Verordening 2021/948 - Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking - Europa in de wereld op basis van het Verdrag tot oprichting van Euratom

1.

Wettekst

14.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 209/79

 

VERORDENING (Euratom) 2021/948 VAN DE RAAD

van 27 mei 2021

tot vaststelling van een Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid, ter aanvulling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld op basis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en tot intrekking van Verordening (Euratom) nr. 237/2014

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 203,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende hetgeen volgt:

 

(1)

De Unie dient haar waarden en belangen wereldwijd hoog te houden en uit te dragen met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen en beginselen van het externe optreden van de Unie, zoals verankerd in artikel 3, lid 5, en de artikelen 8 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.

 

(2)

Met het oog op de uitvoering van het nieuwe internationale kader van de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling van de Verenigde Naties en de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie en de Europese consensus inzake ontwikkeling is Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad (2) erop gericht de samenhang en doeltreffendheid van het externe optreden van de Unie te vergroten door haar inspanningen te concentreren via een gestroomlijnd instrument om de tenuitvoerlegging van de verschillende beleidslijnen inzake extern optreden te verbeteren.

 

(3)

Het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid (“het instrument”), dat een aanvulling vormt op het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/947, moet als doelstelling hebben een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te bevorderen, alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles op nucleair materiaal in derde landen, voortbouwend op de activiteiten binnen de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“de Gemeenschap”). In het kader van deze doelstelling strekt de verordening ertoe de transparantie in besluitvormingsprocessen van autoriteiten van derde landen op nucleair gebied te bevorderen.

 

(4)

Het instrument moet een looptijd krijgen van zeven jaar om het gelijk te laten lopen met het meerjarig financieel kader dat is vastgesteld bij Verordening (EU, Euratom) 2020/2093 van de Raad (3).

 

(5)

Deze verordening maakt deel uit van het kader voor de planning van de samenwerking en moet een aanvulling vormen op de uit hoofde van Verordening (EU) 2021/947 gefinancierde maatregelen voor samenwerking op nucleair gebied.

 

(6)

De lidstaten zijn partij bij het op 1 juli 1968 ondertekende Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en passen het aanvullende protocol toe op hun respectieve veiligheidscontroleovereenkomst met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (“de IAEA”).

 

(7)

Met het oog op het in stand houden en bevorderen van een continue verbetering van de nucleaire veiligheid en de regulering daarvan, heeft de Raad de Richtlijnen 2009/71/Euratom (4), 2011/70/Euratom (5) en 2013/59/Euratom (6) vastgesteld. Deze richtlijnen vormen — samen met de hoge standaard voor nucleaire veiligheid en voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstof die in de Gemeenschap wordt toegepast — goede voorbeelden om derde landen aan te sporen vergelijkbare hoge normen vast te stellen.

 

(8)

De Gemeenschap en haar lidstaten zijn partij bij het op 17 juni 1994 aangenomen Verdrag inzake nucleaire veiligheid en het op 5 september 1997 aangenomen Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval.

 

(9)

De Gemeenschap moet overeenkomstig hoofdstuk 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (“het Euratomverdrag”) nauw blijven samenwerken met de IAEA ten aanzien van nucleaire veiligheid en nucleaire veiligheidscontroles, ter bevordering van de doelstellingen van de hoofdstukken 3 en 7 van titel II van het Euratomverdrag. De Gemeenschap werkt samen met andere internationale organisaties en programma’s die soortgelijke doelstellingen nastreven.

 

(10)

Dit instrument moet voorzien in acties ter ondersteuning van deze doelstellingen en voortbouwen op de acties die voorheen werden gesteund uit hoofde van Verordening (Euratom) nr. 237/2014 (7). De doelstellingen in kwestie betreffen het bevorderen van een doeltreffende cultuur van nucleaire veiligheid en de toepassing van de strengste nucleaire-veiligheids- en stralingsbeschermingsnormen en de continue verbetering van de nucleaire veiligheid, verantwoordelijk en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, en de ontmanteling en sanering van voormalige nucleaire terreinen en installaties, alsmede efficiënte en doeltreffende veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen, met name de toetredende staten, de kandidaat-lidstaten, mogelijke kandidaten en landen van het Europees nabuurschapsbeleid.

