoelde imprintlithografieapparatuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van een uithardingsproces onder invloed van warmte of licht.

 
 

3C003

Organisch-anorganische verbindingen, als hieronder:

a.

organische metaalverbindingen van aluminium, gallium of indium met een zuiverheidsgraad (op metaalbasis) hoger dan 99,999 %;

 

b.

organische arseen-, antimoon- en fosforverbindingen met een zuiverheidsgraad (op basis van de anorganische elementen) hoger dan 99,999 %.

 

Noot:

3C003 heeft alleen betrekking op verbindingen waarvan het metallische, deels metallische of niet-metallische element direct gekoppeld is aan koolstof in het organische deel van het molecuul.

 
 

3C004

Hydriden van fosfor, arseen of antimoon, met een zuiverheid hoger dan 99,999 %, zelfs bij verdunning in edelgassen of waterstof.

Noot:

3C004 heeft geen betrekking op hydriden die 20 mol % of meer edelgassen of waterstof bevatten.

 
 

3C005

Materialen met hoge weerstand, zoals hieronder:

a.

semigeleidende “substraten” of walsblokken, monokristallen of andere voorvormstukken (preforms) van siliciumcarbide (SiC), galliumnitride (GaN), aluminiumnitride (AlN) of aluminiumgalliumnitride (AlGaN), met een weerstand van meer dan 10 000 ohm-cm bij een temperatuur van 20 °C;

 

b.

polikristallijne “substraten” of polykristallijne keramieken “substraten” met weerstanden groter dan 10 000 ohm-cm bij 20 °C en met ten minste één niet-epitaxiale enkelkristallen laag van silicium (Si), siliciumcarbide (SiC), galliumnitride (GaN), aluminiumnitride (AlN) of aluminiumgalliumnitride (AlGaN) op het oppervlak dan het “substraat”.

 
 

3C006

Materialen, niet vermeld in 3C001, bestaande uit een in 3C005 bedoeld “substraat” met ten minste één epitaxiale laag siliciumcarbide, galliumnitride, aluminiumnitride of aluminiumgalliumnitride.

3D   Programmatuur

 
 

3D001

“Programmatuur” (“software”), speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” of de “productie” van de apparatuur die is vermeld in 3A001.b. tot en met 3A002.h. of in 3B.

 
 

3D002

“Programmatuur”, speciaal ontworpen voor het “gebruik” van de apparatuur die is vermeld in 3B001.a. tot en met f., in 3B002 of 3A225.

 
 

3D003

“Programmatuur” voor ‘computerlithografie’, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” van patronen op maskers of fijne optische netwerken (‹reticles›) voor EUV-lithografie.

Technische noot:

'Computerlithografie' is het gebruik van computermodellen voor het voorspellen, corrigeren, optimaliseren en controleren van de beeldprestaties van het lithografieproces voor een aantal patronen, processen en systeemvoorwaarden.

 
 

3D004

“Programmatuur”, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” van apparatuur als vermeld in 3A003.

 
 

3D005

“Programmatuur”, speciaal ontworpen om de normale werking van een microcomputer, “microprocessor-microschakeling” of “microcomputer-microschakeling” binnen 1 ms na een verstoring door een elektromagnetische puls (EMP) of een elektrostatische ontlading (ESD) te hervatten zonder dat de werking is onderbroken.

 
 

3D101

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van apparatuur als vermeld in 3A101.b.

 
 

3D225

“Programmatuur” speciaal ontworpen voor het verbeteren of leveren van de prestaties van frequentieomzetters of frequentiegeneratoren om te voldoen aan de eigenschappen van 3A225.

3E   Technologie

 
 

3E001

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur of materialen, vermeld in 3A, 3B of C;

Noot 1:

3E001 heeft geen betrekking op “technologie” voor apparatuur of onderdelen als vermeld in 3A003.

 

Noot 2:

3E001 heeft geen betrekking op “technologie” voor geïntegreerde schakelingen als vermeld in 3A001.a.3. tot en met 3A001.a.12., met de volgende eigenschappen:

 

a.

gebruik van “technologie” groter dan of gelijk aan 0,130 μm, en

 

b.

bevat een meerlagenstructuur met drie of minder metaallagen.

 

Noot 3:

3E001 heeft geen betrekking op ‘Process Design Kits’ (‘PDK’s’) tenzij die bibliotheekprogramma’s omvatten die functies of technologieën uitvoeren voor in 3A001 bedoelde items.

Technische noot:

Een ‘Process Design Kit’ (‘PDK’) is een door een halfgeleiderfabrikant verstrekte programmatuurstool die ervoor zorgt dat de vereiste regels en praktijken inzake ontwerp worden gevolgd, voor de juiste productie van een ontwerp van een specifieke geïntegreerde schakeling in een specifieke halfgeleiderbewerking, in overeenstemming met de technologische en fabricagebeperkingen (elk fabricageproces van een halfgeleider heeft zijn eigen ‘PDK’).

 
 

3E002

“Technologie” volgens de algemene technologienoot, anders dan vermeld in 3E001, voor de “ontwikkeling” of de “productie” van een “microprocessor-microschakelings-”, een “microcomputer-microschakelings-” of een microbesturings-microschakelingskern met een logische rekeneenheid (ALU) met een toegangsbereik van 32 bit of meer en met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een ‘vectorprocessor’ ontworpen om meer dan twee berekeningen op zwevendekommavectoren (eendimensionale ‹arrays› van getallen van 32 bit of meer) gelijktijdig uit te voeren;

Technische noot:

Een ‘vectorprocessor’ is een processor met ingebouwde instructies waarbij gelijktijdig verscheidene berekeningen worden uitgevoerd op zwevendekommavectoren (eendimensionale ‹arrays› van getallen van 32 bit of meer), met ten minste één vector-ALU en vectorregisters van ten minste 32 elementen elk.

 

b.

ontworpen om meer dan vier zwevendekommabewerkingen van 64 bit of hoger per cyclus uit te voeren, of

 

c.

ontworpen om meer dan acht vastekomma-MAC(multiply-accumulate)-resultaten van 16 bit per cyclus te realiseren (bijvoorbeeld de digitale bewerking van analoge informatie die in digitale vorm is omgezet, ook bekend als digitale “signaalbewerking”).

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 3E002.a. en 3E002.b. wordt ‘zwevende komma’ gedefinieerd in IEEE-norm 754.

 

2.

Voor de toepassing van 3E002.c. wordt met ‘vaste komma’ bedoeld een reëel getal met een vast aantal cijfers dat zowel een integer-component als een fractionele component heeft, en dat niet uitsluitend in een integer-formaat voorkomt.

 

Noot 1:

3E002 heeft geen betrekking op “technologie” voor multimedia-uitbreidingen.

 

Noot 2:

3E002 heeft geen betrekking op “technologie” voor microprocessorkernen met alle volgende eigenschappen:

a.

gebruik van “technologie” groter dan of gelijk aan 0,130 μm, en

 

b.

meerlagenstructuren van vijf of minder metaallagen.

 

Noot 3:

3E002 omvat ook “technologie” voor de “ontwikkeling” of de “productie” van digitale signaalprocessoren en digitale processoren.

 
 

3E003

Andere “technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van:

a.

micro-elektronische vacuümelementen;

 

b.

elektronische halfgeleiderelementen met een heterostructuur, zoals transistors met hoge elektronenmobiliteit (HEMT), hetero bipolaire transistors (HBT), elementen met een kwantumval of superrooster;

 

Noot:

3E003.b. heeft geen betrekking op “technologie” voor hoge-elektronenmobiliteit-transistoren (HEMT) werkende bij frequenties van minder dan 31,8 GHz en hetero-junction bipolaire transistoren (HBT) werkende bij frequenties van minder dan 31,8 GHz.

 

c.

“supergeleidende” elektronische elementen;

 

d.

substraten van diamantfilm voor elektronische componenten;

 

e.

SOI (silicon-on-insulator)-substraten voor geïntegreerde schakelingen met siliciumdioxide als isolator;

 

f.

substraten van siliciumcarbide voor elektronische onderdelen;

 

g.

“elektronische vacuümelementen” die werkzaam zijn bij frequenties van 31,8 GHz of hoger.

 
 

3E004

“Technologie” die “noodzakelijk” is voor het snijden, slijpen en polijsten van siliciumwafers met een diameter van 300 mm teneinde een ‘Site Front least sQuares Range’ (‘SFQR’) van 20 nm of minder voor elke punt van 26 mm × 8 mm op de bovenkant van de wafer, gemeten tot op 2 mm of minder van de rand, te bereiken.

Technische noot:

Voor de toepassing van 3E004 is ‘SFQR’ het bereik van de maximale en de minimale afwijking van het referentievoorvlak, berekend volgens de methode van de kleinste kwadraten aan de hand van alle gegevens van de bovenkant, inclusief de begrenzing binnen een punt.

 
 

3E101

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur of “programmatuur”, vermeld in 3A001.a.1. of 2., 3A101, 3A102 of 3D101.

 
 

3E102

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” van “programmatuur”, vermeld in 3D101.

 
 

3E201

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur, vermeld in 3A001.e.2., 3A001.e.3., 3A001.g., 3A201, 3A225 tot en met 3A234.

 
 

3E225

“Technologie” in de vorm van codes of sleutels voor het verbeteren of leveren van de prestaties van frequentieomzetters of frequentiegeneratoren om te voldoen aan de eigenschappen van 3A225.

DEEL VI —     Categorie 4

CATEGORIE 4 — COMPUTERS

 

Noot 1:

Computers, aanverwante apparatuur of “programmatuur” die telecommunicatie- of “lokaal netwerk-” functies verrichten, dienen tevens te worden getoetst aan de criteria van categorie 5, deel 1 (Telecommunicatie).

 

Noot 2:

Besturingseenheden die zorgen voor de directe onderlinge verbinding van de hoofdlijnen of kanalen van de centrale verwerkingseenheden, het ‘werkgeheugen’ en de schijvenbesturingseenheden worden niet beschouwd als telecommunicatieapparatuur als omschreven in categorie 5, deel 1 (Telecommunicatie).

NB:

Zie 5D001 voor de controlestatus van “programmatuur” die speciaal is ontworpen voor pakketschakelen.

Technische noot:

Onder ‘werkgeheugen’ wordt verstaan: het primaire geheugen voor gegevens of opdrachten, dat voor de centrale verwerkingseenheid snel toegankelijk is. Het bestaat uit het interne geheugen van een “digitale computer” en elke hiërarchische uitbreiding daarvan, zoals ‹cache›-geheugens of niet-sequentieel toegankelijke geheugenuitbreidingen.

4A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

4A001

Elektronische computers en aanverwante apparatuur, met één of meer van de volgende en “elektronische samenstellingen” en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor:

NB:

ZIE OOK 4A101.

 

a.

speciaal ontworpen voor één van beide volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt voor werktemperaturen lager dan 228 K (- 45 °C) of hoger dan 358 K (85 °C), of

 

Noot:

4A001.a.1. heeft geen betrekking op computers die speciaal zijn ontworpen voor toepassingen in civiele automobielen, treinen of “civiele vliegtuigen”.

 

2.

de stralingsbestendigheid overschrijdt één of meer van de volgende specificaties:

 

a.

totale dosis 5 x 103 Gy (silicium);

 

b.

storing bij dosistempo 5 x 106 Gy (silicium)/s, of

 

c.

storing éénmalige gebeurtenis 1 x 10-8 fout/bit/dag;

 

Noot:

4A001.a.2. heeft geen betrekking op computers die speciaal zijn ontworpen voor toepassingen in “burgerluchtvaartuigen”.

 

b.

niet gebruikt.

 
 

4A003

“Digitale computers”, “elektronische samenstellingen” en aanverwante apparatuur daarvoor, zoals hieronder vermeld, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

Noot 1:

4A003 heeft mede betrekking op:

‘vectorprocessoren’;

 

‹array›-processoren;

 

digitale signaalprocessoren;

 

logische processoren;

 

apparatuur voor “beeldverbetering”.

 

Noot 2:

De controlestatus van de in 4A003 omschreven “digitale computers” of aanverwante apparatuur wordt bepaald door de controlestatus van andere apparatuur of systemen, mits:

a.

de “digitale computers” of aanverwante apparatuur essentieel zijn voor de werking van de andere apparatuur of systemen;

 

b.

de “digitale computers” of de aanverwante apparatuur niet een “voornaamste deel” van de andere apparatuur of systemen vormen, en

 

NB 1:

De controlestatus van apparatuur voor “signaalverwerking” of “beeldverbetering” speciaal ontworpen voor andere apparatuur, waarvan de functies beperkt zijn tot die welke noodzakelijk zijn voor die andere apparatuur, wordt bepaald door de controlestatus van die andere apparatuur, ook indien het criterium betreffende het “voornaamste deel” wordt overschreden.

 

NB 2:

Zie categorie 5 (Deel 1 — Telecommunicatie) voor de controlestatus van “digitale computers” of aanverwante apparatuur voor telecommunicatie-uitrusting.

 

c.

de “technologie” voor de “digitale computers” en aanverwante apparatuur wordt bepaald door 4E.

 

a.

niet gebruikt;

 

b.

“digitale computers” met een aangepast piekvermogen (“APP: Adjusted Peak Performance”) van meer dan 29 gewogen TeraFLOPS (WT);

 

c.

“elektronische samenstellingen”, speciaal ontworpen of aangepast voor verhoging van de prestaties door samenvoeging van processoren, zodat de “APP” van de samengevoegde processoren de in 4A003.b. bedoelde limiet overschrijdt;

 

Noot 1:

4A003.c. is uitsluitend van toepassing op “elektronische samenstellingen” en programmeerbare onderlinge verbindingen die de in 4A003.b. bedoelde limiet niet te boven gaan, wanneer deze als niet-geïntegreerde “elektronische samenstellingen” worden geëxporteerd.

 

Noot 2:

Niet bedoeld in 4A003.c. zijn “elektronische samenstellingen”, speciaal ontworpen voor een product of groep van producten waarvan de maximale configuratie de in 4A003.b. bedoelde limiet niet te boven gaat.

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

niet gebruikt;

 

f.

niet gebruikt;

 

g.

apparatuur, speciaal ontworpen voor het samenvoegen van de prestaties van “digitale computers” door het beschikbaar stellen van onderlinge externe verbindingen, welke communicatie met een éénrichtingsgegevenssnelheid groter dan 2,0 Gbyte/s per verbinding mogelijk maakt.

 

Noot:

4A003.g. heeft geen betrekking op interne onderlinge verbindingen (zoals “backplanes”, “buses”), passieve onderlinge verbindingen, “netwerktoegangsbesturingseenheden” of “communicatiekanaalbesturingseenheden”.

 
 

4A004

Computers, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen aanverwante apparatuur, “elektronische samenstellingen” en onderdelen daarvoor:

a.

‘‹systolic array›-computers’;

 

b.

‘neurale computers’;

 

c.

‘optische computers’.

Technische noten:

 

1.

Onder ‘‹systolic array›-computer’ wordt verstaan: een computer waarbij de gegevensstroom en wijziging van de gegevens dynamisch kan worden bestuurd door de gebruiker op het niveau van de logische poort.

 

2.

Onder ‘neurale computer’ wordt verstaan: een rekentoestel dat is ontworpen of aangepast voor nabootsing van het gedrag van een neuron of een verzameling neuronen, d.w.z. een rekentoestel dat zich onderscheidt door het vermogen van zijn apparatuur om aan de hand van eerdere gegevens het gewicht en aantal van de onderlinge verbindingen van een grote hoeveelheid rekencomponenten te wijzigen.

 

3.

Onder ‘optische computer’ wordt verstaan: een computer, ontworpen of aangepast voor het gebruik van licht voor de weergave van gegevens en waarvan de logische rekenelementen zijn gebaseerd op direct gekoppelde optische elementen.

 
 

4A005

Systemen, apparatuur en onderdelen daarvan, speciaal ontworpen of aangepast voor het maken, controleren en besturen of leveren van “inbraakprogrammatuur”.

 
 

4A101

Analoge computers, “digitale computers” of digitale differentiaalanalysators, anders dan bedoeld in 4A001.a.1., geschikt voor ruw gebruik en ontworpen of aangepast voor gebruik in ruimtelanceervoertuigen, vermeld in 9A004, of sonderingsraketten, vermeld in 9A104.

 
 

4A102

“Hybride computers”, speciaal ontworpen voor het modelleren, simuleren of integreren van het ontwerp van ruimtelanceervoertuigen, vermeld in 9A004, of sonderingsraketten, vermeld in 9A104.

Noot:

Deze post is alleen van toepassing als de apparatuur wordt geleverd met “programmatuur”, vermeld in 7D103 of 9D103.

4B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

Geen.

4C   Materialen

Geen.

4D   Programmatuur

 

Noot:

De controlestatus van “programmatuur” voor apparatuur, omschreven in andere categorieën, wordt in de desbetreffende categorie behandeld.

 
 

4D001

“Programmatuur” als hieronder:

a.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur, materialen of “programmatuur”, vermeld in 4A001 tot en met 4A004 of 4D;

 

b.

andere dan de onder 4D001.a. genoemde “programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling” of de “productie” van de onderstaande apparatuur:

 

1.

“digitale computers” met een aangepast piekvermogen (“APP: Adjusted Peak Performance”) van meer dan 15 gewogen TeraFLOPS (WT);

 

2.

“elektronische samenstellingen”, speciaal ontworpen of aangepast voor verhoging van de prestaties door samenvoeging van processoren zodat de “APP” van de samengevoegde processoren de limiet van 4D001.b.1. overschrijdt.

 
 

4D002

Niet gebruikt

 
 

4D003

Niet gebruikt.

 
 

4D004

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het maken, controleren en besturen of leveren van “inbraakprogrammatuur”.

Noot:

4D004 heeft geen betrekking op “programmatuur” die speciaal is ontworpen om en is beperkt tot het leveren van “programmatuur”updates of -upgrades met alle volgende eigenschappen:

a.

de update of upgrade werkt alleen met een machtiging van de eigenaar of de beheerder van het systeem dat de update of upgrade ontvangt, en

 

b.

na de update of upgrade is de geüpdatete of geüpgradede “programmatuur” geen:

 

1.

“software” als bedoeld in 4D004, of

 

2.

“inbraakprogrammatuur”.

4E   Technologie

 
 

4E001

a.

“Technologie” overeenkomstig de algemene Technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van apparatuur of “programmatuur”, vermeld in 4A of 4D.

 

b.

Andere dan de onder 4E001.a. genoemde “technologie” overeenkomstig de algemene Technologienoot voor de “ontwikkeling” of de “productie” van de onderstaande apparatuur:

 

1.

“digitale computers” met een aangepast piekvermogen (“APP: Adjusted Peak Performance”) van meer dan 15 gewogen TeraFLOPS (WT);

 

2.

“elektronische samenstellingen”, speciaal ontworpen of aangepast voor verhoging van de prestaties door samenvoeging van processoren zodat de “APP” van de samengevoegde processoren de limiet van 4E001.b.1. overschrijdt.

 

c.

“Technologie” voor de “ontwikkeling” van “inbraakprogrammatuur”.

 

Noot 1:

4E001.a. en 4E001.c. hebben geen betrekking op “bekendmaking van kwetsbaarheden” en “respons op cyberincidenten”.

 

Noot 2:

Noot 1 doet geen afbreuk aan de rechten van de bevoegde autoriteiten van een EU-lidstaat waarin de exporteur gevestigd is om naleving van 4E001.a. en 4E001.c. vast te stellen.

TECHNISCHE NOOT BETREFFENDE “AANGEPAST PIEKVERMOGEN” (ADJUSTED PEAK PERFORMANCE) (“APP”)

“APP” is een aangepaste pieksnelheid waarbij “digitale computers” zwevendekommaoptellingen en -vermenigvuldigingen van 64 bit of meer uitvoeren.

“APP” wordt uitgedrukt in gewogen teraFLOPS (WT), in eenheden van 1012 aangepaste zwevendekommabewerkingen per seconde.

Afkortingen in deze technische noot

 

n

aantal processoren in de “digitale computer”

i

processornummer (i,...n)

ti

cyclustijd processor (ti = 1/Fi)

Fi

processorfrequentie

Ri

piekrekensnelheid zwevendekommaberekeningen

Wi

aanpassingsfactor architectuur

Berekening van “APP”

 
 

1.

Bepaal voor elke processor i het piekaantal zwevendekommabewerkingen van 64 bit of meer FPOi per cyclus voor elke processor in de “digitale computer”.

Noot:

Bij de bepaling van FPO mag alleen rekening worden gehouden met zwevendekommaoptellingen en/of -vermenigvuldigingen van 64 bit of meer. Alle zwevendekommabewerkingen moeten worden uitgedrukt in bewerkingen per processorcyclus; bewerkingen die verscheidene cycli vereisen, kunnen worden uitgedrukt in fractionele resultaten per cyclus. Bij processoren die geen berekeningen met zwevendekommaoperanden van 64 bit of meer kunnen uitvoeren, is de effectieve rekensnelheid R gelijk aan nul.

 
 

2.

Bereken de zwevendekommarekensnelheid R voor elke processor Ri = FPOi/ti.

 
 

3.

Bereken het “APP” als “APP” = W1 × R1 + W2 × R2 + … + Wn × Rn.

 
 

4.

Voor ‘vectorprocessoren’ is Wi = 0,9. Voor non-‘vectorprocessoren’ is Wi = 0,3.

 

Noot 1:

Voor processoren die in een cyclus samengestelde bewerkingen uitvoeren, zoals optellen en vermenigvuldigen, wordt elke bewerking geteld.

 

Noot 2:

Voor een pijplijnprocessor is de effectieve rekensnelheid R de hoogste pijplijnsnelheid, nadat de pijplijn vol is, of de snelheid zonder pijplijn.

 

Noot 3:

De rekensnelheid R van elke processor die een bijdrage levert, moet worden berekend als de maximumwaarde die theoretisch mogelijk is voordat het “APP” van de combinatie wordt afgeleid. Gelijktijdige bewerkingen worden geacht te bestaan wanneer de computerfabrikant in een handleiding of folder in verband met de computer stelt dat er zich samenlopende, parallelle of gelijktijdige bewerkingen of uitvoeringen voordoen.

 

Noot 4:

Processoren die zijn beperkt tot ‹input/output› en randapparatuurfuncties (bijvoorbeeld ‹disk drive›, communicatie en ‹video display›) worden bij de berekening van het “APP” niet in aanmerking genomen.

 

Noot 5:

Er worden geen “APP”-waarden berekend voor processorcombinaties die (onderling) zijn verbonden via “lokale netwerken”, ‹wide area networks›, gemeenschappelijke aansluitingen/apparatuur voor ‹input/output›, ‹input/output controllers› en eventuele via “programmatuur” geïmplementeerde communicatieverbindingen.

 

Noot 6:

De “APP”-waarden moeten worden berekend voor processorcombinaties die processoren omvatten welke speciaal zijn ontworpen om hogere prestaties te leveren doordat zij worden gecombineerd, gelijktijdig werken en een geheugen delen.

Technische noten:

 

1.

Alle processoren en versnellers die gelijktijdig werken en op dezelfde matrijs gelegen zijn, samenvoegen.

 

2.

Processorcombinaties delen geheugen wanneer een processor in staat is om toegang te krijgen tot een geheugenlocatie in het systeem door de hardware-overdracht van cache blokken of geheugenwoorden, zonder de betrokkenheid van een softwaremechanisme, hetgeen gedaan kan worden met gebruik van “elektronische samenstellingen”, vermeld in 4A003.c.

 

Noot 7:

Een ‘vectorprocessor’ is een processor met ingebouwde instructies waarbij gelijktijdig verscheidene berekeningen worden uitgevoerd op zwevendekommavectoren (eendimensionale ‹arrays› van getallen van 64 bit of meer), met ten minste 2 vectoriële functionele eenheden en ten minste 8 vectorregisters van ten minste 64 elementen elk.

DEEL VII —     Categorie 5

CATEGORIE 5 — TELECOMMUNICATIE EN “INFORMATIEBEVEILIGING”

Deel 1 — TELECOMMUNICATIE

 

Noot 1:

In categorie 5, deel 1, wordt de controlestatus omschreven van onderdelen, test- en “productie”-apparatuur en “programmatuur” daarvoor, die speciaal zijn ontworpen voor telecommunicatieapparatuur of -systemen.

NB:

Voor “lasers” die speciaal zijn ontworpen voor telecommunicatieapparatuur of -systemen, zie 6A005.

 

Noot 2:

Wanneer “digitale computers”, aanverwante apparatuur of “programmatuur” essentieel zijn voor de werking en ondersteuning van in deze categorie omschreven telecommunicatieapparatuur, worden deze beschouwd als speciaal ontworpen onderdelen, mits het de standaarduitvoering betreft die gewoonlijk wordt geleverd door de fabrikant. Hieronder zijn inbegrepen computersystemen voor bediening, beheer, onderhoud, technische wijzigingen en facturering.

5A1   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

5A001

Telecommunicatiesystemen, apparatuur, onderdelen en toebehoren, als hieronder:

a.

alle soorten telecommunicatieapparatuur met één van de volgende kenmerken, functies of eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen om bestand te zijn tegen kortstondige elektronische effecten of elektromagnetische pulseffecten ten gevolge van een kernexplosie;

 

2.

speciaal versterkt om bestand te zijn tegen gamma-, neutronen- of ionenstraling;

 

3.

speciaal ontworpen voor werktemperaturen onder 218 K (- 55 °C), of

 

4.

speciaal ontworpen voor werktemperaturen boven 397 K (124 °C);

 

Noot 1:

5A001.a.3. en 5A001.a.4. zijn uitsluitend van toepassing op elektronische apparatuur.

 

Noot 2:

5A001.a.2., 5A001.a.3. en 5A001.a.4. zijn niet van toepassing op apparatuur, ontworpen of aangepast voor gebruik aan boord van satellieten.

 

b.

telecommunicatiesystemen en -apparatuur, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en toebehoren, met één van de volgende kenmerken, functies of eigenschappen:

 

1.

systemen voor vrije communicatie onder water met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een akoestische draagfrequentie buiten het gebied tussen 20 en 60 kHz;

 

b.

gebruikmakend van een elektromagnetische draagfrequentie lager dan 30 kHz;

 

c.

gebruikmakend van elektronenbundelbesturingstechnieken, of

 

d.

gebruikmakend van “lasers” of licht emitterende diodes (LEDs) met een golflengte-output van meer dan 400 nm en minder dan 700 nm, in een “lokaal netwerk”;

 

2.

radiotransmissieapparatuur met een werkfrequentie in de 1,5 MHz tot 87,5 MHz band en met alle volgende eigenschappen:

 

a.

automatisch aangeven en kiezen van frequenties en “totale digitale overbrengsnelheid” per kanaal voor een optimale transmissie, en

 

b.

met een lineaire vermogensversterkerconfiguratie die verscheidene signalen tegelijk kan onderhouden bij een uitgangsvermogen van 1 kW of meer in het frequentiegebied van 1,5 MHz of hoger, doch lager dan 30 MHz, of van 250 W of meer in het frequentiegebied van 30 MHz of hoger, tot ten hoogste 87,5 MHz, over een “momentele bandbreedte” van één octaaf of meer en met een harmonisch en vervormingsuitgangsniveau beter dan - 80 dB;

 

3.

radioapparatuur die gebruikmaakt van “spread spectrum”-technieken, met inbegrip van “frequentieverspringings”-technieken, met uitzondering van de apparatuur als bedoeld in 5A001.b.4., met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

voor de gebruiker programmeerbare ‹spreading›-codes, of

 

b.

een totaal uitgezonden bandbreedte die honderdmaal of meer zo groot is als de bandbreedte van enig informatiekanaal en groter dan 50 kHz;

 

Noot:

5A001.b.3.b. heeft geen betrekking op radioapparatuur, speciaal ontworpen voor gebruik met:

a.

civiele cellulaire radiocommunicatiesystemen, of

 

b.

vaste of mobiele satellietgrondstations voor commerciële, civiele telecommunicatie.

 

Noot:

5A001.b.3. heeft geen betrekking op apparatuur, ontworpen voor een uitgangsvermogen van maximaal 1 W.

 

4.

radioapparatuur die gebruikmaakt van ultrabreedband-modulatietechnieken, met door de gebruiker programmeerbare kanaliseringscodes, versleutelingscodes of netwerkidentificatiecodes, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een bandbreedte van meer dan 500 MHz, of

 

b.

een “fractionele bandbreedte” van 20 % of meer;

 

5.

digitaal bestuurde radio-ontvangers met alle volgende eigenschappen:

 

a.

meer dan 1 000 kanalen;

 

b.

een ‘kanaalwisseltijd’ van minder dan 1 ms;

 

c.

die automatisch een deel van het elektromagnetische spectrum afzoeken of aftasten, en

 

d.

die de ontvangen signaalfrequentie of het zendertype identificeren, of

 

Noot:

5A001.b.5. heeft geen betrekking op radioapparatuur, speciaal ontworpen voor gebruik met civiele cellulaire radiocommunicatiesystemen.

Technische noot:

‘Kanaalwisseltijd’: de tijd (d.w.z. vertraging) welke benodigd is om van de ene ontvangfrequentie over te schakelen naar een andere, om te arriveren op of binnen ± 0,05 % van de uiteindelijke gespecificeerde ontvangfrequentie. Producten met een gespecificeerd frequentiebereik van minder dan ± 0,05 % ten opzichte van hun centrumfrequentie worden aangemerkt als producten waarmee geen kanaalfrequentiewissel mogelijk is.

 

6.

die gebruikmaken van digitale “signaalverwerkings”-functies met het oog op ‘spraakcodering’ met een snelheid van minder dan 700 bits/s.

Technische noten:

 

1.

Voor ‘spraakcodering’ met variabele snelheid is 5A001.b.6. van toepassing op de spraakcodering van continue spraak.

 

2.

Voor de toepassing van 5A001.b.6. wordt ‘spraakcodering’ gedefinieerd als de techniek om samples van de menselijke stem te nemen en deze om te zetten in een digitaal signaal, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de menselijke spraak.

 

c.

glasvezels met een lengte van meer dan 500 m die volgens de specificaties van de fabrikant een tijdens de ‘normtest’ uitgeoefende trekspanning kunnen weerstaan van 2 × 109 N/m2 of meer;

NB: Zie 8A002.a.3. voor voedingsleidingen voor gebruik onder water.

Technische noot:

‘Normtest’: houdt in het steekproefsgewijs testen tijdens of buiten de productielijn waarbij dynamisch een voorgeschreven trekspanning wordt uitgeoefend op vezel met een lengte van tussen de 0,5 en 3 m, terwijl deze met een snelheid van tussen 2 en 5 m/s tussen rollen met een diameter van ongeveer 150 mm doorloopt. De omgevingstemperatuur is hierbij nominaal 293 K (20 °C) en de relatieve vochtigheidsgraad 40 %. Voor het uitvoeren van de normtest mogen gelijkwaardige nationale normen worden gehanteerd.

 

d.

‘elektronisch fasegestuurde antennesystemen’, als hieronder:

 

1.

geschikt voor een werking van meer dan 31,8 GHz, doch niet meer dan 57 GHz en met een effectief uitgestraald vermogen (ERP) van +20 dBm of meer (22,15 dBm effectief isotroop uitgestraald vermogen (EIRP));

 

2.

geschikt voor een werking van meer dan 57 GHz, doch niet meer dan 66 GHz en met een ERP van + 24 dBm of meer (26,15 dBm EIRP);

 

3.

geschikt voor een werking van meer dan 66 GHz, doch niet meer dan 90 GHz en met een ERP van + 20 dBm of meer (22,15 dBm EIRP);

 

4.

geschikt voor een werking van meer dan 90 GHz;

 

Noot 1:

5A001.d. heeft geen betrekking op ‘elektronisch fasegestuurde antennesystemen’ voor landingssystemen met instrumenten die voldoen aan de ICAO-normen (International Civil Aviation Organisation) met betrekking tot microgolf landingssystemen (MLS).

 

Noot 2:

5A001.d. heeft geen betrekking op antennes die speciaal ontworpen zijn voor:

a.

civiele cellulaire of WLAN-radiocommunicatiesystemen;

 

b.

IEEE 802.15 of draadloze HDMI, of

 

c.

vaste of mobiele satellietgrondstations voor commerciële, civiele telecommunicatie.

Technische noot:

Voor de toepassing van 5A001.d. wordt onder ‘elektronisch fasegestuurde antennesystemen’ verstaan: een antenne waarbij de bundel wordt gevormd door middel van fase-koppeling (d.w.z. de bundelrichting wordt gestuurd door de complexe opwekkingscoëfficiënten van de uitstralende elementen) en de richting van die bundel kan (zowel bij uitzending als ontvangst) in azimut of hellingshoek worden gewijzigd door toepassing van een elektrisch signaal.

 

e.

radiorichtingzoekende apparatuur met een werkfrequentie van meer dan 30 MHz en met alle volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

een “momentele bandbreedte” van 10 MHz of meer, en

 

2.

een peillijn (line of bearing (LOB)) kunnen vinden naar niet-meewerkende radiozenders met een signaalduur van minder dan 1 ms;

 

f.

systemen voor interceptie of storing van mobieletelefooncommunicatie, en monitoringapparatuur daarvoor, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

systemen voor interceptie ontworpen voor het extraheren van stemgeluid of gegevens, overgebracht over de etherinterface;

 

2.

systemen voor interceptie die niet vermeld zijn in 5A001.f.1., ontworpen voor het extraheren van client-device of subscriber identifiers (bv. IMSI, TIMSI of IMEI), signalering of andere metadata die via de etherinterface worden verstuurd;

 

3.

stoorapparatuur die speciaal is ontworpen of aangepast om opzettelijk en selectief mobieletelecommunicatiediensten te storen, onmogelijk te maken, te hinderen, de kwaliteit van die diensten te verslechteren of deze te deviëren, en met één of meer van de volgende mogelijkheden:

 

a.

simuleren van de functies van apparatuur van radiotoegangsnetwerken (RAN);

 

b.

opsporen en gebruikmaken van specifieke eigenschappen van het gebruikte protocol voor mobiele telecommunicatie (bv. gsm), of

 

c.

gebruikmaken van specifieke eigenschappen van het gebruikte protocol voor mobiele telecommunicatie (bv. gsm);

 

4.

RF-controleapparatuur ontworpen of aangepast om de werking van de in 5A001.f.1., 5A001.f.2. of 5A001.f.3. genoemde items te identificeren;

 

Noot:

5A001.f.1. en 5A001.f.2. zijn niet van toepassing op:

a.

speciaal ontworpen apparatuur voor het onderscheppen van analoge particuliere mobiele radio (PMR), IEEE 802.11 WLAN;

 

b.

apparatuur ontworpen voor exploitanten van een mobiel telecommunicatienetwerk, of

 

c.

apparatuur ontworpen voor de “ontwikkeling” of “productie” van mobiele telecommunicatieapparatuur of -systemen.

 

NB 1:

Zie ook de LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

NB 2:

Voor radio-ontvangers zie 5A001.b.5.

 

g.

passieve lokaliseringssystemen of -apparatuur (PCL) speciaal ontworpen voor het opsporen en volgen van bewegende voorwerpen door het meten van weerkaatsingen van radiofrequentie-emissies in de omgeving, afkomstig van niet-radarzenders;

Technische noot:

Het begrip niet-radarzenders kan betrekking hebben op commerciële radiozenders, tv-zenders of basisstations voor cellulaire telecommunicatie.

 

Noot:

5A001.g. heeft geen betrekking op:

a.

radioastronomische apparatuur, of

 

b.

systemen of toestellen waarvoor radiotransmissie vanuit het doel nodig is.

 

h.

apparaten en verwante apparatuur voor het tegengaan van geïmproviseerde explosieven (IED), als volgt:

 

1.

op radiofrequentie werkende zendapparatuur, niet vermeld in 5A001.f., die ontworpen of aangepast is om geïmproviseerde explosieven (IED) voortijdig te activeren of het initiëren daarvan te voorkomen;

 

2.

apparatuur die gebruikmaakt van technieken waardoor radiocommunicaties op dezelfde frequentiekanalen kunnen worden uitgezonden als de in 5A001.h.1. gespecificeerde apparatuur;

 

NB:

Zie ook de LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 

i.

niet gebruikt;

 

j.

surveillancesystemen of -apparatuur voor netwerkcommunicaties van het internetprotocol (IP) en de speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

alle onderstaande functies kunnen uitvoeren op een carrier-grade IP-netwerk (bv. National-grade IP-netwerk):

 

a.

analyse van de applicatiefuncties (bv. laag 7 van het Open Systems Interconnection (OSI) model (ISO/IEC 7498-1));

 

b.

extractie van de geselecteerde metadata en toepassingsinhoud (bv. stem, video, berichten, bijlagen), en

 

c.

indexering van de verzamelde gegevens, en

 

2.

speciaal ontworpen zijn om de volgende functies uit te voeren:

 

a.

het uitvoeren van zoekopdrachten op basis van “hard selectors”, en

 

b.

het in kaart brengen van het relationele netwerk van een individu of een groep personen.

 

Noot:

5A001.j. heeft geen betrekking op apparatuur die speciaal ontworpen is voor één van de volgende functies:

a.

marketing;

 

b.

Quality of Service (QoS) van netwerken, of

 

c.

Quality of Experience (QoE).

 
 

5A101

Apparatuur voor telemetrie en afstandsbesturing, inclusief grondapparatuur die is ontworpen of aangepast voor ‘raketten’.

Technische noot:

In 5A101 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

 

Noot:

5A101 heeft geen betrekking op:

a.

apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast voor bemande vliegtuigen of satellieten;

 

b.

grondapparatuur ontworpen of aangepast voor toepassingen te land of op zee;

 

c.

apparatuur ontworpen voor commerciële, civiele of ‘Safety of Life’-GNSS-diensten (bv. gegevensintegriteit, vliegveiligheid).

5B1   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

5B001

Test-, inspectie- en productieapparatuur voor telecommunicatiesystemen, en onderdelen en toebehoren daarvoor, als hieronder:

a.

apparatuur, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen of toebehoren, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” of de “productie” van apparatuur, functies of eigenschappen, bedoeld in 5A001;

 

Noot:

5B001.a. heeft geen betrekking op apparatuur voor het karakteriseren van glasvezels.

 

b.

apparatuur, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen en toebehoren, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” van één of meer van de volgende soorten telecommunicatietransmissie of schakelapparatuur:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

apparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van een “laser”, en die één of meer van de volgende eigenschappen heeft:

 

a.

een transmissiegolflengte groter dan 1 750 nm, of

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

gebruikmakend van analoge technieken en met een bandbreedte groter dan 2,5 GHz, of

 

Noot:

5B001.b.2.d. heeft geen betrekking op apparatuur, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” van commerciële tv-systemen.

 

3.

niet gebruikt;

 

4.

radioapparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van kwadratuur-amplitudemodulatie (QAM)-technieken boven niveau 1 024;

 

5.

niet gebruikt.

5C1   Materialen

Geen

5D1   Programmatuur

 
 

5D001

“Programmatuur” als hieronder:

a.

“programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van apparatuur, functies of eigenschappen, bedoeld in 5A001;

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

specifieke “programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het verschaffen van kenmerken, functies of eigenschappen van apparatuur bedoeld in 5A001 of 5B001;

 

d.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling” van één van de volgende soorten telecommunicatietransmissie- of schakelapparatuur:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

apparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van een “laser”, en die één of meer van de volgende eigenschappen heeft:

 

a.

een transmissiegolflengte groter dan 1 750 nm, of

 

b.

gebruikmakend van analoge technieken en met een bandbreedte groter dan 2,5 GHz, of

 

Noot:

5D001.d.2.b. heeft geen betrekking op “programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling” van commerciële tv-systemen.

 

3.

niet gebruikt;

 

4.

radioapparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van kwadratuur-amplitudemodulatie (QAM)-technieken boven niveau 1 024.

 

e.

“programmatuur”, anders dan bedoeld in 5D001.a. of 5D001.c., speciaal ontworpen of aangepast voor de controle of analyse door rechtshandhavingsinstanties, die de volgende functies uitvoert:

 

1.

het verrichten van zoekopdrachten op basis van “hard selectors” met betrekking tot de inhoud van berichten of metadata die met behulp van een ‘handover interface’ van een aanbieder van communicatiediensten zijn verkregen, en

 

2.

het in kaart brengen van het relationele netwerk of het traceren van de verplaatsingen van specifieke personen op basis van de resultaten van de zoekopdrachten in de inhoud van berichten of metadata dan wel de zoekopdrachten als beschreven in 5D001.e.1.;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 5D001.e. is een ‘handover interface’ een fysieke en logische interface, die is ontworpen voor gebruik door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie, via welke een aanbieder van communicatiediensten om gerichte onderscheppingsmaatregelen wordt verzocht en de resultaten van de onderschepping door een aanbieder van communicatiediensten ter beschikking van de verzoekende instantie worden gesteld. De ‘handover interface’ vindt toepassing in systemen of apparatuur (bv. bemiddelingstoestellen) met behulp waarvan het verzoek om onderschepping wordt ontvangen en gevalideerd, en enkel de resultaten van de onderschepping die aan het gevalideerde verzoek voldoen, ter beschikking van de verzoekende instantie worden gesteld.

 

2.

‘Handover interfaces’ kunnen worden gespecificeerd door internationale normen (waaronder ETSI TS 101 331, ETSI TS 101 671, 3GPP TS 33.108) of nationale equivalenten.

 

Noot:

5D001.e. heeft geen betrekking op “programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor één van de volgende functies:

a.

facturering;

 

b.

Quality of Service (QoS) van netwerken;

 

c.

Quality of Experience (QoE);

 

d.

bemiddeling, of

 

e.

mobiele betaling of mobiel bankieren.

 
 

5D101

“Programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 5A101.

5E1   Technologie

 
 

5E001

“Technologie”, als hieronder:

a.

“technologie” overeenkomstig de algemene Technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” (met uitzondering van de bediening) van apparatuur, functies of eigenschappen, bedoeld in 5A001, of “programmatuur”, bedoeld in 5D001.a. of 5D001.e.;

 

b.

specifieke “technologie”, als hieronder:

 

1.

“technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling” of de “productie” van telecommunicatieapparatuur, speciaal ontworpen voor gebruik aan boord van satellieten;

 

2.

“technologie” voor de “ontwikkeling” of het “gebruik” van “laser”-communicatietechnieken die geschikt zijn voor het automatisch verzamelen en volgen van signalen en die communicatie onderhouden via de exosfeer, onder de grond of onder water;

 

3.

“technologie” voor de “ontwikkeling” van digitale ontvangstapparatuur voor cellulaire radiobasisstations waarvan de ontvangstmogelijkheden, die werking via meerdere banden, kanalen, modi, algoritmecodes of protocollen mogelijk maken, door veranderingen in de “programmatuur” kunnen worden gewijzigd;

 

4.

“technologie” voor de “ontwikkeling” van “spread spectrum”-technieken, met inbegrip van “frequentieverspringings”-technieken;

 

Noot:

5E001.b.4. heeft geen betrekking op “technologie” voor de “ontwikkeling” van:

a.

civiele cellulaire radiocommunicatiesystemen, of

 

b.

vaste of mobiele satellietgrondstations voor commerciële, civiele telecommunicatie.

 

c.

“technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of de “productie” van één van de volgende soorten apparatuur:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

apparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van een “laser”, en die één of meer van de volgende eigenschappen heeft:

 

a.

een transmissiegolflengte groter dan 1 750 nm, of

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

gebruikmakend van golflengteverdeling-multiplexing (‹wave length division multiplexing›)-technieken van optische dragers met intervallen van minder dan 100 GHz, of

 

e.

gebruikmakend van analoge technieken en met een bandbreedte groter dan 2,5 GHz;

 

Noot:

5E001.c.2.e. heeft geen betrekking op “technologie” voor commerciële tv-systemen.

 

NB:

Voor “technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van niet voor telecommunicatie bestemde apparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van een laser, zie 6E.

 

3.

apparatuur waarin gebruik wordt gemaakt van “optisch schakelen” en met een schakeltijd van minder dan 1 ms;

 

4.

radioapparatuur:

 

a.

waarin gebruik wordt gemaakt van kwadratuur-amplitudemodulatie (QAM)-technieken boven niveau 1 024;

 

b.

met een in- of uitvoerwerkfrequentie vanaf 31,8 GHz, of

 

Noot:

5E001.c.4.b. heeft geen betrekking op “technologie” voor apparatuur ontworpen of aangepast voor werking in een frequentieband die is “toegewezen door de ITU” voor radiocommunicatiediensten, maar niet voor radiodeterminatie.

 

c.

met werkfrequentie in de 1,5 MHz tot 87,5 MHz band en met adaptieve technieken die meer dan 15 dB onderdrukking van storende signalen verschaffen, of

 

5.

niet gebruikt;

 

6.

mobiele apparatuur, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

met een optische golflengte groter dan of gelijk aan 200 nm en kleiner dan of gelijk aan 400 nm, en

 

b.

gebruikt als een “lokaal netwerk”;

 

d.

“technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of de “productie” van speciaal voor telecommunicatie ontwikkelde “monolithisch geïntegreerde microgolf-schakelingen”- (“MMIC”-)versterkers met één van de volgende eigenschappen:

Technische noot:

Voor de toepassing van 5E001.d. kan er op de productinformatiebladen naar de parameter verzadigd piekuitgangsvermogen worden verwezen als uitgangsvermogen, verzadigd uitgangsvermogen, maximaal uitgangsvermogen, piekuitgangsvermogen of ‹peak envelope power output›.

 

1.

nominale werkfrequenties vanaf 2,7 GHz tot en met 6,8 GHz met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 15 %, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 75 W (48,75 dBm) op elke frequentie vanaf 2,7 GHz tot en met 2,9 GHz;

 

b.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 55 W (47,4 dBm) op elke frequentie vanaf 2,9 GHz tot en met 3,2 GHz;

 

c.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 40 W (46 dBm) op elke frequentie vanaf 3,2 GHz tot en met 3,7 GHz, of

 

d.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 20 W (43 dBm) op elke frequentie vanaf 3,7 GHz tot en met 6,8 GHz;

 

2.

nominale werkfrequenties vanaf 6,8 GHz tot en met 16 GHz met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 10 W (40 dBm) op elke frequentie vanaf 6,8 GHz tot en met 8,5 GHz, of

 

b.

een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 5 W (37 dBm) op elke frequentie vanaf 8,5 GHz tot en met 16 GHz;

 

3.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 3 W (34,77 dBm) op elke frequentie vanaf 16 GHz tot en met 31,8 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

4.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,1 nW (- 70 dBm) op elke frequentie vanaf 31,8 GHz tot en met 37 GHz;

 

5.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 1 W (30 dBm) op elke frequentie vanaf 37 GHz tot en met 43,5 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

6.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 31,62 mW (15 dBm) op elke frequentie vanaf 43,5 GHz tot en met 75 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 10 %;

 

7.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 10 mW (10 dBm) op elke frequentie vanaf 75 GHz tot en met 90 GHz, en met een “fractionele bandbreedte” van meer dan 5 %, of

 

8.

een nominaal werkvermogen met een verzadigd piekuitgangsvermogen hoger dan 0,1 nW (- 70 dBm) op elke frequentie vanaf 90 GHz;

 

e.

“technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of de “productie” van elektronische apparaten of schakelingen die speciaal ontworpen zijn voor telecommunicatie en die onderdelen bevatten, vervaardigd van “supergeleidende” materialen die speciaal zijn ontworpen om te werken bij temperaturen beneden de “kritische temperatuur” van ten minste een van de “supergeleidende” bestanddelen en met één of meer van de volgende functies:

 

1.

stroomschakelen voor digitale schakelingen die gebruikmaken van “supergeleidende” poorten waarbij het product van de vertragingstijd per poort (in seconden) en het energieverlies per poort (in watt) kleiner is dan 10-14 J, of

 

2.

frequentieselectie bij alle frequenties met toepassing van afstemkringen met een Q-waarde hoger dan 10 000.

 
 

5E101

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van apparatuur bedoeld in 5A101.

Deel 2 — “INFORMATIEBEVEILIGING”

 

Noot 1:

Niet gebruikt.

 

Noot 2:

Categorie 5, deel 2, heeft geen betrekking op producten wanneer deze door de gebruiker voor persoonlijk gebruik worden meegevoerd.

 

Noot 3:

Cryptografienoot

5A002, 5D002.a.1, 5D002.b en 5D002.c.1 zijn niet van toepassing op producten als hieronder:

 

a.

producten die aan alle volgende criteria voldoen:

 

1.

de producten zijn algemeen voor het publiek verkrijgbaar doordat ze zonder beperkingen via de detailhandel uit voorraad wordt verkocht via:

 

a.

winkelverkoop;

 

b.

postorderverkoop;

 

c.

elektronische transacties, of

 

d.

telefonische verkoop;

 

2.

de cryptografische werking kan niet eenvoudig door de gebruiker worden veranderd;

 

3.

de producten zijn ontworpen voor installatie door de gebruiker zonder wezenlijke ondersteuning van de leverancier, en

 

4.

indien noodzakelijk zijn er over deze producten nadere gegevens beschikbaar, die op verzoek worden verstrekt aan de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaat waarin de exporteur gevestigd is, zodat kan worden vastgesteld of aan de onder hierboven vermelde punten 1. tot en met 3. beschreven voorwaarden wordt voldaan;

 

b.

Hardware-onderdelen of ‘uitvoerbare software’, van bestaande producten beschreven in punt a van deze noot, die zijn ontworpen voor deze bestaande producten en voldoen aan de volgende eigenschappen:

 

1.

“informatiebeveiliging” is niet de primaire functie of reeks functies van het onderdeel of de ‘uitvoerbare software’;

 

2.

het onderdeel of ‘uitvoerbare software’ verandert de cryptografische functionaliteit van de producten niet, noch voegt het nieuwe cryptografische functionaliteit toe aan bestaande producten;

 

3.

de functieset van het onderdeel of ‘uitvoerbare software’ is vast en is niet ontworpen of aangepast volgens de specificaties van de klant, en

 

4.

indien noodzakelijk, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaat waarin de exporteur gevestigd is, zijn details over het onderdeel of ‘uitvoerbare software’ en details over relevante eindproducten toegankelijk, en deze zullen op verzoek met de bevoegde autoriteit gedeeld worden om naleving van de hierboven beschreven voorwaarden te garanderen.

Technische noot:

Voor de cryptografienoot geldt dat ‘uitvoerbare software’“programmatuur” in de uitvoerbare vorm betekent, van een bestaand hardware-onderdeel dat door de cryptografienoot buiten beschouwing gelaten was van de 5A002.

 

Noot:

‘Uitvoerbare software’ omvat geen volledige binaire beelden van de “programmatuur” zoals deze op een eindproduct draait.

Noot bij de cryptografienoot:

 

1.

Om te voldoen aan punt a van noot 3, moet al het volgende van toepassing zijn:

a.

het product is mogelijk van belang voor een groot aantal personen en ondernemingen, en

 

b.

de prijs en informatie over de belangrijkste functionaliteit van het product zijn beschikbaar voor aankoop zonder dat het nodig is de verkoper of leverancier te raadplegen. Enkel vragen om een prijsopgave wordt niet als een raadpleging beschouwd.

 

2.

Bij het bepalen van de toepasselijkheid van punt a van noot 3, kunnen de bevoegde autoriteiten rekening houden met relevante factoren zoals hoeveelheid, prijs, vereiste technische vaardigheden, bestaande verkoopkanalen, typische klanten, typisch gebruik of uitsluitingspraktijken van de leverancier.

5A2   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

5A002

Systemen en apparatuur voor “informatiebeveiliging” en componenten, als hieronder:

NB:

Zie 7A005 voor de controlestatus van ontvangers voor een “satellietnavigatiesysteem” met of gebruikmakend van ontcijfering, en zie 7D005 en 7E001 voor gerelateerde ontcijferings “programmatuur” en -“technologie”.

 

a.

ontworpen of aangepast voor het gebruik van ‘cryptografie ten behoeve van de vertrouwelijkheid van gegevens’ met een ‘beschreven beveiligingsalgoritme’, waarbij dat cryptografisch vermogen bruikbaar is, al is geactiveerd, of op een andere manier dan door middel van beveiligde “cryptografische activatie” kan worden geactiveerd, als hieronder:

 

1.

producten waarvan de primaire functie “informatiebeveiliging” is;

 

2.

apparatuur of systemen voor digitale communicatie of netwerken, niet vermeld in 5A002.a.1.;

 

3.

computers, andere producten waarvan de primaire functie de opslag of verwerking van informatie is, en onderdelen ervan, niet vermeld in 5A002.a.1. of 5A002.a.2.;

 

NB:

Voor besturingssystemen, zie ook 5D002.a.1. en 5D002.c.1.

 

4.

niet in 5A002.a.1. tot en met 5A002.a.3. vermelde producten, waarbij de ‘cryptografie ten behoeve van de vertrouwelijkheid van gegevens’ met een ‘beschreven beveiligingsalgoritme’ voldoet aan alle onderstaande criteria:

 

a.

zij ondersteunt een niet-primaire functie van het product, en

 

b.

zij wordt uitgevoerd door ingebouwde elektrische uitrusting of “programmatuur” die, als afzonderlijk artikel, onder categorie 5, deel 2, zou vallen.

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 5A002.a. wordt onder ‘cryptografie ten behoeve van de vertrouwelijkheid van gegevens’“cryptografie” verstaan waarbij digitale technieken worden gebruikt en een andere cryptografische functie wordt uitgevoerd dan hieronder genoemd:

a.

“authentificatie”;

 

b.

digitale handtekening;

 

c.

gegevensintegriteit;

 

d.

onweerlegbaarheid;

 

e.

beheer van digitale rechten, met inbegrip van de uitvoering van tegen kopiëren beveiligde “programmatuur”;

 

f.

encryptie of decryptie ten behoeve van entertainment, reclamespots of beheer van medische dossiers, of

 

g.

sleutelbeheer ter ondersteuning van een functie die hierboven in de punten a tot en met f is beschreven

 

2.

Voor de toepassing van 5A002.a. betekent ‘beschreven beveiligingsalgoritme’:

a.

een “symmetrisch algoritme” met een sleutellengte van meer dan 56 bits, met uitzondering van pariteitsbits;

 

b.

een “asymmetrisch algoritme” waarvan de beveiliging wordt gewaarborgd door:

 

1.

ontbinding van gehele getallen van meer dan 512 bits (bv. RSA);

 

2.

berekening van discrete logaritmen in een groep van een eindig veld met een grootte van meer dan 512 bits (bv. Diffie-Hellman over Z/pZ), of

 

3.

discrete logaritmen in een andere dan de in punt b.2. genoemde groepen van meer dan 112 bits (bv. Diffie-Hellman over een elliptische curve), of

 

c.

een “asymmetrisch algoritme” waarvan de beveiliging wordt gewaarborgd door:

 

1.

roostergerelateerde vraagstukken voor het vinden van de kortste of dichtstbijgelegen vector (bv. NewHope, Frodo, NTRUEncrypt, Kyber, Titanium);

 

2.

het vinden van isogenieën tussen supersingulaire elliptische krommen (bv. Supersingular Isogeny Key Encapsulation), of

 

3.

het ontcijferen van willekeurige codes (bv. McEliece, Niederreiter).

Technische noot

Een in technische noot 2.c. beschreven algoritme kan worden aangeduid als post-kwantum, kwantumveilig of kwantumbestendig.

 

Noot 1:

Indien de bevoegde autoriteit in het land van de exporteur dit nodig acht, moeten de details over de producten toegankelijk zijn en op verzoek aan de autoriteit worden verstrekt teneinde vast te kunnen stellen:

a.

of het product voldoet aan de criteria van 5A002.a.1. tot en met 5A002.a.4., of

 

b.

of het cryptografisch vermogen ten behoeve van de vertrouwelijkheid van gegevens, zoals bedoeld in 5A002.a., bruikbaar is zonder “cryptografische activatie”.

 

Noot 2:

5A002.a. heeft geen betrekking op de volgende producten of speciaal daarvoor ontwikkelde onderdelen voor “informatiebeveiliging”:

a.

slimme kaarten en ‘lees-/schrijfapparatuur’ voor slimme kaarten, als volgt:

 

1.

een slimme kaart of een elektronisch leesbaar persoonsgebonden document (bv. een token of een elektronisch paspoort) die/dat aan één of meer van de volgende voorwaarden voldoet:

 

a.

het cryptografisch vermogen voldoet aan alle onderstaande criteria:

 

1.

het gebruik is beperkt tot een van de volgende items:

 

a.

apparatuur of systemen die niet zijn omschreven in 5A002.a.1. tot en met 5A002.a.4.;

 

b.

apparatuur of systemen die geen gebruikmaken van ‘cryptografie ten behoeve van de vertrouwelijkheid van gegevens’ met een ‘beschreven beveiligingsalgoritme’, of

 

c.

apparatuur of systemen die krachtens de punten b tot en met f van deze noot uitgesloten zijn van 5A002.a., en

 

2.

het kan niet opnieuw worden geprogrammeerd voor andere gebruiksdoeleinden, of:

 

b.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen voor uitsluitend de bescherming van op de kaart of het document opgeslagen ‘persoonsgegevens’;

 

2.

is of kan alleen worden gepersonaliseerd voor openbare of commerciële transacties of individuele identificatie, en

 

3.

met een cryptografisch vermogen dat niet toegankelijk is voor de gebruiker;

Technische noot:

‘Persoonsgegevens’ zijn alle gegevens die specifiek zijn voor een bepaalde persoon of entiteit, zoals het opgeslagen bedrag en de voor “authentificatie” benodigde gegevens.

 

2.

‘lees-/schrijfapparatuur’ speciaal ontworpen of aangepast voor, en beperkt tot, de in punt a.1. van deze noot bedoelde producten.

Technische noot:

Onder ‘lees-/schrijfapparatuur’ valt ook apparatuur die via een netwerk met slimme kaarten of elektronisch leesbare documenten communiceert.

 

b.

cryptografieapparatuur die speciaal is ontworpen voor uitsluitend gebruik voor bank- of ‘geldtransacties’;

Technische noot:

Onder ‘geldtransacties’ in noot 2.b. van 5A002.a. wordt ook verstaan het betalen van vervoerbewijzen, alsmede het uitvoeren van crediteringsfuncties.

 

c.

draagbare of mobiele radiotelefoons voor civiel gebruik (bijvoorbeeld voor toepassing in cellulaire commerciële civiele radiocommunicatiesystemen) die niet geschikt zijn voor het rechtstreeks zenden van gecodeerde gegevens naar een andere radiotelefoon of apparatuur (andere dan apparatuur voor radiotoegangsnetwerken (RAN)), noch voor het doorsturen van gecodeerde gegevens via RAN-apparatuur (bv. Radio Network Controller (RNC) of Base Station Controller (BSC));

 

d.

draadloze telefoonapparatuur die niet geschikt is voor eind-tot-eindversleuteling, waarvan het maximale bereik zonder versterking (d.w.z. één enkele afstand tussen het eindstation en het thuisbasisstation, die niet met elkaar in verbinding staan) volgens de gegevens van de fabrikant minder dan 400 m is;

 

e.

draagbare of mobiele radiotelefoons en gelijkaardige draadlozecliënttoestellen voor civiel gebruik, die enkel bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen toepassen (met uitzondering van antipiraterijfuncties, die mogelijk niet zijn bekendgemaakt), die voldoen aan de bepalingen van de punten a.2. tot en met a.4. van de cryptografienoot (noot 3 van categorie 5, deel 2), en die zijn aangepast voor een specifieke toepassing in de civiele industrie met eigenschappen die niet van invloed zijn op de cryptografische functionaliteit van deze oorspronkelijk niet-aangepaste toestellen;

 

f.

producten, waarvoor de functionaliteiten voor “informatiebeveiliging” beperkt zijn tot functionaliteiten met betrekking tot het draadloos “persoonlijk netwerk”, die enkel gebruikmaken van bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen;

 

g.

radiotoegangsnetwerkapparatuur voor mobiele telecommunicatie, ontworpen voor civiel gebruik, die voldoet aan de bepalingen van de punten a.2. tot en met a.4. van de cryptografienoot (noot 3 in categorie 5, deel 2) met een RF-uitgangsvermogen beperkt tot 0,1 W (20 dBm) of minder, en ter ondersteuning van de 16 of minder gelijktijdige gebruikers;

 

h.

routers, schakelaars, gateways of relais waarbij de functionaliteiten voor “informatiebeveiliging” zijn beperkt tot de taken van “bediening, beheer en onderhoud” en waarvoor uitsluitend bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen worden gebruikt, of

 

i.

universele computerapparatuur of servers waarbij de functionaliteiten voor “informatiebeveiliging” aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:

 

1.

gebruikt enkel bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen, en

 

2.

met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

integraal onderdeel van een CPU die voldoet aan de bepalingen van noot 3 van categorie 5, deel 2;

 

b.

integraal onderdeel van een besturingssysteem dat niet is bedoeld in 5D002, of

 

c.

beperkt tot “bediening, beheer en onderhoud” van de apparatuur.

 

j.

producten, speciaal ontworpen voor een ‘verbonden toepassing in de civiele industrie’, die aan alle onderstaande eigenschappen voldoen:

 

1.

zijnde een van de volgende producten:

 

a.

een eindpuntapparaat met netwerkcapaciteit dat aan een of meer van de onderstaande voorwaarden voldoet:

 

1.

de functionaliteiten voor “informatiebeveiliging” zijn beperkt tot het veiligstellen van ‘niet-willekeurige gegevens’ of tot de taken van “bediening, beheer en onderhoud”, of

 

2.

het apparaat is beperkt tot een specifieke ‘verbonden toepassing in de civiele industrie’, of

 

b.

netwerkapparatuur die aan alle onderstaande voorwaarden voldoet:

 

1.

speciaal ontworpen om te communiceren met de in punt j.1.a. vermelde apparaten, en

 

2.

de functionaliteiten voor “informatiebeveiliging” zijn beperkt tot de ondersteuning van de ‘verbonden toepassing in de civiele industrie’ van apparaten die in punt j.1.a. zijn vermeld, of tot de taken van “bediening, beheer en onderhoud” van deze netwerkapparatuur of van andere in punt j. van deze noot vermelde producten, en

 

2.

de functionaliteiten voor “informatiebeveiliging” ervan maken enkel gebruik van bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen, en de cryptografische functionaliteit kan niet eenvoudig door de gebruiker worden gewijzigd.

Technische noten:

 

1.

Onder ‘verbonden toepassing in de civiele industrie’ wordt verstaan een met een netwerkverbinding functionerende consumententoepassing of toepassing in de civiele industrie anders dan “informatiebeveiliging”, digitale communicatie of universele netwerk- of computeractiviteiten.

 

2.

Onder ‘niet-willekeurige gegevens’ wordt verstaan sensor- of meetgegevens die direct in verband staan met de stabiliteit, prestaties of fysieke meetwaarden van een systeem (bv. temperatuur, druk, debiet, massa, volume, voltage, fysieke locatie enz.), die niet door de gebruiker van het apparaat kunnen worden gewijzigd.

 

b.

zijnde een ‘cryptografisch activeringstoken’;

Technische noot:

Een ‘cryptografisch activeringstoken’ is een element dat is ontworpen of aangepast voor één of meer van de volgende doeleinden:

 

1.

om een niet in categorie 5, deel 2, vermeld product, door middel van “cryptografische activatie”, om te zetten in een in 5A002.a. of 5D002.c.1. vermeld en door de cryptografienoot (noot 3 in categorie 5, deel 2) onverlet gelaten product, of

 

2.

om een in 5A002.a. vermelde aanvullende werking van een reeds in categorie 5, deel 2, vermeld product mogelijk te maken door middel van “cryptografische activatie”.

 

c.

ontworpen of aangepast om “kwantumcryptografie” te gebruiken of uit te voeren;

Technische noot:

“Kwantumcryptografie” wordt ook aangeduid als ‹Quantum Key Distribution› (QKD).

 

d.

ontworpen of aangepast voor het gebruik van cryptografische technieken om kanaliseringscodes, versleutelingscodes of netwerkidentificatiecodes te genereren voor systemen die gebruikmaken van ultrabreedband-modulatietechnieken, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een bandbreedte van meer dan 500 MHz, of

 

2.

een “fractionele bandbreedte” van 20 % of meer;

 

e.

ontworpen of aangepast voor het hanteren van cryptografische technieken voor het genereren van de ‹spreading›-code voor “spread spectrum”-systemen, met uitzondering van de technieken vermeld in 5A002.d., met inbegrip van de verspringingscode voor “‹frequentieverspringings›”-systemen.

 
 

5A003

systemen, apparatuur en onderdelen voor niet-cryptografische “informatiebeveiliging”, als hieronder:

a.

communicatiekabelsystemen die met mechanische, elektrische of elektronische middelen zijn ontworpen of aangepast voor het opsporen van clandestiene binnendringing;

 

Noot:

5A003.a. heeft alleen betrekking op de beveiliging van de fysieke laag. Voor de toepassing van 5A003.a. omvat de fysieke laag laag 1 van het referentiemodel van de Open Systems Interconnection (OSI) (ISO/IEC 7498-1).

 

b.

speciaal ontworpen of aangepast voor het reduceren van ongewenste lekken van informatiedragende signalen, afgezien van hetgeen noodzakelijk is om aan de normen voor gezondheid, veiligheid en elektromagnetische interferentie te voldoen.

 
 

5A004

systemen, apparatuur en onderdelen voor verslaan, verzwakken of omzeilen van “informatiebeveiliging”, als hieronder:

a.

ontworpen of aangepast voor het uitvoeren van ‘cryptoanalytische functies’;

 

Noot:

5A004.a. omvat systemen of apparatuur, ontworpen of aangepast voor het uitvoeren van ‘cryptoanalytische functies’ door middel van reverse engineering.

Technische noot:

‘Cryptoanalytische functies’: functies die zijn ontworpen om cryptografische mechanismen te omzeilen teneinde vertrouwelijke variabelen of gevoelige gegevens te verkrijgen, met inbegrip van niet-gecodeerde tekst, wachtwoorden of cryptografische sleutels.

 

b.

niet in 4A005 of 5A004.a. vermelde producten, ontworpen om de volgende functies uit te voeren:

 

1.

‘extraheren van ruwe gegevens’ uit een computer of communicatieapparaat, en

 

2.

omzeilen van controles in het kader van de “authentificatie” of autorisatie van het toestel, teneinde de functie als beschreven in 5A004.b.1. uit te voeren.

Technische noot:

Met het ‘extraheren van ruwe gegevens’ uit een computer of communicatieapparaat wordt bedoeld het ophalen van binaire gegevens uit een opslagmedium (bv. RAM, flashgeheugen of harde schijf) van het toestel zonder interpretatie door het besturingssysteem of het bestandssysteem van het toestel.

 

Noot 1:

5A004.b. heeft geen betrekking op systemen of apparatuur, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” of “productie” van computers of communicatieapparaten.

 

Noot 2:

5A004.b. omvat geen:

a.

debuggers, hypervisors;

 

b.

producten uitsluitend bestemd voor logische gegevensextractie;

 

c.

producten voor gegevensextractie die gebruikmaken van chip-off of JTAG, of

 

d.

producten speciaal ontworpen voor of uitsluitend bestemd voor jail-breaking of rooting.

5B2   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

5B002

Test-, inspectie- en “productie”-apparatuur inzake “informatiebeveiliging”, als hieronder:

a.

apparatuur speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” of de “productie” van apparatuur bedoeld in 5A002, 5A003, 5A004 of 5B002.b.;

 

b.

meetapparatuur, speciaal ontworpen voor het evalueren en valideren van de “informatiebeveiligings”-functies van de apparatuur bedoeld in 5A002, 5A003 of 5A004 of van de “programmatuur” bedoeld in 5D002.a. of 5D002.c.

5C2   Materialen

Geen.

5D2   Programmatuur

 
 

5D002

“Programmatuur” als hieronder:

a.

“programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van:

 

1.

apparatuur bedoeld in 5A002, of “programmatuur” bedoeld in 5D002.c.1.;

 

2.

apparatuur bedoeld in 5A003, of “programmatuur” bedoeld in 5D002.c.2., of

 

3.

apparatuur of “programmatuur”, als hieronder:

 

a.

apparatuur bedoeld in 5A004.a., of “programmatuur” bedoeld in 5D002.c.3.a.;

 

b.

apparatuur bedoeld in 5A004.b., of “programmatuur” bedoeld in 5D002.c.3.b.

 

b.

“programmatuur” die de eigenschappen heeft van een ‘cryptografisch activeringstoken’ bedoeld in 5A002.b.;

 

c.

“programmatuur” die de eigenschappen heeft of de functies uitoefent of simuleert van een van de volgende apparatuur:

 

1.

apparatuur bedoeld in 5A002.a., 5A002.c., 5A002.d. of 5A002.e.;

 

Noot:

5D002.c.1. heeft geen betrekking op tot taken van “bediening, beheer en onderhoud” beperkte “programmatuur” waarvoor uitsluitend bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen worden gebruikt.

 

2.

apparatuur bedoeld in 5A003, of

 

3.

apparatuur, als hieronder:

 

a.

apparatuur bedoeld in 5A004.a.;

 

b.

apparatuur bedoeld in 5A004.b.

 

Noot:

5D002.c.3.b. heeft geen betrekking op “inbraakprogrammatuur”.

 

d.

niet gebruikt.

5E2   Technologie

 
 

5E002

“Technologie”, als hieronder:

a.

“technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van apparatuur bedoeld in 5A002, 5A003, 5A004 of 5B002 of “programmatuur”, bedoeld in 5D002.a. of 5D002.c.

 

Noot:

5E002.a. heeft geen betrekking op “technologie” voor in 5A004.b., 5D002.a.3.b. of 5D002.c.3.b. genoemde producten.

 

b.

“technologie” die de eigenschappen heeft van een ‘cryptografisch activeringstoken’ bedoeld in 5A002.b.

 

Noot:

5E002 omvat technische gegevens inzake “informatiebeveiliging” die verkregen zijn door procedures die zijn uitgevoerd voor het beoordelen of vaststellen van de uitvoering van taken, functies of technieken bedoeld in categorie 5, deel 2.

DEEL VIII —     Categorie 6

CATEGORIE 6 — SENSOREN EN LASERS

6A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

6A001

Akoestische systemen, apparatuur en onderdelen, als hieronder:

a.

akoestische systemen voor gebruik ter zee, apparatuur of speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

1.

actieve (zend- of zend/ontvang-)systemen, of apparatuur of speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

Noot:

6A001.a.1. heeft geen betrekking op de onderstaande apparatuur:

a.

echoloden die verticaal onder de apparatuur werken en die geen aftastfunctie van meer dan ± 20° hebben, en die uitsluitend worden gebruikt voor het meten van de waterdiepte of de afstand tot zich onder water of ondergronds bevindende objecten of voor het lokaliseren van vis;

 

b.

akoestische bakens, als hieronder:

 

1.

akoestische bakens voor noodsignalen;

 

2.

‹pingers› speciaal ontworpen voor het verplaatsen of het terugkeren naar een positie onder water.

 

a.

akoestische apparatuur voor zeebodemonderzoek, als hieronder:

 

1.

onderzoeksapparatuur voor gebruik op oppervlakteschepen voor het topografisch verkennen van de zeebodem, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen voor het verrichten van metingen bij een hoek groter dan 20° van de normaal;

 

b.

ontworpen voor het meten van de topografie van de zeebodem op zeebodemdiepten groter dan 600 m;

 

c.

‘akoestische resolutie’ minder dan 2, en

 

d.

‘versterking’ van de diepte“nauwkeurigheid” middels compensatie voor de volgende aspecten:

 

1.

beweging van de akoestische sensor;

 

2.

voortplanting door het water van de sensor naar de zeebodem en terug, en

 

3.

geluidssnelheid ter hoogte van de sensor;

Technische noten:

 

1.

‘Akoestische resolutie’ is de aftaststrookbreedte (in graden) gedeeld door het maximumaantal peilingen per aftaststrook.

 

2.

‘Versterking’ omvat de mogelijkheid van compensatie door externe middelen.

 

2.

onderzoeksapparatuur voor gebruik onder water voor het topografisch verkennen van de zeebodem, met de volgende eigenschappen:

Technische noot:

De normale druk van de akoestische sensor bepaalt de druk van de diepte van de apparatuur, bedoeld in 6A001.a.1.a.2.

 

a.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen of aangepast om te werken op een diepte van meer dan 300 m, en

 

2.

een ‘sondeerherhalingssnelheid’ van meer dan 3 800 m/s, of

Technische noot:

De ‘sondeerherhalingssnelheid’ is het product van de maximumsnelheid (m/s) van de werking van de sensor en het maximumaantal peilingen per aftaststrook met een verondersteld bestrijkingsgebied van 100 %. Voor systemen die peilingen in twee richtingen produceren (3D-sonars), moet het maximum van de ‘sondeerherhalingssnelheid’ in een van de twee richtingen worden gebruikt.

 

b.

onderzoeksapparatuur, niet vermeld in 6A001.a.1.a.2.a., met alle volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen of aangepast om te werken op een diepte van meer dan 100 m;

 

2.

ontworpen voor het verrichten van metingen bij een hoek groter dan 20° van de normaal;

 

3.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

werkfrequentie van minder dan 350 kHz, of

 

b.

ontworpen voor het meten van de topografie van de zeebodem bij een afstand van meer dan 200 m van de akoestische sensor, en

 

4.

‘versterking’ van de diepte“nauwkeurigheid” middels compensatie van alle volgende aspecten:

 

a.

beweging van de akoestische sensor;

 

b.

voortplanting door het water van de sensor naar de zeebodem en terug, en

 

c.

geluidssnelheid ter hoogte van de sensor;

 

3.

Side Scan Sonar (SSS) of Synthetic Aperture Sonar (SAS), die ontworpen zijn voor beeldvorming van de zeebodem, met de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen akoestische zend/ontvang-‹arrays›:

 

a.

ontworpen of aangepast om te werken op een diepte van meer dan 500 m;

 

b.

een ‘bestrijkingscapaciteit’ van meer dan 570 m2/s tijdens gebruik bij het maximale bereik waarmee het kan werken met een ‘resolutie in de lengterichting’ van minder dan 15 cm, en

 

c.

een ‘resolutie in de dwarsrichting’ van minder dan 15 cm;

Technische noten:

 

1.

‘Bestrijkingscapaciteit’ (‹area coverage rate›) (m2/s) is tweemaal het product van het maximale sonarbereik (m) en de maximumsnelheid waarmee de sonar in dat bereik kan werken.

 

2.

‘Resolutie in de vaarrichting’ (cm), alleen voor SSS, is het product van de horizontale loodrechte breedte van de straal (in graden) en het sonarbereik (m) en 0,873.

 

3.

‘Resolutie dwars op de vaarrichting’ (cm) is 75 gedeeld door de bandbreedte van het signaal (in kHz).

 

b.

systemen of zend/ontvang-‹arrays›, ontworpen voor de detectie van het object of de locatie, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een zendfrequentie lager dan 10 kHz;

 

2.

een geluidsdrukniveau hoger dan 224 dB (referentie: 1 μPa op 1 m) voor apparatuur met een werkfrequentie in het gebied van 10 tot en met 24 kHz;

 

3.

een geluidsdrukniveau hoger dan 235 dB (referentie: 1 μPa op 1 m) voor apparatuur met een werkfrequentie in het gebied van 24 tot en met 30 kHz;

 

4.

met vorming van bundels kleiner dan 1° op enige as en met een werkfrequentie lager dan 100 kHz;

 

5.

ontworpen voor een ondubbelzinnig schaalbereik groter dan 5 120 m, of

 

6.

ontworpen om een druk te weerstaan tijdens normaal bedrijf op een diepte van meer dan 1 000 m en met omzetters:

 

a.

met dynamische drukcompensatie, of

 

b.

met een transductie-element anders dan loodzirkonaat-titanaat;

 

c.

akoestische projectors, met inbegrip van omzetters, die piëzo-elektrische, magnetostrictieve, elektrostrictieve, elektrodynamische of hydraulische elementen bevatten die afzonderlijk werken of in een ontworpen combinatie, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

Noot 1:

De controlestatus van akoestische projectors, met inbegrip van omzetters die speciaal zijn ontworpen voor andere apparatuur die niet in 6A001 wordt vermeld, wordt bepaald door de controlestatus van die andere apparatuur.

 

Noot 2:

6A001.a.1.c. heeft geen betrekking op bronnen die het geluid uitsluitend verticaal uitzenden, of mechanische bronnen (bv. door middel van luchtdruk of stoomstoten) of chemische bronnen (bv. door middel van explosieven).

 

Noot 3:

Piëzo-elektrische elementen bedoeld in 6A001.a.1.c. omvatten elementen gemaakt van loodmagnesiumniobaat/loodtitanaat (Pb(Mg1/3Nb2/3)O3-PbTiO3, of PMN-PT) monokristallen van een vaste oplossing of loodindiumniobaat/loodmagnesiumniobaat/loodtitanaat (Pb(In1/2Nb1/2)O3–Pb(Mg1/3Nb2/3)O3–PbTiO3, of PIN-PMN-PT) monokristallen van een vaste oplossing.

 

1.

werkzaam in het frequentiegebied lager dan 10 kHz en met één of meer van de volgende kenmerken:

 

a.

niet ontworpen voor een continubedrijf bij een bedrijfscyclus van 100 % met een uitgestraald ‘vrijeveld bronniveau’ (‘free-field Source Level (SLRMS)’) van meer dan (10log(f) + 169,77) dB (referentie 1 μPa op 1 m) waarbij f de frequentie in Hertz is en de maximale ‹Transmitting Voltage Response› (TVR) minder is dan 10 kHz, of

 

b.

ontworpen voor een continubedrijf bij een bedrijfscyclus van 100 % met een continu uitgestraald ‘vrijeveld bronniveau’ (‘free-field Source Level (SLRMS)’) bij een bedrijfscyclus van 100 % van meer dan (10log(f) + 159,77) dB (referentie 1 μPa op 1 m) waarbij f de frequentie in Hertz en de maximale ‹Transmitting Voltage Response› (TVR) minder is dan 10 kHz, of

Technische noot:

Het ‘vrijeveld bronniveau’ (‘free-field Source Level (SLRMS)’) is gedefinieerd langs de as van de maximale respons en in het verre veld van de akoestische projector. Het kan worden verkregen uit de ‹Transmitting Voltage Response› met gebruik van de volgende vergelijking: SLRMS = (TVR + 20log VRMS) dB (referentie 1μPa op 1 m), waarbij SLRMS het bronniveau is, TVR de ‹Transmitting Voltage Response› is en VRMS de stuurspanning van de projector is.

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

met onderdrukking van de zijlobben van meer dan 22 dB;

 

d.

akoestische systemen en apparatuur en speciaal ontworpen onderdelen voor het lokaliseren van oppervlaktevaartuigen of onderwatervaartuigen, met de volgende, speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

detectiebereik van meer dan 1 000 m, en

 

2.

vastgestelde foutenmarge kleiner dan 10 m rms (‹root mean square›) wanneer wordt gemeten op een afstand van 1 000 m;

Noot: 6A001.a.1.d. omvat:

 

a.

apparatuur die gebruikmaakt van coherente “signaalverwerking” tussen twee of meer bakens en de door het oppervlakte- of onderwatervaartuig meegevoerde hydrofooneenheid;

 

b.

apparatuur die geschikt is voor het automatisch corrigeren van voortplantingssnelheidsfouten voor de berekening van een plaats.

 

e.

actieve individuele sonars, speciaal ontworpen of aangepast om zwemmers of duikers te detecteren, te lokaliseren en automatisch te onderscheiden, met de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen akoestische zend/ontvang-‹arrays›:

 

1.

detectiebereik van meer dan 530 m;

 

2.

vastgestelde foutenmarge kleiner dan 15 m rms (‹root mean square›) wanneer wordt gemeten op een afstand van 530 m, en

 

3.

bandbreedte van het uitgezonden pulssignaal groter dan 3 kHz;

 

NB:

NB: Voor duikerdetectiesystemen speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zie de lijst van militaire goederen.

 

Noot:

Wanneer in 6A001.a.1.e. meer dan één detectiebereik voor verschillende omgevingen wordt gespecificeerd, wordt het grootste detectiebereik gebruikt.

 

2.

passieve systemen, apparatuur of speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

Noot:

6A001.a.2. is ook van toepassing op ontvangstapparatuur, al dan niet gewoonlijk toegepast tezamen met afzonderlijke actieve apparatuur, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

 

a.

hydrofoons met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

Noot:

De controlestatus van hydrofoons die speciaal zijn ontworpen voor andere apparatuur, wordt bepaald door de controlestatus van die andere apparatuur.

Technische noten:

 

1.

Hydrofoons bestaan uit één of meer sensorelementen die een enkelvoudige akoestische uitgangskanaal produceren. Hydrofoons met meervoudige elementen kunnen worden aangeduid als een hydrofoongroep.

 

2.

Voor de toepassing van 6A001.a.2.a. gelden akoestische omzetters voor gebruik onder water die zijn ontworpen om als passieve ontvanger te fungeren, als hydrofoons.

 

1.

met doorlopende flexibele sensorelementen;

 

2.

met flexibele samenstellingen van afzonderlijke sensorelementen waarvan ofwel de diameter ofwel de lengte kleiner is dan 20 mm en waarbij de scheiding tussen de elementen kleiner is dan 20 mm;

 

3.

met een of meer van de volgende sensorelementen:

 

a.

glasvezels;

 

b.

‘piëzo-elektrische polymeerfolies’ niet gemaakt van polyvinylideenfluoride (PVDF) en zijn copolymeren {P(VDF-TrFE) en P(VDF-TFE)};

 

c.

‘flexibele piëzo-elektrische composieten’;

 

d.

loodmagnesiumniobaat/loodtitanaat (dat wil zeggen Pb(Mg1/3Nb2/3)O3-PbTiO3, of PMN-PT) piëzo-elektrische monokristallen uit een vaste oplossing, of

 

e.

loodindiumniobaat/loodmagnesiumniobaat/loodtitanaat (dat wil zeggen Pb(In1/2Nb1/2)O3–Pb(Mg1/3Nb2/3)O3–PbTiO3, of PIN-PMN-PT) piëzo-elektrische monokristallen uit een vaste oplossing;

 

4.

met een ‘gevoeligheid van de hydrofoon’ beter dan – 180 dB op iedere diepte zonder versnellingscompensatie;

 

5.

ontworpen voor werkdiepten groter dan 35 m met versnellingscompensatie, of

 

6.

ontworpen om te werken bij een diepte groter dan 1 000 m en met een ‘gevoeligheid van de hydrofoon’ beter dan – 230 dB onder 4 kHz;

Technische noten:

 

1.

De sensorelementen van de ‘piëzo-elektrische polymeerfolie’ bestaan in een gepolariseerde polymeerfolie die over een dragend frame of dragende spoel (as) wordt gespannen en daaraan wordt bevestigd.

 

2.

‘Flexibele piëzo-elektrische composieten’ zijn piëzo-elektrische ceramische deeltjes of vezels, gecombineerd met een elektrisch geïsoleerde en akoestisch transparant rubber-, polymeer- of epoxy-mengsel waarbij het mengsel integrerend deel uitmaakt van de sensorelementen.

 

3.

Onder de ‘gevoeligheid van een hydrofoon’ wordt verstaan: twintigmaal de logaritme bij het grondgetal 10 van de verhouding tussen de effectieve (rms) uitgangsspanning en een effectieve (rms) referentiespanning van 1 V, als de hydrofoonsensor zonder voorversterker wordt geplaatst in een akoestisch veld met vlakke golffronten met een effectieve (rms) druk van 1 μPa. Bijvoorbeeld: een hydrofoon met een gevoeligheid van – 160 dB (referentie: 1 V per μPa) zal in een dergelijk veld een uitgangsspanning afgeven van 10-8 V terwijl een hydrofoon met een gevoeligheid van – 180 dB een uitgangsspanning zal afgeven van slechts 10-9 V. Dientengevolge is -160 dB beter dan -180 dB.

 

b.

gesleepte hydrofoonsamenstellingen (‹towed acoustic hydrophone arrays›) met één of meer van de volgende eigenschappen:

Technische noot:

Hydrofoon-‹arrays› bestaan uit een aantal hydrofoons die meerdere akoestische uitgangskanalen verschaffen.

 

1.

een onderlinge afstand tussen de hydrofoongroepen van minder dan 12,5 m of ‘aanpasbaar’ zodat de onderlinge afstand tussen de hydrofoongroepen minder dan 12,5 m bedraagt;

 

2.

ontworpen voor of ‘aanpasbaar’ voor werkdiepten groter dan 35 m;

Technische noot:

Onder ‘aanpasbaar’ wordt in 6A001.a.2.b.1. en 2. verstaan dat er voorzieningen zijn getroffen waardoor het mogelijk is de onderlinge afstand tussen de hydrofoongroepen of de limiet van de werkdiepte te wijzigen door een wijziging in de elektrische bedrading of onderlinge verbindingen. Deze voorzieningen bestaan uit: reservebedrading uitgaande boven 10 % van het aantal draden, blokken voor aanpassing van de onderlinge afstand van de hydrofoongroepen of inwendige dieptebegrenzingselementen die verstelbaar zijn of meer dan één hydrofoongroep regelen.

 

3.

richtingssensoren als bedoeld in 6A001.a.2.d.;

 

4.

overlangs versterkte ‹array›-omhulsels;

 

5.

een samengestelde ‹array› waarvan de diameter kleiner is dan 40 mm;

 

6.

niet gebruikt;

 

7.

met eigenschappen van de hydrofoon als omschreven in 6A001.a.2.a., of

 

8.

op versnellingsmeter gebaseerde hydro-akoestische sensoren zoals vermeld in 6A001.a.2.g.;

 

c.

verwerkingsapparatuur, speciaal ontworpen voor gesleepte hydrofoonsamenstellingen (‹towed acoustic hydrophone arrays›), met “toegankelijkheid van het programma voor de gebruiker” en verwerking en correlatie van tijd- of frequentiedomeinen, met inbegrip van spectrumanalyse, digitale filtering en bundelvorming met toepassing van snelle Fouriertransformatie (‹Fast Fourier transform›) of andere herleidingen of processen;

 

d.

richtingssensoren:

 

1.

met een “nauwkeurigheid” beter dan 0,5 °, en

 

2.

ontworpen om te kunnen werken op een diepte van meer dan 35 m of met een verstelbare of afneembare dieptesensor om te kunnen werken op diepten van meer dan 35 m;

 

NB:

Zie 7A003.c. voor inertiële koersbepalingssystemen.

 

e.

bodemkabelsystemen hydrofoon-‹arrays› met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

met ingebouwde hydrofoons als vermeld in 6A001.a.2.a.;

 

2.

met ingebouwde multiplex-verzendingsmodules voor de signalen van de hydrofoongroep, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen om te kunnen werken op een diepte van meer dan 35 m of met een verstelbare of afneembare dieptesensor om te kunnen werken op diepten van meer dan 35 m, en

 

b.

ontworpen om operationeel te kunnen worden uitgewisseld met modules voor gesleepte hydrofoonsamenstellingen (‹towed acoustic hydrophone array›-modules), of

 

3.

met ingebouwde op een versnellingsmeter gebaseerde hydro-akoestische sensoren zoals vermeld in 6A001.a.2.g.;

 

f.

verwerkingsapparatuur, speciaal ontworpen voor bodemkabelsystemen, met “toegankelijkheid van het programma voor de gebruiker” en verwerking en correlatie van tijd- of frequentiedomeinen, met inbegrip van spectrumanalyse, digitale filtering en bundelvorming met toepassing van snelle Fouriertransformatie of andere herleidingen of processen;

 

g.

op versnellingsmeter gebaseerde hydro-akoestische sensoren met alle volgende eigenschappen:

 

1.

samengesteld uit drie versnellingsmeters gerangschikt langs drie verschillende assen;

 

2.

met een algemene ‘versnellingsgevoeligheid’ beter dan 48 dB (referentie 1 000 mV rms per 1 g);

 

3.

ontworpen voor werkdiepten groter dan 35 m, en

 

4.

werkfrequentie van minder dan 20 kHz.

 

Noot:

6A001.a.2.g. heeft geen betrekking op deeltjessnelheiddetectoren of geofonen.

Technische noten:

 

1.

Op versnellingsmeter gebaseerde hydro-akoestische sensoren staan ook bekend als vectorsensoren.

 

2.

Onder ‘versnellingsgevoeligheid’ wordt verstaan: twintigmaal de logaritme bij het grondgetal 10 van de verhouding tussen de effectieve (rms) uitgangsspanning en een effectieve (rms) referentiespanning van 1 V, als de hydro-akoestische sensor zonder voorversterker wordt geplaatst in een akoestisch veld met vlakke golffronten met een effectieve (rms) versnelling van 1 g (d.w.z. 9,81 m/s2).

 

b.

sonar-logapparatuur voor correlatie- en Dopplersnelheidsbepaling, ontworpen voor het meten van de horizontale snelheid van de drager van de apparatuur ten opzichte van de zeebodem, als hieronder:

 

1.

sonar-logapparatuur voor correlatiesnelheidsbepaling, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen om te werken bij een afstand tussen de drager en de zeebodem groter dan 500 m, of

 

b.

een snelheids-“nauwkeurigheid” van minder dan 1 % van de snelheid;

 

2.

sonar-logapparatuur voor Dopplersnelheidsbepaling met een snelheids-“nauwkeurigheid” van minder dan 1 % van de snelheid.

 

Noot 1:

6A001.b. heeft geen betrekking op echoloden die uitsluitend worden gebruikt voor:

a.

het meten van de waterdiepte;

 

b.

het meten van de afstand tot zich onder water of ondergronds bevindende objecten, of

 

c.

het lokaliseren van vis.

 

Noot 2:

6A001.b. heeft geen betrekking op apparatuur die speciaal ontworpen is voor installatie op oppervlaktevaartuigen.

 

c.

niet gebruikt.

 
 

6A002

Optische sensoren en apparatuur, en onderdelen daarvoor, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 6A102.

 

a.

optische detectoren, als hieronder:

 

1.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” vaste-stofdetectoren, als hieronder:

 

Noot:

Voor de toepassing van 6A002.a.1. wordt onder vaste-stofdetectoren ook “‹focal plane arrays›” verstaan.

 

a.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” vaste-stofdetectoren met de volgende eigenschappen:

 

1.

een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 10 nm doch niet meer dan 300 nm, en

 

2.

een reactie van minder dan 0,1 % ten opzichte van de grootste gevoeligheid bij een golflengte groter dan 400 nm;

 

b.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” vaste-stofdetectoren met de volgende eigenschappen:

 

1.

een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 900 nm doch niet meer dan 1 200 nm, en

 

2.

een “reactietijdconstante” van 95 ns of minder;

 

c.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” vaste-stofdetectoren met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 1 200 nm doch niet meer dan 30 000 nm;

 

d.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde”“‹focal plane arrays›” met meer dan 2 048 elementen per array en een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 300 nm doch niet meer dan 900 nm;

 

2.

beeldversterkerbuizen en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor, als hieronder:

 

Noot:

6A002.a.2. heeft geen betrekking op niet-beeldvormende fotomultiplicatorbuizen met een elektronensensor in een vacuümruimte, uitsluitend beperkt tot:

a.

één enkele metalen anode, of

 

b.

metalen anoden met een afstand, hart op hart gemeten, van meer dan 500 μm.

Technische noot:

‘Ladingsvermenigvuldiging’ is een vorm van elektronische beeldversterking die wordt gedefinieerd als het genereren van ladingsdragers als gevolg van een versterkingsproces door impactionisatie. ‘Ladingsvermenigvuldigings’-sensoren kunnen de vorm aannemen van een beeldversterkerbuis, een vaste-stofdetector of een “‹focal plane array›”.

 

a.

beeldversterkerbuizen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 400 nm doch niet meer dan 1 050 nm;

 

2.

elektronische beeldversterking waarbij gebruik wordt gemaakt van:

 

a.

een microkanaalplaat met een afstand tussen de gaten (hart op hart gemeten) van 12 μm of minder, of

 

b.

een elektronische sensor met een afstand tussen de niet-gebinde pixels van ten hoogste 500 μm, die speciaal is ontworpen of aangepast om ‘ladingsvermenigvuldiging’ op een andere manier tot stand te brengen dan door een microkanaalplaat, en

 

3.

een of meer van de volgende fotokathoden:

 

a.

een multi-alkalifotokathode (bv. S-20 en S-25) met een lichtgevoeligheid van meer dan 350 μA/lm;

 

b.

een GaAs- of GaInAs-fotokathode, of

 

c.

andere “op III/V-verbindingen gebaseerde” halfgeleiderfotokathoden met een maximale “stralingsgevoeligheid” van meer dan 10 mA/W;

 

b.

beeldversterkerbuizen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 1 050 nm doch niet meer dan 1 800 nm;

 

2.

elektronische beeldversterking waarbij gebruik wordt gemaakt van:

 

a.

een microkanaalplaat met een afstand tussen de gaten (hart op hart gemeten) van 12 μm of minder, of

 

b.

een elektronische sensor met een afstand tussen de niet-gebinde pixels van ten hoogste 500 μm, die speciaal is ontworpen of aangepast om ‘ladingsvermenigvuldiging’ op een andere manier tot stand te brengen dan door een microkanaalplaat, en

 

3.

“op III/V-verbindingen gebaseerde” halfgeleiderfotokathoden (bv. GaAs of GaInAs) en fotokathoden op basis van elektronenoverdracht, met een maximale “stralingsgevoeligheid” van meer dan 15 mA/W;

 

c.

speciaal ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

1.

microkanaalplaten met een afstand tussen de gaten (hart op hart gemeten) van 12 μm of minder;

 

2.

een elektronische sensor met een afstand tussen de niet-gebinde pixels van ten hoogste 500 μm, die speciaal is ontworpen of aangepast om ‘ladingsvermenigvuldiging’ op een andere manier tot stand te brengen dan door een microkanaalplaat;

 

3.

“op III/V-verbindingen gebaseerde” halfgeleiderfotokathoden (bv. GaAs of GaInAs) en fotokathoden op basis van elektronenoverdracht;

Noot: 6A002.a.2.c.3. heeft geen betrekking op op verbindingen gebaseerde halfgeleiderkathoden die zijn ontworpen om een van de onderstaande maximale “stralingsgevoeligheden” te bereiken:

 

a.

een maximale gevoeligheid van 10 mA/W bij een golflengte van meer dan 400 nm doch niet meer dan 1 050 nm, of

 

b.

een maximale gevoeligheid van 15 mA/W bij een golflengte van meer dan 1 050 nm doch niet meer dan 1 800 nm.

 

3.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, als hieronder:

 

NB:

‘microbolometer’“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, worden uitsluitend vermeld in 6A002.a.3.f.

Technische noot:

Lineaire of tweedimensionale uit verscheidene elementen bestaande detector-‹arrays› worden “‹focal plane arrays›” genoemd;

 

Noot 1:

6A002.a.3. heeft mede betrekking op fotogeleidende en fotovoltaïsche ‹arrays›.

 

Noot 2:

6A002.a.3. heeft geen betrekking op:

a.

omhulde, uit meerdere elementen (maximaal 16 elementen) bestaande fotogeleidende cellen waarbij gebruik wordt gemaakt van loodsulfide of loodselenide;

 

b.

pyro-elektrische detectoren waarbij één of meer van de volgende materialen zijn gebruikt:

 

1.

triglycinesulfaat en varianten daarvan;

 

2.

lood-lanthaan-zirkoniumtitanaat en varianten daarvan;

 

3.

lithiumtantalaat;

 

4.

polyvinylideenfluoride en varianten daarvan, of

 

5.

strontium-bariumniobaat en varianten daarvan;

 

c.

“‹focal plane arrays›”, die speciaal zijn ontworpen of aangepast om ‘ladingsvermenigvuldiging’ tot stand te brengen en die door hun ontwerp beperkt zijn tot een maximale “stralingsgevoeligheid” van 10 mA/W bij een golflengte van meer dan 760 nm, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een reactiebeperkend mechanisme dat is ontworpen om niet te worden verwijderd of aangepast, en

 

2.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

het reactiebeperkende mechanisme is geïntegreerd in of wordt gecombineerd met het detectorelement, of

 

b.

de “‹focal plane array›” werkt alleen met het geïnstalleerde reactiebeperkende mechanisme.

Technische noot:

Een in het detectorelement geïntegreerd reactiebeperkend mechanisme is zodanig ontworpen dat het niet kan worden verwijderd of aangepast zonder de detector buiten werking te stellen.

 

d.

‹Thermopile arrays› met minder dan 5 130 elementen.

Technische noot:

‘Ladingsvermenigvuldiging’ is een vorm van elektronische beeldversterking die wordt gedefinieerd als het genereren van ladingsdragers als gevolg van een versterkingsproces door impactionisatie. ‘Ladingsvermenigvuldigings’-sensoren kunnen de vorm aannemen van een beeldversterkerbuis, een vaste-stofdetector of een “‹focal plane array›”.

 

a.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, met de volgende eigenschappen:

 

1.

afzonderlijke elementen met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 900 nm doch niet meer dan 1 050 nm, en

 

2.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “reactietijdconstante” van minder dan 0,5 ns, of

 

b.

speciaal ontworpen of aangepast om een ‘ladingsvermenigvuldiging’ tot stand te brengen en met een maximale “stralingsgevoeligheid” van meer dan 10 mA/W;

 

b.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, met de volgende eigenschappen:

 

1.

afzonderlijke elementen met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 1 050 nm, doch niet meer dan 1 200 nm, en

 

2.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “reactietijdconstante” van 95 ns of minder, of

 

b.

speciaal ontworpen of aangepast om een ‘ladingsvermenigvuldiging’ tot stand te brengen en met een maximale “stralingsgevoeligheid” van meer dan 10 mA/W;

 

c.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, niet-lineair (tweedimensionaal), met afzonderlijke elementen met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 1 200 nm, doch niet meer dan 30 000 nm;

 

NB:

‘microbolometer’“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, op basis van silicium en ander materiaal worden uitsluitend vermeld in 6A002.a.3.f.

 

d.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, lineair (eendimensionaal), met de volgende eigenschappen:

 

1.

afzonderlijke elementen met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 1 200 nm, doch niet meer dan 3 000 nm, en

 

2.

één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een verhouding van de ‘scanrichting’-dimensie van het detectorelement tot de ‘scanbreedterichting’-dimensie van het detectorelement van minder dan 3,8, of

 

b.

signaalverwerking in de detectorelementen;

 

Noot:

6A002.a.3.d. heeft geen betrekking op “‹focal plane arrays›” (van ten hoogste 32 elementen) met detectorelementen die uitsluitend bestaan uit germanium.

Technische noot:

Voor de toepassing van 6A002.a.3.d. wordt onder ‘scanbreedterichting’ (‘‹cross scan direction›’) verstaan de as die parallel loopt aan de lineaire array van detectorelementen, en wordt onder de ‘scanrichting’ (‘‹scan direction›’) verstaan de as die loodrecht staat op de lineaire array van detectorelementen.

 

e.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, lineair (eendimensionaal), met afzonderlijke elementen met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 3 000 nm, doch niet meer dan 30 000 nm;

 

f.

infrarode “‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, niet-lineair (tweedimensionaal), gebaseerd op ‘microbolometer’-materiaal, met afzonderlijke elementen, reactie zonder filter bij een golflengte van 8 000 nm of meer, doch niet meer dan 14 000 nm;

Technische noot:

Voor de toepassing van 6A002.a.3.f. wordt onder ‘microbolometer’ verstaan een thermische beelddetector die, als gevolg van een wijziging van de temperatuur in de detector door de absorptie van infrarode straling, een bruikbaar signaal genereert.

 

g.

“‹focal plane arrays›”, niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, met de volgende eigenschappen:

 

1.

afzonderlijke detectorelementen met grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 400 nm doch niet meer dan 900 nm;

 

2.

speciaal ontworpen of aangepast om een ‘ladingsvermenigvuldiging’ tot stand te brengen en met een maximale “stralingsgevoeligheid” van meer dan 10 mA/W bij een golflengte van meer dan 760 nm, en

 

3.

meer dan 32 elementen;

 

b.

“monospectrale beeldsensoren” en “multispectrale beeldsensoren”, ontworpen voor toepassing bij het aftasten op afstand, met één van beide volgende eigenschappen:

 

1.

een momenteel gezichtsveld (‹Instantaneous-Field-of-View›, IFOV) kleiner dan 200 μrad (microradiaal), of

 

2.

gespecificeerd om te werken bij golflengten van meer dan 400 nm doch niet meer dan 30 000 nm, en

 

a.

de uitgevoerde beeldgegevens zijn digitaal opgemaakt, en

 

b.

met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”, of

 

2.

ontworpen voor gebruik in de lucht, gebruikmakend van andere dan siliciumdetectoren, en met een momenteel gezichtsveld (IFOV) van minder dan 2,5 milliradiaal;

 

Noot:

Niet bedoeld worden in 6A002.b.1. “monospectrale beeldsensoren” met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 300 nm, doch niet meer dan 900 nm, waarin slechts één van de volgende niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” detectoren of niet voor “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde”“‹focal plane arrays›” zijn verwerkt:

1.

ladinggekoppelde componenten (CCD) die niet ontworpen of aangepast zijn voor ‘ladingsvermenigvuldiging’, of

 

2.

componenten met metaaloxide veldeffecttransistoren (CMOS) die niet ontworpen of aangepast zijn voor ‘ladingsvermenigvuldiging’.

 

c.

apparatuur voor ‘directe beeldvorming’, met één van de volgende artikelen:

 

1.

beeldversterkingsbuizen, als bedoeld in 6A002.a.2.a. en 6A002.a.2.b.;

 

2.

“‹focal plane arrays›”, als bedoeld in 6A002.a.3., of

 

3.

vastestofdetectoren, als bedoeld in 6A002.a.1.;

Technische noot:

Met ‘directe beeldvorming’ wordt bedoeld beeldapparatuur die de menselijke waarnemer een visueel beeld geeft zonder omzetting van het beeld in een elektronisch signaal voor televisieweergave en die het beeld noch fotografisch, noch elektronisch noch op enige andere wijze kan registreren of opslaan.

 

Noot:

Niet bedoeld wordt in 6A002.c. onderstaande apparatuur met fotokathoden anders dan van GaAs of GaInAs:

a.

inbraakalarmsystemen voor industriële of civiele toepassing, of systemen voor het regelen en tellen van bewegingen in het verkeer of de industrie;

 

b.

medische apparatuur;

 

c.

industriële apparatuur die wordt gebruikt voor inspectie, selectie of analyse van de eigenschappen van materialen;

 

d.

vlamdetectoren voor industriële ovens;

 

e.

apparatuur die speciaal is ontworpen voor gebruik in het laboratorium.

 

d.

speciale ondersteunende onderdelen voor optische sensoren, als hieronder:

 

1.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” cryogene koelers;

 

2.

niet “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” cryogene koelers met een koelbrontemperatuur lager dan 218 K (-55 °C), als hieronder:

 

a.

met een gesloten kringloop met een gespecificeerd gemiddeld interval vóór storing (MTTF) of gemiddeld storingsvrij interval (MTBF) groter dan 2 500 uur;

 

b.

zelfregulerende Joule-Thomson (JT)-minikoelers voor een boorgat met een middellijn kleiner dan 8 mm;

 

3.

glasvezels voor aftasten die qua samenstelling of structuur speciaal zo zijn geconstrueerd of door bekleding zodanig aangepast dat zij akoestische, thermische, traagheids- of elektromagnetische gevoeligheid bezitten of gevoeligheid voor nucleaire straling;

 

Noot:

6A002.d.3. heeft geen betrekking op ingekapselde glasvezels voor aftasten die speciaal ontworpen zijn voor het aftasten van boorgaten.

 

e.

niet gebruikt;

 

f.

‘geïntegreerde schakelingen voor het uitlezen’ (Read-out integrated circuits, ‘ROIC’), speciaal ontworpen voor “‹focal plane arrays›”, als bedoeld in 6A002.a.3.

 

Noot:

6A002.f. heeft geen betrekking op ‘geïntegreerde schakelingen voor het uitlezen’ die speciaal zijn ontworpen voor toepassingen in civiele automobielen.

Technische noot:

onder ‘geïntegreerde schakeling voor het uitlezen’ (‘ROIC’) wordt verstaan: een geïntegreerde schakeling die is ontworpen om verbonden te worden aan een “‹focal plane array›” (“FPA”) en te worden gebruikt voor het uitlezen (d.w.z. extraheren en registreren) van door de detectorelementen geproduceerde signalen. De ‘ROIC’ leest ten minste de lading van de detectorelementen, door de lading te extraheren en een multiplexfunctie toe te passen op een wijze waarbij de informatie over de relatieve positie en richting in de ruimte van de detectorelementen wordt behouden voor verwerking binnen of buiten de ‘ROIC’.

 
 

6A003

Camerasystemen en -apparatuur, en onderdelen daarvoor, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 6A203.

 

a.

instrumentatiecamera’s en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

Noot:

De in 6A003.a.3. tot en met 6A003.a.5. bedoelde instrumentatiecamera’s met modulaire structuren moeten worden beoordeeld op hun maximumcapaciteit door gebruik te maken van ‹plug-ins› die overeenkomstig de specificaties van de fabrikant van de camera beschikbaar zijn.

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

elektronische ‹streak›-camera’s met een temporele resolutie van meer dan 50 ns;

 

4.

elektronische beeld-(‹framing›-)camera’s met een snelheid groter dan 1 000 000 beelden per seconde;

 

5.

elektronische camera’s, met de volgende eigenschappen:

 

a.

een elektronische sluitertijd (venstervermogen) van minder dan 1 μs per volledig beeld, en

 

b.

een uitleestijd die een opnamesnelheid van meer dan 125 volledige beelden per seconde mogelijk maakt;

 

6.

‹plug-ins›, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

speciaal ontworpen voor instrumentatiecamera’s met modulaire structuren en als vermeld in 6A003.a., en

 

b.

waarmee die camera’s beantwoorden aan de eigenschappen, vermeld in 6A003.a.3., 6A003.a.4. of 6A003.a.5., overeenkomstig de specificaties van de fabrikant;

 

b.

beeldcamera’s, als hieronder:

 

Noot:

Niet bedoeld worden in 6A003.b. televisie- of videocamera’s die speciaal zijn ontworpen voor televisie-uitzendingen.

 

1.

videocamera’s die halfgeleidersensoren bevatten, met een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 10 nm, doch niet meer dan 30 000 nm en al de volgende eigenschappen:

 

a.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

meer dan 4 × 106“actieve pixels” per halfgeleider-‹array› voor monochroom- (zwart/wit) camera’s;

 

2.

meer dan 4 × 106“actieve pixels” per halfgeleider-‹array› voor kleurencamera’s met drie halfgeleider-‹arrays›, of

 

3.

meer dan 12 × 106“actieve pixels” voor halfgeleider-‹array› kleurencamera’s met één halfgeleider-‹array›, en

 

b.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

optische spiegels als bedoeld in 6A004.a.;

 

2.

optische regelapparatuur als bedoeld in 6A004.d., of

 

3.

de mogelijkheid om intern gegenereerde ‘cameratrackinggegevens’ te annoteren;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van dit punt moeten digitale videocamera’s worden beoordeeld volgens het maximumaantal “actieve pixels” die gebruikt worden om bewegende beelden op te nemen.

 

2.

Voor de toepassing van dit punt wordt onder ‘cameratrackinggegevens’ verstaan: de nodige informatie om de kijkrichting van de camera ten opzichte van de aarde aan te geven. Dit omvat: 1) de horizontale hoek van de kijkrichting van de camera ten opzichte van de richting van het magnetische veld van de aarde en; 2) de verticale hoek tussen de kijkrichting van de camera en de horizon van de aarde.

 

2.

aftastcamera’s en aftastcamerasystemen met de volgende eigenschappen:

 

a.

een grootste gevoeligheid bij een golflengte van meer dan 10 nm doch niet meer dan 30 000 nm;

 

b.

lineaire detectie-‹arrays› met meer dan 8 192 elementen per ‹array›, en

 

c.

mechanische aftasting in één richting;

 

Noot:

6A003.b.2. heeft geen betrekking op aftastcamera’s en aftastcamerasystemen speciaal ontworpen voor één of meer van de volgende doelen:

a.

industriële fotokopieerapparaten of fotokopieerapparaten voor privégebruik;

 

b.

beeldaftasters speciaal ontworpen voor civiele stationaire applicaties voor aftasting op korte afstand (bv. reproductie van afbeeldingen of gedrukte tekst in documenten, kunstwerken of foto’s), of

 

c.

medische apparatuur.

 

3.

beeldcamera’s met versterkerbuizen, vermeld in 6A002.a.2.a. of 6A002.a.2.b.;

 

4.

beeldcamera’s met “‹focal plane arrays›” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

met “‹focal plane arrays›” als bedoeld in 6A002.a.3.a. tot en met 6A002.a.3.e.;

 

b.

met “‹focal plane arrays›” als bedoeld in 6A002.a.3.f., of

 

c.

met “‹focal plane arrays›” als bedoeld in 6A002.a.3.g.;

 

Noot 1:

Beeldcamera’s als bedoeld in 6A003.b.4. omvatten onder meer “‹focal plane arrays›” gecombineerd met voldoende elektronica voor “signaalverwerking”, naast de geïntegreerde schakeling voor het uitlezen, om ten minste de output van een analoog of digitaal signaal mogelijk te maken zodra er stroom wordt geleverd.

 

Noot 2:

6A003.b.4.a. heeft geen betrekking op beeldcamera’s met lineaire “‹focal plane arrays›” met 12 elementen of minder, zonder tijdvertraging en integratie in het element, die zijn ontworpen voor één of meer van de volgende doelen:

a.

inbraakalarmsystemen voor industriële of civiele toepassing, of systemen voor het regelen en tellen van bewegingen in het verkeer of de industrie;

 

b.

industriële apparatuur die wordt gebruikt voor inspectie van of toezicht op hittestromen in gebouwen, apparatuur of industriële processen;

 

c.

industriële apparatuur die wordt gebruikt voor inspectie, selectie of analyse van de eigenschappen van materialen;

 

d.

apparatuur die speciaal is ontworpen voor gebruik in het laboratorium, of

 

e.

medische apparatuur.

 

Noot 3:

Niet bedoeld worden in 6A003.b.4.b. beeldcamera’s met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een maximale beeldsnelheid gelijk aan of kleiner dan 9 Hz;

 

b.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een minimaal horizontaal of verticaal ‘momenteel gezichtsveld’ (‹Instantaneous-Field-of-View›, IFOV) van ten minste 2 mrad (milliradiaal);

 

2.

een ingebouwde lens met vaste brandpuntsafstand die niet is ontworpen om te worden verwijderd;

 

3.

geen ingebouwd beeldscherm voor ‘directe beeldvorming’, en

 

4.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

geen mogelijkheid om een bekijkbaar beeld van het gedetecteerde gezichtsveld te verkrijgen, of

 

b.

de camera is ontworpen voor één toepassing en is zodanig ontworpen dat de gebruiker haar niet kan aanpassen, of

 

c.

de camera is speciaal ontworpen voor installatie in een civiel voertuig voor passagiersvervoer te land en heeft alle volgende eigenschappen:

 

1.

de plaatsing en configuratie van de camera in het voertuig zijn enkel bedoeld de bestuurder te helpen bij de veilige besturing van het voertuig;

 

2.

de camera werkt enkel wanneer zij geïnstalleerd is in:

 

a.

het civiel voertuig voor passagiersvervoer te land waarvoor zij is bestemd en het voertuig minder weegt dan 4 500 kg (maximaal toegestaan gewicht van het voertuig), of

 

b.

een speciaal ontworpen, erkende onderhouds- en testvoorziening, en

 

3.

in de camera is een actief mechanisme ingebouwd waardoor de camera niet werkt wanneer zij wordt verwijderd uit het voertuig waarvoor zij is bestemd.

Technische noten:

 

1.

Het ‘momenteel gezichtsveld’ (‹Instantaneous-Field-of-View›, IFOV) als bedoeld in 6A003.b.4. Noot 3.b., is het kleinste getal van respectievelijk de ‘horizontale IFOV’ of de ‘verticale IFOV’.

‘Horizontale IFOV’ = horizontaal gezichtsveld (FOV)/aantal horizontale detectorelementen

‘Verticale IFOV’ = verticaal gezichtsveld (FOV)/aantal verticale detectorelementen.

 

2.

Met ‘directe beeldvorming’ in 6A003.b.4., noot 3.b., wordt bedoeld een beeldcamera werkend in het infrarode spectrum, die de menselijke waarnemer een visueel beeld geeft door gebruik te maken van een ‹near-to-eye›-microbeeldscherm met een ingebouwd lichtweringsmechanisme.

 

Noot 4:

Niet bedoeld worden in 6A003.b.4.c. beeldcamera’s met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

de camera is speciaal ontworpen voor installatie als integrerend bestanddeel van een systeem of apparatuur, dat of die binnenshuis is geïnstalleerd en door middel van wandcontactdozen wordt bediend, en dat of die door het ontwerp ervan beperkt is tot één enkel gebruik, als hieronder;

 

a.

monitoring van industriële processen, kwaliteitscontrole of analyse van de eigenschappen van materialen;

 

b.

speciaal voor wetenschappelijk onderzoek ontworpen laboratoriumapparatuur;

 

c.

medische apparatuur;

 

d.

apparatuur voor het opsporen van financiële fraude, en

 

2.

de camera werkt enkel wanneer zij geïnstalleerd is in:

 

a.

het systeem, de systemen of de apparatuur waarvoor zij bestemd was, of

 

b.

een speciaal ontworpen, erkende onderhoudsvoorziening, en

 

3.

de camera bevat een actief mechanisme waarmee zij buiten werking wordt gesteld wanneer zij verwijderd wordt uit het systeem/de systemen of de apparatuur waarvoor zij bestemd was;

 

b.

waarbij de camera speciaal ontworpen is voor installatie in een civiel voertuig voor passagiersvervoer te land of een veerboot voor passagiers en voertuigen en alle volgende kenmerken heeft:

 

1.

de plaatsing en configuratie van de camera in het voertuig of de veerboot zijn enkel bedoeld de bestuurder of operator te helpen bij de veilige besturing van het voertuig of de veerboot;

 

2.

de camera werkt enkel wanneer zij geïnstalleerd is in:

 

a.

het civiel voertuig voor passagiersvervoer te land waarvoor zij is bestemd en het voertuig minder weegt dan 4 500 kg (maximaal toegestaan gewicht van het voertuig);

 

b.

de veerboot voor passagiers en voertuigen waarvoor zij is bestemd met een totale lengte van ten minste 65 m, of

 

c.

een speciaal ontworpen, erkende onderhoudstestvoorziening, en

 

3.

de camera bevat een actief mechanisme waarmee zij buiten werking wordt gesteld wanneer zij verwijderd wordt uit het voertuig waarvoor zij bestemd was;

 

c.

de camera is door haar ontwerp beperkt tot een maximale “stralingsgevoeligheid” van 10 mA/W bij een golflengte van meer dan 760 nm, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een reactiebeperkend mechanisme dat is ontworpen om niet te worden verwijderd of aangepast;

 

2.

een actief mechanisme waardoor de camera buiten werking wordt gesteld wanneer het reactiebeperkend mechanisme wordt verwijderd, en

 

3.

niet speciaal ontworpen of aangepast voor gebruik onder water: of

 

d.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

geen ‘directe beeldvorming’ of elektronische beeldweergave;

 

2.

geen voorziening voor de productie van een zichtbaar beeld van het gedetecteerde gezichtsveld;

 

3.

de “‹focal plane array›” werkt alleen wanneer hij is geïnstalleerd in de camera waarvoor hij is bestemd, en

 

4.

de “‹focal plane array›” bevat een actief mechanisme waardoor deze permanent buiten werking wordt gesteld wanneer hij wordt verwijderd uit de camera waarvoor hij bestemd was;

 

5.

beeldcamera’s met vastestofdetectoren als bedoeld in 6A002.a.1.

 
 

6A004

Optische apparatuur en onderdelen daarvoor, als hieronder:

a.

optische spiegels (reflectoren), als hieronder:

Technische noot:

Voor de toepassing van 6A004.a. wordt de schadegrens veroorzaakt door lasers (‹Laser Induced Damage Threshold› (LIDT)) gemeten overeenkomstig ISO 21254-1:2011.

 

NB:

Voor optische spiegels die speciaal zijn ontworpen voor lithografische apparatuur, zie 3B001.

 

1.

‘vervormbare spiegels’ met een actieve optische apertuur groter dan 10 mm en met één van de volgende eigenschappen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

a.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een mechanische resonantiefrequentie van 750 Hz of hoger, en

 

2.

meer dan 200 aandrijvers, of

 

b.

een schadegrens veroorzaakt door lasers (‹Laser Induced Damage Threshold› (LIDT)) met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

groter dan 1 kW/ cm2 met gebruik van een “CW-laser”, of

 

2.

groter dan 2 J/cm2 met gebruik van “laser” pulsen van 20 ns bij een herhalingssnelheid van 20 Hz;

Technische noot:

Onder ‘vervormbare spiegels’ wordt verstaan: spiegels met een of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

spiegels met één enkel continu optisch reflecterend oppervlak dat dynamisch wordt vervormd door afzonderlijke momenten of krachten uit te oefenen om de vervormingen van de op de spiegel invallende optische golfvorm te compenseren, of

 

b.

verscheidene optische reflecterende elementen die afzonderlijk dynamisch kunnen worden verplaatst door momenten of krachten uit te oefenen om vervormingen van de op de spiegel invallende optische golfvorm te compenseren.

‘Vervormbare spiegels’ staan ook bekend als adaptieve optische spiegels.

 

2.

lichtgewicht monolithische spiegels met een gemiddelde “equivalente dichtheid” van minder dan 30 kg/m2 en een totale massa van meer dan 10 kg;

 

Noot:

6A004.a.2. is niet van toepassing op spiegels die speciaal zijn ontworpen om zonnestraling te richten ten behoeve van heliostaatinstallaties.

 

3.

lichtgewicht “composiete” of schuimspiegelstructuren met een gemiddelde “equivalente dichtheid” van minder dan 30 kg/m2 en een totale massa van meer dan 2 kg;

 

Noot:

6A004.a.3. is niet van toepassing op spiegels die speciaal zijn ontworpen om zonnestraling te richten ten behoeve van heliostaatinstallaties.

 

4.

spiegels, speciaal ontworpen voor spiegelstellages met bundelsturing zoals genoemd in 6A004.d.2.a. met een vlakheid van λ/10 of beter (λ is gelijk aan 633 nm) en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

diameter of lengte van de hoofdas groter dan 100 mm, of

 

b.

met alle volgende eigenschappen:

 

1.

diameter of lengte van de hoofdas groter dan 50 mm, maar kleiner dan 100 mm, en

 

2.

een schadegrens veroorzaakt door lasers (‹Laser Induced Damage Threshold› (LIDT)) met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

groter dan 10 kW/ cm2 met gebruik van een “CW-laser”, of

 

b.

groter dan 20 J/cm2 met gebruik van “laser” pulsen van 20 ns bij een herhalingssnelheid van 20 Hz;

 

b.

optische onderdelen vervaardigd van zinkselenide (ZnSe) of zinksulfide (ZnS) met voortplanting in het golflengtegebied van 3 000 nm tot 25 000 nm en met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een volume groter dan 100 cm3, of

 

2.

een diameter of lengte van de hoofdas groter dan 80 mm en een dikte (diepte) groter dan 20 mm;

 

c.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” onderdelen voor optische systemen, als hieronder:

 

1.

componenten, lichtgewicht gemaakt tot minder dan 20 % “equivalente dichtheid” in vergelijking met een massief onafgewerkt model met dezelfde opening en van dezelfde dikte;

 

2.

ruwe substraten, bewerkte substraten met oppervlaktebekleding (met één of met meerdere lagen, metalliek of diëlektrisch, geleidend, halfgeleidend of isolerend) of met een beschermlaag;

 

3.

segmenten of samenstellingen van spiegels die zijn ontworpen om in de ruimte te worden samengevoegd tot een optisch systeem met een opvangopening gelijk aan of groter dan één enkel optisch onderdeel met een diameter van 1 m;

 

4.

componenten vervaardigd van “composiet”-materiaal met een lineaire thermische uitzettingscoëfficiënt, in elke richting van het coördinatenstelsel, gelijk aan of kleiner dan 5 × 10-6/K;

 

d.

optische regelapparatuur, als hieronder:

 

1.

apparatuur speciaal ontworpen voor handhaving van het oppervlaktepatroon of de richting van de “voor gebruik in de ruimte gekwalificeerde” onderdelen bedoeld in 6A004.c.1. of 6A004.c.3.;

 

2.

apparatuur voor sturen, volgen, stabiliseren of resonatorrichten als hieronder:

 

a.

spiegelstellages met bundelsturing, speciaal ontworpen voor spiegels met een diameter of lengte van de hoofdas van meer dan 50 mm en met alle volgende eigenschappen, en speciaal ontworpen elektronische controleapparatuur daarvoor:

 

1.

een maximale hoekverplaatsing van ± 26 mrad of meer;

 

2.

een mechanische resonantiefrequentie van 500 Hz of hoger, en

 

3.

een hoeknauwkeurigheid gelijk aan of minder dan 10 microradiaal (d.w.z. nauwkeuriger);

 

b.

apparatuur voor resonatorrichten met bandbreedten gelijk aan of groter dan 100 Hz en een “nauwkeurigheid” van 10 microradiaal of minder (d.w.z. nauwkeuriger);

 

3.

cardanusringen (‹gimbals›) met:

 

a.

een maximale zwenking groter dan 5°;

 

b.

een bandbreedte gelijk aan of groter dan 100 Hz;

 

c.

een hoekaanwijsfout gelijk aan of minder dan 200 microradiaal, en

 

d.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

met een diameter of lengte van de hoofdas groter dan 0,15 m doch niet groter dan 1 m en geschikt voor hoekversnellingen groter dan 2 radiaal/s2, of

 

2.

met een diameter of lengte van de hoofdas groter dan 1 m en geschikt voor hoekversnellingen groter dan 0,5 radiaal/s2;

 

4.

niet gebruikt;

 

e.

‘asferische optische elementen’ met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een grootste afmeting van de optische apertuur van meer dan 400 mm;

 

2.

een oppervlakteruwheid van minder dan 1 nm (rms) voor het bemonsteren van lengten van 1 mm of meer, en

 

3.

een lineaire thermische uitzettingscoëfficiënt kleiner dan 3 × 10-6/K bij 25 °C (absolute grootte).

Technische noten:

 

1.

Een ‘asferisch optisch element’ is een in een optisch systeem gebruikt element waarvan het beeldvormingsoppervlak of de beeldvormingsoppervlakken dusdanig ontworpen zijn dat zij afwijken van de ideale bolvorm.

 

2.

De fabrikanten hoeven de in 6A004.e.2. vermelde oppervlakteruwheid niet te meten, tenzij het optisch element is ontworpen of vervaardigd om aan de controleparameter te voldoen of die parameter te overtreffen.

 

Noot:

Niet bedoeld worden in 6A004.e. ‘asferische optische elementen’ met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een grootste afmeting van de optische apertuur kleiner dan 1 m en een verhouding brandpuntsafstand/apertuur gelijk aan of groter dan 4,5:1;

 

b.

een grootste afmeting van de optische apertuur gelijk aan of groter dan 1 m en een verhouding brandpuntsafstand/apertuur gelijk aan of groter dan 7:1;

 

c.

ontworpen als een optisch element van het fresnel-, fly-eye-, lijn- (‹stripe›), prisma- of diffractieve type;

 

d.

gefabriceerd van borosilicaatglas met een lineaire thermische uitzettingscoëfficiënt groter dan 255 × 10-6/K bij 25 °C, of

 

e.

optisch element voor röntgenstraling met interne spiegeling (bv. buisvormige spiegels).

 

NB:

Voor ‘asferische optische elementen’, speciaal ontworpen voor lithografische apparatuur, zie 3B001.

 

f.

dynamische golffrontmeetapparatuur, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een ‘beeldsnelheid’ gelijk aan of groter dan 1 kHz, en

 

2.

een golffrontnauwkeurigheid gelijk aan of minder (d.w.z. nauwkeuriger) dan λ/20 op de aangewezen golflengte.

Technische noot:

Voor de toepassing van 6A004.f. wordt onder ‘beeldsnelheid’ verstaan: de frequentie waarbij alle “actieve pixels” in de “‹focal plane array›” zijn geïntegreerd voor het registreren van beelden die door de optische golffrontsensorelementen worden geprojecteerd.

 
 

6A005

“Lasers”, anders dan bedoeld in 0B001.g.5. of 0B001.h.6., onderdelen en optische apparatuur, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 6A205.

 

Noot 1:

Onder gepulseerde “lasers” worden mede begrepen “lasers” die werken in continugolf (CW)-modus met gesuperponeerde pulsen.

 

Noot 2:

Excimeer-“lasers”, halfgeleider-“lasers”, chemische “lasers”, CO-, CO2-“lasers” en ‘niet-repetitief gepulseerde’ Nd:glas-“lasers” staan alleen vermeld in 6A005.d.

Technische noot:

‘Niet-repetitief gepulseerde’“lasers” zijn “lasers” met een enkelvoudige uitgangspuls of met een interval tussen pulsen van meer dan een minuut.

 

Noot 3:

6A005 omvat vezel-“lasers”.

 

Noot 4:

De controlestatus voor “lasers” met frequentieomzetting (d.w.z. verandering van golflengte) anders dan door één “laser” die een andere “laser” pompt, wordt bepaald door toepassing van de controleparameters voor de output van de bron-“laser” en de optische output met omgezette frequentie.

 

Noot 5:

6A005 heeft geen betrekking op onderstaande “lasers”:

a.

robijn met uitgangsenergie van minder dan 20 J;

 

b.

stikstof;

 

c.

krypton.

 

Noot 6:

Voor de toepassing van 6A005.a. en 6A005.b. verwijst ‘enkelvoudige transversale modus’ naar “lasers” met een straalprofiel met een M2-factor van minder dan 1,3, terwijl ‘verschillende transversale modi’ verwijst naar “lasers” met een straalprofiel met een M2-factor van 1,3 of hoger.

Technische noot:

In 6A005 wordt ‘‹Wall-plug efficiency›’ gedefinieerd als de verhouding tussen het “laser”-uitgangsvermogen (of “gemiddeld uitgangsvermogen”) en het elektrische ingangsvermogen dat nodig is om met de “laser” te werken, inclusief conditionering van de stroombron en thermische conditionering warmtewisselaar.

 

a.

niet-“afstembare”“lasers” met continugolf (CW) met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte-output van minder dan 150 nm en een uitgangsvermogen van meer dan 1 W;

 

2.

een golflengte-output van 150 nm of langer doch niet langer dan 510 nm, en een uitgangsvermogen van meer dan 30 W;

 

Noot:

6A005.a.2. omvat geen argon-“lasers” met een uitgangsvermogen van ten hoogste 50 W.

 

3.

een golflengte-output van meer dan 510 nm doch niet meer dan 540 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een uitgangsvermogen van meer dan 50 W, of

 

b.

een uitvoer met ‘verschillende transversale modi’ en een uitgangsvermogen van meer dan 150 W;

 

4.

een golflengte-output van meer dan 540 nm doch niet meer dan 800 nm, en een uitgangsvermogen van meer dan 30 W;

 

5.

een golflengte-output van meer dan 800 nm doch niet meer dan 975 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een uitgangsvermogen van meer dan 50 W, of

 

b.

een uitvoer met ‘verschillende transversale modi’ en een uitgangsvermogen van meer dan 80 W;

 

6.

een golflengte-output van meer dan 975 nm doch niet meer dan 1 150 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsvermogen van meer dan 1 000 W, of

 

2.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsvermogen van meer dan 500 W, en

 

b.

spectrale bandbreedte kleiner dan 40 GHz, of

 

b.

een uitvoer met ‘verschillende transversale modi’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een ‹Wall-plug efficiency› van meer dan 18 % en een uitgangsvermogen van meer dan 1 000 W, of

 

2.

een uitgangsvermogen van meer dan 2 kW;

 

Noot 1:

6A005.a.6.b. omvat geen industriële “lasers” met ‘verschillende transversale modi’ met een uitgangsvermogen tussen 2 en 6 kW en een totale massa van meer dan 1 200 kg. In deze noot omvat de totale massa alle componenten die nodig zijn om de “laser” te laten werken, bv. “laser”, stroombron, warmtewisselaar, maar geen externe optische apparatuur voor conditionering of transmissie van de straal.

 

Noot 2:

6A005.a.6.b. heeft geen betrekking op industriële “lasers” met ‘meerdere transversale modi’ en één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

niet gebruikt;

 

b.

een uitgangsvermogen van meer dan 1 kW doch niet meer dan 1,6 kW en met een ‹Beam Parameter Product› (BPP) van meer dan 1,25 mm•mrad;

 

c.

een uitgangsvermogen van meer dan 1,6 kW doch niet meer dan 2,5 kW en met een BPP van meer dan 1,7 mm•mrad;

 

d.

een uitgangsvermogen van meer dan 2,5 kW doch niet meer dan 3,3 kW en met een BPP van meer dan 2,5 mm•mrad;

 

e.

een uitgangsvermogen van meer dan 3,3 kW doch niet meer dan 6 kW en met een BPP van meer dan 3,5 mm•mrad;

 

f.

niet gebruikt;

 

g.

niet gebruikt;

 

h.

een uitgangsvermogen van meer dan 6 kW doch niet meer dan 8 kW en met een BPP van meer dan 12 mm•mrad, of

 

i.

een uitgangsvermogen van meer dan 8 kW doch niet meer dan 10 kW en met een BPP van meer dan 24 mm•mrad.

 

7.

een golflengte-output van meer dan 1 150 nm doch niet meer dan 1 555 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een uitgangsvermogen van meer dan 50 W, of

 

b.

een uitvoer met ‘meervoudige transversale modi’ en een uitgangsvermogen van meer dan 80 W;

 

8.

een golflengte-output van meer dan 1 555 nm doch niet meer dan 1 850 nm, en een uitgangsvermogen van meer dan 1 W;

 

9.

een golflengte-output van meer dan 1 850 nm doch niet meer dan 2 100 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een uitgangsvermogen van meer dan 1 W, of

 

b.

een uitvoer met ‘meervoudige transversale modi’ en een uitgangsvermogen van meer dan 120 W, of

 

10.

een golflengte-output van meer dan 2 100 nm en een uitgangsvermogen van meer dan 1 W;

 

b.

niet-“afstembare”“gepulseerde lasers” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte-output van minder dan 150 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 50 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 1 W, of

 

b.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 1 W;

 

2.

een golflengte-output van meer dan 150 nm doch niet meer dan 510 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 1,5 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 30 W, of

 

b.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 30 W;

 

Noot:

6A005.b.2.b. omvat geen argon-“lasers” met een “gemiddeld uitgangsvermogen” van ten hoogste 50 W.

 

3.

een golflengte-output van meer dan 510 nm doch niet meer dan 540 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 1,5 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 50 W, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

b.

een uitvoer met ‘verschillende transversale modi’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 1,5 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 150 W, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 150 W;

 

4.

een golflengte-output van meer dan 540 nm doch niet meer dan 800 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “pulsduur” van minder dan 1 ps en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 0,005 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 5 GW, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 20 W, of

 

b.

een “pulsduur” gelijk aan of meer dan 1 ps en met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 1,5 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 30 W, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 30 W;

 

5.

een golflengte-output van meer dan 800 nm doch niet meer dan 975 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “pulsduur” van minder dan 1 ps en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 0.005 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 5 GW, of

 

2.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 20 W;

 

b.

een “pulsduur” van 1 ps of meer doch niet meer dan 1 μs en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 0,5 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 50 W;

 

2.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 20 W, of

 

3.

een uitvoer met ‘meervoudige transversale modi’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

c.

een “pulsduur” van meer dan 1 μs en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 2 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 50 W;

 

2.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

3.

een uitvoer met ‘meervoudige transversale modi’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 80 W;

 

6.

een golflengte-output van meer dan 975 nm doch niet meer dan 1 150 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “pulsduur” van minder dan 1 ps en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een “piekvermogen” aan de uitgang van meer dan 2 GW per puls;

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 30 W, of

 

3.

een uitgangsenergie van meer dan 0,002 J per puls;

 

b.

een “pulsduur” gelijk aan of hoger dan 1 ps en minder dan 1 ns, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een “piekvermogen” aan de uitgang van meer dan 5 GW per puls;

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

3.

een uitgangsenergie van meer dan 0,1 J per puls;

 

c.

een “pulsduur” van 1 ns of meer doch niet meer dan 1 μs en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “piekvermogen” groter dan 100 MW;

 

b.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 20 W, door het ontwerp beperkt tot een maximale pulsherhaling van ten hoogste 1 kHz;

 

c.

een ‘‹Wall-plug efficiency›’ van meer dan 12 % en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 100 W, geschikt om te werken met een pulsherhalingsfrequentie van meer dan 1 kHz;

 

d.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van 150 W, geschikt om te werken met een pulsherhalingsfrequentie van meer dan 1 kHz, of

 

e.

een uitgangsenergie van meer dan 2 J per puls, of

 

2.

een uitvoer met ‘verschillende transversale modi’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “piekvermogen” groter dan 400 MW;

 

b.

‘‹Wall-plug efficiency›’ van meer dan 18 % en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 500 W;

 

c.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 2 kW, of

 

d.

een uitgangsenergie van meer dan 4 J per puls, of

 

d.

een “pulsduur” van meer dan 1 μs en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “piekvermogen” groter dan 500 kW;

 

b.

‘‹Wall-plug efficiency›’ van meer dan 12 % en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 100 W, of

 

c.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 150 W, of

 

2.

een uitvoer met ‘verschillende transversale modi’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “piekvermogen” groter dan 1 MW;

 

b.

‘‹Wall-plug efficiency›’ van meer dan 18 % en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 500 W, of

 

c.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 2 kW;

 

7.

een golflengte-output van meer dan 1 150 nm doch niet meer dan 1 555 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “pulsduur” van niet meer dan 1 μs en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 0,5 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 50 W;

 

2.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 20 W, of

 

3.

een uitvoer met ‘meervoudige transversale modi’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

b.

een “pulsduur” van meer dan 1 μs en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 2 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 50 W;

 

2.

een uitvoer met ‘enkelvoudige transversale modus’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

3.

een uitvoer met ‘meervoudige transversale modi’ en een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 80 W;

 

8.

een golflengte-output van meer dan 1 555 nm doch niet meer dan 1 850 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 100 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 1 W, of

 

b.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 1 W;

 

9.

een golflengte-output van meer dan 1 850 nm doch niet meer dan 2 100 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een ‘enkelvoudige transversale modus’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 100 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 1 W, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 1 W, of

 

b.

‘verschillende transversale modi’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 100 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 10 kW, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 120 W, of

 

10.

een golflengte-output van meer dan 2 100 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 100 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 1 W, of

 

b.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 1 W;

 

c.

“afstembare”“lasers” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte-output van minder dan 600 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 50 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 1 W, of

 

b.

een gemiddeld of CW (continugolf)-uitgangsvermogen groter dan 1 W;

 

Noot:

6A005.c.1. heeft geen betrekking op kleurstof- en andere typen vloeistof-“lasers” met een multimodale output en een golflengte van 150 nm of meer, maar ten hoogste 600 nm en met alle volgende eigenschappen:

1.

uitgangsenergie minder dan 1,5 J per puls of een “piekvermogen” van minder dan 20 W, en

 

2.

een gemiddeld of CW (continugolf)-uitgangsvermogen kleiner dan 20 W.

 

2.

een golflengte-output van minstens 600 nm doch niet meer dan 1 400 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 1 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 20 W, of

 

b.

een gemiddeld of CW (continugolf)-uitgangsvermogen groter dan 20 W, of

 

3.

een golflengte-output van meer dan 1 400 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 50 mJ per puls en een “piekvermogen” groter dan 1 W, of

 

b.

een gemiddeld of CW (continugolf)-uitgangsvermogen groter dan 1 W;

 

d.

Overige “lasers”, niet bedoeld in 6A005.a., 6A005.b. of 6A005.c. als hieronder:

 

1.

halfgeleider-“lasers”, als hieronder:

 

Noot 1:

Onder 6A005.d.1. vallen ook halfgeleider-“lasers” met optische uitgangsconnectoren (bijvoorbeeld aanstralingsvezel).

 

Noot 2:

De controlestatus van halfgeleider-“lasers” die speciaal zijn ontworpen voor andere apparatuur wordt bepaald door de controlestatus van die andere apparatuur.

 

a.

afzonderlijke halfgeleider-“lasers” met enkelvoudige transversale modus, met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte van 1 510 nm of minder, en een gemiddeld of CW-(continugolf-)uitgangsvermogen meer dan 1,5 W, of

 

2.

een golflengte van meer dan 1 510 nm, en een gemiddeld of CW-(continugolf-)uitgangsvermogen van meer dan 500 mW;

 

b.

afzonderlijke halfgeleider-“lasers” met verschillende transversale modi, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte korter dan 1 400 nm en een gemiddeld CW-(continugolf-)uitgangsvermogen van meer dan 15 W;

 

2.

een golflengte van 1 400 nm of langer, maar minder dan 1 900 nm en een gemiddeld CW-(continugolf-)uitgangsvermogen van meer dan 2,5 W, of

 

3.

een golflengte van 1 900 nm of langer en een gemiddeld CW (continugolf)-uitgangsvermogen van meer dan 1 W;

 

c.

afzonderlijke halfgeleider-“laser”–‘staven’, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte korter dan 1 400 nm en een gemiddeld CW-(continugolf-)uitgangsvermogen van meer dan 100 W;

 

2.

een golflengte van 1 400 nm of langer, maar minder dan 1 900 nm en een gemiddeld CW-(continugolf-)uitgangsvermogen van meer dan 25 W, of

 

3.

een golflengte van 1 900 nm of langer en een gemiddeld CW (continugolf)-uitgangsvermogen van meer dan 10 W;

 

d.

halfgeleider-“laser”’‹stacked arrays›’ (tweedimensionale ‹arrays›), met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte korter dan 1 400 nm en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een gemiddeld of CW- (continugolf) totaal uitgangsvermogen van minder dan 3 kW en met een gemiddelde of CW-uitgangs-’vermogensdensiteit’ van meer dan 500 W/cm2;

 

b.

een gemiddeld of CW- (continugolf) totaal uitgangsvermogen gelijk aan of groter dan 3 kW, maar minder dan of gelijk aan 5 kW, en met een gemiddelde of CW-uitgangs-’vermogensdensiteit’ van meer dan 350 W/cm2;

 

c.

een gemiddeld of CW- (continugolf) totaal uitgangsvermogen van meer dan 5 kW;

 

d.

een piekpuls-’vermogensdensiteit’ van meer dan 2 500 W/cm2, of

 

Noot:

6A005.d.1.d.1.d. is niet van toepassing op epitaxiaal vervaardigde monolithische toestellen.

 

e.

een in de ruimte coherent gemiddeld of CW totaal uitgangsvermogen van meer dan 150 W;

 

2.

een golflengte langer dan of gelijk aan 1 400 nm, maar korter dan 1 900 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een gemiddeld of CW- (continugolf) totaal uitgangsvermogen van minder dan 250 W en met een gemiddelde of CW-uitgangs-’vermogensdensiteit’ van meer dan 150 W/cm2;

 

b.

een gemiddeld of CW- (continugolf) totaal uitgangsvermogen gelijk aan of groter dan 250 W, maar minder dan of gelijk aan 500 W, en met een gemiddelde of CW-uitgangs-’vermogensdensiteit’ van meer dan 50 W/cm2;

 

c.

een gemiddeld of CW- (continugolf) totaal uitgangsvermogen van meer dan 500 W;

 

d.

een piekpuls-’vermogensdensiteit’ van meer dan 500 W/cm2, of

 

Noot:

6A005.d.1.d.2.d. is niet van toepassing op epitaxiaal vervaardigde monolithische toestellen.

 

e.

een in de ruimte coherent gemiddeld of CW totaal uitgangsvermogen van meer dan 15 W;

 

3.

een golflengte langer dan of gelijk aan 1 900 nm en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een gemiddelde of CW uitgangs-’vermogensdensiteit’ van meer dan 50 W/cm2;

 

b.

een gemiddeld of CW uitgangsvermogen van meer dan 10 W, of

 

c.

een in de ruimte coherent gemiddeld of CW totaal uitgangsvermogen van meer dan 1,5 W, of

 

4.

ten minste één “laser”’staaf’ als bedoeld in 6A005.d.1.c.;

Technische noot:

In 6A005.d.1.d. wordt onder ‘vermogensdensiteit’ verstaan, het totale “laser”-uitgangsvermogen, gedeeld door het emittoroppervlak van de “‹stacked array›”.

 

e.

halfgeleider-“laser”‘‹stacked arrays›’, anders dan bedoeld in 6A005.d.1.d., met de volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen of aangepast om met andere ‘‹stacked arrays›’ te worden gecombineerd en op die manier een grotere ‘‹stacked array›’ te vormen, en

 

2.

geïntegreerde verbindingen, die zowel voor elektronica als voor koeling worden gebruikt;

 

Noot 1:

Zie 6A005.d.1.d. voor ‘‹stacked arrays›’, gevormd door het combineren van halfgeleider-“laser”‘‹stacked arrays›’ als bedoeld in 6A005.d.1.e. die niet ontworpen zijn om verder te worden gecombineerd of aangepast.

 

Noot 2:

Zie 6A005.d.1.e. voor ‘‹stacked arrays›’, gevormd door het combineren van halfgeleider “laser”‘‹stacked arrays›’ als bedoeld in 6A005.d.1.e., die ontworpen zijn om verder te worden gecombineerd of aangepast.

 

Noot 3:

6A005.d.1.e. heeft geen betrekking op modulaire samenvoegingen van afzonderlijke ‘staven’ die zijn ontworpen om “‹end-to-end› lineaire ‹stacked arrays›” te produceren.

Technische noten:

 

1.

Halfgeleider-“lasers” worden gewoonlijk “laser”-dioden genoemd.

 

2.

Een ‘staaf’ (ook halfgeleider-“laser”-’staaf’, “laser”-diode-’staaf’ of diode-’staaf’ genoemd) bestaat uit verschillende halfgeleider-“lasers” in een eendimensionale ‹array›.

 

3.

Een ‘‹stacked array›’ bestaat uit verschillende ‘staven’ die een tweedimensionale ‹array› van halfgeleider-“lasers” vormen.

 

2.

koolstofmonoxide (CO)-“lasers” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitgangsenergie van meer dan 2 J per puls en een “piekvermogen” groter dan 5 kW, of

 

b.

een gemiddeld of CW (continugolf)-uitgangsvermogen groter dan 5 kW;

 

3.

koolstofdioxide(CO2)-“lasers” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een CW (continugolf)-uitgangsvermogen van meer dan 15 kW;

 

b.

een gepulseerd vermogen met een “pulsduur” van meer dan 10 μs, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 10 kW, of

 

2.

een “piekvermogen” groter dan 100 kW, of

 

c.

een gepulseerd vermogen met een “pulsduur” gelijk aan of minder dan 10 μs, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een pulsenergie van meer dan 5 J per puls, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 2,5 kW;

 

4.

excimeer-”lasers” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een golflengte-output van niet meer dan 150 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 50 mJ per puls, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 1 W;

 

b.

een golflengte-output van meer dan 150 nm doch niet meer dan 190 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 1,5 J per puls, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 120 W;

 

c.

een golflengte-output van meer dan 190 nm doch niet meer dan 360 nm, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 10 J per puls, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 500 W, of

 

d.

een golflengte-output van meer dan 360 nm, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een uitgangsenergie van meer dan 1,5 J per puls, of

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 30 W;

 

NB:

Voor excimeer-“lasers” die speciaal zijn ontworpen voor lithografische apparatuur, zie 3B001.

 

5.

“chemische lasers”, als hieronder:

 

a.

waterstoffluoride (HF)-“lasers”;

 

b.

deuteriumfluoride (DF)-“lasers”;

 

c.

‘transfer lasers’ als hieronder:

 

1.

zuurstofjood (O2-I)-“lasers”;

 

2.

deuteriumfluoride-koolstofdioxide (DF-CO2)-“lasers”;

Technische noot:

Onder ’transfer lasers’ wordt verstaan: een “laser” waarbij het lasermedium wordt geëxciteerd door de overdracht van energie door middel van botsing van een niet-stralend atoom of molecuul op een atoom of molecuul dat laserstraling uitzendt.

 

6.

‘niet-repetitieve gepulseerde’ Nd: glas-”lasers” met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “pulsduur” van ten hoogste 1 μs en een uitgangsvermogen van meer dan 50 J per puls, of

 

b.

een “pulsduur” van meer dan 1 μs en een uitgangsvermogen van meer dan 100 J per puls;

 

Noot:

‘Niet-repetitief gepulseerde’“lasers” zijn “lasers” met een enkelvoudige uitgangspuls of met een interval tussen pulsen van meer dan een minuut.

 

e.

Onderdelen, als hieronder:

 

1.

spiegels met ‘actieve koeling’ of buiskoeling;

Technische noot:

‘Actieve koeling’ is een koeltechniek voor optische onderdelen waarbij gebruik wordt gemaakt van stromende vloeistoffen onder het oppervlak (nominaal minder dan 1 mm onder het optische oppervlak) van het optische onderdeel voor de afvoer van warmte van het optische element.

 

2.

optische spiegels of doorlatende of deels doorlatende optische of elektro-optische onderdelen, anders dan ineengesmolten kegelvormige vezelcombinators en meerlagige diëlektrische rasters (‹Multi-Layer Dielectric gratings›) (MLD’s), die speciaal zijn ontworpen voor toepassing met gespecificeerde “lasers”;

 

Noot:

Vezelcombinators en meerlagige diëlektrische rasters (MLD’s) worden beschreven in 6A005.e.3.

 

3.

onderdelen van vezel-“lasers” met de volgende eigenschappen:

 

a.

multimodale naar multimodale ineengesmolten kegelvormige vezelcombinators met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een opnameverlies (“insertion loss”) beter (minder) dan 0,3 dB gehandhaafd op een gespecificeerd totaal gemiddelde of CW-uitgangsvermogen (met uitzondering van het uitgangsvermogen dat wordt verstuurd via de ‹single mode core›, indien aanwezig) van meer dan 1 000 W, en

 

2.

aantal inputvezels gelijk aan of groter dan 3;

 

b.

monomodale naar multimodale ineengesmolten kegelvormige vezelcombinators met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een opnameverlies (“insertion loss”) beter (minder) dan 0,5 dB gehandhaafd op een gespecificeerd totaal gemiddelde of CW-uitgangsvermogen van meer dan 4 600 W;

 

2.

aantal inputvezels gelijk aan of groter dan 3, en

 

3.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een ‹Beam Parameter Product› (BPP), gemeten aan de output, van niet meer dan 1,5 mm mrad voor een aantal inputvezels gelijk aan of minder dan 5, of

 

b.

een ‹Beam Parameter Product› (BPP), gemeten aan de output, van niet meer dan 2,5 mm mrad voor een aantal inputvezels groter dan 5;

 

c.

meerlagige diëlektrische rasters (MLD’s) met al de volgende kenmerken:

 

1.

ontworpen voor spectrale of coherente samenvoeging van bundels van vijf of meer vezel-“lasers”, en

 

2.

schadegrens veroorzaakt door CW-”lasers” (‹CW Laser Induced Damage Threshold› (LIDT)) van 10 kW/cm2 of meer.

 

f.

optische apparatuur, als hieronder:

 

NB:

zie de Lijst militaire goederen voor optische elementen met gezamenlijke opening, geschikt om te werken in “SHPL”-toepassingen (“Super-High Power Laser”).

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

diagnostische “laser”-apparatuur die speciaal is ontworpen voor dynamische metingen van bundelhoekbesturingsfouten in “Super-High Power Laser” (SHPL)-systemen met een hoek“nauwkeurigheid” van gelijk aan of minder dan 10 microradiaal (d.w.z. nauwkeuriger);

 

3.

optische apparatuur en onderdelen, speciaal ontworpen voor coherente samenvoeging van bundels in een ‹phased array›-“SHPL”-systeem, met een of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “nauwkeurigheid” van 0,1 μm of lager, voor golflengtes groter dan 1 μm, of

 

b.

een “nauwkeurigheid” van λ/10 of lager (nauwkeuriger) bij de aangewezen golflengte, voor golflengtes gelijk aan of kleiner dan 1 μm;

 

4.

projectietelescopen, speciaal ontworpen voor gebruik met “SHPL”-systemen;

 

g.

‘laser-akoestische detectieapparatuur’ met alle volgende eigenschappen:

 

1.

CW-“laser” met een uitgangsvermogen gelijk aan of groter dan 20 mW;

 

2.

“laser”-frequentiestabiliteit gelijk aan of beter (kleiner) dan 10 MHz;

 

3.

“laser”-golflengten gelijk aan of groter dan 1 000 nm maar niet groter dan 2 000 nm;

 

4.

resolutie van het optische systeem van beter (kleiner) dan 1 nm, en

 

5.

verhouding tussen optisch signaal en ruis gelijk aan of groter dan 103.

Technische noot:

‘Laser-akoestische detectieapparatuur’ wordt soms ook “laser”-microfoon of deeltjesstroomdetectiemicrofoon (“Particle Flow Detection Microphone”) genoemd.

 
 

6A006

“Magnetometers”, “magnetische gradiëntmeters”, “intrinsieke magnetische gradiëntmeters”, sensoren voor het meten van elektrische velden onder water en “compensatiesystemen”, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 7A103.d.

 

Noot:

Niet bedoeld worden in 6A006 instrumenten die speciaal zijn ontworpen voor visserijtoepassingen of biomagnetische metingen ten behoeve van de medische diagnostiek.

 

a.

“magnetometers” en subsystemen, zoals hieronder:

 

1.

“magnetometers” die gebruikmaken van “supergeleidende” (SQUID) “technologie”, met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

voor stationair bedrijf ontworpen SQUID-systemen zonder speciaal ontworpen subsystemen om ruis bij beweging te beperken en met een ‘gevoeligheid’ gelijk aan of lager (beter) dan 50 fT effectieve waarde (rms) per vierkantswortel Hz bij een frequentie van 1 Hz, of

 

b.

SQUID-systemen met een magnetometer-’gevoeligheid’ bij beweging lager (beter) dan 20 pT effectieve (rms) waarde per vierkantswortel Hz bij een frequentie van 1 Hz en speciaal ontworpen om ruis bij beweging te beperken;

 

2.

“magnetometers” die gebruikmaken van optisch gepompte of kernprecessie (proton/Overhauser) “technologie” met een ‘gevoeligheid’ lager (beter) dan 20 pT effectieve waarde (rms) bij een frequentie van 1 Hz;

 

3.

“magnetometers” die gebruikmaken van aardinductie-“technologie” met een ‘gevoeligheid’ gelijk aan of lager (beter) dan 10 pT effectieve waarde (rms) bij een frequentie van 1 Hz;

 

4.

inductor-“magnetometers” met een ‘gevoeligheid’ lager (beter) dan:

 

a.

0,05 nT effectieve waarde (rms) bij frequenties lager dan 1 Hz;

 

b.

1 × 10-3 nT effectieve waarde (rms) bij frequenties van 1 Hz of meer doch niet hoger dan 10 Hz, of

 

c.

1 × 10-4 nT effectieve waarde (rms) bij frequenties hoger dan 10 Hz;

 

5.

glasvezel-“magnetometers” met een ‘gevoeligheid’ lager (beter) dan 1 nT effectieve waarde (rms);

 

b.

sensoren voor het meten van elektrische velden onder water met een ‘gevoeligheid’ van minder (d.w.z. beter) dan 8 nanovolt per vierkantswortel Hz bij meting bij 1 Hz;

 

c.

“magnetische gradiëntmeters”, als hieronder:

 

1.

“magnetische gradiëntmeters” waarbij gebruik wordt gemaakt van meervoudige “magnetometers” bedoeld in 6A006.a.;

 

2.

“intrinsieke magnetische gradiëntmeters” van glasvezels met een ‘gevoeligheid’ van de gradiënt van het magnetische veld lager (beter) dan 033 nT/m effectieve waarde;

 

3.

“intrinsieke magnetische gradiëntmeters”, waarbij gebruik wordt gemaakt van andere “technologie” dan glasvezel “technologie”, met een ‘gevoeligheid’ van de gradiënt van het magnetische veld lager (beter) dan 0,015 nT/m effectieve waarde;

 

d.

“compensatiesystemen” voor magnetische sensoren of voor sensoren voor het meten van elektrische velden onder water, die leiden tot een prestatie welke gelijk is aan of beter is dan de onder 6A006.a., 6A006.b. of 6A006.c. vermelde parameters;

 

e.

elektromagnetische onderwaterontvangers die sensoren voor het meten van magnetische velden, bedoeld in 6A006.a., of sensoren voor het meten van elektrische velden onder water, bedoeld in 6A006.b., bevatten.

Technische noot:

Voor de toepassing van 6A006 wordt onder ‘gevoeligheid’ (ruisniveau) verstaan de effectieve waarde van het componentspecifieke laagst meetbare achtergrondgeluid.

 
 

6A007

Zwaartekrachtmeters (gravimeters) en zwaartekrachtgradiëntmeters, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 6A107.

 

a.

zwaartekrachtmeters ontworpen of aangepast voor gebruik te land met een statische “nauwkeurigheid” kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 10 μGal;

 

Noot:

Niet bedoeld worden in 6A007.a landzwaartekrachtmeters van het type met kwartselement (Worden-type).

 

b.

zwaartekrachtmeters ontworpen voor mobiele tafels met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een statische “nauwkeurigheid” kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,7 mGal, en

 

2.

een “nauwkeurigheid” tijdens gebruik (operationele nauwkeurigheid) kleiner (d.w.z. nauwkeuriger) dan 0,7 mGal waarbij het minder dan twee minuten duurt “voordat een stationair werkende toestand is bereikt” onder willekeurig welke combinatie van bijkomende corrigerende compensaties en bewegingsbeïnvloeding;

 

c.

zwaartekrachtgradiëntmeters.

 
 

6A008

Radarsystemen, -apparatuur en -samenstellingen met één of meer van de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

NB:

ZIE OOK 6A108.

 

Noot:

6A008 heeft geen betrekking op:

secundaire surveillanceradar (‹secondary surveillance radar› - SSR);

civiele radar voor motorvoertuigen;

beeldschermen of monitors, gebruikt ten behoeve van luchtverkeersleiding (‹air traffic control› — ATC);

meteorologische (weer)radar;

precisienaderingsradarapparatuur (PAR) conform de ICAO-standaarden waarbij gebruik wordt gemaakt van elektronisch bestuurbare lineaire (eendimensionale) ‹arrays› of mechanisch gepositioneerde passieve antennes.

 

a.

werkend in het frequentiegebied van 40 GHz tot 230 GHz en met een of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een gemiddeld uitgangsvermogen van meer dan 100 mW, of

 

2.

lokaliserings-“nauwkeurigheid” van 1 m of minder (d.w.z. nauwkeuriger) in het meetgebied en 0,2 graad of minder (d.w.z. nauwkeuriger) in azimut;

 

b.

met een afstembare bandbreedte groter dan ± 6,25 % van de ‘centrale werkfrequentie’;

Technische noot:

De ‘centrale werkfrequentie’ is gelijk aan de helft van de som van de hoogste en de laagste gespecificeerde werkfrequentie.

 

c.

geschikt om gelijktijdig te werken op meer dan twee draagfrequenties;

 

d.

geschikt om te werken in de radarmodus met kunstmatig ingestelde apertuur (‹synthetic aperture radar› (SAR)), met omgekeerde kunstmatig ingestelde apertuur (‹inverse synthetic aperture› (ISAR)) of in vliegtuigen in de zijwaarts stralende (‹sidelooking airborne› (SLAR)) radarmodus;

 

e.

met elektronisch gescande antennesystemen;

Technische noot:

Elektronisch gescande antennesystemen staan ook bekend als elektronisch bestuurbare antennesystemen.

 

f.

geschikt voor het peilen van de hoogte van niet meewerkende doelen;

 

g.

speciaal ontworpen om te werken in de lucht (gemonteerd in een ballon of vliegtuigstructuur) en met Doppler-“signaalverwerking” voor het opsporen van bewegende doelen;

 

h.

met toepassing van radarsignaalverwerking en gebruikmaking van:

 

1.

“radar ‹spread spectrum›”-technieken, of

 

2.

“radar ‹frequency agility›”-technieken;

 

i.

met bediening vanaf de grond met een maximaal ‘geïnstrumenteerd bereik’ groter dan 185 km;

 

Noot:

6A008.i. heeft geen betrekking op:

a.

surveillanceradar voor visgronden;

 

b.

grondradarapparatuur, speciaal ontworpen voor luchtverkeersleiding (ATC), met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een maximaal ‘geïnstrumenteerd bereik’ van 500 km of minder;

 

2.

zodanig geconfigureerd dat de radardoelgegevens uitsluitend in één richting kunnen worden doorgegeven van de radarlocatie naar één of meer civiele ATC-centra;

 

3.

zonder voorzieningen voor besturing op afstand van de radaraftastsnelheid vanuit het vluchtbegeleidings-ATC-centrum, en

 

4.

bestemd voor een vaste installatie;

 

c.

radars voor het volgen van weerballonnen.

Technische noot:

Voor de toepassing van 6A008.i. is ‘geïnstrumenteerd bereik’ het gespecificeerde ondubbelzinnige beeldbereik van een radar.

 

j.

“laser”-radar of lichtdetectie- en afstandsbepalings (LIDAR)-apparatuur, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

“voor gebruik in de ruimte gekwalificeerd”;

 

2.

gebruikmakend van coherente heterodyne of homodyne detectietechnieken en met een hoekresolutie kleiner (beter) dan 20 microradiaal, of

 

3.

ontworpen voor het uitvoeren vanuit de lucht van bathymetrische landmetingen langs de kust conform Order 1a Standard (5e editie februari 2008) van de Internationale Hydrografische Organisatie (IHO) of hoger, waarbij gebruik wordt gemaakt van “lasers” met een golflengte van meer dan 400 nm maar niet meer dan 600 nm;

 

Noot 1:

Speciaal voor landmetingen ontworpen LIDAR-apparatuur is alleen in 6A008.j.3. gespecificeerd.

 

Noot 2:

Niet bedoeld wordt in 6A008.j. LIDAR-apparatuur, speciaal ontworpen voor meteorologische waarnemingen.

 

Noot 3:

De parameters van de IHO-Order 1a Standard, 5e editie, februari 2008, luiden als volgt:

Horizontale nauwkeurigheid (95 % betrouwbaarheidsniveau) = 5 m + 5 % van de diepte.

Dieptenauwkeurigheid op geringe diepte (95 % betrouwbaarheidsniveau) = ±√(a2+(b*d)2), waarbij:

 
 

a = 0,5 m = dieptefoutconstante,

 
 

m.a.w. de som van alle dieptefoutconstantes

 
 

b = 0,013 = factor inzake diepteafhankelijke fout

 
 

b*d = diepteafhankelijke fout,

 
 

m.a.w. de som van alle diepteafhankelijke fouten

 
 

d = diepte

Voorwerpdetectie = kubusvormig > 2 m tot diepte van 40 m; 10 % van de diepte indien meer dan 40 m.

 

k.

met subsystemen voor “signaalverwerking” die gebruikmaken van “pulscompressie”, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een “pulscompressie”-verhouding groter dan 150, of

 

2.

een gecomprimeerde pulsduur van minder dan 200 ns, of

 

Noot:

6A008.k.2. heeft geen betrekking op tweedimensionale ‘zeeradar’ of ‘scheepverkeersdienst’-radar, met alle volgende eigenschappen;

a.

een “pulscompressie”-verhouding groter dan 150;

 

b.

een gecomprimeerde pulsduur van meer dan 30 ns;

 

c.

een enkele en roterende mechanisch gescande antenne;

 

d.

een piekuitgangsvermogen van niet meer dan 250 W, en

 

e.

niet geschikt voor “‹frequency hopping›”.

 

l.

met subsystemen voor gegevensverwerking met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

‘automatisch volgen van het doel’ waarbij bij iedere omwenteling van de antenne de positie van het doel kan worden voorspeld voor een tijdstip later dan de volgende bestraling met de bundel, of

 

Noot:

Niet bedoeld wordt in 6A008.l.1. de mogelijkheid van waarschuwing voor botsingen in ATC-systemen, of ‘zeeradar’.

Technische noot:

Onder ‘automatisch volgen van het doel’ wordt verstaan: een verwerkingstechniek waarbij automatisch en onvertraagd een geëxtrapoleerde waarde van de meest waarschijnlijke positie van het doel wordt bepaald en als uitgangssignaal wordt afgegeven.

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

niet gebruikt;

 

4.

geconfigureerd voor het bieden van superpositie en correlatie, of samenvoeging, van gegevens binnen zes seconden over een doel van twee of meer ‘geografisch gespreide’ radarsensoren, zodat het geheel betere prestaties oplevert dan één enkele sensor, bedoeld in 6A008.f. of in 6A008.i.

Technische noot:

Sensoren zijn ‘geografisch gespreid’ wanneer elke sensor zich in alle richtingen op een afstand van meer dan 1 500 m van iedere andere sensor bevindt. Mobiele sensoren worden altijd beschouwd als ‘geografisch gespreid’.

 

NB:

Zie ook de lijst van militaire goederen.

 

Noot:

6A008.l.4. heeft geen betrekking op systemen, apparatuur en samenstellingen, gebruikt voor de ‘scheepsverkeersdienst’.

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van de 6A008 wordt met ‘zeeradar’ bedoeld radar die wordt gebruikt voor het veilig varen op zee, over binnenwateren of omgevingen nabij de kust.

 

2.

Voor de toepassing van de 6A008 wordt met ‘scheepsverkeersdienst’ bedoeld een scheepsverkeerstoezicht- en controledienst vergelijkbaar met de luchtverkeersleiding voor “vliegtuigen”.

 
 

6A102

Stralingbestendige ‘detectoren’, anders dan vermeld in 6A002, speciaal ontworpen of aangepast ter bescherming tegen nucleaire effecten (bijvoorbeeld elektromagnetische puls (EMP), röntgenstraling, combinatie van drukgolf en hitte) en geschikt voor gebruik in “raketten”, ontworpen of gespecificeerd als zijnde bestand tegen stralingsniveaus die overeenkomen met een totale stralingsdosis van 5 × 105 rad silicium of meer.

Technische noot:

In 6A102 is een ‘detector’ gedefinieerd als een mechanisch, elektrisch, optisch of chemisch element dat een prikkel, bijvoorbeeld een verandering van de omgevingsdruk of -temperatuur, een elektrisch of elektromagnetisch signaal of straling van radioactief materiaal automatisch herkent en vastlegt of registreert. Dit omvat elementen die een werking of storing per keer waarnemen.

 
 

6A107

Zwaartekrachtmeters (gravimeters) en onderdelen voor zwaartekrachtmeters, en zwaartekracht-gradiëntmeters, als hieronder:

a.

zwaartekrachtmeters, anders dan vermeld in 6A007.b., ontworpen of gewijzigd voor gebruik in luchtvaartuigen of op zee, met een statische of operationele nauwkeurigheid van 0,7 milligal (mGal) of minder (beter) die binnen twee minuten een stationair werkende toestand bereiken;

 

b.

speciaal ontworpen onderdelen voor zwaartekrachtmeters, vermeld in 6A007.b. of 6A107.a. en zwaartekrachtgradiëntmeters, vermeld in 6A007.c.

 
 

6A108

Radarsystemen, volgsystemen en radarkoepels, anders dan bedoeld in 6A008, als hieronder:

a.

radar- en laserradarsystemen ontworpen of aangepast voor gebruik in ruimtelanceervoertuigen, vermeld in 9A004, of sonderingsraketten, vermeld in 9A104;

 

Noot:

6A108.a. heeft ook betrekking op:

a.

apparatuur voor het bepalen van het profiel van het aardoppervlak;

 

b.

apparatuur voor situationele afbeelding en correlatie (numeriek of analoog);

 

c.

apparatuur voor navigatie met behulp van dopplerradar;

 

d.

passieve interferometerapparatuur;

 

e.

beelddetectieapparatuur (zowel actieve als passieve).

 

b.

precisievolgsystemen, geschikt voor ‘raketten’, als hieronder:

 

1.

volgsystemen die gebruikmaken van een vertaalsysteem voor codes gecombineerd met referentiepunten op aarde of in vliegtuigen of navigatiesatellietsystemen om onvertraagde (‹real time›) metingen van vluchtpositie en -snelheid te verrichten;

 

2.

radar voor afstandsmeting, met inbegrip van de bijbehorende optische/infrarood volgsystemen met alle onderstaande eigenschappen:

 

a.

hoekresolutie beter dan 1,5 milliradiaal;

 

b.

bereik van 30 km of meer met een effectieve (rms) afstandsresolutie beter dan 10 m, en

 

c.

snelheidsresolutievermogen beter dan 3 m/s;

Technische noot:

In 6A108.b. worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

 

c.

radarkoepels, ontworpen om een thermische schok van meer dan 4,184 × 106 J/m2 in combinatie met een maximale overdruk van meer dan 50 kPa te weerstaan, en geschikt voor gebruik in “raketten” ter bescherming tegen nucleaire effecten (bv. elektromagnetische puls (EMP), röntgenstraling, combinatie van drukgolf en hitte).

 
 

6A202

Fotomultiplicatorbuizen met de volgende twee eigenschappen:

a.

oppervlak van de fotokathode groter dan 20 cm2, en

 

b.

stijgtijd van de anodepuls korter dan 1 ns.

 
 

6A203

Camera’s en onderdelen, anders dan bedoeld in 6A003, als hieronder:

N.B.1.

“Programmatuur” speciaal ontworpen voor het verbeteren van de prestaties of leveren van de functies van een camera- of grafisch apparaat om te voldoen aan de eigenschappen van 6A203.a., 6A203.b. of 6A203.c. staat in 6D203.

 

N.B.2.

“Technologie”, in de vorm van codes of de sleutels voor het verbeteren van de prestaties of leveren van de functies van een camera- of grafisch apparaat om te voldoen aan de eigenschappen van 6a203.a., 6A203.b. of 6A203.c. staat in 6E203.

 

Noot:

6A203.a. tot 6A203.c. heeft geen betrekking op camera’s of beeldvormingsapparaten als deze aan hardware, “programmatuur” of “technologie” verbonden beperkingen hebben die de prestaties beperken tot minder dan het bovengenoemde, op voorwaarde dat zij:

1.

moeten worden teruggestuurd naar de oorspronkelijke fabrikant om de verbeteringen aan te brengen of de beperkingen op te heffen;

 

2.

“programmatuur” zoals gespecificeerd in 6D203 nodig hebben om de prestaties te verbeteren of te leveren en aan de eigenschappen van 6A203 te voldoen, of

 

3.

“technologie” in de vorm van sleutels of codes zoals gespecificeerd in 6E203 nodig hebben om de prestaties te verbeteren of te leveren en aan de eigenschappen van 6A203 te voldoen.

 

a.

‹streak›-camera’s en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

1.

‹streak›-camera’s met een opnamesnelheid groter dan 0,5 mm/μs;

 

2.

elektronische ‹streak›-camera’s met een tijdresolutie van 50 ns of minder;

 

3.

‹streak›-buizen voor camera’s bedoeld in 6A203.a.2.;

 

4.

plug-ins die speciaal zijn ontworpen voor gebruik met ‹streak›-camera’s met modulaire structuren en waarmee de prestatiespecificaties van 6A203.a.1. of 6A203.a.2. behaald kunnen worden;

 

5.

synchroniserende elektronische eenheden, rotorsamenstellen bestaande uit turbines, spiegels en lagers, speciaal ontworpen voor camera’s bedoeld in 6A203.a.1.;

 

b.

beeld(‹framing›)-camera’s en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

1.

beeld(‹framing›)-camera’s met een registratiesnelheid groter dan 225 000 beelden per seconde;

 

2.

beeld(framing)-camera’s met een belichtingstijd van 50 ns of minder;

 

3.

beeld(‹framing›)-buizen en halfgeleiderelementen voor beeldvorming met een venster- (sluiter) tijd van 50 ns of minder, speciaal ontworpen voor camera’s bedoeld in 6A203.b.1. of 6A203.b.2.;

 

4.

plug-ins die speciaal zijn ontworpen voor gebruik met beeldcamera’s met modulaire structuren en waarmee de prestatiespecificaties van 6A203.b.1. of 6A203.b.2. behaald kunnen worden;

 

5.

synchroniserende elektronische eenheden, rotorsamenstellen bestaande uit turbines, spiegels en lagers, speciaal ontworpen voor camera’s bedoeld in 6A203.b.1. of 6A203.b.2.;

Technische noot:

In 6A203.b. kunnen single frame-hogesnelheidscamera’s afzonderlijk gebruikt worden om een enkel beeld te verkrijgen van een dynamische gebeurtenis, of een aantal dergelijke kunnen gecombineerd worden om meerdere beelden van een gebeurtenis te verkrijgen.

 

c.

halfgeleidercamera’s of buiscamera’s en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

1.

halfgeleidercamera’s of buiscamera’s met een venster- (sluiter)tijd van 50 ns of minder;

 

2.

halfgeleiderelementen voor beeldvormingsapparaten en beeldversterkerbuizen met een venster- (sluiter) tijd van 50 ns of minder, speciaal ontworpen voor camera’s bedoeld in 6A203.c.1.;

 

3.

elektro-optische sluiters (Kerr- of Pockelscellen) met een venster- (sluiter) tijd van 50 ns of minder;

 

4.

plug-ins die speciaal ontworpen zijn voor gebruik met camera’s met modulaire structuren en waarmee de prestatiespecificaties van 6A203.c.1. behaald kunnen worden;

 

d.

stralingbestendige televisiecamera’s of lenzen daarvoor, speciaal ontworpen of gekwalificeerd als bestand zijnde tegen een stralingsniveau hoger dan 50 × 103 Gy(silicium) (5 × 106 rad (silicium)) zonder verslechtering van de werking.

Technische noot:

De term Gy(silicium) verwijst naar de energie in Joule per kilogram die wordt geabsorbeerd door een onbeschermde hoeveelheid silicium bij blootstelling aan ioniserende straling.

 
 

6A205

“Lasers”, “laser”-versterkers en -oscillatoren, anders dan bedoeld in 0B001.g.5., 0B001.h.6. en 6A005, als hieronder:

NB:

Voor koperdamplasers, zie 6A005.b.

 

a.

argon-ionen-“lasers” met de volgende twee eigenschappen:

 

1.

een golflengte van 400 nm tot 515 nm, en

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 40 W;

 

b.

afstembare gepulseerde monomodale kleurstoflaseroscillatoren met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte van 300 nm tot 800 nm;

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 1 W;

 

3.

een herhalingssnelheid groter dan 1 kHz, en

 

4.

een pulsduur korter dan 100 ns;

 

c.

afstembare gepulseerde kleurstoflaserversterkers en oscillatoren met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte van 300 nm tot 800 nm;

 

2.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 30 W;

 

3.

een herhalingssnelheid groter dan 1 kHz, en

 

4.

een pulsduur korter dan 100 ns;

 

Noot:

6A205.c. heeft geen betrekking op monomodusoscillatoren.

 

d.

gepulseerde koolstofdioxide (CO2)“lasers” met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte van 9 000 nm tot 11 000 nm;

 

2.

een herhalingssnelheid groter dan 250 Hz;

 

3.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 500 W, en

 

4.

een pulsduur korter dan 200 ns;

 

e.

para-waterstof-Ramanfrequentieverschuivers, ontworpen om te werken bij een golflengte-output van 16 μm en een herhalingssnelheid groter dan 250 Hz;

 

f.

neodymium-gedoopte (anders dan glas) “lasers”, als hieronder, met een golflengte-output van meer dan 1 000 nm doch niet meer dan 1 100 nm met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

‹Q-switched lasers› met pulsexcitatie met een “pulsduur” gelijk aan of langer dan 1 ns, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een uitvoer met enkelvoudige transversale modus met een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 40 W, of

 

b.

een uitvoer met verschillende transversale modi met een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 50 W, of

 

2.

een frequentieverdubbeling voor een golflengte-output van 500 tot 550 nm met een gemiddeld uitgangsvermogen van meer dan 40 W;

 

g.

gepulseerde koolstofmonoxide-“lasers” (CO), anders dan bedoeld in 6A005.d.2., met de volgende eigenschappen:

 

1.

een golflengte van 5 000 nm tot 6 000 nm;

 

2.

een herhalingssnelheid groter dan 250 Hz;

 

3.

een “gemiddeld uitgangsvermogen” van meer dan 200 W, en

 

4.

een pulsduur korter dan 200 ns.

 
 

6A225

Snelheidsinterferometers voor het meten van snelheden van meer dan 1 km per seconde over een tijdsinterval van minder dan 10 μs.

Noot:

6A225 heeft betrekking op snelheidsinterferometers zoals VISARs (‹Velocity Interferometer Systems for Any Reflector›), DLI’s (‹Doppler Laser Interferometers›) en PDV (Photonic Doppler Velocimeters) ook bekend als Het-V (‹Heterodyne Velocimeters›).

 
 

6A226

Druksensoren, als hieronder:

a.

schokdrukmeters die geschikt zijn voor het meten van druk hoger dan 10 GPa, waaronder meters die zijn gemaakt met manganine, ytterbium en polyvinylideenfluoride (PVDF) / polyvinyldifluoride (PVF2);

 

b.

kwartsdrukopnemers voor drukken hoger dan 10 GPa.

6B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

6B002

Maskers en fijne optische netwerken (‹reticles›), speciaal ontworpen voor optische sensoren vermeld in 6A002.a.1.b. of 6A002.a.1.d.

 
 

6B004

Optische apparatuur, als hieronder:

a.

optische apparatuur voor het meten van absolute reflectiecoëfficiënten met een “nauwkeurigheid” van 0,1 % van de reflectiecoëfficiëntswaarde of nauwkeuriger;

 

b.

andere apparatuur dan optische meetapparatuur voor de verstrooiing aan oppervlakken, met een vrije apertuur van meer dan 10 cm, speciaal ontworpen voor contactloze optische meting van een niet vlak zijnd optisch oppervlak (profiel) met een “nauwkeurigheid” van 2 nm of minder (d.w.z. nauwkeuriger) ten opzichte van het gewenste profiel.

 

Noot:

6B004 heeft geen betrekking op microscopen.

 
 

6B007

Apparatuur voor de productie, het richten en het ijken van op de grond gestationeerde zwaartekrachtmeters met een statische “nauwkeurigheid” beter dan0,1 mGal.

 
 

6B008

Gepulseerde radarsystemen voor het meten van de dwarsdoorsnede met een zendpuls-duur van 100 ns of minder en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

NB:

ZIE OOK 6B108.

 
 

6B108

Systemen, anders dan vermeld in 6B008, speciaal ontworpen voor het meten van radardwarsdoorsnedes geschikt voor gebruik in ‘raketten’, alsook subsystemen daarvan.

Technische noot:

In 6B108 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

6C   Materialen

 
 

6C002

Materialen voor optische sensoren, als hieronder:

a.

elementair telluur (Te) met een zuiverheidsgraad gelijk aan of hoger dan 99,9995 %;

 

b.

monokristallen (met inbegrip van epitaxiale wafers daarvan) van één van de volgende stoffen:

 

1.

cadmiumzinktelluride (CdZnTe) met een zinkgehalte van minder dan 6 % per ‘molfractie’;

 

2.

cadmiumtelluride (CdTe) met iedere zuiverheidsgraad, of

 

3.

cadmiumkwiktelluride (CdHgTe) met iedere zuiverheidsgraad.

Technische noot:

Onder ‘molfractie’ wordt verstaan de verhouding tussen het aantal mol van ZnTe en de som van de aantallen mol van CdTe en ZnTe in het kristal.

 
 

6C004

Optische materialen, als hieronder:

a.

“onafgewerkte substraten” van zinkselenide (ZnSe) en zinksulfide (ZnS) vervaardigd door middel van chemische afzetting uit de dampfase met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een volume van meer dan 100 cm3, of

 

2.

een diameter groter dan 80 mm en een dikte gelijk aan of groter dan 20 mm;

 

b.

elektro-optische materialen, en niet-lineaire optische materialen, als hieronder:

 

1.

kaliumtitanylarsenaat (KTA) (CAS 59400-80-5);

 

2.

zilvergalliumselenide (AgGaSe2, ook bekend als AGSE) (CAS 12002-67-4);

 

3.

thalliumarsenicumselenide (Tl3AsSe3, ook bekend als TAS) (CAS 16142-89-5);

 

4.

zink-germaniumfosfide (ZnGeP2, ook bekend als ZGP, zink-germaniumbifosfide of zink-germaniumdifosfide), of

 

5.

galliumselenide (GaSe) (CAS 12024-11-2);

 

c.

niet-lineaire optische materialen, anders dan bedoeld in 6C004.b., met één of meer van de volgende:

 

1.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

dynamische (ook bekend als niet-statische) niet-lineaire gevoeligheid van de derde orde (χ(3), chi 3) gelijk aan 10-6 m2/V2 of meer, en

 

b.

een responstijd van minder dan 1 ms, of

 

2.

niet-lineaire gevoeligheid van de tweede orde (χ(2), chi 2) gelijk aan 3,3×10-11 m/V of meer;

 

d.

“onafgewerkte substraten” bekleed met siliciumcarbide of beryllium beryllium (Be/Be), met een diameter of lengte van de hoofdas groter dan 300 mm;

 

e.

glas, met inbegrip van gesmolten siliciumoxide, fosfaatglas, fluorfosfaatglas, zirkoniumfluoride (ZrF4) (CAS 7783-64-4) en hafniumfluoride (HfF4) (CAS 13709-52-9), met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een hydroxylion (OH-)-concentratie van minder dan 5 ppm;

 

2.

geïntegreerd metaalzuiverheidsniveau van minder dan 1 ppm, en

 

3.

sterke homogeniteit (variantie van de brekingsindex) minder dan 5 × 10-6;

 

f.

kunstmatig geproduceerd diamantmateriaal met een absorptie van minder dan 10-5 cm-1 bij een golflengte groter dan 200 nm doch niet groter dan 14 000 nm.

 
 

6C005

“Laser”-materialen, als hieronder:

a.

synthetisch kristallijn “laser”-materiaal in onafgewerkte vorm, als hieronder:

 

1.

titaan-gedoopt saffier;

 

2.

niet gebruikt.

 

b.

in zeldzaam aardmetaal gedoopte ‹double-clad› vezels met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

nominale “laser”-golflengte van 975 nm tot 1 150 nm, en met alle volgende kenmerken:

 

a.

gemiddelde kerndiameter gelijk aan of groter dan 25 μm, en

 

b.

‘numerieke apertuur’ (‘NA’) van de kern is minder dan 0,065, of

 

Noot:

6C005.b.1. heeft geen betrekking op ‹double-clad› vezels met een ‹inner glass cladding› diameter van meer dan 150 μm maar minder dan 300 μm.

 

2.

nominale “laser”-golflengte groter dan 1 530 nm, en met alle volgende kenmerken:

 

a.

gemiddelde kerndiameter gelijk aan of groter dan 20 μm, en

 

b.

‘numerieke apertuur’ (‘NA’) van de kern is minder dan 0,1;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 6C005.b. wordt de ‘numerieke apertuur’ (‘NA’) van de kern gemeten op de emissiegolflengte van de vezel.

 

2.

6C005.b. omvat vezels die zijn samengesteld met afsluitkappen.

6D   Programmatuur

 
 

6D001

“Programmatuur”, speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur, vermeld in 6A004, 6A005, 6A008 of 6B008.

 
 

6D002

“Programmatuur”, speciaal ontworpen voor het “gebruik” van apparatuur, vermeld in 6A002.b., 6A008 of6B0086B008.

 
 

6D003

Overige “programmatuur”, als hieronder:

a.

“Programmatuur” als hieronder:

 

1.

“programmatuur” speciaal ontworpen voor akoestische bundelvorming voor de “tijdgebonden verwerking” van akoestische gegevens voor passieve ontvangst met gebruikmaking van gesleepte samenstellen van regelmatig gerangschikte hydrofoons (‹towed hydrophone arrays›);

 

2.

“broncode” voor de “tijdgebonden verwerking” van akoestische gegevens voor passieve ontvangst met gebruikmaking van gesleepte samenstellen van regelmatig gerangschikte hydrofoons (‹towed hydrophone arrays›);

 

3.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor akoestische bundelvorming voor “tijdgebonden verwerking” van akoestische gegevens voor passieve ontvangst met gebruikmaking van bodem- of baaikabelsystemen met bundelvorming;

 

4.

“broncode” voor de “tijdgebonden verwerking” van akoestische gegevens voor passieve ontvangst met gebruikmaking van bodem- of baaikabelsystemen;

 

5.

“programmatuur” of “broncode”, speciaal ontworpen voor de volgende doelen:

 

a.

“onvertraagde verwerking” (‹real time processing›) van akoestische gegevens van sonarsystemen als bedoeld in 6A001.a.1.e., en

 

b.

automatische detectie, indeling en bepaling van de locatie van duikers of zwemmers;

 

NB:

Voor “programmatuur” of “broncode” voor het detecteren van duikers, speciaal ontworpen of aangepast voor militair gebruik, zie de lijst militaire goederen.

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor camera’s met ‹focal plane arrays› als bedoeld in 6A002.a.3.f. en ontworpen of aangepast om een beeldsnelheidsbeperking weg te nemen en de camera in staat te stellen de beeldsnelheid als bedoeld in 6A003.b.4. te overschrijden. Noot 3.a.

 

d.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor handhaving van de ‹alignment› en ‹phasing› van gesegmenteerde spiegelsystemen, bestaande uit spiegelsegmenten met een diameter of lengte van de hoofdas van 1 m of meer;

 

e.

niet gebruikt;

 

f.

“programmatuur” als hieronder:

 

1.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor “compensatiesystemen” voor magnetische en elektrische velden voor magnetische sensoren ontworpen voor bedrijf op mobiele tafels;

 

2.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor afwijkingsdetectie bij magnetische en elektrische velden op mobiele tafels;

 

3.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor “onvertraagde verwerking” van elektromagnetische gegevens met behulp van elektromagnetische onderwaterontvangers, bedoeld in 6A006.e.;

 

4.

“broncode” voor “onvertraagde verwerking” van elektromagnetische gegevens met behulp van elektromagnetische onderwaterontvangers, bedoeld in 6A006.e.;

 

g.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor het corrigeren van bewegingsbeïnvloeding van zwaartekrachtmeters of zwaartekrachtgradiëntmeters;

 

h.

“programmatuur” als hieronder:

 

1.

toepassings-“programma’s” van luchtverkeersleidings- (ATC) “programmatuur”, ontworpen om te worden geïnstalleerd op universele computers geplaatst in een luchtverkeersleidingscentrum en geschikt voor ontvangst van radargegevens over een doel afkomstig van meer dan vier primaire radars;

 

2.

“programmatuur” voor het ontwerpen of de “productie” van radarkoepels met alle volgende eigenschappen:

 

a.

speciaal ontworpen voor het beschermen van de “elektronisch gescande antennesystemen” bedoeld in 6A008.e., en

 

b.

resulterend in een antennepatroon met een ‘gemiddeld zijlobbenniveau’ dat meer dan 40 dB onder de piek van het voornaamste bundelniveau ligt.

Technische noot:

Het ‘gemiddelde zijlobbenniveau’ in 6D003.d.2.b. wordt gemeten over de gehele ‹array›, met uitzondering van de hoek, bestreken door de hoofdbundel en de eerste twee zijlobben aan beide zijden van de hoofdbundel.

 
 

6D102

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van in 6A108 bedoelde goederen.

 
 

6D103

“Programmatuur” voor het na de vlucht verwerken van geregistreerde gegevens, waarmee de positie tijdens het gehele vluchttraject kan worden bepaald, speciaal ontworpen of aangepast voor ‘raketten’.

Technische noot:

In 6D103 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

 
 

6D203

“Programmatuur” speciaal ontworpen om de prestaties van camera’s of beeldvormingsapparaten te verbeteren of te leveren of om te voldoen aan de eigenschappen van 6A203.a. tot en met 6A203.c.

6E   Technologie

 
 

6E001

“technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende de “ontwikkeling” van apparatuur, materialen of “programmatuur”, vermeld in 6A, 6B, 6C of 6D.

 
 

6E002

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “productie” van apparatuur of materialen, vermeld in 6A, 6B of 6C.

 
 

6E003

Andere “technologie”, als hieronder:

a.

“Technologie”, als hieronder:

 

1.

“technologie” die “noodzakelijk” is voor de bekleding en behandeling van het optische oppervlak, benodigd voor het verkrijgen van een uniformiteit qua ‘optische dikte’ van 99,5 % of beter voor optische bekledingslagen met een diameter of lengte van de hoofdas van 500 mm of meer en met een totaal verlies (absorptie en verstrooiing) van minder dan 5 × 10-3;

 

NB:

Zie ook 2E003.f.

Technische noot:

‘Optische dikte’ is het wiskundig product van de brekingsindex en de fysieke dikte van de bekledingslaag.

 

2.

“technologie” voor de vervaardiging van optica met éénpuntsdiamant-draaitechnieken die afgewerkte oppervlakken leveren met een “nauwkeurigheid” beter dan 10 nm effectief (rms) op niet vlakke oppervlakken groter dan 0,5 m2;

 

b.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “ontwikkeling”, “productie” of het “gebruik” van speciaal ontworpen diagnostische instrumenten of trefplaten in testvoorzieningen voor SHPL-systemen (“super high power laser”) of voor het testen of onderzoek van door SHPL-bundels bestraalde materialen;

 
 

6E101

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur of “programmatuur”, bedoeld in 6A002, 6A007.b. en c., 6A008, 6A102, 6A107, 6A108, 6B108, 6D102 of 6D103.

Noot:

6E101 heeft alleen betrekking op “technologie” voor in 6A002, 6A007 en 6A008 vermelde producten indien deze zijn ontworpen voor gebruik in vliegtuigen en geschikt zijn voor gebruik in “raketten”.

 
 

6E201

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur, vermeld in 6A003, 6A005.a.2., 6A005.b.2., 6A005.b.3., 6A005.b.4., 6A005.b.6., 6A005.c.2., 6A005.d.3.c., 6A005.d.4.c., 6A202, 6A203, 6A205, 6A225 en 6A226.

Noot 1:

6E201 heeft alleen betrekking op “technologie” voor in 6A003 vermelde camera’s indien de camera’s ook onder een van de controleparameters van 6A203 vallen.

 

Noot 2:

6E201 heeft alleen betrekking op “technologie” voor in 6A005.b.6 vermelde lasers die neodymium-gedoopt zijn en onder een van de controleparameters van 6A205.f vallen.

 
 

6E203

“Technologie”, in de vorm van codes of sleutels om de prestaties van camera’s of beeldvormingsapparaten te verbeteren of te leveren, teneinde de eigenschappen van 6A203.a. tot en met 6A203.c. te vervullen.

DEEL IX —     Categorie 7

CATEGORIE 7 — NAVIGATIE EN VLIEGTUIGELEKTRONICA

7A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 

NB:

Voor automatische piloten voor onderwatervoertuigen, zie categorie 8.

Voor radar, zie categorie 6.

 
 

7A001

Versnellingsmeters en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 7A101.

 

NB:

Voor hoek- of rotatieversnellingsmeters, zie 7A001.b.

 

a.

lineaire versnellingsmeters met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

gespecificeerd voor gebruik bij lineaire versnellingsniveaus van 15 g of minder, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “stabiliteit” van de “bias” kleiner (beter) dan 130 micro g ten opzichte van een vaste ijkwaarde over een periode van één jaar, of

 

b.

een “stabiliteit” van de “schaalfactor” kleiner (beter) dan 130 ppm ten opzichte van een vaste ijkwaarde over een periode van één jaar;

 

2.

gespecificeerd voor gebruik bij lineaire versnellingsniveaus van meer dan 15 g, maar minder dan of gelijk aan 100 g, en met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een “bias”-“herhaalbaarheid” van minder (beter) dan 1 250 micro g gemeten over één jaar, en

 

b.

een “herhaalbaarheid” van de “schaalfactor” van minder (beter) dan 1 250 ppm gemeten over één jaar, of

 

3.

ontworpen voor gebruik in traagheidsnavigatie- of geleidingssystemen en gespecificeerd voor gebruik bij lineaire versnellingsniveaus van meer dan 100 g;

 

Noot:

7A001.a.1. en 7A001.a.2. hebben geen betrekking op versnellingsmeters die uitsluitend worden gebruikt voor het meten van trillingen of schokken.

 

b.

hoek- of rotatieversnellingsmeters, gespecificeerd voor gebruik bij lineaire versnellingsniveaus van meer dan 100 g.

 
 

7A002

Gyroscopen of hoekbewegingsensoren, met één of meer van de volgende eigenschappen en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

NB:

ZIE OOK 7A102.

 

NB:

Voor hoek- of rotatieversnellingsmeters, zie 7A001.b.

 

a.

gespecificeerd voor gebruik bij lineaire versnellingsniveaus van 100 g of minder, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een hoeksnelheidsbereik van minder dan 500 graden per seconde, en één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “stabiliteit” van de “bias” van minder (beter) dan 0,5 graad per uur, indien gemeten bij een versnellingsniveau van 1 g over een periode van een maand en ten opzichte van een vaste ijkwaarde, of

 

b.

een “angle random walk” van minder (beter) dan of gelijk aan 0,0035 graden per vierkantswortel uur, of

 

Noot:

7A002.a.1.b. heeft geen betrekking op “gyroscopen met draaimassa”.

 

2.

een hoeksnelheidsbereik groter dan of gelijk aan 500 graden per seconde en met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

een “stabiliteit” van de “bias” van minder (beter) dan 4 graden per uur, indien gemeten bij een versnellingsniveau van 1 g over een periode van drie minuten en ten opzichte van een vaste ijkwaarde, of

 

b.

een “angle random walk” van minder (beter) dan of gelijk aan 0,1 graden per vierkantswortel uur, of

 

Noot:

7A002.a.2.b. heeft geen betrekking op “gyroscopen met draaimassa”.

 

b.

gespecificeerd voor gebruik bij lineaire versnellingsniveaus van meer dan 100 g.

 
 

7A003

‘Traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ met één of meer van de volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 7A103.

 

Noot 1:

‘Traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ omvatten versnellingsmeters of gyroscopen voor het meten van veranderingen in de snelheid en oriëntatie om de koers of positie te bepalen of te behouden zonder dat na uitrichting een externe verwijzing vereist is. ‘Traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ omvatten:

stand- en koersreferentiesystemen (AHRS);

gyrokompassen;

traagheidsmetingseenheden (IMU);

traagheidsnavigatiesystemen (INS);

traagheidsreferentiesystemen (IRS);

traagheidsreferentie-eenheden (IRU).

 

Noot 2:

7A003 heeft geen betrekking op ‘traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ die gecertificeerd zijn voor gebruik in “civiele vliegtuigen” door civiele luchtvaartautoriteiten van een of meer EU-lidstaten of “deelnemende staten” aan het “Wassenaar Arrangement”.

Technische noot:

‘Positiereferenties’ verschaffen onafhankelijk posities en omvatten:

 

a.

“satellietnavigatiesysteem”;

 

b.

“navigatiesystemen met als referentie een gegevensbestand” (“DBRN”).

 

a.

ontworpen voor “vliegtuigen”, voertuigen of vaartuigen, die posities verschaffen zonder gebruik te maken van ‘positiereferenties’, en met één van de volgende nauwkeurigheden na aanpassing van de normale uitrichting:

 

1.

0,8 zeemijl per uur (nm/u) “‹Circular Error Probable ›” (“CEP”) snelheid of minder (beter);

 

2.

0,5 % van de “CEP” van de afgelegde afstand of minder (beter), of

 

3.

totaal verloop van één zeemijl “CEP” of minder (beter) in een periode van 24 uur;

Technische noot:

De prestatieparameters in 7A003.a.1,. 7A003.a.2. en 7A003.a.3. zijn vooral van toepassing op ‘traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ die zijn ontworpen voor “vliegtuigen”, voertuigen en vaartuigen, respectievelijk. Deze parameters komen voort uit het gebruik van gespecialiseerde hulpreferenties die geen positie aangeven (bv. hoogtemeter, odometer, snelheidslog). Bijgevolg kunnen de gespecificeerde prestatiewaarden niet gemakkelijk tussen deze parameters worden geconverteerd. Apparatuur ontworpen voor meervoudige platforms worden op basis van iedere toepasselijke rubriek 7A003.a.1., 7A003.a.2. of 7A003.a.3 beoordeeld.

 

b.

ontworpen voor “vliegtuigen”, voertuigen of vaartuigen met een ingesloten ‘positiereferentie’ en die posities verschaffen na het verlies van alle ‘positiereferenties’ gedurende een periode van maximaal 4 minuten, met een “nauwkeurigheid” van minder (beter) dan 10 m van de “CEP”;

Technische noot:

7A003.b. verwijst naar systemen waarin ‘traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ en andere onafhankelijke ‘positiereferenties’ zijn ingebouwd in een enkele eenheid (d.w.z. ingesloten) teneinde betere prestaties te behalen.

 

c.

ontworpen voor “vliegtuigen”, voertuigen of vaartuigen die voor koersbepaling en bepaling van het echte noorden verschaffen, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een maximale operationele hoeksnelheid van minder (lager) dan 500 graden/s en een koersbepalings-“nauwkeurigheid” zonder het gebruik van ‘positiereferenties’ die gelijk is aan of minder (beter) dan 0,07 graden per sec(Lat) (overeenstemmend met 6 boogminuten rms op een geografische breedte van 45 graden), of

 

2.

een maximale operationele hoeksnelheid van gelijk aan of groter (hoger) dan 500 graden/s en een koersbepalings-“nauwkeurigheid” zonder het gebruik van ‘positiereferenties’ die gelijk is aan of minder (beter) dan 0,2 graden per sec(Lat) (overeenstemmend met 17 boogminuten rms op een geografische breedte van 45 graden), of

 

d.

versnellingsmetingen of metingen van hoeksnelheid, in meer dan één dimensie, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

prestaties zoals uiteengezet onder 7A001 of 7A002 langs eender welke as, zonder het gebruik van hulpreferenties, of

 

2.

die voor “gebruik in de ruimte gekwalificeerd” zijn en hoeksnelheidsmetingen verschaffen met een “‹Angle random walk›” langs assen die minder (beter) of gelijk zijn aan 0,1 graad per vierkantswortel uur.

 

Noot:

7A003.d.2. heeft geen betrekking op ‘traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ met “gyroscopen met draaimassa” als het enige type gyroscoop.

 
 

7A004

‘Sterrenvolgers’ en onderdelen daarvoor, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 7A104.

 

a.

‘sterrenvolgers’ met een gespecificeerde azimut-“nauwkeurigheid” gelijk aan of minder (beter) dan 20 boogseconden gedurende de opgegeven levensduur van de apparatuur;

 

b.

onderdelen die speciaal zijn ontworpen voor apparatuur, bedoeld in 7A004.a. als volgt:

 

1.

optische koppen of straalbrekers;

 

2.

gegevensverwerkingseenheden.

Technische noot:

‘Sterrenvolgers’ worden ook sterrenstandsensors (‹stellar attitude sensors›) of astrogyrokompassen genoemd.

 
 

7A005

Ontvangstapparatuur voor een “satellietnavigatiesysteem” met één of meer van de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

NB:

ZIE OOK 7A105.

 

NB:

Voor apparatuur speciaal ontworpen voor militair gebruik, ZIE DE LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN.

 

a.

maakt gebruik van een ontcijferingsalgoritme speciaal ontworpen of aangepast voor gebruik door de overheid om toegang te krijgen tot de afstandsbepalingscode voor positie en tijd, of

 

b.

maakt gebruik van ‘aanpasbare-antennesystemen’.

 

Noot:

7A005.b. heeft geen betrekking op ontvangstapparatuur voor een “satellietnavigatiesysteem” die enkel gebruikmaakt van onderdelen ontworpen voor het filteren, omschakelen of combineren van signalen van meervoudige omnidirectionele antennes waarin geen aanpasbare-antennetechnieken worden toegepast.

Technische noot:

De in 7A005.b. bedoelde ‘aanpasbare-antennesystemen’ genereren op een dynamische manier één of meer ruimtelijke nullen in een antennematrixpatroon, door signaalverwerking in het tijdstip-domein of in het frequentie-domein.

 
 

7A006

Hoogtemeters voor gebruik in luchtvaartuigen met werkfrequenties buiten het gebied van 4,2 tot en met 44 GHz4 GHz, met één of meerdere van de volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 7A106.

 

a.

‘vermogensaanpassing’, of

 

b.

maakt gebruik van fasemodulatie (‹phase shift key modulation›).

Technische noot:

Onder ‘vermogensaanpassing’ wordt verstaan: een zodanige aanpassing van het uitgezonden vermogen van het hoogtemetersignaal dat het ontvangen signaal op “vliegtuig”-hoogte altijd het minimale vermogen heeft dat nodig is om de hoogte te bepalen.

 
 

7A008

Onderwatersonarnavigatiesystemen met Doppler- of correlatiesnelheidsapparatuur met een richtingsbron, met een positioneringsnauwkeurigheid gelijk aan of minder (beter) dan 3 % van de “Circular Error Probable” (“CEP”) van de afgelegde afstand en met speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

Noot:

7A008 geldt niet voor systemen die speciaal zijn ontworpen voor installatie op oppervlakteschepen of systemen die voor positioneringsgegevens akoestische bakens of boeien nodig hebben.

 

NB:

Zie 6A001.a. voor akoestische systemen en 6A001.b. voor sonar-logapparatuur voor correlatie- en dopplersnelheidsbepaling.

Zie 8A002 voor andere mariene systemen.

 
 

7A101

Lineaire versnellingsmeters, anders dan bedoeld in 7A001, die ontworpen zijn voor gebruik in traagheidsnavigatiesystemen of in geleidingssystemen van alle soorten, geschikt voor gebruik in ‘raketten’, met de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

een “bias”-“herhaalbaarheid” van minder (beter) dan 1 250 micro g, en

 

b.

een “herhaalbaarheid” van de “schaalfactor” van minder (beter) dan 1 250 ppm;

 

Noot:

7A101 heeft geen betrekking op versnellingsmeters speciaal ontworpen en ontwikkeld als sensoren voor gebruik in boorputten als sensoren voor gebruik tijdens het boren (‹Measurement While Drilling› (MWD-sensoren)).

Technische noten:

 

1.

In 7A101 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen;

 

2.

In 7A101 wordt met de meting van de “bias” en de “schaalfactor” bedoeld een standaardafwijking van 1 sigma ten opzichte van een vaste ijkwaarde over een periode van één jaar;

 
 

7A102

Alle types gyroscopen, anders dan bedoeld in 7A002, geschikt voor gebruik in ‘raketten’, met een gespecificeerde ‘stabiliteit’ van de “verloopsnelheid” (een gespecificeerde vrije precessie) van minder dan 0,5 ° (1 sigma of effectief (rms)) per uur bij een versnellingsniveau van 1 g, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

Technische noten:

 

1.

In 7A102 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 

2.

In 7A102 wordt onder ‘stabiliteit’ verstaan de mate waarin een specifiek mechanisme of een specifieke prestatiecoëfficiënt onveranderlijk kan blijven bij voortdurende blootstelling aan een vaste gebruiksomgeving (IEEE STD 528-2001 punt 2.247).

 
 

7A103

Instrumentatie, navigatieapparatuur en systemen, anders dan bedoeld in 7A003, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

‘traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ waarin als volgt versnellingsmeters of gyroscopen worden gebruikt:

 

1.

versnellingsmeters als bedoeld in 7A001.a.3., 7A001.b. en 7A101 of gyroscopen als bedoeld in 7A002 en 7A102, of

 

Noot:

7A103.a.1. heeft geen betrekking op apparatuur die versnellingsmeters als bedoeld in 7A001.a.3. bevat, die ontworpen zijn voor het meten van trillingen of schokken.

 

2.

versnellingsmeters, zoals bedoeld in 7A001.a.1. en 7A001.a.2., ontworpen voor gebruik in traagheidsnavigatiesystemen of in alle types van geleidingssystemen en geschikt voor gebruik in ‘raketten’;

 

Noot:

7A103.a.2. heeft geen betrekking op apparatuur die versnellingsmeters als bedoeld in 7A001.a.1. of 7A001.a.2. bevat indien die versnellingsmeters speciaal ontworpen en ontwikkeld zijn voor gebruik in boorputten als sensoren voor het meten tijdens het boren (‹Measurement While Drilling›-sensoren).

Technische noot:

‘Traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ als bedoeld in 7A103.a. omvatten versnellingsmeters of gyroscopen voor het meten van veranderingen in de snelheid en oriëntatie om de koers of positie te bepalen of te behouden zonder dat na uitrichting een externe verwijzing vereist is.

 

Noot:

‘Traagheidsmetingsapparatuur of -systemen’ als bedoeld in 7A103.a. omvatten:

stand- en koersreferentiesystemen (AHRS);

 

gyrokompassen;

 

traagheidsmetingseenheden (IMU);

 

traagheidsnavigatiesystemen (INS);

 

traagheidsreferentiesystemen (IRS);

 

traagheidsreferentie-eenheden (IRU).

 

b.

geïntegreerde besturingssystemen voor vliegtuigen, bevattende gyrostabilisatoren of automatische piloten, ontworpen of aangepast voor gebruik in ‘raketten’;

 

c.

‘geïntegreerde navigatiesystemen’, ontworpen of aangepast voor ‘raketten’, die een navigatienauwkeurigheid kunnen bieden van 200 m ‘CEP’ of minder;

Technische noten:

 

1.

Een ‘geïntegreerd navigatiesysteem’ bestaat doorgaans uit de volgende onderdelen:

a.

een traagheidsmetingapparaat (bv. een stand- en koersreferentiesysteem, traagheidsreferentieplatform of traagheidsnavigatiesysteem);

 

b.

één of meer externe sensoren die worden gebruikt om periodiek of continu tijdens de vlucht de actuele positie en/of snelheid te bepalen (bv. satellietnavigatieontvanger, radarhoogtemeter en/of dopplerradar), en

 

c.

integratieapparatuur en -programmatuur.

 

2.

In 7A103.c. is ‘CEP’ (Circular Error Probable of Circle of Equal Probability) een nauwkeurigheidsmaat, waaronder wordt verstaan de straal van de cirkel waarbinnen er 50 % kans is om te worden gelokaliseerd.

 

d.

drieassige magnetische richtingssensoren, ontworpen of aangepast voor integratie in vluchtcontrole- en navigatiesystemen, anders dan bedoeld in 6A006, met de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

interne kantelcompensatie voor stampen (± 90 graden) en slingeren (± 180 graden), en

 

2.

azimutnauwkeurigheid van beter (minder) dan 0,5 graden rms op geografische breedte ± 80 graden, verwijzing naar plaatselijk magnetisch veld.

 

Noot:

De vluchtcontrole- en navigatiesystemen in 7A103.d. omvatten gyrostabilisatoren, automatische piloten en traagheidsnavigatiesystemen.

Technische noot:

In 7A103 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 
 

7A104

Astro-gyrokompassen en andere apparaten, anders dan bedoeld in 7A004, voor het bepalen van plaats en richting door het automatisch volgen van hemellichamen of satellieten, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

 
 

7A105

Ontvangstapparatuur voor ‘satellietnavigatiesystemen’, anders dan bedoeld in 7A005, met één of meer van de volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

a.

ontworpen of aangepast voor gebruik in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, sonderingsraketten, bedoeld in 9A104, of onbemande luchtvaartuigen, bedoeld in 9A012 of 9A112.a., of

 

b.

ontworpen of aangepast voor gebruik in vliegtuigen, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt om navigatiegegevens te leveren bij snelheden boven 600 m/s;

 

2.

gebruikmakend van decodering van gegevens in geheime codering, ontworpen of aangepast voor leger- of regeringsdiensten, teneinde toegang te verkrijgen tot middels ‘satellietnavigatiesystemen’ beveiligde signalen/gegevens, of

 

3.

speciaal ontworpen voor de toepassing van anti-‹jam›-eigenschappen (bv. een ‹null steering antenna› of een elektronisch stuurbare antenne) in een context van actieve of passieve tegenmaatregelen.

 

Noot:

7A105.b.2. en 7A105.b.3. zijn niet van toepassing op apparatuur die is ontworpen voor diensten van ‘satellietnavigatiesystemen’ van commerciële of civiele aard dan wel in het kader van Safety of Life (bv. gegevensintegriteit, vliegveiligheid).

Technische noot:

‘Satellietnavigatiesystemen’ in 7A105 omvatten wereldwijde satellietnavigatiesystemen (GNSS; bv. GPS, GLONASS, Galileo of BeiDou) en regionale satellietnavigatiesystemen (RNSS; bv. NavIC, QZSS).

 
 

7A106

Hoogtemeters, anders dan bedoeld in 7A006, van het radar- of laserradartype, ontworpen of aangepast voor gebruik in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderings-raketten, bedoeld in 9A104.

 
 

7A115

Passieve sensoren voor het bepalen van de positie ten opzichte van bepaalde elektromagnetische bronnen (richtingsbepalingsapparatuur) of van karakteristieken van het terrein, ontworpen of aangepast voor gebruik in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

Noot:

De in 7A105, 7A106 en 7A115 vermelde apparatuur bevat onder meer:

a.

apparatuur voor het bepalen van het profiel van het aardoppervlak;

 

b.

apparatuur voor situationele afbeelding en correlatie (numeriek of analoog);

 

c.

apparatuur voor navigatie met behulp van dopplerradar;

 

d.

passieve interferometerapparatuur;

 

e.

beeldapparatuur (zowel actieve als passieve).

 
 

7A116

Vluchtregelsystemen en servokleppen, als hieronder, ontworpen of aangepast voor gebruik in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, sonderingsraketten, bedoeld in 9A104, of “raketten”.

a.

pneumatische, hydraulische, mechanische, elektro-optische, elektromechanische vluchtregelsystemen, met inbegrip van ‹fly by wire›- en ‹fly by light›-vluchtregelsystemen;

 

b.

standregelapparatuur;

 

c.

vluchtregelservokleppen, ontworpen of aangepast voor de systemen, bedoeld in 7A116.a. of 7A116.b., en ontworpen of aangepast om te kunnen werken in trillingsomstandigheden van meer dan 10 g rms tussen 20 Hz en 2 000 Hz.

 

Noot:

voor het converteren van bemande vliegtuigen om als “raket” te kunnen werken, omvat 7A116 de systemen, apparatuur en kleppen die zijn ontworpen of aangepast om bediening van het bemande vliegtuig als onbemand luchtvaartuig mogelijk te maken.

 
 

7A117

”Geleidingssystemen” geschikt voor gebruik in “raketten” met een systeemnauwkeurigheid van 3,33 % of minder van het bereik (bv. een ‘CEP’ van 10 km of minder bij een bereik van 300 km).

Technische noot:

In 7A117 is ‘CEP’ (Circular Error Probable of Circle of Equal Probability) een nauwkeurigheidsmaat, waaronder wordt verstaan de straal van de cirkel met het doel in het middelpunt, bij een bepaald bereik, waarbinnen 50 % van de nuttige ladingen terechtkomen.

7 B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

7B001

Test-, ijk- of uitrichtapparatuur, speciaal ontworpen voor apparatuur, als bedoeld in 7A.

Noot:

7B001 heeft geen betrekking op test-, ijk- of uitrichtapparatuur voor ‘onderhoudsniveau I’ of ‘onderhoudsniveau II’.

Technische noten:

 

1.

‘Onderhoudsniveau I’

De storing van een traagheidsnavigatie-eenheid wordt aan boord van het “vliegtuig” ontdekt via aanwijzingen van de besturings- en beeldeenheid (‹control and display unit› - CDU) of via de toestandinformatie van het overeenkomstige subsysteem. Aan de hand van het handboek van de fabrikant kan de storing worden gelokaliseerd op het niveau van de niet goed functionerende ‹line replaceable unit› (LRU). De operateur verwijdert vervolgens de LRU en vervangt deze door een reserve-eenheid.

 

2.

‘Onderhoudsniveau II’

De defecte LRU wordt naar de onderhoudswerkplaats gestuurd (van de fabrikant of van de voor onderhoudsniveau II verantwoordelijke operateur). In de werkplaats wordt de defecte LRU getest met de daarvoor geëigende middelen teneinde de defecte, in de werkplaats vervangbare (‹shop replaceable assembly› — SRA) module die voor de storing verantwoordelijk is, te controleren en te lokaliseren. Deze SRA-module wordt verwijderd en vervangen door een goedwerkende reservemodule. De defecte SRA (of eventueel de complete LRU) wordt vervolgens naar de fabrikant gezonden. ‘Onderhoudsniveau II’ omvat niet het ontmantelen of herstellen van onder embargo vallende versnellingsmeters of gyrosensoren.

 
 

7B002

Apparatuur, speciaal ontworpen voor het bepalen van de karakteristieken van spiegels voor ring-“laser”-gyroscopen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 7B102.

a.

verstrooiingsmeters met een meet-“nauwkeurigheid” van 10 ppm of minder (beter);

 

b.

profielmeters met een meet-“nauwkeurigheid” van 0,5 nm (5 ångström) of minder (beter).

 
 

7B003

Apparatuur, speciaal ontworpen voor de “productie” van apparatuur, bedoeld in 7A.

Noot:

7B003 omvat:

proefbanken voor het afstemmen van gyroscopen;

dynamische uitbalanceerbanken voor gyroscopen;

proefbanken voor het inlopen/testen van de gyromotor;

apparatuur voor het leegmaken en vullen van gyroscopen;

centrifugale bevestigingen voor gyroscooplagers;

uitlijnbanken voor versnellingsmeters;

gyrospoelwikkelmachines voor glasvezel.

 
 

7B102

Reflectometers, speciaal ontworpen voor het karakteriseren van spiegels voor “laser” -gyroscopen met een meetnauwkeurigheid van minder (of beter) dan 50 ppm.

 
 

7B103

“Productiefaciliteiten” en “productieapparatuur”, als hieronder:

a.

speciaal ontworpen “productiefaciliteiten” voor apparatuur, bedoeld in 7A117;

 

b.

“productieapparatuur” en andere test-, ijk- of uitrichtapparatuur, anders dan bedoeld in 7B001 tot en met 7B003, ontworpen of aangepast om te worden gebruikt met apparatuur, bedoeld in 7A.

7C   Materialen

Geen.

7D   Programmatuur

 
 

7D001

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur, als bedoeld in 7A of 7B.

 
 

7D002

“Broncode” voor het gebruik of onderhoud van iedere traagheidsnavigatieapparatuur met inbegrip van traagheidsapparatuur die niet is bedoeld in 7A003 of 7A004, of stand- en koersreferentiesystemen (‹Attitude and Heading Reference Systems› (AHRS)).

Noot:

7D002 heeft geen betrekking op “broncode” voor het “gebruik” van AHRS met cardanische ophanging.

Technische noot:

Het verschil tussen AHRS en traagheidsnavigatiesystemen (INS) is dat in het algemeen AHRS stand- en koersgegevens verschaft en gewoonlijk niet de gegevens omtrent versnelling, snelheid en positie verschaft die een INS wel levert.

 
 

7D003

Overige “programmatuur”, als hieronder:

a.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor verbetering van de operationele prestaties of vermindering van de navigatiefout van systemen tot de niveaus, vermeld in 7A003, 7A004 of 7A008;

 

b.

“broncode” voor hybride geïntegreerde systemen waardoor de operationele prestaties van het systeem worden verbeterd of de navigatiefout wordt verkleind tot het niveau, vermeld in7A0037A003 of 7A008, door middel van continue combinatie van richtingsgegevens met één of meer van de volgende elementen:

 

1.

dopplerradar- of sonarsnelheidsgegevens;

 

2.

referentiegegevens van een “satellietnavigatiesysteem”, of

 

3.

gegevens van “navigatiesystemen met als referentie een gegevensbestand” (“DBRN”-systemen);

 

c.

niet gebruikt;

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

“programmatuur” voor het computerondersteund ontwerpen (CAD), speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” van “actieve vluchtregelsystemen”, elektrische of opto-elektronische besturingen (‹fly-by-wire›/‹fly-by-light›) of luchtstroombeheerste anti-torsie of richtingregelsystemen voor meerassige hefschroefvliegtuigsystemen, waarvoor de “technologie” is gespecificeerd in 7E004.b.1., 7E004.b.3. tot en met 7E004.b.5., 7E004.b.7., 7E004.b.8., 7E004.c.1. of 7E004.c.2.

 
 

7D004

“Broncode”, waarin de “ontwikkelings”-“technologie”, bedoeld in 7E004.a.2., 7E004.a.3., 7E004.a.5., 7E004.a.6. of 7E004.b., wordt opgenomen, voor één of meer van de volgende systemen of toepassingen:

a.

digitale systemen voor een “totale vluchtregeling”;

 

b.

geïntegreerde voortstuwings- en vluchtregelsystemen;

 

c.

“‹fly by wire›-systemen” of “‹fly by light›-systemen”;

 

d.

foutbestendige of zichzelf herconfigurerende “actieve vluchtregelsystemen”;

 

e.

niet gebruikt;

 

f.

vluchtgegevenssystemen gebaseerd op statische gegevens van het grondoppervlak, of

 

g.

driedimensionale presentatie.

 

Noot:

7D004 heeft geen betrekking op “broncode” die verband houdt met gangbare computerelementen en -toepassingen (bijvoorbeeld verzamelen van ingangssignalen, overdragen van uitgangssignalen, inladen van computerprogramma’s en gegevens, ingebouwde test, mechanismen voor taakplanningen) die geen specifieke functies voor vluchtregelsystemen verschaffen.

 
 

7D005

“Programmatuur” speciaal ontworpen voor het decoderen van voor gebruik door de overheid ontworpen bepalingscodes voor een “satellietnavigatiesysteem”.

 
 

7D101

“Programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 7A001 tot en met 7A006, 7A101 tot en met 7A106, 7A115, 7A116.a., 7A116.b., 7B001, 7B002, 7B003, 7B102 of 7B103.

 
 

7D102

Integratie-“programmatuur”, als hieronder:

a.

integratie-“programmatuur” voor apparatuur als bedoeld in 7A103.b.;

 

b.

integratie-“programmatuur”, speciaal ontworpen voor apparatuur als bedoeld in 7A003 of 7A103.a.;

 

c.

integratie-“programmatuur”, ontworpen of aangepast voor apparatuur als bedoeld in 7A103.c.

 

Noot:

Een veel voorkomende vorm van integratie-“programmatuur” maakt gebruik van kalmanfiltering.

 
 

7D103

“Programmatuur” speciaal ontworpen voor het modelleren of simuleren van de “geleidingssystemen”, bedoeld in 7A117, of voor de ontwerpintegratie met de ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

Noot:

“Programmatuur” bedoeld in 7D103 blijft bedoeld, ook wanneer deze wordt gecombineerd met de speciaal ontworpen apparatuur bedoeld in 4A102.

 
 

7D104

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de werking of het onderhoud van in 7A117 bedoelde “geleidingssystemen”.

Noot:

7D104 omvat “programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast om de prestaties van “geleidingssystemen” te verbeteren teneinde de onder 7A117 vermelde nauwkeurigheid te bereiken of te overschrijden.

7E   Technologie

 
 

7E001

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” van apparatuur of “programmatuur”, bedoeld in 7A, 7B, 7D001, 7D002, 7D003, 7D005 en 7D101 tot en met 7D103.

Noot:

7E001 omvat “technologie” voor sleutelbeheer, uitsluitend voor apparatuur bedoeld in 7A005.a.

 
 

7E002

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor de “productie” van apparatuur, bedoeld in 7 A of 7 B.

 
 

7E003

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor reparatie, opknappen of revisie van apparatuur, bedoeld in 7A001 tot en met 7A004.

Noot:

7E003 heeft geen betrekking op “technologie” voor onderhoud dat rechtstreeks verband houdt met de ijking, verwijdering of vervanging van beschadigde of onbruikbare LRU’s en SRA’s van “civiele vliegtuigen” als omschreven in ‘onderhoudsniveau I’ en ‘onderhoudsniveau II’.

NB:

Zie de technische noten bij 7B001.

 
 

7E004

Andere “technologie”, als hieronder:

a.

“technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

vluchtgegevenssystemen die uitsluitend zijn gebaseerd op statische gegevens van het grondoppervlak, d.w.z. die geen conventionele richtantennes nodig hebben;

 

3.

driedimensionale presentatie voor “vliegtuigen”;

 

4.

niet gebruikt;

 

5.

elektrische aandrijvers (d.w.z. elektromechanische, elektrohydrostatische en geïntegreerde aandrijverpakketten) die speciaal zijn ontworpen voor ‘primaire vluchtregeling’;

Technische noot:

Onder ‘primaire vluchtregeling’ wordt verstaan: een voorziening voor het regelen van de stabiliteit of de besturing van een “vliegtuig” waarbij gebruik wordt gemaakt van kracht-/moment-generatoren, d.w.z. aerodynamische stuurvlakken of koersbepaling door middel van stuwkrachtregeling.

 

6.

‘optische sensor-‹arrays› voor vluchtregeling’ die speciaal zijn ontworpen voor de implementatie van actieve vluchtregelsystemen, of

Technische noot:

Onder ‘optisch sensor-array voor vluchtregeling’ wordt verstaan: met elkaar verbonden optische sensoren waarbij “laser”-bundels worden gebruikt om real-time vluchtregelingsgegevens te verkrijgen, die aan boord worden verwerkt.

 

7.

“DBRN”-systemen voor onderwaternavigatie met sonar- of zwaartekrachtgegevensbanken met een postionerings-“nauwkeurigheid” gelijk aan of minder (beter) dan 0,4 zeemijl;

 

b.

“ontwikkelingstechnologie”, als hieronder, voor “actieve vluchtregelsystemen” (met inbegrip van “‹fly by wire›”-systemen of “‹fly by light›”-systemen):

 

1.

optisch-gebaseerde “technologie” voor het detecteren van “vliegtuigen” of de vluchtregelstatus, het overdragen van vluchtregelgegevens, of voor aandrijverbediening, “noodzakelijk” voor ‹fly by light› “actieve vluchtregelsystemen”;

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

real-time algoritmen voor het analyseren van informatie van de onderdelensensors om naderende achteruitgang en defecten van componenten binnen een “actief vluchtregelsysteem” te voorspellen en preventief te beperken;

 

Noot:

7E004.b.3. heeft geen betrekking op algoritmen die off-line onderhoud als doel hebben.

 

4.

real-time algoritmen voor het opsporen van componentuitval en het opnieuw instellen van kracht- en momentregelaars, om verslechtering en uitval van het “actief vluchtregelsysteem” te beperken;

 

Noot:

7E004.b.4. heeft geen betrekking op algoritmen ter compensering van de gevolgen van defecten door vergelijking van gegevens uit meerdere bronnen of vooraf geplande (off-line)reacties op voorspelbare storingen.

 

5.

“technologie” voor het integreren van digitale vluchtregel-, navigatie- en voortstuwingsregelgegevens in een digitaal systeem voor “totale vluchtregeling”;

 

Noot:

7E004.b.5. heeft geen betrekking op:

a.

“technologie” voor de integratie van digitale vluchtregel-, navigatie- en voortstuwingsregelgegevens in een digitaal vluchtbeheerssysteem voor ‘optimalisering van de vliegroute’;

 

b.

“technologie” voor vlucht-instrumentsystemen welke uitsluitend worden geïntegreerd voor navigatie of aanvliegen met behulp van VOR, DME, ILS of MLS.

Technische noot:

Onder ‘optimalisering van de vliegroute’ wordt verstaan: een procedure waarmee afwijkingen van een vierdimensionale gewenste vliegroute (tijd en ruimte) zo klein mogelijk worden gehouden door de prestaties of doeltreffendheid van de taken van een missie te maximaliseren.

 

6.

niet gebruikt;

 

7.

“technologie”“noodzakelijk” voor het bepalen van de functionele eisen voor “‹fly by wire›-systemen”, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

‘‹inner-loop›’-regelmechanismen voor de stabiliteit van de vliegtuigconstructie waarvoor een lussluitingssnelheid vereist is van 40 Hz of meer, en

Technische noot:

‘‹Inner-loop›’ verwijst naar functies van “actieve vluchtregelsystemen” die regelmechanismen voor de stabiliteit van de vliegtuigconstructie automatiseren.

 

b.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

corrigeert een aerodynamisch onstabiele vliegtuigconstructie, berekend op enig moment in de “design flight envelope”, waarbij de herstelbare controle verloren zou worden, indien deze niet binnen 0,5 seconden gecorrigeerd wordt;

 

2.

koppelt de regelmechanismen in twee of meer assen terwijl gecompenseerd wordt voor ‘abnormale veranderingen in de vliegtuigstatus’;

Technische noot:

‘Abnormale veranderingen in de vliegtuigstatus’ omvatten structurele schade tijdens de vlucht, verlies van motorstuwkracht, storing van de stuurvlakken of destabiliserende verschuivingen van vrachtladingen.

 

3.

oefent de functies uit die worden bedoeld in 7E004.b.5., of

 

Noot:

7E004.b.7.b.3. heeft geen betrekking op automatische piloten.

 

4.

zorgt voor een stabiele gecontroleerde vlucht van een “vliegtuig”, behalve tijdens het opstijgen of het landen, bij een invalshoek groter dan 18 graden, een zijwaartse slip van 15 graden, een ‹second pitch› of gierbeweging van 15 graden of een ‹second roll› van 90 graden;

 

8.

“technologie”“noodzakelijk” voor het bepalen van de functionele eisen voor “‹fly by wire›-systemen”, teneinde al het volgende te bewerkstelligen:

 

a.

geen verlies van controle over het “vliegtuig” in het geval van een opeenvolging van twee individuele storingen in het “‹fly by wire›-systeem”, en

 

b.

waarschijnlijkheid van verlies van controle over het vliegtuig is lager (beter) dan 1 × 10 9 storingen per vlieguur;

 

Noot:

7E004.b. heeft geen betrekking op “technologie” die verband houdt met gangbare computerelementen en -toepassingen (bijvoorbeeld verzamelen van ingangssignalen, overdragen van uitgangssignalen, inladen van computerprogramma’s en gegevens, ingebouwde test, mechanismen voor taakplanningen) die geen specifieke functies voor vluchtregelsystemen verschaffen.

 

c.

“technologie” voor de “ontwikkeling” van hefschroefvliegtuigsystemen, als hieronder:

 

1.

meerassige “‹fly by wire›”-besturingen/“‹fly by light›”-besturingen die ten minste twee van de volgende functies in één regelelement verenigen:

 

a.

collectieve bladverstelling (‹collective control›);

 

b.

cyclische bladverstelling (‹cyclic control›);

 

c.

gierbesturing (‹yaw control›);

 

2.

“luchtstroom-beheerste antitorsie- of richtingsregelsystemen”;

 

3.

rotorbladen met ‘aerodynamische vlakken met variabel profiel’ voor toepassing in systemen die gebruikmaken van afzonderlijke besturing van de rotorbladen.

Technische noot:

‘Aerodynamische vlakken met variabel profiel’ worden verkregen door flappen aan de achterrand of aan de voorrand of door een naar beneden knikkende voorrand, die tijdens de vlucht bestuurd kunnen worden.

 
 

7E101

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 7A001 tot en met 7A006, 7A101 tot en met 7A106, 7A115 tot en met 7A117, 7B001, 7B002, 7B003, 7B102, 7B103, 7D101 tot en met 7D103.

 
 

7E102

“Technologie” voor de bescherming van elektronische vliegtuigsystemen en elektrische subsystemen tegen elektromagnetische pulsen (EMP) en elektromagnetische storingen (EMI) door buiten het systeem gelegen bronnen, als hieronder:

a.

ontwerp-“technologie” voor afschermsystemen;

 

b.

ontwerp-“technologie” voor de configuratie van stralingbestendige elektrische schakelingen en subsystemen;

 

c.

ontwerp-“technologie” voor de bepaling van criteria voor het stralingbestendig maken van de onder 7E102.a. en 7E102.b. bedoelde systemen.

 
 

7E104

“Technologie” voor het integreren van vluchtregel-, navigatie- en voortstuwingsregelgegevens in een vluchtbeheerssysteem om de baan van raketten te optimaliseren.

DEEL X —     Categorie 8

CATEGORIE 8 — ZEEWEZEN EN SCHEPEN

8A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 
 

8A001

Onderwatervoertuigen en oppervlaktevaartuigen, als hieronder:

NB:

Voor de controlestatus van apparatuur voor onderwatervoertuigen, zie:

categorie 6 voor sensoren;

categorieën 7 en 8 voor navigatieapparatuur;

categorie 8A voor onderwaterapparatuur.

 

a.

getuide onderwatervoertuigen voor bemand gebruik, ontworpen voor een werkdiepte van meer dan 1 000 m;

 

b.

ongetuide onderwatervoertuigen voor bemand gebruik met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen om ‘autonoom te opereren’ en met een hijsvermogen van:

 

a.

10 % of meer van het eigen gewicht in de lucht, en

 

b.

15 kN of meer;

 

2.

ontworpen voor een werkdiepte van meer dan 1 000 m, of

 

3.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen om gedurende tien uur of meer ‘autonoom te opereren’, en

 

b.

een ‘bereik’ van 25 zeemijlen of meer;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 8A001.b. moet onder ‘autonoom opereren’ het volgende worden verstaan: geheel onder water, zonder ventilatiepijp, met alle systemen in werking en zich voortbewegend met de minimumsnelheid waarbij het onderwatervoertuig uitsluitend door middel van zijn diepteroeren zijn diepgang veilig en dynamisch kan regelen, zonder dat er een ondersteuningsvaartuig of een ondersteunende basis aan de oppervlakte, op de zeebodem of aan wal nodig is, en met een voortstuwingssysteem voor gebruik onder water of aan de oppervlakte.

 

2.

Voor de toepassing van 8A001.b. moet onder ‘bereik’ worden verstaan de helft van de maximumafstand waarover het onderwatervoertuig ‘autonoom kan opereren’.

 

c.

onderwatervoertuigen voor onbemand gebruik, als hieronder:

 

1.

onderwatervoertuigen voor onbemand gebruik, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen voor het bepalen van een koers ten opzichte van een geografisch referentiepunt zonder onvertraagd (‹real time›) ingrijpen van de mens;

 

b.

een akoestische gegevens- of besturingsverbinding, of

 

c.

een optische gegevens- of besturingsverbinding die langer is dan 1 000 m;

 

2.

onderwatervoertuigen voor onbemand gebruik, niet nader omschreven in 8A001.c.1, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen voor getuid gebruik;

 

b.

ontworpen voor een werkdiepte van meer dan 1 000 m;

 

c.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

ontworpen voor zelfaangedreven manoeuvreren met gebruik van druk- of stuwmotoren bedoeld in 8A002.a.2., of

 

2.

een gegevensverbindingskabel van glasvezel;

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

systemen voor berging op zee met een hijscapaciteit groter dan 5 MN voor berging van voorwerpen die zich op een diepte van meer dan 250 m bevinden en met één of meer van de volgende systemen:

 

1.

dynamische positioneersystemen geschikt voor het handhaven van een positie binnen 20 m van een door het navigatiesysteem opgegeven punt, of

 

2.

systemen voor navigatie op de zeebodem en voor navigatie-integratie voor een diepte groter dan 1 000 m met een positioneer-“nauwkeurigheid” tot op 10 m nauwkeurig van een vooraf vastgesteld punt;

 

f.

niet gebruikt;

 

g.

niet gebruikt;

 

h.

niet gebruikt;

 

i.

niet gebruikt.

 
 

8A002

Mariene systemen, apparatuur en onderdelen, als hieronder:

Noot:

Zie categorie 5, deel 1 (Telecommunicatie) voor communicatiesystemen voor gebruik onder water.

 

a.

systemen, apparatuur en onderdelen, speciaal ontworpen of aangepast voor onderwatervoertuigen, ontworpen voor een werkdiepte van meer dan 1 000 m, als hieronder:

 

1.

drukvaste omhullingen of rompen met een maximale inwendige diameter groter dan 1,5 m;

 

2.

gelijkstroom-druk- of -stuwmotoren;

 

3.

voedingsleidingen en koppelingen daarvoor waarin glasvezels zijn gebruikt en met synthetische versterkingen;

 

4.

onderdelen, vervaardigd van in 8C001 genoemd materiaal;

Technische noot:

De doelstelling van 8A002.a.4. mag niet worden omzeild door de uitvoer van in 8C001 genoemd ‘syntactisch schuim’ nadat er een tussenstadium van productie heeft plaatsgevonden en het schuim nog niet zijn definitieve vorm heeft bereikt.

 

b.

systemen, speciaal ontworpen of aangepast voor het automatisch besturen van de bewegingen van onderwatervoertuigen, bedoeld in 8A001, waarbij gebruik wordt gemaakt van navigatiegegevens en teruggekoppelde servobesturingen, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

het voertuig kan binnen 10 m van een van tevoren bepaald punt in de waterkolom gebracht worden;

 

2.

het voertuig kan binnen 10 m van een van tevoren bepaald punt in de waterkolom gehouden worden, of

 

3.

het voertuig kan binnen 10 m van een te volgen kabel op of onder de zeebodem gehouden worden;

 

c.

glasvezeldoorvoeren voor drukrompen;

 

d.

systemen voor onderwaterzien met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen of aangepast voor de bediening op afstand in een onderwatervoertuig, en

 

2.

gebruikmakend van een van de volgende technieken om de weerkaatsing van het licht zo laag mogelijk te houden:

 

a.

speciaal gerichte verlichting (‹range-gated illuminators›), of

 

b.

‹range-gated› “laser”-systemen;

 

e.

niet gebruikt;

 

f.

niet gebruikt;

 

g.

lichtbronnen, speciaal ontworpen of aangepast voor gebruik onder water, als hieronder:

 

1.

stroboscopische lichtbronnen met een lichtopbrengst van meer dan 300 J per flits en een flitssnelheid van meer dan 5 flitsen per seconde;

 

2.

argonbooglichtbronnen, speciaal ontworpen voor gebruik op een diepte van meer dan 1 000 m;

 

h.

“robots” speciaal ontworpen voor gebruik onder water, bestuurd door middel van een toepassingsgerichte computer, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

met systemen die voor de besturing van de “robot” gebruikmaken van gegevens van sensoren die krachten of koppels uitgeoefend op een extern voorwerp, de afstand tot een extern voorwerp of de aanraking tussen de “robot” en een extern voorwerp meten, of

 

2.

geschikt voor het uitoefenen van een kracht van 250 N of meer of een koppel van 250 Nm of meer en gebruik makend van op titaan gebaseerde legeringen of “composiete”“stapel- of continuvezel”-materialen in hun constructie-elementen;

 

i.

op afstand bediende, scharnierende manipulators, speciaal ontworpen of aangepast voor gebruik met onderwatervoertuigen en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

systemen die voor de besturing van de manipulator gebruikmaken van gegevens van sensoren die één of meer van de volgende waarden meten:

 

a.

krachten of koppels uitgeoefend op een extern voorwerp, of

 

b.

de aanraking tussen de manipulator en een extern voorwerp, of

 

2.

bestuurd met behulp van evenredige meester-slaaf-technieken en met een ‘bewegingsvrijheid’ van 5 graden of meer;

Technische noot:

Bij de bepaling van de ‘bewegingsvrijheid’ worden uitsluitend de functies meegeteld met evenredige gerelateerde bewegingscontrole die gebruikmaakt van positieterugkoppeling.

 

j.

geen lucht vereisende aandrijfsystemen, speciaal ontworpen voor gebruik onder water, als hieronder:

 

1.

geen lucht vereisende aandrijfsystemen met motoren van het type Brayton of Rankinecyclus, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

chemische reinigings- of absorptiesystemen, speciaal ontworpen voor het verwijderen van koolstofdioxide, koolstofmonoxide en deeltjes uit de teruggevoerde uitlaatgassen van de motor;

 

b.

speciaal ontworpen systemen voor het gebruik van eenatomige gassen;

 

c.

toestellen of omhullingen, speciaal ontworpen voor geluiddemping onder water voor frequenties lager dan 10 kHz, of speciale schokdempende ophanginrichtingen, of

 

d.

systemen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen voor het onder druk brengen van verbrandingsproducten of voor het opnieuw vormen van brandstof;

 

2.

speciaal ontworpen voor de opslag van verbrandingsproducten, en

 

3.

speciaal ontworpen voor de lozing van verbrandingsproducten tegen een druk in van 100 kPa of meer;

 

2.

geen lucht vereisende systemen met een dieselmotor met alle volgende eigenschappen:

 

a.

chemische reinigings- of absorptiesystemen, speciaal ontworpen voor het verwijderen van koolstofdioxide, koolstofmonoxide en deeltjes uit de teruggevoerde uitlaatgassen van de motor;

 

b.

speciaal ontworpen systemen voor het gebruik van eenatomige gassen;

 

c.

toestellen of omhullingen, speciaal ontworpen voor geluiddemping onder water voor frequenties lager dan 10 kHz, of speciale schokdempende ophanginrichtingen, en

 

d.

speciaal ontworpen uitlaatsystemen die niet zonder onderbreking verbrandingsproducten uitstoten;

 

3.

geen lucht vereisende “brandstofcel”-systemen met een uitgangsvermogen van meer dan 2 kW, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

toestellen of omhullingen, speciaal ontworpen voor geluiddemping onder water voor frequenties lager dan 10 kHz, of speciale schokdempende ophanginrichtingen, of

 

b.

systemen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen voor het onder druk brengen van verbrandingsproducten of voor het opnieuw vormen van brandstof;

 

2.

speciaal ontworpen voor de opslag van verbrandingsproducten, en

 

3.

speciaal ontworpen voor de lozing van verbrandingsproducten tegen een druk in van 100 kPa of meer;

 

4.

geen lucht vereisende aandrijfsystemen met motoren van het type Stirling-cyclus, met alle volgende eigenschappen:

 

a.

toestellen of omhullingen, speciaal ontworpen voor geluiddemping onder water voor frequenties lager dan 10 kHz, of speciale schokdempende ophanginrichtingen, en

 

b.

speciaal ontworpen uitlaatsystemen voor de lozing van verbrandingsproducten tegen een druk in van 100 kPa of meer;

 

k.

niet gebruikt;

 

l.

niet gebruikt;

 

m.

niet gebruikt;

 

n.

niet gebruikt;

 

o.

schroefsystemen, krachtoverbrengingssystemen, krachtopwekkingssystemen en geluiddempingssystemen, als hieronder:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

scheepsschroef-, krachtopwekkings- of krachtoverbrengingssystemen voor gebruik in schepen, als hieronder:

 

a.

schroeven met regelbare spoed en naafsamenstellingen voor een vermogen van meer dan 30 MW;

 

b.

met interne vloeistofkoeling en elektrische voortstuwingsmotoren met een vermogen groter dan 2,5 MW;

 

c.

“supergeleidende” voortstuwingsmotoren, of elektrische voortstuwingsmotoren met permanente magneet, met een vermogen van meer dan 0,1 MW;

 

d.

assystemen voor krachtoverbrenging die onderdelen uit “composiete” materialen bevatten, geschikt voor het overbrengen van een vermogen van meer dan 2 MW;

 

e.

geventileerde of basisgeventileerde schroefsystemen voor een vermogen van meer dan 2,5 MW;

 

3.

geluiddempingssystemen voor gebruik in schepen met een waterverplaatsing van 1 000 ton of meer, als hieronder:

 

a.

geluiddempingssystemen die dempen bij frequenties lager dan 500 Hz en bestaan uit samengestelde akoestische ophanginrichtingen voor het akoestisch isoleren van dieselmotoren, dieselaggregaten, gasturbines, gasturbineaggregaten, voortstuwingsmotoren of vertragingsmechanismen, speciaal ontworpen voor geluids- of trillingsisolatie, met een dempende massa van meer dan 30 % van de te monteren apparatuur;

 

b.

‘actieve geluiddempings- of uitdovingssystemen’ of magnetische lagers, speciaal ontworpen voor krachtoverbrengingssystemen;

Technische noot:

‘Actieve geluiddempings- of uitdovingssystemen’ bevatten elektronische regelsystemen die geschikt zijn voor actieve demping van de trillingen van de apparatuur door het voortbrengen van geluid of trilling onderdrukkende signalen die direct naar de bron worden teruggekoppeld.

 

p.

waterstraal- (‹pumpjet›) voortstuwingssystemen met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een vermogen van meer dan 2,5 MW, en

 

2.

gebruikmaking van uitlopende straalbuizen en geleideschoepentechnieken om de voortstuwingsefficiëntie te verbeteren en het onderwatergeluid, veroorzaakt door de voortstuwing, te verminderen;

 

q.

duikapparatuur of apparatuur voor onderwaterzwemmen, als hieronder:

 

1.

volledig gesloten rebreathers;

 

2.

halfgesloten rebreathers;

 

Noot:

8A002.q. heeft geen betrekking op individuele rebreathers voor persoonlijk gebruik die door de gebruikers worden meegevoerd.

 

NB:

Voor apparatuur en middelen speciaal ontworpen voor militair gebruik, ZIE DE LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN.

 

r.

akoestische systemen die duikers afschrikken, en die speciaal ontworpen of aangepast zijn om duikers te verstoren, met een geluidsdrukniveau dat gelijk is aan of hoger dan 190 dB (referentie: 1 μΡa op 1 m) bij frequenties van 200 Hz en lager.

 

Noot 1:

8A002.r. heeft geen betrekking op systemen die duikers afschrikken op basis van onderwaterexplosieven, luchtdrukkamers of brandbaar materiaal.

 

Noot 2:

8A002.r. is van toepassing op akoestische systemen die duikers afschrikken waarbij gebruik wordt gemaakt van vonkbruggen, ook bekend als ‹plasma sound sources›.

8B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

8B001

Watertunnels ontworpen om de achtergrondruis te beperken tot minder dan 100 dB (referentie: 1 μPa, 1 Hz) binnen het frequentiegebied hoger dan 0 Hz tot ten hoogste 500 Hz en ontworpen voor het meten van akoestische velden voortgebracht door een waterstroming rond modellen van voortstuwingssystemen.

8C   Materialen

 
 

8C001

‘Syntactisch schuim’ voor gebruik onder water, met de volgende eigenschappen:

NB:

Zie ook 8A002.a.4.

 

a.

ontworpen voor toepassing onder water bij een diepte groter dan 1 000 m, en

 

b.

een dichtheid lager dan 561 kg/m3.

Technische noot:

‘Syntactisch schuim’ bestaat uit holle bolletjes van kunststof of glas die zijn ingebed in een hars-“matrix”.

8D   Programmatuur

 
 

8D001

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van apparatuur of materialen, bedoeld in 8A, 8B of 8C.

 
 

8D002

Specifieke “programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie”, het herstel, de revisie of het opknappen (opnieuw machinaal bewerken) van schroeven die speciaal zijn ontworpen om onderwatergeluid te beperken.

8E   Technologie

 
 

8E001

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur of materialen, bedoeld in 8A, 8B of 8C.

 
 

8E002

Andere “technologie”, als hieronder:

a.

“technologie” voor de “ontwikkeling”, de “productie”, het herstel, de revisie of het opknappen (opnieuw machinaal bewerken) van schroeven die speciaal zijn ontworpen om onderwatergeluid te beperken;

 

b.

“technologie” voor de revisie of het opknappen van apparatuur, bedoeld in 8A001, 8A002.b., 8A002.j., 8A002.o. of 8A002.p.

 

c.

“technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of de “productie” van één van de volgende soorten apparatuur:

 

1.

vaartuigen met grondeffect (volledig met schorten (‹fully skirted variety›)) met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een maximale ontwerpsnelheid bij volle lading van meer dan 30 knopen in golven van 1,25 m of hoger;

 

b.

een luchtkussendruk van meer dan 3 830 Pa, en

 

c.

een ongeladen-volgeladen waterverplaatsingsverhouding van minder dan 0,70;

 

2.

vaartuigen met grondeffect (met vaste zijwand (‹rigid sidewall›)) met een maximale ontwerpsnelheid bij volle lading van meer dan 40 knopen in golven van 3,25 m of hoger;

 

3.

draagvleugelboten met actieve systemen voor automatische besturing van de vleugelsystemen, met een maximale ontwerpsnelheid bij volle lading van 40 knopen of meer in golven van 3,25 m of hoger, of

 

4.

‘vaartuigen met geringe onderwaterrompdoorsnede’ met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een waterverplaatsing van meer dan 500 ton bij volle lading met een maximale ontwerpsnelheid bij volle lading van meer dan 35 knopen in golven van 3,25 m of hoger, of

 

b.

een waterverplaatsing van meer dan 1 500 ton bij volle lading met een maximale ontwerpsnelheid bij volle lading van meer dan 25 knopen in golven van 4 m of hoger.

Technische noot:

Voor ‘vaartuigen met geringe onderwaterrompdoorsnede’ geldt de volgende formule als definitie: rompdoorsnede bij een operationele ontwerpdiepgang kleiner dan 2 × (waterverplaatsing bij de operationele ontwerpdiepgang)2/3.

DEEL XI —     Categorie 9

CATEGORIE 9 — RUIMTEVAART EN VOORTSTUWING

9A   Systemen, apparatuur en onderdelen

 

NB:

ZIE DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN voor voortstuwingssystemen die zijn ontworpen of gespecificeerd tegen neutronenstraling of kortstondige ioniserende straling.

 
 

9A001

Gasturbinemotoren voor luchtvaartuigen met één of meer van de volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 9A101.

 

a.

zij bevatten een van de in 9E003.a., in 9E003.h. of in 9E003.i. bedoelde “technologieën”, of

 

Noot 1:

9A001.a. heeft geen betrekking op: gasturbinemotoren voor luchtvaartuigen met alle volgende eigenschappen:

a.

gecertificeerd door de civiele luchtvaartautoriteiten van een of meer EU-lidstaten of “deelnemende staten” aan het Wassenaar Arrangement, en

 

b.

bedoeld voor het aandrijven van niet-militaire bemande “vliegtuigen” waarvoor door de civiele luchtvaartautoriteiten van een of meer EU-lidstaten of “deelnemende staten” aan het Wassenaar Arrangement één van de volgende documenten voor het “vliegtuig” met dit specifieke motortype is afgegeven:

 

1.

een civiel typecertificaat, of

 

2.

een gelijkwaardig document dat door de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) wordt erkend.

 

Noot 2:

9A001.a. heeft geen betrekking op gasturbinemotoren die zijn ontworpen voor ‹Auxiliary Power Units› (APU’s) goedgekeurd door de civiele luchtvaartautoriteiten van een of meer EU-lidstaten of “deelnemende staten” aan het Wassenaar Arrangement.

 

b.

zij zijn ontworpen om een “vliegtuig” in staat te stellen om zich gedurende meer dan 30 minuten voort te bewegen met een snelheid gelijk aan of groter dan Mach 1.

 
 

9A002

‘Gasturbinemotoren voor schepen’ ontworpen om vloeibare brandstof te gebruiken, met alle volgende eigenschappen, en speciaal daarvoor ontworpen samenstellingen en onderdelen:

a.

maximaal continu vermogen bij “stationair” draaien en bij standaardreferentieomstandigheden zoals vermeld in ISO 3977-2:1997 (of nationaal equivalent daarvan) van 24 245 kW of meer, en

 

b.

‘gecorrigeerd specifiek brandstofverbruik’ van niet meer dan 0,219 kg/kWh bij 35 % van het maximaal continu vermogen wanneer vloeibare brandstof wordt gebruikt.

 

Noot:

De term ‘gasturbinemotoren voor schepen’ omvat tevens industriële of oorspronkelijk voor vliegtuigen bestemde gasturbinemotoren die zijn aangepast voor de voortstuwing van schepen of de opwekking van elektriciteit aan boord van schepen.

Technische noot:

Voor de toepassing van 9A002 wordt onder ‘gecorrigeerd specifiek brandstofverbruik’ verstaan: het specifieke brandstofverbruik van de motor, gecorrigeerd naar een gedistilleerde vloeibare brandstof voor schepen met een netto specifieke energie (d.w.z. effectieve warmtewaarde) van 42 MJ/kg (ISO 3977-2:1997).

 
 

9A003

Speciaal ontworpen samenstellingen of onderdelen, die één of meer van de “technologieën” bevatten zoals vermeld in 9E003.a., in 9E003.h. of in 9E003.i., voor één of meer van de volgende gasturbinemotoren:

a.

bedoeld in 9A001, of

 

b.

oorspronkelijk ontworpen of vervaardigd in een land dat geen EU-lidstaat en geen deelnemende staat aan het Wassenaar Arrangement is, of in een aan de fabrikant onbekend land.

 
 

9A004

Ruimtelanceervoertuigen, “ruimtevaartuigen”, “platforms van ruimtevaartuigen”, “nuttige ladingen van ruimtevaartuigen”, boordsystemen of -apparatuur voor “ruimtevaartuigen”, grondapparatuur en platforms voor lancering vanuit de lucht als hieronder:

NB:

ZIE OOK 9A104.

 

a.

ruimtelanceervoertuigen;

 

b.

“ruimtevaartuigen”;

 

c.

“platforms van ruimtevaartuigen”;

 

d.

“nuttige ladingen van ruimtevaartuigen” omvatten producten zoals vermeld in 3A001.b.1.a.4., 3A002.g., 5A001.a.1., 5A001.b.3., 5A002.c., 5A002.e., 6A002.a.1., 6A002.a.2., 6A002.b., 6A002.d., 6A003.b., 6A004.c., 6A004.e., 6A008.d., 6A008.e., 6A008.k., 6A008.l. of 9A010.c.;

 

e.

boordsystemen of -apparatuur, speciaal ontworpen voor “ruimtevaartuigen” en met één of meer van de volgende functies:

 

1.

‘hantering van besturings- en telemetriegegevens’;

 

Noot:

Voor de toepassing van 9A004.e.1., omvat de ‘hantering van besturings- en telemetriegegevens’ beheer, opslag en verwerking van gegevens over het platform.

 

2.

‘hantering van gegevens over de nuttige lading’, of

 

Noot:

Voor de toepassing van 9A004.e.2., omvat de ‘hantering van gegevens over de nuttige lading’ beheer, opslag en verwerking van gegevens over de nuttige lading.

 

3.

‘systemen die de baan en positie van een satelliet accuraat kunnen regelen’ (‹attitude and orbit control›);

 

Noot:

Voor de toepassing van 9A004.e.3., omvatten ‘systemen die de baan en positie van een satelliet accuraat kunnen regelen’ (‹attitude and orbit control›) de functies van sensoren en actuatoren om de positie en richting van een “ruimtevaartuig” te bepalen en te regelen.

 

N.B.

Voor apparatuur speciaal ontworpen voor militair gebruik, ZIE DE LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN.

 

f.

grondapparatuur, speciaal ontworpen voor “ruimtevaartuigen”, als hieronder:

 

1.

apparatuur voor telemetrie en afstandsbesturing, speciaal ontworpen voor een van de volgende gegevensverwerkingsfuncties:

 

a.

telemetriegegevensverwerking van beeldsynchronisatie en foutencorrectie, voor monitoring van de operationele status (ook bekend als de gezondheids- en veiligheidsstatus) van het “platform van het ruimtevaartuig”, of

 

b.

besturingsgegevensverwerking voor formattering van besturingsgegevens die naar het “ruimtevaartuig” worden verzonden voor besturen van het “platform van het ruimtevaartuig”;

 

2.

simulatoren speciaal ontworpen voor de ‘verificatie van operationele procedures’ van “ruimtevaartuigen”;

Technische noot:

Voor de toepassing van 9A004.f.2. wordt onder ‘verificatie van operationele procedures’ een of meer van het volgende verstaan:

 

1.

bevestiging van de besturingssequentie;

 

2.

operationele training;

 

3.

operationele repetitie, of

 

4.

operationele analyse.

 

g.

“vliegtuigen” speciaal ontworpen of aangepast om dienst te doen als platform voor de lancering van ruimtelanceervoertuigen vanuit de lucht;

 

h.

“toestellen voor suborbitale vluchten”.

 
 

9A005

Raketvoortstuwingssystemen met vloeibare stuwstof die systemen of onderdelen bevatten die zijn bedoeld in 9A006.

NB:

ZIE OOK 9A105 EN 9A119.

 
 

9A006

Systemen of onderdelen, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vloeibare stuwstof, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 9A106, 9A108 EN 9A120.

 

a.

cryogene koelinrichtingen, uiterst lichte dewarvaten, cryogene warmtebuizen of cryogene systemen, speciaal ontworpen voor gebruik in ruimtevoertuigen en in staat om het verlies aan cryogene vloeistof te beperken tot minder dan 30 % per jaar;

 

b.

cryogene vaten of koelsystemen met gesloten kringloop, geschikt voor het bereiken van temperaturen van 100 K (-173 °C) of lager, voor “luchtvaartuigen” die ononderbroken kunnen vliegen met een snelheid van meer dan Mach 3, voor lanceervoertuigen of voor “ruimtevaartuigen”;

 

c.

systemen voor opslag of transport van waterstof bij het smeltpunt (‹slush hydrogen›);

 

d.

hogedrukturbopompen (meer dan 17,5 MPa), pomponderdelen of de aangesloten gasgenerator- of expansiecyclusturbineaandrijfsystemen;

 

e.

hogedrukverbrandingskamers (meer dan 10,6 MPa) en straalpijpen daarvoor;

 

f.

stuwstofopslagsystemen waarbij gebruik wordt gemaakt van het principe van capillaire insluiting of positieve uitstoting (d.w.z. met flexibele brandstoftanks);

 

g.

injectoren voor vloeibare stuwstof, met individuele openingen met een diameter van 0,381 mm of kleiner (een oppervlak van 1,14 × 10-3 cm2 of kleiner voor niet-cirkelvormige openingen) die speciaal zijn ontworpen voor raketmotoren voor vloeibare stuwstof;

 

h.

uit één stuk vervaardigde koolstof-koolstof verbrandingskamers of uit één stuk vervaardigde koolstof-koolstof uitlaatkegels met een dichtheid van meer dan 1,4 g/cm3 en een treksterkte van meer dan 48 MPa.

 
 

9A007

Raketvoortstuwingssystemen met vaste stuwstof met één of meer van de volgende eigenschappen:

NB:

ZIE OOK 9A107 EN 9A119.

 

a.

een totaal impulsvermogen groter dan 1,1 MNs;

 

b.

specifieke impuls van 2,4 kNs/kg of meer wanneer men de straalpijpstroom laat uitzetten tot omgevingsomstandigheden op zeeniveau bij een aangepaste druk in de verbrandingskamer van 7 MPa;

 

c.

massabeladingstrap hoger dan 88 % en vaste brandstofbelading groter dan 86 %;

 

d.

de onderdelen bedoeld in 9A008, of

 

e.

isolatiesystemen en systemen voor het binden van de stuwstof, die direct met de motor zijn verbonden, ter verkrijging van een ‘sterke mechanische verbinding’ of een grenslaag die migratie van chemische stoffen tussen de vaste stuwstof en het isolatiemateriaal van de motoromhulling voorkomt.

Technische noot:

Onder ‘sterke mechanische verbinding’ wordt verstaan een verbindingssterkte gelijk aan of groter dan de sterkte van de stuwstof.

 
 

9A008

Onderdelen, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vaste stuwstof, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 9A108.

 

a.

isolatiesystemen en systemen voor het binden van de stuwstof, die gebruikmaken van een huls (‹liner›), ter verkrijging van een ‘sterke mechanische verbinding’ of een grenslaag die migratie van chemische stoffen tussen de vaste stuwstof en het isolatiemateriaal van de motoromhulling voorkomt;

Technische noot:

Onder ‘sterke mechanische verbinding’ wordt verstaan een verbindingssterkte gelijk aan of groter dan de sterkte van de stuwstof.

 

b.

met vezels omwikkelde “composiete” motoromhullingen met een diameter groter dan 0,61 m of met een ‘structurele rendementsverhouding (PV/W)’ groter dan 25 km;

Technische noot:

De ‘structurele rendementsverhouding (PV/W)’ is de explosiedruk (P) maal het vatvolume (V) gedeeld door het totale gewicht van het drukvat (W).

 

c.

straalpijpen met een stuwdruk groter dan 45 kN of met een erosiesnelheid van de straalpijphals van minder dan 0,075 mm/s;

 

d.

regelsystemen voor het richten van de stuwkrachtvector van het inspuitstuk of de secundaire vloeistofinjectie, geschikt voor één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

bewegingen langs alle assen over een hoek groter dan ± 5°;

 

2.

vectorhoekrotaties van 20°/s of meer, of

 

3.

vectorhoekversnellingen van 40°/s2 of meer.

 
 

9A009

Hybride raketvoortstuwingssystemen met:

NB:

ZIE OOK 9A109 EN 9A119.

 

a.

een totaal impulsvermogen groter dan 1,1 MNs, of

 

b.

een stuwkracht groter dan 220 kN bij vacuümcondities aan de uitlaat.

 
 

9A010

Speciaal ontworpen onderdelen, systemen en structuren voor lanceervoertuigen, voortstuwingssystemen voor lanceervoertuigen of “ruimtevaartuigen”, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 1A002 EN 9A110.

 

a.

speciaal voor lanceervoertuigen ontworpen onderdelen en structuren met een gewicht van meer dan 10 kg elk, vervaardigd met gebruikmaking van:

 

1.

“composieten” bestaande uit “stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.e. en harsen als bedoeld in 1C008 of 1C009.b.;

 

2.

“composieten” met een metaal“matrix” versterkt met:

 

a.

materialen als bedoeld in 1C007;

 

b.

“stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010, of

 

c.

aluminiden als bedoeld in 1C002.a., of

 

3.

“composieten” met een keramische “matrix”, bedoeld in 1C007;

 

Noot:

De gewichtsbeperking is niet relevant voor neuskegels.

 

b.

speciaal voor in 9A005 tot en met 9A009 gespecificeerde voortstuwingssystemen voor lanceervoertuigen ontworpen onderdelen en structuren vervaardigd met gebruikmaking van:

 

1.

“stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010.e. en harsen als bedoeld in 1C008 of 1C009.b.;

 

2.

“composieten” met een metaal“matrix” versterkt met:

 

a.

materialen als bedoeld in 1C007;

 

b.

“stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010, of

 

c.

aluminiden als bedoeld in 1C002.a., of

 

3.

“composieten” met een keramische “matrix”, bedoeld in 1C007;

 

c.

structurele onderdelen en isolatiesystemen die speciaal zijn ontworpen met het oog op de actieve regeling van de dynamische respons of distortie van “ruimtevaartuig”-structuren;

 

d.

pulserende raketmotoren voor vloeibare stuwstof met een verhouding stuwkracht/gewicht van 1 kN/kg of meer en een ‘responstijd’ van minder dan 30 ms.

Technische noot:

Voor de toepassing van 9A010.d. is ‘responstijd’ de tijd die vereist is om 90 % van de totale opgegeven stuwkracht te bereiken na de start van de motor.

 
 

9A011

Stuwstraalmotoren (‹ramjet› en ‹scramjet›) of motoren met een gecombineerde thermodynamische cyclus, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

NB:

ZIE OOK 9A111 EN 9A118.

Technische noot:

Voor de toepassing van 9A011 zijn in ‘motoren met een gecombineerde thermodynamische cyclus’ twee of meer van de volgende typen motoren gecombineerd:

 

gasturbinemotor (turbinestraal, turbopropellor en turbofan);

stuwstraalmotoren (‹ramjet› en ‹scramjet›);

raketmotor (vloeistof/gel/vaste stuwstof en hybride).

 
 

9A012

“Onbemande luchtvaartuigen” (“UAV’s”), onbemande “luchtschepen”, verwante systemen, apparatuur en onderdelen, als hieronder:

NB 1:

ZIE OOK 9A112.

 

NB 2:

Zie 9A004.h. voor “UAV’s” die “toestellen voor suborbitale vluchten” zijn.

 

a.

“onbemande luchtvaartuigen” (“UAV’s”) of “onbemande luchtschepen” die zijn ontworpen om een gecontroleerde vlucht uit te voeren buiten het directe ‘natuurlijke zicht’ van de ‘operator’ en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een maximale ‘vliegtijd’ van 30 minuten of meer, maar minder dan 1 uur, en

 

b.

ontworpen om op te stijgen en een stabiele gecontroleerde vlucht te hebben bij windstoten van 46,3 km/u (25 knopen) of meer, of

 

2.

een maximale ‘vliegtijd’ van één uur of meer;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 9A012.a. wordt onder een ‘operator’ een persoon verstaan die de vlucht van het “UAV” of het onbemande luchtschip start of het “UAV” of het onbemande luchtschip tijdens de vlucht bestuurt.

 

2.

Voor de toepassing van 9A012.a., wordt de ‘vliegtijd’ berekend voor de internationale standaard-atmosfeer (ISO 2533:1975) op zeeniveau bij windkracht nul.

 

3.

Voor de toepassing van 9A012.a., wordt onder ‘natuurlijk zicht’ menselijk zicht zonder hulpmiddelen verstaan, met of zonder corrigerende lenzen.

 

b.

verwante systemen, apparatuur en onderdelen, als hieronder:

 

1.

niet gebruikt;

 

2.

niet gebruikt;

 

3.

apparatuur of onderdelen die speciaal zijn ontworpen om een bemand “vliegtuig” of bemand “luchtschip” te converteren in een “onbemand luchtschip” als vermeld onder 9A012.a.;

 

4.

atmosferische zuiger- of rotatiemotoren met interne verbranding, speciaal ontworpen of aangepast voor de voortstuwing van “onbemande luchtvaartuigen” of onbemande “luchtschepen” op een hoogte van meer dan 15 240 meter (50 000 voet).

 
 

9A101

Turbinestraal- en turbofanmotoren, anders dan bedoeld in 9A001, als hieronder:

a.

motoren met alle onderstaande eigenschappen:

 

1.

‘maximale stuwkracht’ groter dan 400 N met uitzondering van voor civiele toepassingen gecertificeerde motoren met een ‘maximale stuwkracht’ groter dan 8 890 N;

 

2.

specifiek brandstofverbruik van 0,15 kg/N/uur of minder;

 

3.

‘droog gewicht’ minder dan 750 kg, en

 

4.

‘diameter van de eerste rotortrap’ minder dan 1 m;

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 9A101.a.1. wordt met ‘maximale stuwkracht’ bedoeld de door de fabrikant aangetoonde maximale stuwkracht voor het niet-geïnstalleerde motortype in statische toestand op zeeniveau met gebruik van de ICAO-standaardatmosfeer. De gecertificeerde stuwkrachtwaarde voor het civiele type zal gelijk zijn aan of lager zijn dan de door de fabrikant aangetoonde maximale stuwkracht voor het motortype in niet-geïnstalleerde toestand.

 

2.

Het specifieke brandstofverbruik wordt bepaald bij de maximale continue stuwkracht voor het niet-geïnstalleerde motortype in statische toestand op zeeniveau met gebruik van de ICAO-standaardatmosfeer.

 

3.

Onder ‘droog gewicht’ wordt verstaan: het gewicht van de motor zonder vloeistoffen (brandstof, hydraulische vloeistof, olie, enz.) en zonder de gondel (behuizing).

 

4.

Onder ‘diameter van de eerste rotortrap’ wordt verstaan: de diameter van de eerste roterende trap van de motor, hetzij een ventilator of een compressor, gemeten aan de voorrand van de bladtippen.

 

b.

motoren die zijn ontworpen of aangepast voor gebruik in “raketten” of onbemande luchtvaartuigen als bedoeld in 9A012 of 9A112.a.

 
 

9A102

‘Motorsystemen met turbopropeller’, speciaal ontworpen voor onbemande luchtvaartuigen als bedoeld in 9A012 of 9A112.a., en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, met een ‘maximaal vermogen’ van meer dan 10 kW.

Noot:

9A102 heeft geen betrekking op voor civiele toepassingen gecertificeerde motoren.

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 9A102 bevat een ‘motorsysteem met turbopropeller’ alle volgende eigenschappen:

 

a.

een turboshaftmotor, en

 

b.

een krachtoverbrengingssysteem om het vermogen op een propeller over te brengen.

 

2.

Voor de toepassing van 9A102 wordt het ‘maximaal vermogen’ bereikt in niet-geïnstalleerde, statische toestand op zeeniveau met gebruik van de ICAO-standaardatmosfeer.

 
 

9A104

Sonderingsraketten met een bereik van minstens 300 km.

NB:

ZIE OOK 9A004.

 
 

9A105

Raketmotoren voor vloeibare stuwstof of raketmotoren voor gel-stuwstof (‹gel propellant›), als hieronder:

NB:

ZIE OOK 9A119.

 

a.

raketmotoren voor vloeibare stuwstof of raketmotoren voor gel-stuwstoffen (‹gel propellant›), geschikt voor gebruik in “raketten”, anders dan bedoeld in 9A005, geïntegreerd of aangepast om te worden geïntegreerd in een voortstuwingssysteem met vloeibare stuwstof of gel-stuwstof (‹gel propellant›) met een totaal impulsvermogen gelijk aan of groter dan 1,1 MNs;

 

b.

raketmotoren voor vloeibare stuwstof of raketmotoren voor gel-stuwstof (‹gel propellant›), geschikt voor gebruik in complete raketsystemen of onbemande luchtvaartuigen met een bereik van 300 km, anders dan bedoeld in 9A005 of 9A105.a., geïntegreerd, of ontworpen of aangepast om te worden geïntegreerd in voortstuwingssysteem met vloeibare stuwstof of gel-stuwstof (‹gel propellant›) met een totaal impulsvermogen gelijk aan of groter dan 0,841 MNs.

 
 

9A106

Systemen of onderdelen, anders dan bedoeld in 9A006, als hieronder, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vloeibare stuwstof of met gel-stuwstof (‹gel propellant›):

a.

niet gebruikt;

 

b.

niet gebruikt;

 

c.

subsystemen voor het regelen van de stuwstraalrichting, geschikt voor gebruik in “raketten”;

Technische noot:

Voorbeelden van methoden om de stuwstraalrichting te regelen zoals bedoeld in 9A106.c. zijn:

 

1.

buigzame straalpijp;

 

2.

vloeistof- of secundaire gasinjectie;

 

3.

beweegbare motoren of straalpijpen;

 

4.

afbuiging van de uitlaatgasstroom (door vinnen of kleppen), of

 

5.

het gebruik van stuwstelvlakken.

 

d.

regelsystemen voor vloeibare stuwstof, ‹slurry›-stuwstof en gel-stuwstof (‹gel propellant›) (met inbegrip van oxidatiemiddelen), en speciaal daarvoor ontwikkelde onderdelen, geschikt voor gebruik in “raketten”, die ontworpen of aangepast zijn om te kunnen werken in trillingsomstandigheden van meer dan 10 g rms tussen 20 Hz en 2 kHz;

 

Noot:

De enige servokleppen, pompen en gasturbines bedoeld in 9A106.d. zijn:

a.

servokleppen, ontworpen voor doorstroomsnelheden gelijk aan of groter dan 24 liter per minuut, bij een absolute druk gelijk aan of groter dan 7 MPa, en met een responstijd van minder dan 100 ms;

 

b.

pompen, voor vloeibare stuwstoffen, met assnelheden van 8 000 toeren per minuut of meer in de maximale werkingsmodus, of met uitgangsdrukken gelijk aan of groter dan 7 MPa;

 

c.

gasturbines, voor turbopompen voor vloeibare stuwstoffen, met assnelheden van 8 000 toeren per minuut of meer in de maximale werkingsmodus.

 

e.

verbrandingskamers en straalpijpen voor raketmotoren voor vloeibare stuwstof of raketmotoren voor gel-stuwstof (‹gel propellant›) vermeld onder 9A005 of 9A105.

 
 

9A107

Raketmotoren voor vaste stuwstof, geschikt voor gebruik in complete raketsystemen of onbemande luchtvaartuigen met een bereik van 300 km, anders dan bedoeld in 9A007, met een totaal impulsvermogen gelijk aan of groter dan 0,841 MNs.

NB:

ZIE OOK 9A119.

 
 

9A108

Onderdelen, andere dan bedoeld in 9A008, als hieronder, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vaste en hybride brandstof:

a.

raketmotorbehuizingen en “isolatie”-onderdelen daarvoor, geschikt voor gebruik in de subsystemen vermeld onder 9A007, 9A009, 9A107 of 9A109.a.;

 

b.

straalpijpen voor raketten, geschikt voor gebruik in de subsystemen vermeld onder 9A007, 9A009, 9A107 of 9A109.a.;

 

c.

subsystemen voor het regelen van de stuwstraalrichting, geschikt voor gebruik in “raketten”.

Technische noot:

Voorbeelden van methoden om de stuwstraalrichting te regelen zoals bedoeld in 9A108.c. zijn:

 

1.

buigzame straalpijp;

 

2.

vloeistof- of secundaire gasinjectie;

 

3.

beweegbare motoren of straalpijpen;

 

4.

afbuiging van de uitlaatgasstroom (door vinnen of kleppen), of

 

5.

het gebruik van stuwstelvlakken.

 
 

9A109

Hybride raketmotoren en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

a.

hybride raketmotoren geschikt voor gebruik in complete raketsystemen of onbemande luchtvaartuigen, met een bereik van 300 km, anders dan bedoeld in 9A009, met een totaal impulsvermogen gelijk aan of groter dan 0,841 MNs, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen;

 

b.

speciaal ontworpen onderdelen voor hybride raketmotoren als bedoeld in 9A009 die geschikt zijn voor gebruik in “raketten”.

 

NB:

ZIE OOK 9A009 EN 9A119.

 
 

9A110

Composietmateriaal structuren, laminaten en daarvan vervaardigde producten, anders dan bedoeld in 9A010, speciaal ontworpen voor gebruik in ‘raketten’ of in de subsystemen, bedoeld in 9A005, 9A007, 9A105, 9A106.c., 9A107, 9A108.c., 9A116 of 9A119.

NB:

ZIE OOK 1A002.

Technische noot:

In 9A110 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

 
 

9A111

Pulserende straalmotoren of detonatiemotoren, geschikt voor gebruik in “raketten” of onbemande luchtvaartuigen, genoemd in 9A012 of 9A112.a., en speciaal ontworpen onderdelen daarvoor.

NB:

ZIE OOK 9A011 EN 9A118.

Technische noot:

De in 9A111 genoemde detonatiemotoren gebruiken detonatie om de effectieve druk in de hele verbrandingskamer te verhogen. Voorbeelden van detonatiemotoren zijn motoren met pulserende detonatie, motoren met roterende detonatie en motoren met continuegolfdetonatie.

 
 

9A112

“Onbemande luchtvaartuigen” (“UAV’s”), anders dan bedoeld in 9A012, als hieronder:

a.

“onbemande luchtvaartuigen” (“UAV’s”) die een afstand van 300 km kunnen overbruggen;

 

b.

“onbemande luchtvaartuigen” (“UAV’s”) met alle volgende eigenschappen:

 

1.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

een autonoom vluchtcontrole- en navigatievermogen, of

 

b.

vermogen tot vluchtcontrole buiten het directe-zichtbereik met betrokkenheid van een menselijke operator, en

 

2.

met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

met een aerosolverspreidend systeem/mechanisme met een capaciteit van meer dan 20 liter, of

 

b.

ontworpen of aangepast voor een aerosolverspreidend systeem/mechanisme met een capaciteit van meer dan 20 liter.

Technische noten:

 

1.

Een aerosol bestaat uit deeltjes of vloeistoffen anders dan componenten, nevenproducten of hulpstoffen van brandstof, als onderdeel van de in de atmosfeer te verspreiden nuttige lading. Voorbeelden van aerosols zijn pesticiden voor verstuiving over gewassen en droge chemische stoffen voor cloud seeding.

 

2.

Een systeem/mechanisme voor de verspreiding van aerosols omvat alle middelen (mechanisch, elektrisch, hydraulisch, enz.) die noodzakelijk zijn voor de opslag en verspreiding in de atmosfeer van een aerosol; hieronder valt ook de mogelijkheid om een aerosol te injecteren in de uitlaatgassen of de schroefwind.

 
 

9A115

Lanceerinrichtingen, als hieronder:

a.

apparatuur en toestellen voor het hanteren, regelen, ontsteken of lanceren, ontworpen of aangepast voor ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004, sonderingsraketten bedoeld in 9A104 of ‘raketten’;

Technische noot:

In 9A115.a. worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 

b.

voertuigen voor het transporteren, hanteren, regelen, ontsteken of lanceren, ontworpen of aangepast voor ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004, sonderingsraketten bedoeld in 9A104 of “raketten”.

 
 

9A116

Terugkeervoertuigen, geschikt voor gebruik in “raketten”, en apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast daarvoor, als hieronder:

a.

terugkeervoertuigen;

 

b.

hitteschilden en onderdelen daarvan, gemaakt van keramische of ablatieve materialen;

 

c.

koelelementen en onderdelen daarvan, gemaakt van lichtgewichtmaterialen met een hoge warmtecapaciteit;

 

d.

elektronische apparatuur, speciaal ontworpen voor terugkeervoertuigen.

 
 

9A117

Systemen voor het scheiden of afwerpen van rakettrappen en verbindingsstukken tussen rakettrappen, geschikt voor gebruik in “raketten”.

NB: ZIE OOK 9A121.

 
 

9A118

Apparaten voor het regelen van de verbranding van stuwstof voor motoren, geschikt voor gebruik in “raketten” of onbemande luchtvaartuigen, genoemd in 9A012 of 9A112.a., als bedoeld in 9A011 of 9A111.

 
 

9A119

Afzonderlijke rakettrappen, geschikt voor gebruik in volledige raketsystemen of onbemande luchtvaartuigen, met een bereik van 300 km, anders dan bedoeld in 9A005, 9A007, 9A009, 9A105, 9A107 en 9A109.

 
 

9A120

Tanks voor vloeibare stuwstof of gel-stuwstof (‹gel propellant›), anders dan vermeld onder 9A006, speciaal ontworpen voor de onder 1C111 vermelde stuwstoffen of ‘andere vloeibare stuwstoffen of gel-stuwstoffen (‹gel propellant›)’ die worden gebruikt in raketsystemen die een nuttige last van ten minste 500 kg kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

Noot:

Onder ‘andere vloeibare stuwstoffen of gel-stuwstoffen (‹gel propellant›)’ in 9A120 zijn onder meer de stuwstoffen begrepen die zijn vermeld in de LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 
 

9A121

Afwerpbare aansluitingen en verbindingsstukken voor elektrische connectoren, speciaal ontworpen voor “raketten”, ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004 of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

Technische noot:

Verbindingsstukken voor connectoren bedoeld in 9A121 omvatten tevens elektrische connectoren tussen de “raketten”, ruimtelanceervoertuigen of sonderingsraketten en hun nuttige lading.

 
 

9A350

Spuit- of vernevelsystemen, speciaal ontworpen of aangepast voor bevestiging aan vliegtuigen, “lichter-dan-luchttoestellen” of onbemande luchtvaartuigen, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen, als hieronder:

a.

complete spuit- of vernevelsystemen die, vertrekkend van een vloeibare suspensie, initiële druppels met een ‘VMD’ van minder dan 50 μm bij een doorstroomsnelheid van meer dan twee liter per minuut kunnen voortbrengen;

 

b.

spuitbomen of reeksen aerosolproducerende eenheden die, vertrekkend van een vloeibare suspensie, initiële druppels met een ‘VMD’ van minder dan 50 μm bij een doorstroomsnelheid van meer dan twee liter per minuut kunnen voortbrengen;

 

c.

aerosolproducerende eenheden speciaal ontworpen om te worden bevestigd aan systemen bedoeld in 9A350.a. en 9A350.b.

 

Noot:

Aerosolproducerende eenheden zijn voorzieningen die speciaal zijn ontworpen of aangepast om aan vliegtuigen te worden bevestigd, zoals spuitdoppen, verstuivers met roterende trommel en soortgelijke voorzieningen.

 

Noot:

9A350 heeft geen betrekking op spuit- of vernevelsystemen en onderdelen daarvan waarvan is aangetoond dat ze geen biologische agentia in de vorm van infectieuze aerosolen kunnen voortbrengen.

Technische noten:

 

1.

De druppelgrootte voor spuitsystemen of spuitdoppen speciaal ontworpen voor gebruik op vliegtuigen, “lichter-dan-luchttoestellen” of onbemande luchtvaartuigen moet worden gemeten met één van de volgende methoden:

a.

Doppler-lasermethode;

 

b.

voorwaartse-laserdiffractiemethode.

 

2.

In 9A350 wordt onder ‘VMD’ verstaan ‹Volume Median Diameter› (volume mediane diameter); voor op water gebaseerde systemen is deze gelijk aan de ‹Mass Median Diameter› (MMD) (massa mediane diameter).

9B   Test-, inspectie- en productieapparatuur

 
 

9B001

Fabricageapparatuur, gereedschappen of klemmen, als hieronder:

NB:

ZIE OOK 2B226.

 

a.

apparatuur voor het gieten met gericht stollen of éénkristalgieten, ontworpen voor “superlegeringen”;

 

b.

gereedschap voor gieten, speciaal ontworpen voor het vervaardigen van gasturbinemotorbladen of -schoepen of gegoten “schoepuiteindeversterkingen”, vervaardigd van vuurvaste metalen of keramische materialen, als hieronder:

 

1.

kernen;

 

2.

mantels (mallen);

 

3.

gecombineerde eenheden van kernen en mantels (mallen);

 

c.

apparatuur voor additieve processen met behulp van gerichte stolling of enkelkristallen, speciaal ontworpen voor het vervaardigen van gasturbinemotorbladen of -schoepen of gegoten “schoepuiteindeversterkingen”.

 
 

9B002

Gekoppelde (onvertraagde (‹real time›)) regelsystemen, instrumentatie (met inbegrip van sensoren) of geautomatiseerde apparatuur voor het verzamelen en verwerken van gegevens, met alle volgende eigenschappen:

a.

zij zijn speciaal ontworpen voor de “ontwikkeling” van gasturbinemotoren, samenstellingen of onderdelen, en

 

b.

zij bevatten een van de in 9E003.h. of 9E003.i. bedoelde “technologieën”.

 
 

9B003

Apparatuur, speciaal ontworpen voor de “productie” of het testen van gasturbineborstelafsluitingen ontworpen om te werken bij een vleugeltipsnelheid groter dan 335 m/s en temperaturen boven 773 K (500 °C), en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen of toebehoren daarvoor.

 
 

9B004

Gereedschappen, stempels of klemmen voor het maken van vaste-fase-verbindingen van bladen waarbij het aerodynamische vlak doorloopt tot aan de schijf voor gasturbines, uit “superlegeringen”, titaan of intermetallieke materialen, als omschreven in 9E003.a.3. of 9E003.a.6.

 
 

9B005

Gekoppelde (onvertraagde (‹real time›)) regelsystemen, instrumentatie (met inbegrip van sensoren) en geautomatiseerde apparatuur voor het verzamelen en verwerken van gegevens, speciaal ontworpen voor gebruik met:

NB:

ZIE OOK 9B105.

 

a.

windtunnels, ontworpen voor snelheden van Mach 1,2 of meer;

 

Noot:

9B005.a. heeft geen betrekking op windtunnels die speciaal zijn ontworpen voor onderwijsdoeleinden, met een ‘grootte van het meetgedeelte’ (dwarsgemeten) kleiner dan 250 mm.

Technische noot:

Onder ‘grootte van het meetgedeelte’ wordt verstaan de diameter van een cirkel, de zijde van een vierkant of de langste zijde van een rechthoek, gemeten waar het meetgedeelte het breedst is.

 

b.

toestellen voor het nabootsen van omstandigheden welke optreden bij stromingssnelheden van meer dan Mach 5, met inbegrip van “hot shot-tunnels”, plasmaboogtunnels, schokbuizen, schoktunnels, gastunnels en gaskanonnen (‹light gas guns›), of

 

c.

windtunnels en inrichtingen, niet zijnde tweedimensionale secties, die stromingen kunnen nabootsen met een Reynolds-getal hoger dan 25 × 106.

 
 

9B006

Apparatuur voor het testen door middel van akoestische trillingen, geschikt voor het voortbrengen van een geluidsdrukniveau van 160 dB of meer (referentiestandaard: 20 μPa) met een gespecificeerd uitgangsvermogen van 4 kW of meer bij een temperatuur van de testruimte hoger dan 1 273 K (1 000 °C), en speciaal daarvoor ontworpen kwarts-verwarmingselementen.

NB:

ZIE OOK 9B106.

 
 

9B007

Apparatuur, speciaal ontworpen voor het inspecteren van raketmotoren op de afwezigheid van defecten met gebruikmaking van technieken die het materiaal niet beschadigen (NDT-technieken), anders dan analyse door middel van röntgenstraling in een vlak of elementaire fysische of chemische analyse.

 
 

9B008

Omzetters voor het direct meten van de oppervlaktewrijving, speciaal ontworpen voor gebruik bij een teststroming op een totale temperatuur (stagnatietemperatuur) van meer dan 833 K (560 °C).

 
 

9B009

Gereedschappen, speciaal ontworpen voor de “productie”, door middel van poedermetallurgie, van rotoronderdelen voor gasturbinemotoren, met alle volgende eigenschappen:

a.

ontworpen om te werken bij een druk gelijk aan of hoger dan 60 % van de treksterkte, gemeten bij een temperatuur van 873 K (600 °C), en

 

b.

ontworpen om te werken bij een temperatuur van 873 K (600 °C) of hoger.

 

Noot:

9B009 heeft geen betrekking op de gereedschappen voor het vervaardigen van poeder.

 
 

9B010

Apparatuur, speciaal ontworpen voor de “productie” van producten, bedoeld in 9A012.

 
 

9B105

‘Aerodynamische testfaciliteiten’ voor snelheden van Mach 0,9 of meer, geschikt voor ‘raketten’ en subsystemen daarvan.

NB:

ZIE OOK 9B005.

 

Noot:

9B105 heeft geen betrekking op windtunnels voor snelheden van Mach 3 of minder waarvan de ‘dwarsdoorsnede van het testgedeelte’ 250 mm bedraagt of minder.

Technische noten:

 

1.

In 9B105 omvatten ‘aerodynamische testfaciliteiten’ windtunnels en schoktunnels voor het onderzoek van de luchtstroom over objecten.

 

2.

In de noot bij 9B105 wordt onder ‘dwarsdoorsnede van het testgedeelte’ verstaan de diameter van de cirkel, de zijde van het vierkant, de langste zijde van de rechthoek of de hoofdas van de ellips op de grootste plaats van de ‘dwarsdoorsnede van het testgedeelte’. De ‘dwarsdoorsnede van het testgedeelte’ staat loodrecht op de stroomrichting.

 

3.

In 9B105 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een afstand van meer dan 300 km kunnen overbruggen.

 
 

9B106

Klimaatkamers en echovrije kamers, als hieronder:

a.

klimaatkamers met de volgende eigenschappen:

 

1.

geschikt om één van de volgende vliegomstandigheden te simuleren:

 

a.

een vlieghoogte gelijk aan of groter dan 15 km, of

 

b.

een temperatuurbereik van minder dan 223 K (-50 °C) tot boven 398 K (125 °C), en

 

2.

met een trillingsopwekker of andere beproevingsapparatuur op basis van trillingen voor het tot stand brengen van trillingsomstandigheden, gelijk aan of groter dan 10 g rms, met ‘onbelaste tafel’ gemeten, bij frequenties tussen 20 Hz en 2 kHz en bij een stootkracht gelijk aan of groter dan 5 kN, of die zijn ‘ontworpen of aangepast’ om deze te bevatten;

Technische noten:

 

1.

9B106.a.2. beschrijft systemen die trillingsomstandigheden met één enkele golf (bv. een sinusgolf) kunnen genereren en systemen die een breedbandtoevalstrilling (een vermogensspectrum) kunnen genereren).

 

2.

In 9B106.a.2. wordt onder ‘ontworpen of aangepast’ verstaan dat de klimaatkamer passende verbindingen (bv. sluitingen) bevat om een trillingsopwekker of andere testapparatuur op basis van trillingen als bedoeld in 2B116 in te bouwen.

 

3.

In 9B106.a.2. betekent ‘onbelaste tafel’ een vlakke tafel of een vlak oppervlak, zonder klemmen of hulpstukken.

 

b.

klimaatkamers, geschikt om de volgende vliegomstandigheden te simuleren:

 

1.

een akoestische omgeving met een algeheel geluidsdrukniveau van 140 dB of meer (referentie: 20 μΡa), of die een totaal opgegeven akoestisch vermogen van 4 kW of meer bezit, en

 

2.

een vlieghoogte gelijk aan of groter dan 15 km, of

 

3.

een temperatuurbereik van minder dan 223 K (-50 °C) tot boven 398 K (125 °C).

 
 

9B107

‘Aerodynamische testfaciliteiten’, geschikt voor ‘raketten’, ‘raket’-voortstuwingssystemen en terugkeervoertuigen en -apparatuur zoals vermeld in 9A116, met één of meer van de volgende eigenschappen:

a.

een stroomvoorziening van 5 MW of groter, of

 

b.

een gasvoorziening met een totale druk groter dan of gelijk aan 3 MPa.

Technische noten:

 

1.

‘Aerodynamische testfaciliteiten’ omvatten plasmastraalinstallaties en plasmawindtunnels voor het onderzoek naar de thermische en mechanische effecten van luchtstroom over objecten.

 

2.

In 9B107 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

 
 

9B115

Speciaal ontworpen “productieapparatuur” voor de systemen, subsystemen en onderdelen bedoeld in 9A005 tot en met 9A009, 9A011, 9A101, 9A102, 9A105 tot en met 9A109, 9A111, 9A116 tot en met 9A120.

 
 

9B116

Speciaal ontworpen “productiefaciliteiten” voor de ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of systemen, subsystemen en onderdelen bedoeld in 9A005 tot en met 9A009, 9A011, 9A101, 9A102, 9A104 tot en met 9A109, 9A111, 9A116 tot en met 9A120 of ‘raketten’.

Technische noot:

In 9B116 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

 
 

9B117

Testbanken of testopstellingen voor het testen van raketten of raketmotoren met vaste of vloeibare stuwstof, met een van de twee hiernavolgende eigenschappen:

a.

meer dan 68 kN stuwvermogen, of

 

b.

de mogelijkheid gelijktijdig de drie axiale stuwstraalvectoren te meten.

9C   Materialen

 
 

9C108

Los “isolatie”-materiaal en “binnenbekleding”, anders dan bedoeld in 9A008, voor raketmotoromhullingen die geschikt zijn voor gebruik in “raketten” of speciaal zijn ontworpen voor in 9A007 of 9A107 bedoelde raketmotoren voor vaste stuwstof.

 
 

9C110

Met hars geïmpregneerde vezels (‹prepregs›) en met metaal beklede vezels (‹preforms›) daarvoor, voor composiete structuren, laminaten en daarvan vervaardigde producten als bedoeld in 9A110, met een organische of metaalmatrix versterkt met stapel- of continuvezels met een “specifieke treksterkte” van meer dan 7,62 × 104 m en een “specifieke modulus” van meer dan 3,18 × 106 m.

NB:

ZIE OOK 1C010 EN 1C210.

 

Noot:

De enige met hars geïmpregneerde vezels (‹prepregs›) bedoeld in 9C110 zijn die welke harsen gebruiken met een glasovergangstemperatuur (Tg), na uitharden, van meer dan 418 K (145 °C) zoals bepaald met ASTM D 4065 of een gelijkwaardige methode.

9D   Programmatuur

 
 

9D001

“Programmatuur”, m.u.v. die bedoeld wordt in 9D003 of 9D004, die speciaal ontworpen of gewijzigd is voor de “ontwikkeling” van apparatuur of “technologie”, bedoeld in 9A001 tot en met 9A119, 9B of 9E003.

 
 

9D002

“Programmatuur”, m.u.v. die bedoeld wordt in 9D003 of 9D004, die speciaal ontworpen of gewijzigd is voor de “productie” van apparatuur, bedoeld in 9A001 tot en met 9A119 of 9B.

 
 

9D003

“Programmatuur” met “technologie”, bedoeld in 9E003.h., en die wordt gebruikt in “FADEC-systemen” voor systemen bedoeld in 9A, of apparatuur, bedoeld in 9B.

 
 

9D004

Overige “programmatuur”, als hieronder:

a.

twee- of driedimensionale viskeuze (‹viscous›) “programmatuur” die is gevalideerd met windtunnel- of vluchttestgegevens die noodzakelijk zijn voor het nauwkeurig modelleren van de gasstroming in de motor;

 

b.

“programmatuur” voor het testen van gasturbinemotoren voor vliegtuigen en samenstellingen of onderdelen daarvan, met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen voor het testen van één of meer van het volgende:

 

a.

gasturbinemotoren voor vliegtuigen en samenstellingen of onderdelen daarvan die “technologie” bevatten zoals vermeld in 9E003.a., 9E003.h. of 9E003.i., of

 

b.

meertrapscompressoren die zorgen voor de stroom tussen de motoromloop of de kernonderdelen, speciaal ontworpen voor gasturbinemotoren voor vliegtuigen die “technologie” bevatten zoals vermeld in 9E003.a. of 9E003.h., en

 

2.

speciaal ontworpen voor al het volgende:

 

a.

verzamelen en verwerken van gegevens, in real-time, en

 

b.

teruggekoppelde regeling van het te testen product of de testomstandigheden (bv. temperatuur, druk, debiet) tijdens het testen;

 

Noot:

9D004.b. heeft geen betrekking op programmatuur voor bediening van de testfaciliteit of de veiligheid van de bediener (bv. uitschakeling bij te hoog toerental, branddetectie en -bestrijding) of op de keuring na productie, reparatie of onderhoud, beperkt tot het bepalen of het product op de juiste wijze is samengesteld of gerepareerd.

 

c.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor het sturen van materiaalgroei bij gieten met gericht stollen of éénkristalgieten in apparatuur, als bedoeld in 9B001.a. of 9B001.c.;

 

d.

niet gebruikt;

 

e.

“programmatuur” die speciaal ontworpen of gewijzigd is voor de werking van items, bedoeld in 9A012;

 

f.

“programmatuur”, speciaal ontworpen voor het ontwerpen van de interne koelingskanalen voor gasturbinebladen of schoepen of schoepuiteindeversterkingen voor luchtvaartuigen;

 

g.

“programmatuur” met alle volgende eigenschappen:

 

1.

speciaal ontworpen voor het voorspellen van thermische, aeromechanische en verbrandingsomstandigheden in gasturbinemotoren voor vliegtuigen, en

 

2.

met theoretische modelleringsvoorspellingen van de thermische, aeromechanische en verbrandingsomstandigheden in gasturbinemotoren voor vliegtuigen, gevalideerd met feitelijke gegevens van prestaties van (experimentele of productie-) gasturbinemotoren voor vliegtuigen.

 
 

9D005

“Programmatuur” die speciaal ontworpen of gewijzigd is voor de “werking” van apparatuur, bedoeld in 9A004.e. of 9A004.f.

NB:

Voor “programmatuur” voor in 9A004.d. vermelde producten die in “nuttige ladingen van ruimtevaartuigen” worden verwerkt, zie de desbetreffende categorieën.

 
 

9D101

Speciaal ontworpen of aangepaste “programmatuur” voor het “gebruik” van goederen, bedoeld in 9B105, 9B106, 9B116 of 9B117.

 
 

9D103

Speciaal ontworpen “programmatuur” voor het modelleren, het simuleren of de ontwerpintegratie van de ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, sonderingsraketten, bedoeld in 9A104, of “raketten” of de subsystemen, bedoeld in 9A005, 9A007, 9A105, 9A106.c., 9A107, 9A108.c., 9A116 of 9A119.

Noot:

“Programmatuur”, bedoeld in 9D103, blijft bedoeld, ook wanneer deze wordt gecombineerd met speciaal ontworpen apparatuur, bedoeld in 4A102.

 
 

9D104

“Programmatuur”, als hieronder:

a.

speciaal ontworpen of aangepaste “programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van goederen, bedoeld in 9A001, 9A005, 9A006.d., 9A006.g., 9A007.a., 9A009.a., 9A010.d., 9A011, 9A101, 9A102, 9A105, 9A106.d., 9A107, 9A109, 9A111, 9A115.a., 9A117 of 9A118;

 

b.

speciaal ontworpen of aangepaste “programmatuur” voor het gebruik of onderhoud van subsystemen of apparatuur zoals bedoeld in 9A008.d., 9A106.c., 9A108.c. of 9A116.d.

 
 

9D105

“Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de coördinatie van de functies van meer dan één subsysteem, anders dan bedoeld in 9D004.e., in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104, of ‘raketten’.

Noot:

9D105 omvat “programmatuur” die speciaal is ontworpen voor een bemand “vliegtuig” dat is geconverteerd om te werken als een “onbemand luchtvaartuig”, als hieronder:

a.

“programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor de integratie van de conversie-apparatuur met de systeemfuncties van “vliegtuigen”, en

 

b.

“programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de besturing van het “vliegtuig” als een “onbemand luchtvaartuig”.

Technische noot:

In 9D105 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan met een bereik van meer dan 300 km.

9E   Technologie

 

Noot:

“Technologie” voor “ontwikkeling” of “productie” als bedoeld in 9E001 tot en met 9E003 voor gasturbinemotoren blijft bedoeld ook wanneer deze wordt gebruikt ten behoeve van reparatie of revisie. Niet bedoeld zijn technische gegevens, tekeningen of documentatie voor onderhoudswerkzaamheden die direct verband houden met ijking, het verwijderen of vervangen van beschadigde of onbruikbare, uit het assortiment vervangbare, eenheden, de vervanging van gehele motoren of motorelementen daaronder begrepen.

 
 

9E001

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende de “ontwikkeling” van apparatuur of “programmatuur”, bedoeld in 9A001.c., 9A004 tot en met 9A012, 9A350, 9B of 9D.

 
 

9E002

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor de “productie” van apparatuur, bedoeld in 9A001.b., 9A004 tot en met 9A011, 9A350 of 9B.

NB:

Zie 1E002.f. voor “technologie” voor de reparatie van in de lijst bedoelde constructies, laminaten of materialen.

 
 

9E003

Andere “technologie”, als hieronder:

a.

“technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling” of “productie” van de volgende gasturbinemotoronderdelen of -systemen:

 

1.

gasturbinebladen of schoepen of “schoepuiteindeversterkingen”, gemaakt van door middel van gerichte stolling vervaardigde of monokristallijne legeringen met (in de 001 Miller Index Direction) een levensduur tot spanningsbreuk optreedt van meer dan 400 uur bij 1 273 K (1 000 °C) bij een spanning van 200 MPa, gebaseerd op de gemiddelde waarden van de eigenschap;

Technische noot:

Voor de toepassing van 9E003.a.1. worden testen met betrekking tot de levensduur voordat spanningsbreuk optreedt gewoonlijk uitgevoerd op een proefmonster.

 

2.

verbrandingskamers met een of meer van de volgende eigenschappen:

 

a.

‘thermisch ontkoppelde bekleding’ ontworpen om te functioneren bij een ‘temperatuur bij het verlaten van de brander’ van meer dan 1 883 K (1 610 °C);

 

b.

niet-metalen voeringen;

 

c.

niet metalen houders, of

 

d.

voeringen die zijn ontworpen om te functioneren bij een ‘temperatuur bij het verlaten van de verbrandingskamer’ van meer dan 1 883 K (1 610 °C) en met openingen die voldoen aan de parameters van 9E003.c.;

 

Noot:

De “noodzakelijke”“technologie” voor gaten bedoeld in 9E003.a.2. is beperkt tot de afleiding van de geometrie en locatie van de gaten.

Technische noten:

 

1.

‘Thermisch ontkoppelde bekleding’ is bekleding met ten minste een ondersteunende structuur ontworpen om mechanische belastingen te dragen, en een naar de verbranding gerichte structuur die de ondersteunende structuur beschermt tegen de warmte van de verbranding. De naar de verbranding gerichte structuur en de ondersteunende structuur hebben een onafhankelijke thermische verplaatsing (mechanische verplaatsing vanwege een thermische belasting) ten opzichte van elkaar, d.w.z. dat zij thermisch ontkoppeld zijn.

 

2.

‘Temperatuur bij het verlaten van de brander’ is de volumegemiddelde totale temperatuur (stagnatietemperatuur) tussen het uitgangsvlak van de brander en de voorrand van de turbine-inlaatribben (dat wil zeggen, gemeten op motorstation T40 zoals gedefinieerd in SAE ARP 755A) bij “stationair” draaien van de motor op de gecertificeerde maximale continue bedrijfstemperatuur.

 

NB:

Zie 9E003.c. voor “noodzakelijke”“technologie” voor de vervaardiging van koelgaten.

 

3.

onderdelen met één van de volgende eigenschappen:

 

a.

vervaardigd van organische “composiet”-materialen, ontworpen voor werktemperaturen hoger dan 588 K (315 °C);

 

b.

vervaardigd van één van de volgende materialen:

 

1.

“composieten” met een metaal“matrix” versterkt met:

 

a.

materialen als bedoeld in 1C007;

 

b.

“stapel- of continuvezelmateriaal” als bedoeld in 1C010, of

 

c.

aluminiden als bedoeld in 1C002.a., of

 

2.

“composieten” met een keramische “matrix”, bedoeld in 1C007, of

 

c.

stators, schoepen, bladen, schoepuiteindeversterkingen, roterende ‹blings›, roterende ‹blisks›, of ‘scheidingsbuizen’, met de volgende eigenschappen:

 

1.

niet bedoeld in 9E003.a.3.a.;

 

2.

ontworpen voor compressoren of ventilatoren, en

 

3.

vervaardigd uit materiaal, bedoeld in 1C010.e. en vervaardigd met harsen, bedoeld in 1C008;

Technische noot:

Een ‘scheidingsbuis’ zorgt voor de eerste scheiding van de luchtmassastroom tussen de motoromloop en de kernonderdelen van de motor.

 

4.

ongekoelde turbinebladen, -schoepen of “schoepuiteindeversterkingen”, ontworpen om te werken bij een gastrajecttemperatuur van 1 373 K (1 100 °C) of hoger;

 

5.

gekoelde turbinebladen, -schoepen, “schoepuiteindeversterkingen”, andere dan die zijn beschreven in 9E003.a.1., ontworpen om te werken bij een ‘gastrajecttemperatuur’ van 1 693 K (1 420 °C) of hoger;

Technische noot:

‘Gastrajecttemperatuur’ is de volumegemiddelde totale temperatuur (stagnatietemperatuur) van het gastraject op het voorrandvlak van het turbineonderdeel bij “stationair” draaien van de motor op de gecertificeerde of gespecificeerde maximale continue bedrijfstemperatuur.

 

6.

bladen waarbij het aerodynamische vlak doorloopt tot aan de schijf, gemaakt door middel van vaste-faseverbinding;

 

7.

niet gebruikt;

 

8.

‘schadebestendige’ rotoronderdelen van gasturbinemotoren waarbij gebruik wordt gemaakt van poedermetallurgiemetalen, bedoeld in 1C002.b., of

Technische noot:

‘Schadebestendige’ onderdelen zijn ontworpen met behulp van methodologie en onderbouwing voor het voorspellen en beperken van scheurgroei.

 

9.

niet gebruikt;

 

10.

niet gebruikt;

 

11.

‘turbinebladen’ met alle volgende eigenschappen:

 

a.

20 % of meer van het totale volume bestaat uit een of meer gesloten holten die een vacuüm of alleen gas bevatten, en

 

b.

een of meer gesloten holten hebben een inhoud van 5 cm3 of meer;

Technische noot:

Voor de toepassing van 9E003.a.11. is een ‘turbineblad’ het aerodynamisch gevormde deel van de roterende trap of trappen, dat zowel voor een compressie- als een omloopstroom in een gasturbinemotor zorgt.

 

b.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “ontwikkeling” of “productie” van:

 

1.

vliegtuigmodellen voor windtunnels die zijn uitgerust met niet naar buiten uitstekende sensoren, die gegevens van de sensoren kunnen overbrengen naar het gegevensverzamelsysteem, of

 

2.

schroefbladen of propellers uit “composiet materiaal”, geschikt voor het absorberen van meer dan 2 000 kW bij vluchtsnelheden hoger dan Mach 0,55;

 

c.

“technologie”“noodzakelijk” voor de vervaardiging van koelgaten, in motoronderdelen van gasturbines die een “technologie” als bedoeld in 9E003.a.1., 9E003.a.2. of 9E003.a.5. bevatten, en met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een minimaal ‘oppervlak van de dwarsdoorsnede’ van minder dan 0,45 mm2;

 

b.

‘verhouding van de vorm van de gaatjes’ groter dan 4,52, en

 

c.

een ‘invalshoek’ gelijk aan of kleiner dan 25°, of

 

2.

met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een minimaal ‘oppervlak van de dwarsdoorsnede’ van minder dan 0,12 mm2;

 

b.

‘verhouding van de vorm van de gaatjes’ groter dan 5,65, en

 

c.

een ‘invalshoek’ van meer dan 25°;

 

Noot:

9E003.c. heeft geen betrekking op “technologie” voor de vervaardiging van cilindervormige gaten met een constante straal die een rechte doorlaat hebben en een ingang en uitgang op de buitenoppervlakken van het onderdeel.

Technische noten:

 

1.

Voor de toepassing van 9E003.c. is het ‘oppervlak van de dwarsdoorsnede’ het oppervlak van de opening in het vlak loodrecht op de gatas.

 

2.

Voor de toepassing van 9E003.c. is ‘verhouding van de vorm van de gaatjes’ de nominale lengte van de as van het gat gedeeld door de vierkantswortel van de ‘minimale transversale gebied’.

 

3.

Voor de toepassing van 9E003.c. wordt de ‘invalshoek’ gemeten aan een vlak dat het aerodynamische oppervlak raakt op het punt waar de gatas het aerodynamische oppervlak binnengaat.

 

4.

Methoden voor de vervaardiging van de gaten in de 9E003.c. omvatten “laser”straalbewerking, waterstraalstraalbewerking, Electro-Chemical Machining (ECM)- of Electrical Discharge Machining (EDM).

 

d.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “ontwikkeling” of de “productie” van krachtoverbrengingssystemen voor hefschroefvliegtuigen of krachtoverbrengingssystemen voor verticaal opstijgende “vliegtuigen” (met gekantelde rotor of vleugel);

 

e.

“technologie” voor de “ontwikkeling” of “productie” van voortstuwingssystemen voor grondvoertuigen op basis van dieselzuigermotoren met alle volgende eigenschappen:

 

1.

een ‘inwendige ruimte’ van 1,2 m3 of minder;

 

2.

een totaal uitgaand vermogen van meer dan 750 kW gebaseerd op Richtlijn 80/1269/EEG, ISO-norm 2534 of een nationaal equivalent daarvan, en

 

3.

een vermogensdichtheid van meer dan 700 kW/m3‘inwendige ruimte’;

Technische noot:

‘Inwendige ruimte’ in 9E003.e. is het product van drie loodrecht op elkaar staande afmetingen, als volgt gemeten:

 

Lengte:

de lengte van de krukas van voorflens tot vliegwielvlak;

 

Breedte:

de grootste van één van de volgende drie afmetingen:

 

a.

de buitenmaat van klepdeksel tot klepdeksel;

 

b.

de maat van de buitenranden van de cilinderkoppen, of

 

c.

de diameter van de vliegwielbehuizing;

 

Hoogte:

de grootste van één van de volgende twee maten:

 

a.

de afstand van de middellijn van de krukas tot aan het bovenvlak van het klepdeksel (of cilinderkop) plus tweemaal de slaghoogte, of

 

b.

de diameter van de vliegwielbehuizing.

 

f.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “productie” van speciaal voor dieselmotoren met hoog vermogen ontworpen onderdelen, als hieronder:

 

1.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “productie” van motorsystemen met alle volgende onderdelen, met gebruikmaking van in 1C007 vermelde keramische materialen:

 

a.

cilinderwanden;

 

b.

zuigers;

 

c.

cilinderkoppen, en

 

d.

één of meer andere onderdelen (met inbegrip van uitlaatpoorten, turbocompressors, klepgeleiding, klepsamenstellingen of geïsoleerde brandstofinjectiesystemen);

 

2.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “productie” van turbocompressorsystemen, met ééntrapscompressors met alle volgende eigenschappen:

 

a.

een werkdrukverhouding van 4:1 of hoger;

 

b.

een massastroom van 30 tot 130 kg per minuut, en

 

c.

uitgerust met variabele doorstroomoppervlakte in de compressor- of turbinesecties;

 

3.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “productie” van brandstofinjectiesystemen met speciaal ontworpen mogelijkheid om met verschillende brandstoffen te werken (bv. Dieselbrandstof of straalvliegtuigbrandstof) over een viscositeitsgebied van dieselbrandstof (2,5 cSt bij 310,8 K (37,8 °C)) tot benzine (0,5 cSt bij 310,8 K (37,8 °C)), met alle volgende eigenschappen:

 

a.

inspuithoeveelheid meer dan 230 mm3 per inspuiting per cilinder, en

 

b.

een elektronische besturing, speciaal ontworpen voor het automatisch omschakelen van de regulateurspecificaties afhankelijk van de brandstofeigenschappen ter verkrijging van gelijke draaimomenteigenschappen, door middel van geschikte sensoren;

 

g.

“technologie”“noodzakelijk” voor de “ontwikkeling” of “productie” van ‘dieselmotoren met hoog vermogen’ voor vaste, gas- of vloeistoffilm-cilinderwandsmering (of combinaties daarvan), welke een werktemperatuur toelaat van meer dan 723 K (450 °C), gemeten op de cilinderwand aan het eind van de slag van de bovenste zuigerveer;

Technische noot:

Onder ‘dieselmotoren met hoog vermogen’ worden verstaan dieselmotoren met een gemiddelde effectieve remdruk van 1,8 MPa of meer bij een snelheid van 2 300 omwentelingen per minuut, mits de gespecificeerde snelheid 2 300 omwentelingen per minuut is of meer.

 

h.

“technologie” voor “FADEC-systemen” met gasturbinemotoren, als volgt:

 

1.

“ontwikkelings”-“technologie” voor het bepalen van de aan de onderdelen gestelde functionele eisen nodig voor het regelen van de motorstuwkracht of de drijfaskracht door het “FADEC-systeem” (bv. constanten en accuratesse in verband met responssensortijd, draaisnelheid van de brandstofklep);

 

2.

“ontwikkelings”- of “productie”-“technologie” voor controle- en diagnoseonderdelen die uniek zijn voor het “FADEC-systeem” en gebruikt worden om de motorstuwkracht of de drijfaskracht te regelen;

 

3.

“ontwikkelings”-“technologie” voor besturingswet- (‹control law›) algoritmen, inclusief “broncode”, die uniek zijn voor het “FADEC-systeem” en gebruikt worden om de motorstuwkracht of de drijfaskracht te regelen;

 

Noot:

9E003.h. heeft geen betrekking op technische gegevens met betrekking tot de motor in het geheel van het “vliegtuig” zoals voorgeschreven door de civiele luchtvaartautoriteiten van een of meer EU-lidstaten of “deelnemende staten” aan het Wassenaar Arrangement, die voor algemeen gebruik door luchtvaartmaatschappijen moeten worden gepubliceerd (bv. installatiehandleidingen, gebruiksinstructies, instructies voor permanente luchtwaardigheid) of interfacefuncties (bv. input-/output-verwerking, stuwkracht van het casco of vermogen van de drijfas).

 

i.

“technologie” voor instelbare stromingstrajectsystemen, ontworpen voor het handhaven van de motorstabiliteit voor gasgeneratorturbines, ventilator/vermogensturbines of straalpijpmondstukken, als hieronder:

 

1.

“ontwikkelings”-“technologie” voor het bepalen van de aan de onderdelen gestelde functionele eisen voor het handhaven van de motorstabiliteit;

 

2.

“ontwikkelings”- of “productie”-“technologie” voor onderdelen die uniek zijn voor het instelbare stromingstrajectsysteem en die de motorstabiliteit handhaven;

 

3.

“ontwikkelings”-“technologie” voor besturingswet- (‹control law›) algoritmen, inclusief “broncode”, die uniek zijn voor het instelbare stromingstrajectsysteem en die de motorstabiliteit handhaven.

 

Noot:

9E003.i. heeft geen betrekking op “technologie” voor één of meer van de volgende doelen:

a.

inlaatribben;

 

b.

verstelbare ventilatorbladen of propellers;

 

c.

verstelbare compressorschoepen;

 

d.

aftapkleppen voor compressors, of

 

e.

instelbare stromingstrajectgeometrie voor tegengestelde stuwkracht.

 

j.

“technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling” van systemen voor opvouwbare vleugels die zijn ontworpen voor “vliegtuigen” met vaste vleugels, aangedreven door gasturbinemotoren.

 

N.B.

Voor “technologie” die “noodzakelijk” is voor de “ontwikkeling” van systemen voor opvouwbare vleugels die zijn ontworpen voor “vliegtuigen” met vaste vleugels, ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN.

 
 

9E101

a.

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” van goederen bedoeld in 9A101, 9A102, 9A104 tot en met 9A111, 9A112.a. of 9A115 tot en met 9A121.

 

b.

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “productie” van “onbemande luchtvaartuigen” als bedoeld in 9A012 of goederen als bedoeld in 9A101, 9A102, 9A104 tot en met 9A111, 9A112.a. of 9A115 tot en met 9A121.

Technische noot:

In 9E101.b. wordt onder “onbemande luchtvaartuigen” verstaan onbemande luchtvaartuigen met een actieradius van meer dan 300 km.

 
 

9E102

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004, goederen bedoeld in 9A005 tot en met 9A011, “onbemande luchtvaartuigen” bedoeld in 9A012 of goederen, bedoeld in 9A101, 9A102, 9A104 tot en met 9A111, 9A112.a., 9A115 tot en met 9A121, 9B105, 9B106, 9B115, 9B116, 9B117, 9D101 of 9D103.

Technische noot:

In 9E102 wordt onder “onbemande luchtvaartuigen” verstaan onbemande luchtvaartuigen met een actieradius van meer dan 300 km.

 

  • (1) 
    https://www.australiagroup.net/
  • (2) 
    http://mtcr.info/
  • (3) 
    http://www.nuclearsuppliersgroup.org/
  • (4) 
    https://www.wassenaar.org/
  • (5) 
    https://www.opcw.org/chemical-weapons-convention
  • (6) 
    Fabrikanten die instelnauwkeurigheden berekenen overeenkomstig ISO-norm 230-2:1997 of 2006 dienen overleg te plegen met de bevoegde autoriteiten van de EU-lidstaat waarin ze gevestigd zijn.
  • (7) 
    De nummers tussen haakjes verwijzen naar de noten na deze tabel.
 

BIJLAGE II

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNINGEN

In de volgende secties worden de uniale algemene uitvoervergunningen voor bepaalde soorten uitvoer vastgesteld.

  • A. 
    UITVOER NAAR AUSTRALIË, CANADA, IJSLAND, JAPAN, NIEUW-ZEELAND, NOORWEGEN, ZWITSERLAND, MET INBEGRIP VAN LIECHTENSTEIN, HET VERENIGD KONINKRIJK EN DE VERENIGDE STATEN

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU001

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Uitvoer naar Australië, Canada, IJsland, Japan, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Zwitserland, met inbegrip van Liechtenstein, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 – Producten

Deze uitvoervergunning geldt voor alle in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik, met uitzondering van die genoemd in sectie I van deze bijlage.

Deel 2 – Bestemmingen

Deze vergunning geldt in het gehele douanegebied van de Unie voor uitvoer naar onderstaande bestemmingen:

 

Australië,

 

Canada,

 

IJsland,

 

Japan,

 

Nieuw-Zeeland,

 

Noorwegen,

 

Zwitserland, met inbegrip van Liechtenstein,

 

het Verenigd Koninkrijk (onverminderd de toepassing van deze verordening op en in het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland overeenkomstig punt 47 van bijlage 2 bij het Protocol inzake Ierland/Noord Ierland (het “protocol”), gehecht aan het Akkoord betreffende de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (1), waarin de bepalingen van Unierecht als bedoeld in artikel 5, lid 4, van het protocol vermeld staan),

 

Verenigde Staten.

Deel 3 – Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair eindgebruik als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van deze verordening, in een land waarvoor een wapenembargo is ingesteld, of

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden, of

 

c)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt.

 
 

2.

De exporteur verklaart in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001.

 
 

3.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van de vergunning binnen 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt, dan wel, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het voor deze vergunning gekozen mechanisme voor kennisgeving. De Commissie maakt de haar ter kennis gegeven informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze vergunning en welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan voorschrijven dat in die lidstaat ingezeten of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd, met inachtneming van artikel 12, lid 7, van deze verordening.

In voorkomend geval worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten die in dergelijke vergunningen voorzien.

  • B. 
    UITVOER VAN BEPAALDE PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK NAAR BEPAALDE BESTEMMINGEN

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU002

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Uitvoer van bepaalde producten voor tweeërlei gebruik naar bepaalde bestemmingen

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 — Producten

Deze uitvoervergunning geldt voor de volgende producten voor tweeërlei gebruik genoemd in bijlage I:

 

1A001,

 

1A003,

 

1A004,

 

1C003.b.,

 

1C003.c.,

 

1C004,

 

1C005,

 

1C006,

 

1C008,

 

1C009,

 

2B008,

 

3A001.a.3.,

 

3A001.a.6.,

 

3A001.a.7.,

 

3A001.a.9.,

 

3A001.a.10.,

 

3A001.a.11.,

 

3A001.a.12,

 

3A002.c.,

 

3A002.d.,

 

3A002.e.,

 

3A002.f.,

 

3C001,

 

3C002,

 

3C003,

 

3C004,

 

3C005,

 

3C006.

Deel 2 — Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor uitvoer naar onderstaande bestemmingen:

 

Argentinië,

 

Zuid-Afrika,

 

Zuid-Korea,

 

Turkije.

Deel 3 — Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair eindgebruik als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van deze verordening, in een land waarvoor een wapenembargo is ingesteld, of

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden, of

 

c)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt.

 
 

2.

De exporteur verklaart in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU002.

 
 

3.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van de vergunning binnen 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt, dan wel, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het voor deze vergunning gekozen mechanisme voor kennisgeving. De Commissie maakt de haar ter kennis gegeven informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze vergunning en welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan voorschrijven dat in die lidstaat ingezeten of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd, met inachtneming van artikel 12, lid 7, van deze verordening.

In voorkomend geval worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten die in dergelijke vergunningen voorzien.

  • C. 
    UITVOER NA REPARATIE/VERVANGING

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU003

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Uitvoer na reparatie/vervanging

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 — Producten

 
 

1.

Deze uitvoervergunning geldt voor alle in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik, met uitzondering van die genoemd in punt 2 van deze sectie, indien:

a)

de producten in het douanegebied van de Unie werden wederingevoerd voor onderhoud, reparatie of vervanging, en naar het land van verzending worden uitgevoerd of wederuitgevoerd zonder dat de oorspronkelijke kenmerken ervan zijn gewijzigd binnen een periode van vijf jaar na de datum waarop de oorspronkelijke uitvoervergunning werd verstrekt, of

 

b)

de producten naar het land van verzending worden uitgevoerd in ruil voor producten van dezelfde kwaliteit en in dezelfde hoeveelheid die in het douanegebied van de Unie werden wederingevoerd voor onderhoud, reparatie of vervanging binnen een periode van vijf jaar na de datum waarop de oorspronkelijke uitvoervergunning werd verstrekt.

 
 

2.

Uitgesloten producten:

a)

alle in sectie I van deze bijlage vermelde producten;

 

b)

alle in de secties D en E van elke categorie van bijlage I vermelde producten;

 

c)

de volgende in bijlage I vermelde producten:

 

1A002.a.,

 

1C012.a.,

 

1C227,

 

1C228,

 

1C229,

 

1C230,

 

1C231,

 

1C236,

 

1C237,

 

1C240,

 

1C350,

 

1C450,

 

5A001.b.5.,

 

5A002.c.,

 

5A002.d.,

 

5A002.e.,

 

5A003.a.,

 

5A003.b.,

 

6A001.a.2.a.1.,

 

6A001.a.2.a.5.,

 

6A002.a.1.c.,

 

8A001.b.,

 

8A001.c.1.,

 

9A011.

Deel 2 — Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor uitvoer naar onderstaande bestemmingen:

 

Albanië,

 

Argentinië,

 

Bosnië en Herzegovina,

 

Brazilië,

 

Chili,

 

China (met inbegrip van Hongkong en Macau),

 

de Franse overzeese gebieden,

 

India,

 

Kazachstan,

 

Mexico,

 

Montenegro,

 

Marokko,

 

Noord-Macedonië,

 

Rusland,

 

Servië,

 

Singapore,

 

Zuid-Afrika,

 

Zuid-Korea,

 

Tunesië,

 

Turkije,

 

Oekraïne,

 

Verenigde Arabische Emiraten.

Deel 3 — Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning kan alleen worden gebruikt als de oorspronkelijke uitvoer uit hoofde van een uniale algemene uitvoervergunning heeft plaatsgevonden of door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de oorspronkelijke exporteur ingezetene of gevestigd was, een oorspronkelijke uitvoervergunning is verleend voor de uitvoer van de producten die later in het douanegebied van de Unie zijn wederingevoerd voor onderhoud, reparatie of vervanging. Deze vergunning is alleen geldig voor uitvoer naar de oorspronkelijke eindgebruiker.

 
 

2.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair eindgebruik als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van deze verordening, indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust, of

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden;

 

c)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt;

 

d)

de oorspronkelijke vergunning is geannuleerd, opgeschort, gewijzigd of ingetrokken, of

 

e)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie afwijken van hetgeen in de oorspronkelijke uitvoervergunning vermeld staat.

 
 

3.

Bij de uitvoer van goederen op grond van deze vergunning:

a)

vermelden de exporteurs in de douaneaangifte ten uitvoer het referentienummer van de oorspronkelijke uitvoervergunning, samen met de naam van de lidstaat die de vergunning heeft verleend, en verklaren ze in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU003;

 

b)

verstrekken de exporteurs de douaneambtenaren desgevraagd bewijsstukken inzake de datum van de invoer van de goederen in de Unie, eventuele in de Unie uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden, reparaties of vervanging van de goederen en het feit dat de producten worden teruggezonden naar de eindgebruiker en het land vanwaar ze in de Unie werden ingevoerd.

 
 

4.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van de vergunning binnen 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt, dan wel, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het voor deze vergunning gekozen mechanisme voor kennisgeving. De Commissie maakt de haar ter kennis gegeven informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze vergunning en welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan voorschrijven dat in die lidstaat ingezeten of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd, met inachtneming van artikel 12, lid 7, van deze verordening.

In voorkomend geval worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten die in dergelijke vergunningen voorzien.

 
 

5.

Deze vergunning geldt voor producten die “reparatie”, “vervanging” of “onderhoud” ondergaan, met inbegrip van gelijktijdige verbeteringen van de oorspronkelijke goederen, bijvoorbeeld door het gebruik van moderne reserveonderdelen of door de toepassing van een recentere norm om betrouwbaarheids- of veiligheidsredenen, mits dit niet tot gevolg heeft dat de functionele mogelijkheden van de producten worden vergroot of de producten van nieuwe of extra functies worden voorzien.

  • D. 
    TIJDELIJKE UITVOER VOOR TENTOONSTELLING OF BEURS

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU004

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Tijdelijke uitvoer voor tentoonstelling of beurs

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 — Producten

Deze uitvoervergunning geldt voor alle in de lijst van bijlage I vermelde producten voor tweeërlei gebruik, met uitzondering van:

 

a)

alle in sectie I van deze bijlage vermelde producten;

 

b)

alle in sectie D van elke categorie van bijlage I vermelde producten (waaronder niet begrepen programmatuur die nodig is voor de goede werking van de apparatuur ten behoeve van de demonstratie);

 

c)

alle in sectie E van elke categorie van bijlage I vermelde producten;

 

d)

de volgende in bijlage I vermelde producten:

 

1A002.a.,

 

1C002.b.4.,

 

1C010,

 

1C012.a.,

 

1C227,

 

1C228,

 

1C229,

 

1C230,

 

1C231,

 

1C236,

 

1C237,

 

1C240,

 

1C350,

 

1C450,

 

5A001.b.5.,

 

5A002.c.,

 

5A002.d.,

 

5A002.e.,

 

5A003.a.,

 

5A003.b.,

 

6A001,

 

6A002.a.,

 

8A001.b.,

 

8A001.c.1.,

 

9A011.

Deel 2 — Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor uitvoer naar onderstaande bestemmingen:

 

Albanië,

 

Argentinië,

 

Bosnië en Herzegovina,

 

Brazilië,

 

Chili,

 

China (met inbegrip van Hongkong en Macau),

 

de Franse overzeese gebieden,

 

India,

 

Kazachstan,

 

Mexico,

 

Montenegro,

 

Marokko,

 

Noord-Macedonië,

 

Rusland,

 

Servië,

 

Singapore,

 

Zuid-Afrika,

 

Zuid-Korea,

 

Tunesië,

 

Turkije,

 

Oekraïne,

 

Verenigde Arabische Emiraten.

Deel 3 — Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van in deel 1 vermelde producten toe, op voorwaarde dat het daarbij gaat om tijdelijke uitvoer ten behoeve van tentoonstelling of beurs, zoals gedefinieerd in punt 6 van dit deel, en dat de producten binnen een termijn van 120 dagen na de eerste uitvoer volledig en ongewijzigd worden wederingevoerd in het douanegebied van de Unie.

 
 

2.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, kan op verzoek van de exporteur besluiten dat het vereiste van punt 1 dat de producten worden wederingevoerd, vervalt. Voor een daartoe strekkend besluit is de procedure voor individuele vergunningen als neergelegd in artikel 12, lid 2, van overeenkomstige toepassing.

 
 

3.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair eindgebruik als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van deze verordening, indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust, of

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden;

 

c)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt;

 

d)

de exporteur er door een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is van in kennis is gesteld of er op andere wijze kennis van draagt (bv. op basis van informatie van de fabrikant) dat de producten in kwestie door de bevoegde autoriteit voorzien zijn van een nationale beveiligingsrubricering die gelijkwaardig is aan of hoger is dan “CONFIDENTIEL UE/EU CONFIDENTIAL”;

 

e)

de wederinvoer van deze producten in de oorspronkelijke staat – en zonder dat daarvan enige component of programmatuur is verwijderd, gekopieerd of verspreid – door de exporteur niet kan worden gegarandeerd, of wanneer de presentatie van het product met overdracht van technologie gepaard gaat;

 

f)

de bewuste producten worden uitgevoerd met het oog op een besloten presentatie of demonstratie (bijvoorbeeld in niet-publieke toonzalen);

 

g)

het de bedoeling is de bewuste producten deel te laten uitmaken van een productieproces;

 

h)

het de bedoeling is de bewuste producten voor hun beoogde bestemming te gebruiken, tenzij zulks slechts het geval is in een voor effectieve demonstratiedoeleinden vereiste minimale mate, doch zonder dat de daarbij verkregen specifieke testresultaten voor derden toegankelijk zijn;

 

i)

de uitvoer het gevolg zou zijn van een handelstransactie, in het bijzonder met het oog op de verkoop, de verhuur of het leasen van de bewuste producten;

 

j)

het de bedoeling is de bewuste producten uitsluitend voor verkoop-, verhuur- of leasedoeleinden op te slaan op een tentoonstelling of beurs, zonder dat ze worden gepresenteerd of gedemonstreerd, of

 

k)

de exporteur enigerlei regeling treft waardoor de bewuste producten niet tijdens de gehele duur van de tijdelijke uitvoer onder zijn toezicht zouden staan.

 
 

4.

De exporteur verklaart in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU004.

 
 

5.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van de vergunning binnen 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt, dan wel, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het voor deze vergunning gekozen mechanisme voor kennisgeving. De Commissie maakt de haar ter kennis gegeven informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze vergunning en welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan voorschrijven dat in die lidstaat ingezeten of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd, met inachtneming van artikel 12, lid 7, van deze verordening.

In voorkomend geval worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten die in dergelijke vergunningen voorzien.

 
 

6.

In het kader van deze vergunning wordt onder “tentoonstelling of beurs” verstaan elk commercieel evenement van een bepaalde duur waar verschillende exposanten hun producten voorstellen aan bezoekende handelaren of aan het grote publiek.

  • E. 
    TELECOMMUNICATIE

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU005

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Telecommunicatie

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 — Producten

Deze uitvoervergunning geldt voor de volgende producten voor tweeërlei gebruik genoemd in bijlage I:

 

a)

de volgende producten van categorie 5, deel l:

 

i)

producten, inclusief speciaal daarvoor ontworpen of ontwikkelde onderdelen en toebehoren, als bedoeld in 5A001.b.2., 5A001.c. en 5A001.d.;

 

ii)

producten als bedoeld in 5B001 en 5D001, namelijk test-, inspectie- en productieapparatuur en programmatuur voor onder i) vermelde producten;

 

b)

technologie als bedoeld in 5E001.a. die nodig is voor de installatie, de bediening, het onderhoud of de reparatie van de onder a) bedoelde producten en bestemd is voor dezelfde eindgebruiker.

Deel 2 — Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor uitvoer naar onderstaande bestemmingen:

 

Argentinië,

 

China (met inbegrip van Hongkong en Macau),

 

India,

 

Zuid-Afrika,

 

Zuid-Korea,

 

Rusland,

 

Turkije,

 

Oekraïne.

Deel 3 — Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair eindgebruik als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van deze verordening, indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust;

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning, of

 

iv)

voor doeleinden die gepaard gaan met schendingen van de mensenrechten, de democratische beginselen of de vrijheid van meningsuiting zoals omschreven in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderscheppingstechnieken en digitale gegevenstransferapparatuur voor het afluisteren van mobiele telefoons en het meelezen van tekstberichten en van gerichte bewaking van het internetgebruik (bijvoorbeeld met behulp van monitoringscentra en legale interceptiegateways);

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden;

 

c)

de exporteurer kennis van draagt dat de betrokken producten zullen worden wederuitgevoerd naar een andere bestemming dan die welke vermeld zijn in deel 2 van dit onderdeel, in sectie A, deel 2, van deze bijlage of naar een lidstaat;

 

d)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt.

 
 

2.

De exporteur verklaart in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU005.

 
 

3.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van de vergunning binnen 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt, dan wel, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het voor deze vergunning gekozen mechanisme voor kennisgeving. De Commissie maakt de haar ter kennis gegeven informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze vergunning en welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan voorschrijven dat in die lidstaat ingezeten of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd, met inachtneming van artikel 12, lid 7, van deze verordening.

In voorkomend geval worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten die in dergelijke vergunningen voorzien.

  • F. 
    CHEMICALIËN

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU006

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Chemicaliën

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 — Producten

Deze uitvoervergunning geldt voor de volgende producten voor tweeërlei gebruik genoemd in bijlage I:

 
 

1C350:

 

1.

thiodiglycol (CAS 111-48-8);

 

2.

fosforoxychloride (CAS 10025-87-3);

 

3.

dimethylmethylfosfonaat (CAS 756-79-6);

 

5.

methylfosfonyldichloride (CAS 676-97-1);

 

6.

dimethylfosfiet (DMP) (CAS 868-85-9);

 

7.

fosfortrichloride (CAS 7719-12-2);

 

8.

trimethylfosfiet (TMP) (CAS 121-45-9);

 

9.

thionylchloride (CAS 7719-09-7);

 

10.

3-Hydroxy-1-methylpiperidine (CAS 3554-74-3);

 

11.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride (CAS 96-79-7);

 

12.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethaanthiol (CAS 5842-07-9);

 

13.

chinuclidine-3-ol (CAS 1619-34-7);

 

14.

kaliumfluoride (CAS 7789-23-3);

 

15.

2-chloorethanol (CAS 107-07-3);

 

16.

dimethylamine (CAS 124-40-3);

 

17.

diethylethylfosfonaat (CAS 78-38-6);

 

18.

diethyl-N,N-dimethylfosforamidaat (CAS 2404-03-7);

 

19.

diethylfosfiet (CAS 762-04-9);

 

20.

dimethylaminehydrochloride (CAS 506-59-2);

 

21.

dichloorethylfosfine (CAS 1498-40-4);

 

22.

ethylfosfonyldichloride (CAS 1066-50-8);

 

24.

waterstoffluoride (CAS 7664-39-3);

 

25.

methylbenzilaat (CAS 76-89-1);

 

26.

dichloormethylfosfine (CAS 676-83-5);

 

27.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethanol (CAS 96-80-0);

 

28.

pinacolylalcohol (CAS 464-07-3);

 

30.

triethylfosfiet (CAS 122-52-1);

 

31.

arseentrichloride (CAS 7784-34-1);

 

32.

benzilzuur (CAS 76-93-7);

 

33.

diethylmethylfosfoniet (CAS 15715-41-0);

 

34.

dimethylethylfosfonaat (CAS 6163-75-3);

 

35.

difluorethylfosfine (CAS 430-78-4);

 

36.

difluormethylfosfine (CAS 753-59-3);

 

37.

chinuclidine-3-on (CAS 3731-38-2);

 

38.

fosforpentachloride (CAS 10026-13-8);

 

39.

pinacolon (CAS 75-97-8);

 

40.

kaliumcyanide (CAS 151-50-8);

 

41.

kaliumbifluoride (CAS 7789-29-9);

 

42.

ammoniumbifluoride (CAS 1341-49-7);

 

43.

natriumfluoride (CAS 7681-49-4);

 

44.

natriumbifluoride (CAS 1333-83-1);

 

45.

natriumcyanide (CAS 143-33-9);

 

46.

triethanolamine (CAS 102-71-6);

 

47.

fosforpentasulfide (CAS 1314-80-3);

 

48.

diisopropylamine (CAS 108-18-9);

 

49.

diethylaminoethanol (CAS 100-37-8);

 

50.

natriumsulfide (CAS 1313-82-2);

 

51.

zwavelmonochloride (CAS 10025-67-9);

 

52.

zwaveldichloride (CAS 10545-99-0);

 

53.

triethanolaminehydrochloride (CAS 637-39-8);

 

54.

N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride hydrochloride (CAS 4261-68-1);

 

55.

methylfosfonzuur (CAS 993-13-5);

 

56.

diethylmethylfosfonaat (CAS 683-08-9);

 

57.

N,N-dymethylaminofosforyldichloride (CAS 677-43-0);

 

58.

tri-isopropylfosfiet (CAS 116-17-6);

 

59.

ethyldiethanolamine (CAS 139-87-7);

 

60.

O,O-diethylfosforothioaat (CAS 2465-65-8);

 

61.

O,O-diethylfosforodithioaat (CAS 298-06-6);

 

62.

natriumhexafluorosilicaat (CAS 16893-85-9);

 

63.

methylfosfonthiodichloride (CAS 676-98-2);

 

64.

diethylamine (CAS 109-89-7);

 

65.

N,N-diisopropylaminoethaanethiolhydrochloride (CAS 41480-75-5);

 
 

1C450.a.:

 

4.

Fosgeen: carbonyldichloride (75-44-5);

 

5.

chloorcyaan (CAS 506-77-4);

 

6.

cyaanwaterstof (CAS 74-90-8);

 

7.

Chloorpicrine: trichloornitromethaan (CAS 76-06-2);

 
 

1C450.b.:

 

1.

chemische stoffen, andere dan die welke zijn opgenomen in de LIJST VAN MILITAIRE GOEDEREN of in 1C350, die een fosforatoom bevatten met daaraan gebonden een methyl-, ethyl- of (normale of iso-) propylgroep maar geen andere koolstofatomen;

 

2.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]fosforamidodihalogeniden dan N,N-dimethylaminofosforyldichloride, dat in 1C350.57 opgenomen is;

 

3.

andere dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]-N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]fosforamidaten dan diethyl-N,N-dimethylfosforamidaat, dat in 1C350 opgenomen is;

 

4.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]aminoethyl-2-chloriden en overeenkomstige geprotoneerde zouten dan N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride of N,N-diisopropyl-(β)-aminoethylchloride - hydrochloride, die in 1C350 opgenomen zijn;

 

5.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]aminoethaan-2-olen en overeenkomstige geprotoneerde zouten dan N,N-diisopropyl-(β)-aminoethanol (CAS 96-80-0), en N,N-diethylaminoethanol (CAS 100-37-8), die in 1C350 opgenomen zijn;

 

6.

andere N,N-dialkyl-[methyl-, ethyl- of (normaal of iso) propyl]aminoethaan-2-thiolen en overeenkomstige geprotoneerde zouten dan N,N-diisopropyl-(β)-aminoethanethiol (CAS 5842-07-9) en N,N-diisopropylaminoethanethiolhydrochloride (CAS 41480-75-5) die in 1C350 opgenomen zijn;

 

8.

Methyldiethanolamine (CAS 105-59-9).

Deel 2 — Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor uitvoer naar onderstaande bestemmingen:

 

Argentinië,

 

Zuid-Korea,

 

Turkije,

 

Oekraïne.

Deel 3 — Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair eindgebruik als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, onder b), van deze verordening, indien op het kopende land of het land van bestemming een wapenembargo rust, of

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden;

 

c)

de exporteur er kennis van draagt dat de betrokken producten zullen worden wederuitgevoerd naar een andere bestemming dan die welke vermeld zijn in deel 2 van dit onderdeel, in sectie A, deel 2, van deze bijlage of naar een lidstaat, of

 

d)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt.

 
 

2.

De exporteur verklaart in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU006.

 
 

3.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van de vergunning binnen 30 dagen na de datum waarop de eerste uitvoer plaatsvindt, dan wel, op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het voor deze vergunning gekozen mechanisme voor kennisgeving. De Commissie maakt de haar ter kennis gegeven informatie bekend in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie.

De lidstaten bepalen welke rapportageverplichtingen gelden voor het gebruik van deze vergunning en welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

Een lidstaat kan voorschrijven dat in die lidstaat ingezeten of gevestigde exporteurs zich laten registreren vóór het eerste gebruik van deze vergunning. De registratie geschiedt automatisch en wordt onverwijld, en in elk geval binnen tien werkdagen na ontvangst, door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd, met inachtneming van artikel 12, lid 7, van deze verordening.

In voorkomend geval worden de in de tweede en derde alinea geformuleerde eisen gebaseerd op de eisen voor het gebruik van nationale algemene uitvoervergunningen die worden verleend door de lidstaten die in dergelijke vergunningen voorzien.

  • G. 
    GROEPSINTERNE UITVOER VAN PROGRAMMATUUR EN TECHNOLOGIE

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU007

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Groepsinterne uitvoer van programmatuur en technologie

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 – Producten

Deze uitvoervergunning geldt voor alle in de lijst van bijlage I vermelde technologie en programmatuur, met uitzondering van die vermeld in sectie I van deze bijlage, alsmede voor technologie en programmatuur in verband met de producten onder 4A005, 4D004, 4E001.c, 5A001.f en 5A001.j.

Deel 2 – Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor overdracht van programmatuur en technologie naar de volgende bestemmingen:

 

Argentinië,

 

Brazilië,

 

Chili,

 

India,

 

Indonesië,

 

Israël,

 

Jordanië,

 

Maleisië,

 

Mexico,

 

Marokko,

 

Filipijnen,

 

Singapore,

 

Zuid-Afrika,

 

Zuid-Korea,

 

Thailand,

 

Tunesië.

Deel 3 – Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van in de lijst in deel 1 opgenomen programmatuur en technologie toe door elke exporteur die een rechtspersoon is gevestigd in een lidstaat, naar een onderneming die volledig eigendom is en onder zeggenschap staat van de exporteur (dochteronderneming) of naar een onderneming die rechtstreeks en volledig eigendom is en onder zeggenschap staat van dezelfde moederonderneming als de exporteur (zusteronderneming), mits:

a)

de moederonderneming die rechtstreeks zeggenschap heeft over de exporteur en de entiteit die de uiteindelijke zeggenschap over de exporteur heeft, ingezetene of gevestigd zijn in een lidstaat van de Unie of in een land dat onder uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001 valt, en

 

b)

het moederbedrijf dat rechtstreeks zeggenschap heeft over de exporteur een bindende garantie biedt voor de naleving van de vereisten van deze vergunning door het zusterbedrijf;

In het kader van deze vergunning heeft een moedermaatschappij zeggenschap over een andere onderneming wanneer zij in staat is een beslissende invloed op die onderneming uit te oefenen, en

 

c)

de uitgevoerde programmatuur en technologie uitsluitend worden gebruikt voor de commerciële productontwikkelingsactiviteiten van respectievelijk de exporteur en de dochteronderneming of het zusterbedrijf, en, in het geval van werknemers, op grond van de overeenkomst die hun arbeidsrelatie regelt, en

 

d)

de uitgevoerde programmatuur en technologie en de daaruit resulterende producten onder de volledige controle van de exporteur blijven of, om aan de vereisten van deze vergunning te voldoen wanneer de uitvoer naar een zusteronderneming gaat, onder de volledige controle van de moederonderneming die rechtstreeks zeggenschap heeft over de zusteronderneming en niet met een andere entiteit zal worden gedeeld, en

 

e)

de uitgevoerde programmatuur en technologie aan de exporteur worden geretourneerd en door de dochteronderneming of het zusterbedrijf volledig worden vernietigd wanneer de ontwikkelingsactiviteit is voltooid of indien de dochteronderneming of het zusterbedrijf door een andere entiteit wordt overgenomen. Alle ontwikkelde technologie die hieruit voortkomt, zal ook worden doorgegeven aan de exporteur en volledig worden vernietigd door de dochteronderneming of het zusterbedrijf.

 
 

2.

Deze vergunning staat niet de uitvoer van programmatuur en technologie toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de programmatuur en technologie in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor een militair, paramilitair, politie-, inlichtingen-, bewakings- of ander eindgebruik voor veiligheidsdoeleinden door de overheid of door entiteiten die namens de overheid optreden;

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning, of

 

iv)

voor gebruik in verband met een schending van de mensenrechten, de democratische beginselen of de vrijheid van meningsuiting zoals gedefinieerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de programmatuur of technologie in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd is voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden;

 

c)

de exporteur er kennis van draagt dat de betrokken programmatuur of technologie zal worden wederuitgevoerd naar een andere bestemming dan die welke vermeld zijn in sectie A, deel 2, van deze bijlage, of een lidstaat, of

 

d)

de exporteur ervan op de hoogte is dat de geadresseerde of de eindgebruiker van de producten in kwestie een militaire, paramilitaire, politie- of inlichtingendienst of een andere veiligheidsdienst van de overheid is, of dat de producten bestemd zijn voor entiteiten die namens een van de bovengenoemde diensten optreden;

Een lidstaat kan nationale wetgeving vaststellen die de punten b) en c) uitbreidt tot omstandigheden waarin de exporteur een gefundeerd vermoeden heeft dat de betrokken programmatuur of technologie bestemd is voor de in punt b) of c) bedoelde toepassingen.

 
 

3.

De exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, voert een “intern nalevingsprogramma” in.

 
 

4.

In het geval van tastbare uitvoer van programmatuur of technologie verklaart de exporteur in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU007.

 
 

5.

De exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, laat zich vóór het eerste gebruik van de vergunning bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij gevestigd is, registreren.

De registratie geschiedt automatisch en wordt binnen tien werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd.

 
 

6.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, stelt uiterlijk 30 dagen voor de datum van de eerste uitvoer de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning.

 
 

7.

De exporteur die deze vergunning gebruikt, brengt aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij gevestigd is, verslag uit van het gebruik van deze vergunning. Het verslag over het gebruik van deze vergunning wordt ten minste éénmaal per jaar opgesteld en bevat ten minste informatie met betrekking tot:

a)

de beschrijving van de programmatuur en technologie;

 

b)

indien beschikbaar, de hoeveelheid programmatuur en technologie en de waarde daarvan;

 

c)

de dochter-, zuster- en moederondernemingen die uit hoofde van deze vergunning betrokken zijn.

De lidstaten bepalen welke aanvullende informatie over de uit hoofde van deze vergunning uitgevoerde producten kan worden geëist door de lidstaat waaruit de uitvoer plaatsvindt.

  • H. 
    VERSLEUTELING

UNIALE ALGEMENE UITVOERVERGUNNING Nr. EU008

(als bedoeld in artikel 12, lid 1, onder d), van deze verordening)

Versleuteling

Afgevende instantie: Europese Unie

Deel 1 — Producten

 
 

1.

Deze uitvoervergunning geldt voor de volgende producten voor tweeërlei gebruik genoemd in bijlage I:

5A002.a.2,

 

5A002.a.3,

 

5A002.b., uitsluitend een “cryptografisch activeringstoken”, om een niet in categorie 5, deel 2, vermeld product, door middel van “cryptografische activatie”, om te zetten in een zoals erboven in 5A002.a. of zoals eronder in 5D002.c.1. vermeld en door de Cryptografienoot (noot 3 in categorie 5, deel 2) onverlet gelaten product,

 

5D002.a.1., uitsluitend “Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor het “gebruik” van de apparatuur zoals erboven vermeld in 5A002.a. of “programmatuur” zoals eronder vermeld in 5D002.c.1.,

 

5D002.b., “Programmatuur” die de eigenschappen heeft van een “cryptografisch activeringstoken” zoals erboven vermeld in 5A002.b.,

 

5D002.c.1., uitsluitend “Programmatuur” die de eigenschappen heeft of de functies uitvoert of simuleert van apparatuur zoals erboven vermeld in 5A002.a.,

 

5E002.b., uitsluitend “Technologie” die de eigenschappen heeft van een “cryptografisch activeringstoken” zoals erboven vermeld in 5A002.b.

 
 

2.

Deze vergunning is uitsluitend geldig indien de producten aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a)

de producten maken uitsluitend gebruik van bekendgemaakte of commerciële cryptografische normen die zijn goedgekeurd of vastgesteld door internationaal erkende normeringsinstanties;

 

b)

de producten maken geen gebruik van cryptografische normen die specifiek zijn opgesteld voor gebruik door overheden (zoals de cryptografische normen die worden gebruikt in radiocommunicatiesystemen voor de openbare veiligheid, zoals TETRA, TETRAPOL en P25), en

 

c)

de cryptografische werking waar de producten gebruik van maken kan niet eenvoudig door de gebruiker worden veranderd.

 
 

3.

Deze vergunning wordt niet gebruikt indien:

a)

de exporteur er door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is van in kennis is gesteld of er op andere wijze kennis van draagt (bv. op basis van informatie van de fabrikant) dat de producten in kwestie door de aangewezen autoriteit in een lidstaat zijn geaccrediteerd of anderszins formeel zijn goedgekeurd (of onderworpen zijn aan een proces voor accreditatie of andere formele goedkeuring dat nog loopt) voor het doorgeven, verwerken of opslaan van gerubriceerde informatie die gelijkwaardig is aan of hoger is dan “RESTREINT UE/EU RESTRICTED”;

 

b)

de exporteur er door een bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is van in kennis is gesteld of er op andere wijze kennis van draagt (bv. op basis van informatie van de fabrikant) dat de producten in kwestie door de aangewezen autoriteit in een lidstaat zijn gerubriceerd (of onderworpen zijn aan een proces voor rubricering dat nog loopt) als zijnde voorzien van een beschermende nationale beveiligingsrubricering, die gelijkwaardig is aan of hoger is dan “RESTREINT UE/EU RESTRICTED”.

Deel 2 — Bestemmingen

Deze vergunning is in het gehele douanegebied van de Unie geldig voor uitvoer naar alle bestemmingen, met uitzondering van:

 

a)

bestemmingen die in aanmerking komen voor uitvoer uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU001;

 

b)

Afghanistan, Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Cambodja, Centraal-Afrikaanse Republiek, China (met inbegrip van Hongkong en Macao), Congo, Democratische Republiek Congo, Egypte, Eritrea, Georgië, Iran, Irak, Israël, Kazachstan, Kirgizië, Libanon, Libië, Maleisië, Mali, Mauritius, Mongolië, Myanmar/Birma, Noord-Korea, Oman, Pakistan, Qatar, Rusland, Saudi-Arabië, Somalië, Zuid-Sudan, Sudan, Syrië, Tadzjikistan, Turkmenistan, Verenigde Arabische Emiraten, Oezbekistan, Venezuela, Jemen, Zimbabwe;

 

c)

elke andere bestemming dan de in punt b) hierboven genoemde bestemmingen waarop een wapenembargo rust of waarvoor beperkende maatregelen van de Unie gelden met betrekking tot producten voor tweeërlei gebruik.

Deel 3 — Gebruiksvoorwaarden en -eisen

 
 

1.

Deze vergunning staat de uitvoer van producten niet toe indien:

a)

de exporteur door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, ervan in kennis is gesteld dat de betrokken producten geheel of gedeeltelijk bestemd zijn of kunnen zijn:

 

i)

voor gebruik in verband met de ontwikkeling, de productie, de behandeling, de bediening, het onderhoud, de opslag, de opsporing, de herkenning of de verspreiding van chemische, biologische of nucleaire wapens of andere nucleaire explosiemiddelen, of voor de ontwikkeling, de productie, het onderhoud of de opslag van raketten die dergelijke wapens naar hun doel kunnen voeren;

 

ii)

voor militair, paramilitair, politie-, inlichtingen-, bewakings- of ander eindgebruik voor veiligheidsdoeleinden door de overheid of door entiteiten die namens de overheid optreden;

 

iii)

voor gebruik als onderdelen of componenten van militaire producten die op de nationale militaire lijst voorkomen en die vanaf het grondgebied van de betrokken lidstaat zijn uitgevoerd zonder vergunning of met schending van een in de nationale wetgeving van die lidstaat voorgeschreven vergunning, of

 

iv)

voor gebruik in verband met een schending van de mensenrechten, de democratische beginselen of de vrijheid van meningsuiting zoals gedefinieerd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

 

b)

de exporteur er kennis van draagt dat de producten in kwestie geheel of gedeeltelijk bestemd zijn voor een van de in punt a) bedoelde doeleinden;

 

c)

de exporteur er kennis van draagt dat de betrokken producten zullen worden wederuitgevoerd naar een uitgesloten bestemming genoemd in punt 2, onder b) of c), van deze vergunning;

 

d)

de producten in kwestie worden uitgevoerd naar een douanevrije zone of een vrij entrepot op een plaats van bestemming die onder deze vergunning valt;

 

e)

de exporteur ervan op de hoogte is dat de geadresseerde of de eindgebruiker van de producten in kwestie een militaire, paramilitaire, politie- of inlichtingendienst of een andere veiligheidsdienst van de overheid is, of dat de producten bestemd zijn voor entiteiten die namens een van de bovengenoemde diensten optreden, of

 

f)

de uitvoer wordt gecontroleerd op grond van vermeldingen in bijlage I die niet in deze uitvoervergunning zijn opgenomen.

 
 

2.

Indien een douaneaangifte vereist is, verklaart de exporteur in de douaneaangifte dat de producten worden uitgevoerd uit hoofde van uniale algemene uitvoervergunning nr. EU008.

 
 

3.

De exporteur die voornemens is deze vergunning te gebruiken, laat zich registreren vóór het eerste gebruik van de vergunning bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is. De registratie geschiedt automatisch en wordt binnen tien werkdagen na ontvangst door de bevoegde autoriteit aan de exporteur bevestigd.

 
 

4.

Uiterlijk tien dagen voor de datum van de eerste uitvoer stelt de geregistreerde exporteur de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, in kennis van het eerste gebruik van deze vergunning.

 
 

5.

De exporteur verstrekt op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, technische gegevens over elke uitvoer die uit hoofde van deze vergunning wordt gepland of bewerkstelligd. Indien die technische gegevens met betrekking tot een specifiek product zijn opgevraagd en de technische gegevens veranderen, stelt de exporteur de bevoegde autoriteit daarvan onverwijld in kennis. De technische gegevens bevatten ten minste de volgende informatie met betrekking tot het product:

a)

fabrikant;

 

b)

productnaam;

 

c)

modelnummer;

 

d)

productbeschrijving - een korte algemene beschrijving van het product zoals die in een productbrochure zou kunnen staan;

 

e)

indien nodig, als bepaald door de bevoegde autoriteit, technische specificaties, waaronder:

 

i)

een lijst van alle relevante cryptografische algoritmen, met inbegrip van het bijbehorende sleutelbeheer, met betrekking tot de vertrouwelijkheid van gegevens;

 

ii)

een lijst van protocollen die het product volgt;

 

iii)

specificatie van de voor- of nabewerking van gegevens, zoals het comprimeren van platte tekst of het in packets verdelen van versleutelde gegevens;

 

iv)

details van de programmeerinterfaces die kunnen worden gebruikt om toegang te krijgen tot de cryptografische functionaliteit van het product;

 

f)

classificatie voor uitvoercontrole.

 
 

6.

De bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de exporteur ingezetene of gevestigd is, kan de exporteur om redenen van nationale veiligheid verbieden deze uniale algemene uitvoervergunning te gebruiken voor alle in deel 1 vermelde producten. De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten in kennis van het gebruik van deze bepaling.

 
 

7.

De geregistreerde exporteur brengt op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar hij ingezetene of gevestigd is, verslag uit over het gebruik van deze vergunning. Op verzoek wordt het verslag over het gebruik van deze vergunning ten minste éénmaal per jaar opgesteld; het verslag bevat ten minste de volgende informatie:

a)

classificatie voor uitvoercontrole van de producten voor tweeërlei gebruik;

 

b)

de hoeveelheid producten voor tweeërlei gebruik en de waarde daarvan;

 

c)

naam en adres van de ontvanger;

 

d)

indien bekend, het eindgebruik en de eindgebruiker van de producten voor tweeërlei gebruik;

 

e)

een verwijzing naar de laatste indiening van technische gegevens voor de producten voor tweeërlei gebruik.

  • I. 
    LIJST BEDOELD IN ARTIKEL 12, LID 6, ONDER a), VAN DEZE VERORDENING EN DE SECTIES A, C, D EN G VAN DEZE BIJLAGE

De punten geven niet altijd een volledige omschrijving van de producten en de bijbehorende noten in bijlage I. Alleen bijlage I geeft een volledige omschrijving van de producten.

De vermelding van een product in dit onderdeel laat de toepassing van de algemene programmatuurnoot (APN) in bijlage I onverlet.

 

Alle in bijlage IV vermelde producten.

 

0C001 “Natuurlijk uraan” of “verarmd uraan” of thorium in de vorm van metaal, legering, chemische verbinding of concentraat en elk materiaal dat het voorgaande bevat.

 

0C002 “Speciale splijtstoffen”, andere dan die welke in bijlage IV zijn vermeld.

 

0D001 “Programmatuur”, speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van in categorie 0 bedoelde goederen, voor zover betrekking hebbend op punt 0C001 of producten van punt 0C002 die niet in bijlage IV zijn opgenomen.

 

0E001 “Technologie” overeenkomstig de nucleaire technologienoot voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van in categorie 0 bedoelde goederen, voor zover betrekking hebbend op punt 0C001 of op producten van punt 0C002 die niet in bijlage IV zijn opgenomen.

 

1A102 Opnieuw verzadigde, door pyrolyse verkregen koolstof-koolstof-componenten bestemd voor ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104.

 

1C351 Pathogenen voor mensen en dieren en “toxinen”.

 

1C353 Genetische elementen en genetisch gemodificeerde organismen.

 

1C354 Plantpathogenen.

 

1C450.a.1. Amiton: O,O-diethyl-S-[2-(diëthylamino)ethyl]fosforothioaat (78-53-5) en de overeenkomstige gealkyleerde of geprotoneerde zouten.

 

1C450.a.2. PFIB: 1,1,3,3,3-pentafluor-2-(trifluormethyl)-1-propeen (382-21-8).

 

7E104 “Technologie” voor het integreren van vluchtregel-, navigatie- en voortstuwingsregelgegevens in een vluchtbeheerssysteem om de baan van raketten te optimaliseren.

 

9A009.a. Hybride raketvoortstuwingssystemen met een totaal impulsvermogen groter dan 1,1 MNs.

 

9A117 Systemen voor het scheiden of afwerpen van rakettrappen en verbindingsstukken tussen rakettrappen, geschikt voor gebruik in “raketten”.

 

  • (1) 
    Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7).
 

BIJLAGE III

MODELFORMULIEREN VOOR VERGUNNINGEN

  • A. 
    Modelformulieren voor individuele of globale uitvoervergunningen

(als bedoeld in artikel 12, lid 2, van deze verordening)

Bij het verlenen van de uitvoervergunning moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de aard van de vergunning (individueel of globaal) goed zichtbaar is op het afgegeven formulier.

Deze uitvoervergunning is in alle lidstaten van de Europese Unie geldig tot de vervaldatum.

 

EUROPESE UNIE

UITVOER VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK (Verordening (EU) 2021/821)

1

1.

Exporteur

Nr.

2.

Identificatienummer

3.

Vervaldatum (indien van toepassing)

VERGUNNING

 

4.

Aanspreekpuntgegevens

5.

Ontvanger

6.

Autoriteit van afgifte

7.

Agent/Vertegenwoordiger (indien andere personen dan de exporteur)

Nr.

 

8.

Land van verzending

Code

9.

Eindgebruiker (indien andere persoon dan de ontvanger)

10.

Lidstaat waar de producten zich bevinden of zullen bevinden

Code

11.

Lidstaat waar de goederen normaliter onder de douane-uitvoerregeling worden gebracht

Code

1

12.

Land van eindbestemming

Code

13.

Omschrijving van de producten (1)

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Code geharmoniseerd systeem of gecombineerde nomenclatuur (indien van toepassing met acht cijfers; CAS-nummer indien beschikbaar)

16.

Controlelijst nr. (voor in de lijst opgenomen producten)

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

19.

Eindgebruik

20.

Contractdatum (indien van toepassing)

21.

Douane-uitvoerregeling

22.

Bij nationale wetgeving vereiste aanvullende informatie (gelieve te vermelden op het formulier)

Bestemd voor voorgedrukte informatie

naar keuze van de lidstaten

 

In te vullen door de autoriteit van afgifte

Handtekening

Autoriteit van afgifte

Stempel

   

Datum

 

1 Bis

1.

Exporteur

2.

Identificatienummer

 

VERGUNNING

     

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode (indien van toepassing met acht cijfers; CAS-nummer indien beschikbaar)

16.

Controlelijst nr. (voor in de lijst opgenomen producten)

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode (indien van toepassing met acht cijfers; CAS-nummer indien beschikbaar)

16.

Controlelijst nr. (voor in de lijst opgenomen producten)

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

13.

Omschrijving van de producten

14.

Land van oorsprong

Code2

15.

Goederencode

16.

Controlelijst nr.

17.

Valuta en waarde

18.

Hoeveelheid

Noot: In vak 1 van kolom 24 de nog beschikbare hoeveelheid en in vak 2 van kolom 24 de bij deze gelegenheid afgeboekte hoeveelheid vermelden.

23.

Nettohoeveelheid/waarde (nettomassa/andere eenheid (eenheid specificeren)

26.

Douanedocument (type en nummer) of uittreksel (nr.) en datum van afboeking

27.

Lidstaat, naam en handtekening, stempel van de afboekende autoriteit

24.

In cijfers

25.

Afgeboekte hoeveelheid/waarde, in letters

   

1.

     

2.

1.

     

2.

1.

     

2.

1.

     

2.

1.

     

2.

1.

     

2.

1.

     

2.

 

1.

     

2.

  • B. 
    Modelformulier voor vergunningen voor tussenhandeldiensten / technische bijstand

(als bedoeld in artikel 13, lid 5, van deze verordening)

 

EUROPESE UNIE

VERLENING TUSSENHANDELDIENSTEN/ TECHNISCHE BIJSTAND (Verordening (EU) 2021/821)

1

1.

Tussenhandelaar/ Verlener van technische bijstand/ Aanvrager

Nr.

2.

Identificatienummer

3.

Vervaldatum

(indien van toepassing)

VERGUNNING

4.

Aanspreekpuntgegevens

5.

Exporteur in derde land van oorsprong (indien van toepassing)

6.

Autoriteit van afgifte

7.

Ontvanger

Nr.

8.

Lidstaat waar de tussenhandelaar/verlener van technische bijstand verblijft of gevestigd is

Code (2)

9.

Land van oorsprong/Land waar de producten waarvoor tussenhandeldiensten worden verleend, zich bevinden

Code (2)

10.

Eindgebruiker in derde land van bestemming (indien andere persoon dan de ontvanger)

11.

Land van bestemming

Code (2)

12.

Betrokken derden, bijv. agenten (voor zover van toepassing)

 

1

   

13.

Omschrijving van de producten/technische bijstand

14.

Code geharmoniseerd systeem of gecombineerde nomenclatuur (indien van toepassing)

15.

Controlelijst nr. (indien van toepassing)

16.

Valuta en waarde

17.

Hoeveelheid (indien van toepassing)

18.

Eindgebruik

19.

Bij nationale wetgeving vereiste aanvullende informatie (gelieve te vermelden op het formulier)

Bestemd voor voorgedrukte informatie

naar keuze van de lidstaten

 

In te vullen door de autoriteit van afgifte

Handtekening

Autoriteit van afgifte

Stempel

   

Datum

 
  • C. 
    Punten die in alle bekendmakingen van nationale algemene uitvoervergunningen in nationale staatsbladen moeten worden vermeld

(als bedoeld in artikel 12, lid 6, onder b), van deze verordening)

 
 

1.

Titel van de nationale algemene uitvoervergunning

 
 

2.

Autoriteit die de vergunning afgeeft

 
 

3.

Geldigheid in de EU. Onderstaande tekst dient te worden gebruikt:

“Dit is een nationale algemene uitvoervergunning uit hoofde van artikel 12, lid 6, van Verordening (EU) 2021/821 Deze vergunning is, overeenkomstig artikel 12, lid 6, van die verordening, geldig in alle lidstaten van de Europese Unie.”

Geldigheid: conform de nationale praktijken.

 
 

4.

Betrokken producten: onderstaande inleidende tekst dient te worden gebruikt:

“Deze exportvergunning geldt voor de volgende producten”.

 
 

5.

Betrokken bestemmingen: onderstaande inleidende tekst dient te worden gebruikt:

“Deze uitvoervergunning is geldig voor export naar de volgende bestemmingen”.

 
 

6.

Voorwaarden en vereisten.

 

  • (1) 
    Desgewenst kan deze omschrijving in een of meer bijlagen bij dit formulier (1 bis) worden bijgevoegd. Gelieve dan in dit vakje het precieze aantal bijlagen te vermelden. De omschrijving moet zo nauwkeurig mogelijk zijn en, indien relevant, het CAS-nummer of andere referenties voor met name chemische producten bevatten.
 

BIJLAGE IV

IN ARTIKEL 11, LID 1, VAN DEZE VERORDENING BEDOELDE LIJST VAN PRODUCTEN VOOR TWEEËRLEI GEBRUIK

De punten geven niet altijd een volledige omschrijving van het product en de bijbehorende noten in bijlage I (1) . Alleen bijlage I geeft een volledige omschrijving van de producten.

Vermelding van een product in deze bijlage laat de toepassing van de bepalingen betreffende massaproducten in bijlage I onverlet.

De termen tussen dubbele aanhalingstekens worden gedefinieerd in de algemene lijst met definities in bijlage I.

DEEL I

(mogelijkheid van een nationale algemene vergunning voor handelsverkeer binnen de Unie)

Producten voor ‹stealth›-technologie

 

1C001

 

Materialen, speciaal ontworpen voor het absorberen van elektromagnetische straling, of intrinsiek geleidende polymeren.

NB: ZIE OOK 1C101

1C101

 

Materialen en inrichtingen voor het beperken van de zichtbaarheid zoals de radarreflectie, het ultraviolet/infrarood of akoestische beeld, anders dan de materialen bedoeld in 1C001, geschikt voor gebruik in ‘raketten’, subsystemen van “raketten” of onbemande luchtvaartuigen als vermeld onder 9A012.

Noot: 1C101 omvat niet materialen indien deze uitsluitend voor civiele toepassingen zijn geformuleerd.

Technische noot:

In 1C101 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een last kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

1D103

 

“Programmatuur”, speciaal ontwikkeld voor de analyse van de beperking van de zichtbaarheid zoals de radarreflectie, het ultraviolet/infrarood of akoestisch beeld.

1E101

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende het “gebruik” van goederen, bedoeld in 1C101 of 1D103.

1E102

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende de “ontwikkeling” van “programmatuur”, bedoeld in 1D103.

6B008

 

Gepulseerde radarsystemen voor het meten van de dwarsdoorsnede met een zendpuls-duur van 100 ns of minder en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen.

NB: ZIE OOK 6B108

6B108

 

Systemen, speciaal ontworpen voor radardwarsdoorsnedemeting, te gebruiken voor ‘raketten’ en subsystemen daarvan.

Technische noot:

In 6B108 worden onder ‘raketten’ complete raketsystemen en systemen voor onbemande luchtvaartuigen verstaan die een last kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

Producten voor strategische controle door de Unie

 

1A007

 

Apparatuur en toestellen als hieronder, die speciaal zijn ontworpen om explosieve ladingen en middelen die “energetische materialen” bevatten, op elektrische wijze tot ontploffing te brengen:

NB: ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN, 3A229 EN 3A232.

 

a.

ontstekingsmechanismen met explosieve detonator die zijn ontworpen voor het starten van meervoudige detonatoren als bedoeld in 1A007.b. hieronder;

 

b.

elektrisch gestarte explosieve detonatoren, als hieronder:

 

1.

‹exploding bridge› (EB);

 

2.

‹exploding bridge wire› (EBW);

 

3.

‹slapper›;

 

4.

‹exploding foil›-ontstekingen (EFI).

Noot: 1A007.b. heeft geen betrekking op detonators die uitsluitend gebruikmaken van primaire springstoffen, zoals loodazide.

1C239

 

Brisante springstoffen, anders dan bedoeld in de Lijst militaire goederen, of stoffen of mengsels met een gehalte van meer dan 2 gewichtspercenten aan deze springstoffen, met een kristaldichtheid groter dan 1,8 g/cm3 en een detonatiesnelheid groter dan 8 000  m/s.

1E201

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van goederen, bedoeld in 1C239.

3A229

 

Pulsgeneratoren met hoge stroomsterkte, als hieronder …

NB: ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN

3A232

 

Andere dan de hierboven in 1A007 bedoelde meervoudige ontstekingssystemen, als hieronder …

NB: ZIE OOK DE LIJST MILITAIRE GOEDEREN

3E201

 

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 3A229 of 3A232.

6A001

 

Akoestische apparatuur, beperkt tot:

6A001.a.1.b.

 

Systemen voor de opsporing of plaatsbepaling van objecten, met één of meer van de volgende eigenschappen:

 

1.

een zendfrequentie lager dan 5 kHz;

 

6.

ontworpen om een druk te weerstaan …;

6A001.a.2.a.2.

 

Hydrofoons … Met ingebouwde …

6A001.a.2.a.3.

 

Hydrofoons … Met een of meer …

6A001.a.2.a.6.

 

Hydrofoons … Ontworpen voor …

6A001.a.2.b.

 

‹Towed acoustic hydrophone arrays› …

6A001.a.2.c.

 

Verwerkingsapparatuur, speciaal ontworpen voor ‹realtimegebruik› met ‹towed acoustic hydrophone arrays›, met “toegankelijkheid van het programma voor de gebruiker” en verwerking en correlatie van tijd- of frequentiedomeinen, met inbegrip van spectrumanalyse, digitale filtering en bundelvorming met toepassing van snelle Fouriertransformatie (‹Fast Fourier transform›) of andere herleidingen of processen;

6A001.a.2.e.

 

Bodemkabelsystemen hydrofoon-‹arrays› met één van de volgende eigenschappen:

 

1.

met ingebouwde hydrofoons …, of

 

2.

met ingebouwde multiplex-verzendingsmodules voor de signalen van de hydrofoongroep …;

6A001.a.2.f.

 

Verwerkingsapparatuur, speciaal ontworpen voor ‹realtime›gebruik met bodemkabelsystemen, met “toegankelijkheid van het programma voor de gebruiker” en verwerking en correlatie van tijd- of frequentiedomeinen, met inbegrip van spectrumanalyse, digitale filtering en bundelvorming met toepassing van snelle Fouriertransformatie of andere herleidingen of processen;

6D003.a.

 

“Programmatuur”, voor de “onvertraagde verwerking” van akoestische gegevens;

8A002.o.3.

 

Geluiddempingssystemen voor gebruik in schepen met een waterverplaatsing van 1 000  ton of meer, als hieronder:

 

b.

‘actieve geluiddempings- of uitdovingssystemen’ of magnetische lagers, speciaal ontworpen voor krachtoverbrengingssystemen, die elektronische regelsystemen bevatten geschikt voor actieve demping van de trillingen van de apparatuur door het voortbrengen van geluid of trilling onderdrukkende signalen die direct naar de bron worden teruggekoppeld;

Technische noot:

‘Actieve geluiddempings- of uitdovingssystemen’ bevatten elektronische regelsystemen die geschikt zijn voor actieve demping van de trillingen van de apparatuur door het voortbrengen van geluid of trilling onderdrukkende signalen die direct naar de bron worden teruggekoppeld.

8E002.a.

 

“Technologie” voor de “ontwikkeling”, de “productie”, het herstel, de revisie of het opknappen (opnieuw machinaal bewerken) van schroeven die speciaal zijn ontworpen om onderwatergeluid te beperken.

Producten voor strategische controle door de Unie — cryptoanalyse — categorie 5, deel 2

 

5A004.a.

 

Apparatuur ontworpen of aangepast voor het uitvoeren van ‘cryptoanalytische functies’.

Noot: 5A004.a. omvat systemen of apparatuur, ontworpen of aangepast voor het uitvoeren van ‘cryptoanalytische functies’ door middel van reverse engineering.

Technische noot:

‘Cryptoanalytische functies’: functies die zijn ontworpen om cryptografische mechanismen te omzeilen teneinde vertrouwelijke variabelen of gevoelige gegevens te verkrijgen, met inbegrip van niet-gecodeerde tekst, wachtwoorden of cryptografische sleutels.

5D002.a.

 

“Programmatuur” speciaal ontworpen of aangepast voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van:

 

3.

apparatuur, als hieronder:

 

a.

apparatuur als omschreven in 5A004.a;

 

b.

apparatuur als omschreven in 5A004.b;

5D002.c.

 

“Programmatuur” die de kenmerken heeft of de functies uitoefent of simuleert van:

 

3.

apparatuur, als hieronder:

 

a.

apparatuur als omschreven in 5A004.a;

 

b.

apparatuur als omschreven in 5A004.b;

5E002.a.

 

Uitsluitend “technologie” voor de “ontwikkeling”, de “productie” of het “gebruik” van de hierboven in 5A004.a., 5D002.a.3. of 5D002.c.3. bedoelde goederen.

Producten voor MTCR-technologie

 

7A117

 

“Geleidingssystemen” geschikt voor gebruik in “raketten” met een systeemnauwkeurigheid van 3,33 % of minder van het bereik (een ‘CEP’ van 10 km of minder bij een bereik van 300 km), uitgezonderd “geleidingssystemen”, ontworpen voor raketten met een bereik van minder dan 300 km of voor bemande luchtvaartuigen.

Technische noot:

In 7A117 is ‘CEP’ (‹Circular Error Probable› of ‹Circle of Equal Probability›) een nauwkeurigheidsmaat, waaronder wordt verstaan de straal van de cirkel met het doel in het middelpunt, bij een bepaald bereik, waarbinnen 50 % van de nuttige ladingen terechtkomen.

7B001

 

Test-, ijk- of uitrichtapparatuur, speciaal ontworpen voor apparatuur, als bedoeld in 7A117 hierboven.

Noot: 7B001 heeft geen betrekking op test-, ijk- of uitrichtapparatuur voor ‘onderhoudsniveau I’ of ‘onderhoudsniveau II’.

7B003

 

Apparatuur, speciaal ontworpen voor de “productie” van apparatuur, als bedoeld in 7A117 hierboven.

7B103

 

Speciaal ontworpen “productiefaciliteiten” voor apparatuur, bedoeld in 7A117 hierboven.

7D101

 

“Programmatuur”, speciaal ontworpen voor apparatuur, als bedoeld in 7B003 of 7B103 hierboven.

7E001

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” van apparatuur of “programmatuur”, bedoeld in 7A117, 7B003, 7B103 of 7D101 hierboven.

7E002

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “productie” van apparatuur, bedoeld in 7A117, 7B003 en 7B103 hierboven.

7E101

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 7A117, 7B003, 7B103 en 7D101 hierboven.

9A004

 

Ruimtelanceervoertuigen die een nuttige last van ten minste 500 kg kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

NB: ZIE OOK 9A104.

Noot 1: 9A004 is niet van toepassing op de nuttige lading.

9A005

 

Raketvoortstuwingssystemen met vloeibare stuwstof die systemen of onderdelen bedoeld in 9A006 bevatten en die bruikbaar zijn in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004 hierboven, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104 hieronder.

NB: ZIE OOK 9A105 EN 9A119.

9A007.a.

 

Raketvoortstuwingssystemen met vaste brandstof die bruikbaar zijn in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004 hierboven, of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104 hieronder, met één of meer van de volgende eigenschappen:

NB: ZIE OOK 9A119.

 

a.

een totaal impulsvermogen groter dan 1,1 MNs;

9A008.d.

 

Onderdelen, als hieronder, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vaste stuwstof:

NB: ZIE OOK 9A108.c.

 

d.

regelsystemen voor het richten van de stuwkrachtvector van het inspuitstuk of de secundaire vloeistofinjectie, die bruikbaar zijn in ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004 hierboven of sonderingsraketten, bedoeld in 9A104 hieronder, en die geschikt zijn voor:

 

1.

bewegingen langs alle assen over een hoek groter dan ± 5°;

 

2.

vectorhoekrotaties van 20°/s of meer, of

 

3.

vectorhoekversnellingen van 40°/s2 of meer.

9A104

 

Sonderingsraketten die een nuttige last van ten minste 500 kg kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

NB: ZIE OOK 9A004.

9A105.a.

 

Raketmotoren voor vloeibare stuwstof, als hieronder:

NB: ZIE OOK 9A119.

 

a.

raketmotoren voor vloeibare stuwstof, geschikt voor gebruik in ‘raketten’, anders dan bedoeld in 9A005, geïntegreerd, ontworpen of aangepast om te worden geïntegreerd in een voortstuwingssysteem met vloeibare stuwstof met een totaal impulsvermogen gelijk aan of groter dan 1,1 MNs; uitgezonderd apogeummotoren voor vloeibare stuwstof, ontworpen of aangepast voor satelliettoepassingen en met alle volgende eigenschappen:

 

1.

de diameter van de straalpijphals bedraagt ten hoogste 20 mm, en

 

2.

de verbrandingskamerdruk bedraagt ten hoogste 15 bar.

9A106.c.

 

Systemen of onderdelen, andere dan bedoeld in 9A006, bruikbaar in “raketten”, als hieronder, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vloeibare stuwstof:

 

c.

subsystemen voor het regelen van de stuwstraalrichting, uitgezonderd subsystemen die zijn ontworpen voor raketsystemen die niet een nuttige last van ten minste 500 kg kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

Technische noot:

Voorbeelden van methoden om de stuwstraalrichting te regelen zoals bedoeld in 9A106.c. zijn:

 

1.

buigzame straalpijp;

 

2.

vloeistof- of secundaire gasinjectie;

 

3.

beweegbare motoren of straalpijpen;

 

4.

afbuiging van de uitlaatgasstroom (door vinnen of kleppen), of

 

5.

het gebruik van stuwvlakken.

9A108.c.

 

Onderdelen, andere dan bedoeld in 9A008, bruikbaar in ‘raketten’, als hieronder, speciaal ontworpen voor raketvoortstuwingssystemen met vaste brandstof:

 

c.

subsystemen voor het regelen van de stuwstraalrichting, uitgezonderd subsystemen die zijn ontworpen voor raketsystemen die niet een nuttige last van ten minste 500 kg kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km.

Technische noot:

Voorbeelden van methoden om de stuwstraalrichting te regelen zoals bedoeld in 9A108.c. zijn:

 

1.

buigzame straalpijp;

 

2.

vloeistof- of secundaire gasinjectie;

 

3.

beweegbare motoren of straalpijpen;

 

4.

afbuiging van de uitlaatgasstroom (door vinnen of kleppen), of

 

5.

het gebruik van stuwvlakken.

9A116

 

Terugkeervoertuigen, geschikt voor gebruik in “raketten”, en apparatuur, speciaal ontworpen of aangepast daarvoor, uitgezonderd terugkeervoertuigen die zijn ontworpen voor het vervoeren van nuttige lading anders dan bewapening, als hieronder:

 

a.

terugkeervoertuigen;

 

b.

hitteschilden en onderdelen daarvan, gemaakt van keramische of ablatieve materialen;

 

c.

koelelementen en onderdelen daarvan, gemaakt van lichtgewichtmaterialen met een hoge warmtecapaciteit;

 

d.

elektronische apparatuur, speciaal ontworpen voor terugkeervoertuigen.

9A119

 

Individuele rakettrappen geschikt voor gebruik in complete raketsystemen of onbemande luchtvaartuigen die een nuttige last van ten minste 500 kg kunnen vervoeren over een afstand van ten minste 300 km, andere dan bedoeld in 9A005 of 9A007.a. hierboven.

9B115

 

Speciaal ontworpen “productieapparatuur” voor de systemen, subsystemen en onderdelen in 9A005, 9A007.a., 9A008.d., 9A105.a., 9A106.c., 9A108.c., 9A116 of 9A119 hierboven.

9B116

 

Speciaal ontworpen “productiefaciliteiten” voor de ruimtelanceervoertuigen, bedoeld in 9A004, of systemen, subsystemen en onderdelen bedoeld in 9A005, 9A007.a., 9A008.d., 9A104, 9A105.a., 9A106.c., 9A108.c., 9A116 of 9A119 hierboven.

9D101

 

“Programmatuur”, speciaal ontwikkeld voor het “gebruik” van de hierboven in 9B116 bedoelde goederen.

9E001

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” van apparatuur of “programmatuur” als omschreven in 9A004, 9A005, 9A007.a., 9A008.d., 9B115, 9B116 of 9D101 hierboven.

9E002

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “productie” van uitrusting als omschreven in 9A004, 9A005, 9A007.a., 9A008.d., 9B115 of 9B116 hierboven.

Noot: Zie 1E002.f. voor “technologie” voor de reparatie van in de lijst bedoelde constructies, laminaten of materialen.

9E101

 

“Technologie”, overeenkomstig de algemene technologienoot, voor de “ontwikkeling” of de “productie” van uitrusting als omschreven in 9A104, 9A105.a., 9A106.c., 9A108.c., 9A116 of 9A119 hierboven.

9E102

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor het “gebruik” van ruimtelanceervoertuigen bedoeld in 9A004, 9A005, 9A007.a., 9A008.d., 9A104, 9A105.a., 9A106.c., 9A108.c., 9A116, 9A119, 9B115, 9B116 of 9D101 hierboven.

Vrijstellingen:

Bijlage IV is niet van toepassing op producten voor MTCR-technologie die:

 

1.

worden overgebracht ingevolge een bestelling op grond van een contractuele verbintenis, van het Europees Ruimteagentschap (ESA) of die door het ESA worden overgebracht ten einde zijn officiële taken te vervullen;

 

2.

worden overgebracht ingevolge bestellingen op grond van een contractuele verbintenis, van de nationale ruimteorganisatie van een lidstaat of die door deze organisatie worden overgebracht om haar officiële taken te vervullen;

 

3.

worden overgebracht ingevolge bestellingen op grond van een contractuele verbintenis, in verband met een ruimtevaartprogramma van de Unie voor ontwikkeling en productie dat door twee of meer Europese regeringen is ondertekend;

 

4.

worden overgebracht naar een door de staat gecontroleerde ruimtevaartbasis op het grondgebied van een lidstaat, tenzij die lidstaat krachtens deze verordening de overbrenging van de betrokken producten controleert.

DEEL II

(nationale algemene vergunningen voor handelsverkeer binnen de unie niet mogelijk)

Producten uit hoofde van het Verdrag inzake chemische wapens

 

1C351.d.4.

 

ricine;

1C351.d.5.

 

saxitoxine;

Producten voor NSG-technologie

Categorie 0 van bijlage I is in haar geheel opgenomen in bijlage IV, met uitzondering van de volgende materialen:

0C001: deze rubriek is niet opgenomen in bijlage IV;

 

0C002: deze rubriek is niet opgenomen in bijlage IV met uitzondering van “speciale splijtstoffen” als hieronder:

 

a)

gescheiden plutonium;

 

b)

“uraan, verrijkt in de isotopen 235 of 233” tot meer dan 20 %;

 

0C003: alleen indien voor gebruik in “kernreactoren” (binnen 0A001.a.);

 

0D001: (“Programmatuur”) is opgenomen in bijlage IV, behoudens voor zover betrekking hebbend op rubriek 0C001 of goederen van rubriek 0C002 die niet zijn opgenomen in bijlage IV;

 

0E001: (“Technologie”) is opgenomen in bijlage IV, behoudens voor zover betrekking hebbend op rubriek 0C001 of op goederen van rubriek 0C002 die niet zijn opgenomen in bijlage IV.

 

1B226

 

Elektromagnetische isotopenscheiders, ontworpen voor of uitgerust met enkelvoudige of meervoudige ionenbronnen die een totale ionenbundelstroom van 50 mA of meer kunnen leveren.

Noot: 1B226 omvat tevens scheiders:

 

a.

geschikt voor het verrijken van stabiele isotopen;

 

b.

waarbij de ionenbronnen en collectors zich in het magneetveld bevinden en configuraties waarbij deze zich buiten het veld bevinden.

1B231

 

Tritiuminstallaties of -fabrieken, en apparatuur daarvoor, als hieronder:

 

a.

installaties of fabrieken voor het produceren, terugwinnen, extraheren, concentreren of behandelen van tritium;

 

b.

apparatuur voor tritiuminstallaties of -fabrieken, als hieronder:

 

1.

waterstof- of heliumkoeleenheden die kunnen koelen tot 23 K (– 250 °C) of lager, met een warmteafvoercapaciteit van meer dan 150 W;

 

2.

opslag- of zuiveringssystemen voor waterstofisotopen die gebruikmaken van metaalhydriden als opslag- of zuiveringsmedium.

1B233

 

Installaties of fabrieken voor het scheiden van lithiumisotopen en apparatuur daarvoor, als hieronder:

 

a.

installaties of fabrieken voor het scheiden van lithiumisotopen;

 

b.

apparatuur voor de scheiding van lithiumisotopen, als hieronder:

 

1.

gestapelde kolommen voor vloeistof-vloeistofwisselkolommen, speciaal ontworpen voor lithiumamalgamen;

 

2.

kwik- en/of lithiumamalgaampompen;

 

3.

lithiumamalgaam-elektrolysecellen;

 

4.

verdampers voor geconcentreerde lithiumhydroxideoplossingen.

1C012

 

Materialen, als hieronder:

Technische noot:

Deze materialen worden doorgaans voor nucleaire warmtebronnen gebruikt.

 

b.

“door opwerking verkregen” neptunium-237 in iedere vorm.

Noot: 1C012.b. heeft geen betrekking op zendingen die hoogstens 1 g neptunium-237 bevatten.

1C233

 

Lithium, verrijkt in de lithium-6-isotoop (6Li) tot meer dan de natuurlijke abundantie, en producten of toestellen die verrijkt lithium bevatten, als hierna: elementair lithium, legeringen, lithiumverbindingen, mengsels die lithium bevatten, fabricaten daarvan en afval of schroot van deze stoffen.

Noot: 1C233 is niet van toepassing op thermoluminescentie-stralingsmeters.

Technische noot:

De natuurlijke abundantie van de lithium-6-isotoop is ongeveer 6,5 gewichtspercenten (7,5 % op atomaire basis).

1C235

 

Tritium, tritiumverbindingen en mengsels welke tritium bevatten, waarin de verhouding van het aantal tritiumatomen tot het aantal waterstofatomen groter is dan 1:1 000 , en producten of toestellen die een van voorgaande stoffen bevatten.

Noot: 1C235 heeft geen betrekking op een product of toestel dat minder dan 1,48 × 103 GBq (40 Ci) tritium in welke vorm dan ook bevat.

1E001

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot voor de “ontwikkeling” of “productie” van apparatuur of materialen, bedoeld in 1C012.b.

1E201

 

“Technologie” overeenkomstig de algemene technologienoot betreffende het “gebruik” van goederen, bedoeld in 1B226, 1B231, 1B233, 1C233 of 1C235.

3A228

 

Schakelelementen, als hieronder:

 

a.

buizen met koude kathode, al dan niet met gas gevuld, die op dezelfde wijze als een vonkbrug werken, en alle volgende eigenschappen hebben:

 

1.

drie of meer elektroden;

 

2.

een maximale anodespanning van 2,5 kV of meer;

 

3.

een maximale anodestroomsterkte van 100 A of meer, en

 

4.

een anodevertragingstijd van 10 μs of minder;

Noot: Onder 3A228 vallen met gas gevulde krytronbuizen en vacuümsprytronbuizen.

 

b.

gestuurde vonkbruggen met beide volgende eigenschappen:

 

1.

een anodevertragingstijd van 15 μs of minder, en

 

2.

een toelaatbare maximale stroomsterkte van 500 A of meer.

3A231

 

Neutronengeneratorsystemen, met inbegrip van buizen, met beide volgende eigenschappen:

 

a.

ontworpen om te werken zonder uitwendig vacuümsysteem, en

 

b.

gebruikmaken van elektrostatische versnelling voor het opwekken van een tritium-deuterium-kernreactie.

3E201

 

“Technologie” volgens de algemene technologienoot voor het “gebruik” van apparatuur, bedoeld in 3A228 of 3A231 hierboven.

6A203

 

Camera’s en onderdelen, anders dan bedoeld in 6A003, als hieronder:

 

a.

‹streak›-camera’s met mechanisch roterende spiegels, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

‹streak›-camera’s met een opnamesnelheid groter dan 0,5 mm per microseconde;

 

b.

beeld(‹framing›)-camera’s met mechanisch roterende spiegels, als hieronder, en speciaal daarvoor ontworpen onderdelen:

 

1.

beeld(‹framing›)-camera’s met een registratiesnelheid groter dan 225 000  beelden per seconde;

Noot: De in 6A203.a. bedoelde onderdelen van zulke camera’s zijn onder meer synchroniserende elektronische eenheden en rotorsamenstellen bestaande uit turbines, spiegels en lagers.

6A225

 

Snelheidsinterferometers voor het meten van snelheden van meer dan 1 km per seconde over een tijdsinterval van minder dan 10 μs.

Noot: In 6A225 zijn bedoeld snelheidsinterferometers zoals VISARs (Velocity interferometer systems for any reflector) en Dia’s (Doppler laser interferometers) enz.

6A226

 

Druksensoren, als hieronder:

 

a.

schokdrukmeters die geschikt zijn voor het meten van druk hoger dan 10 GPa, waaronder meters die zijn gemaakt met manganine, ytterbium en polyvinylideenfluoride (PVDF) / polyvinyldifluoride (PVF2);

 

b.

kwartsdrukopnemers voor drukken hoger dan 10 GPa.

 

  • (1) 
    De verschillen in formulering en werkingssfeer tussen de bijlagen I en IV zijn gecursiveerd en vetgedrukt.
 

BIJLAGE V

INGETROKKEN VERORDENING MET EEN OVERZICHT VAN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

Verordening (EG) nr. 428/2009 van de Raad (PB L 134 van 29.5.2009, blz. 1)

Verordening (EU) nr. 1232/2011 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 326 van 8.12.2011, blz. 26)

Verordening (EU) nr. 388/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 129 van 16.5.2012, blz. 12)

Verordening (EU) nr. 599/2014 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 79)

Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1382/2014 van de Commissie (PB L 371 van 30.12.2014, blz. 1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2420 van de Commissie (PB L 340 van 24.12.2015, blz. 1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/1969 van de Commissie (PB L 307 van 15.11.2016, blz. 1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2268 van de Commissie (PB L 334 van 15.12.2017, blz. 1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/1922 van de Commissie (PB L 319 van 14.12.2018, blz. 1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2199 van de Commissie (PB L 338 van 30.12.2019, blz. 1)

Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1749 van de Commissie (PB L 421 van 14.12.2020, blz. 1)

Verordening (EU) 2020/2171 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 432 van 21.12.2020, blz. 4)

 

BIJLAGE VI

CONCORDANTIETABEL

 

Verordening (EG) nr. 428/2009

Deze verordening

Artikel 1

Artikel 1

Artikel 2, inleidende tekst

Artikel 2, inleidende tekst

Artikel 2, punt 1)

Artikel 2, punt 1)

Artikel 2, punt 2), inleidende tekst

Artikel 2, punt 2), inleidende tekst

Artikel 2, punt 2), punten i) en ii)

Artikel 2, punt 2), onder a) en b)

-

Artikel 2, punt 2), onder c)

Artikel 2, punt 2), punt iii)

Artikel 2, punt 2), onder d)

Artikel 2, punt 3), eerste alinea, inleidende tekst

Artikel 2, punt 3), eerste alinea, inleidende tekst

Artikel 2, punt 3), eerste alinea, punt i)

Artikel 2, punt 3), eerste alinea, onder a)

Artikel 2, punt 3), eerste alinea, punt ii)

Artikel 2, punt 3), eerste alinea, onder b)

Artikel 2, punt 3), tweede alinea

Artikel 2, punt 3), onder c)

-

Artikel 2, punt 3), onder d)

Artikel 2, punt 4)

Artikel 2, punt 4)

-

Artikel 2, punt 5)

-

Artikel 2, punt 6)

Artikel 2, punt 5), eerste alinea, inleidende tekst

Artikel 2, punt 7), eerste alinea, inleidende tekst

Artikel 2, punt 5), eerste alinea, eerste streepje

Artikel 2, punt 7)

Artikel 2, punt 5), eerste alinea, tweede streepje

Artikel 2, punt 7)

Artikel 2, punt 5), tweede alinea

Artikel 2, punt 7)

Artikel 2, punt 6)

Artikel 2, punt 8)

-

Artikel 2, punten 9) en 10)

Artikel 2, punt 7)

Artikel 2, punt 11)

Artikel 2, punt 8)

Artikel 2, punt 12)

Artikel 2, punt 9)

Artikel 2, punt 15)

Artikel 2, punt 10)

Artikel 2, punt 13)

-

Artikel 2, punt 14)

Artikel 2, punt 11)

Artikel 2, punt 16)

Artikel 2, punt 12)

Artikel 2, punt 17)

Artikel 2, punt 13)

Artikel 2, punt 18)

-

Artikel 2, punt 19)

-

Artikel 2, punt 20)

-

Artikel 2, punten 21) en 22)

Artikel 3

Artikel 3

Artikel 4, lid 1

Artikel 4, lid 1, inleidende tekst en onder a)

Artikel 4, lid 2, eerste zin

Artikel 2, lid 19, en artikel 4, lid 1, onder b)

Artikel 4, lid 2, tweede zin

Artikel 4, lid 1, onder b), inleidende tekst

Artikel 4, lid 2), punten a), b) en c)

Artikel 4, lid 1, onder b), punten i), ii) en iii)

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 1, onder c)

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 3

Artikel 4, lid 6

Artikel 4, leden 4 en 5

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 6

-

Artikel 4, lid 7

Artikel 4, lid 8

Artikel 4, lid 8

-

Artikel 5

Artikel 5, lid 1, eerste zin

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 1, tweede zin

Artikel 6, lid 2

Artikel 5, leden 2, 3 en 4

Artikel 6, leden 3, 4 en 5

Artikel 6, lid 1, eerste zin

Artikel 7, lid 1

Artikel 6, lid 1, tweede zin

-

Artikel 6, lid 2, eerste zin

Artikel 7, lid 2, eerste zin

-

Artikel 7, lid 2, tweede zin

Artikel 6, lid 3

Artikel 7, lid 3

Artikel 6, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 7

-

-

Artikel 8

Artikel 8

Artikel 9

-

Artikel 10

Artikel 9, lid 1, eerste alinea

Artikel 12, lid 1, onder d)

Artikel 9, lid 1, tweede en derde alinea

Artikel 12, lid 7

Artikel 9, lid 1, vierde en vijfde alinea

Artikelen 17 en 19

Artikel 9, lid 2, eerste alinea

Artikel 12, lid 1, onder a) tot en met c), en artikel 12, lid 2, eerste alinea

Artikel 9, lid 2, tweede alinea

Artikel 12, lid 1, tweede alinea

-

Artikel 12, lid 2, tweede alinea

-

Artikel 12, lid 3

Artikel 9, lid 2, derde alinea

Artikel 12, lid 4, eerste en tweede alinea

-

Artikel 12, lid 4, derde alinea

Artikel 9, lid 3

Artikel 12, lid 5

Artikel 9, lid 4

Artikel 12, lid 6

Artikel 9, lid 5

-

Artikel 9, lid 6

Artikel 12, lid 6, vierde alinea, en artikel 23, lid 1

Artikel 10, lid 1, uitgebreid tot technische bijstand

Artikel 13, lid 1, eerste alinea, en artikel 13, lid 2

-

Artikel 13, lid 1, tweede alinea

Artikel 10, lid 2

Artikel 13, lid 3

Artikel 10, lid 3

Artikel 13, lid 4

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12, lid 1

Artikel 15, lid 1

Artikel 12, lid 2

-

-

Artikel 15, lid 2

Artikel 13

Artikel 16

Artikel 14, lid 1

Artikel 12, lid 2, derde alinea, en artikel 13, lid 5, uitgebreid tot technische bijstand

Artikel 14, lid 2

Artikel 12, lid 4, vierde alinea

Artikel 15, lid 1

Artikel 17, lid 1, onder a)

Artikel 15, lid 2

Artikel 20

Artikel 15, lid 3

Artikel 17, lid 1, inleidende tekst en onder b)

-

Artikel 17, lid 2

Artikel 16

Artikel 21

Artikel 17

Artikel 22

Artikel 18

-

Artikel 19, lid 1

-

Artikel 19, lid 1, inleidende tekst

Artikel 23, lid 2, inleidende tekst

-

Artikel 23, lid 2, onder a)

-

Artikel 23, lid 2, onder b)

-

Artikel 23, lid 2, onder c)

Artikel 19, lid 2, punt a)

Artikel 23, lid 2, onder d)

Artikel 19, lid 2, punt b)

Artikel 23, lid 2, onder e)

-

Artikel 23, lid 3

-

Artikel 23, lid 4

Artikel 19, lid 3

Artikel 23, lid 5

Artikel 19, lid 4

Artikel 23, lid 6

Artikel 19, lid 5

Artikel 26, lid 1, tweede zin

Artikel 19, lid 6

Artikel 23, lid 7

Artikel 20, leden 1 tot en met 3

Artikel 27, leden 1 tot en met 3

Artikel 21

Artikel 28

Artikel 22, leden 1 en 2

Artikel 11, leden 1 en 2

Artikel 22, leden 3 en 4

Artikel 11, leden 3 en 4

Artikel 22, leden 5 tot en met 7

Artikel 11, leden 5 tot en met 7

Artikel 22, lid 8

Artikel 27, lid 4

Artikel 22, leden 9 en 10

Artikel 11, leden 8 en 9

Artikel 23, leden 1 en 2

Artikel 24, leden 1 en 2

-

Artikel 24, lid 3

-

Artikel 24, lid 4

Artikel 23, lid 3

Artikel 26, lid 2

-

Artikel 26, lid 3

-

Artikel 26, lid 4

Artikel 23 bis, lid 1

Artikel 18, lid 1

Artikel 23 bis, leden 2 en 3

Artikel 18, leden 2 en 3

-

Artikel 18, lid 4

Artikel 23 bis, leden 4 en 5

Artikel 18, leden 5 en 6

Artikel 23 ter

Artikel 19

Artikel 24

Artikel 25, lid 1

-

Artikel 25, lid 2

Artikel 25, lid 1

Artikel 23, lid 1, eerste en tweede alinea

Artikel 25, leden 2 en 3

-

Artikel 25, lid 4

Artikel 26, lid 2

-

Artikel 29, lid 1

Artikel 25 bis

Artikel 29, lid 2

Artikel 26

-

-

Artikel 30

Artikel 27

Artikel 31

Artikel 28

Artikel 32

Bijlage I

Bijlage I

-

Bijlage I

Bijlage II a

Bijlage II, sectie A

Bijlage II b

Bijlage II, sectie B

Bijlage II c

Bijlage II, sectie C

Bijlage II d

Bijlage II, sectie D

Bijlage II e

Bijlage II, sectie E

Bijlage II f

Bijlage II, sectie F

-

Bijlage II, sectie G

-

Bijlage II, sectie H

Bijlage II g

Bijlage II, sectie I

Bijlage III a

Bijlage III, sectie A

Bijlage III b

Bijlage III, sectie B

Bijlage III c

Bijlage III, sectie C

Bijlage IV

Bijlage IV

Bijlage V

Bijlage V

Bijlage VI

Bijlage VI

 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.