 

(11)

De uitvoering van deze verordening moet, waar relevant, gebaseerd zijn op overleg met de lidstaten en hun bevoegde autoriteiten, met name de bevoegde reguleringsinstanties op het gebied van de veiligheid van kerninstallaties, met de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid en via het Comité van het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid, alsmede op dialoog met de partnerlanden. Bij de uitvoering van deze verordening moet rekening worden gehouden met de conclusies van de Raad van 9 december 2008 over bijstand aan derde landen op het gebied van nucleaire veiligheid en nucleaire beveiliging.

 

(12)

De resultaten van het externe optreden van de Gemeenschap moeten worden gemonitord en geëvalueerd op basis van vooraf gedefinieerde, transparante, landspecifieke en meetbare indicatoren, afgestemd op de bijzondere kenmerken en de doelstellingen van het instrument, en moeten bij voorkeur worden gebaseerd op het EU-resultatenkader voor internationale samenwerking en ontwikkeling. De indicatoren moeten kwaliteits-, prestatie- en resultaatgericht zijn, zodat begunstigde landen worden gehouden tot meer verantwoordelijkheid en verantwoordingsplicht ten aanzien van de Unie en haar lidstaten voor wat betreft de behaalde resultaten op het vlak van de toepassing van veiligheidsbevorderende maatregelen.

 

(13)

De Unie en de Gemeenschap moeten ervoor zorgen dat de beschikbare middelen zo efficiënt mogelijk worden gebruikt, zodat hun externe optreden optimaal effect sorteert. Dat moet worden bereikt door middel van samenhang en complementariteit tussen de externe financieringsinstrumenten van de Unie, en door synergieën met andere beleidslijnen en programma’s van de Unie. Met het oog op een maximale impact van de gecombineerde interventies voor het bereiken van een gemeenschappelijke doelstelling moet deze verordening voorzien in de mogelijkheid om financiering te combineren met andere programma’s van de Unie, mits de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.

 

(14)

Bij deze verordening worden de financiële middelen vastgesteld voor de gehele looptijd van dit instrument, dat voor het Europees Parlement en de Raad het voornaamste referentiebedrag moet vormen het in de zin van punt 18 van het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende de begrotingsdiscipline, de samenwerking in begrotingszaken en een goed financieel beheer, alsmede betreffende eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen, (8) in het kader van de jaarlijkse begrotingsprocedure.

 

(15)

Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (9) (“het Financieel Reglement”) is op dit instrument van toepassing. Het Financieel Reglement stelt regels vast voor de uitvoering van de Uniebegroting, waaronder regels voor subsidies, prijzen, aanbestedingen, indirect beheer, financieringsinstrumenten, begrotingsgaranties, financiële steun en de vergoeding van externe deskundigen.

 

(16)

De voorschriften en procedures van Verordening (EU) 2021/947 moeten, indien van toepassing, gelden voor de uitvoering van deze verordening, en de uitvoeringsbepalingen van onderhavige verordening moeten overeenkomen met die van die verordening.

 

(17)

De horizontale financiële regels die het Europees Parlement en de Raad op grond van artikel 106 bis van het Euratomverdrag en artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) hebben vastgesteld, zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn neergelegd in het Financieel Reglement en bepalen met name de procedure voor het opstellen en uitvoeren van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering, en zij voorzien in controles van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op grond van artikel 106 bis van het Euratomverdrag en artikel 322 VWEU vastgestelde voorschriften bevatten tevens een algemeen conditionaliteitsregime ter bescherming van de Uniebegroting.

 

(18)

De vormen van en de uitvoeringsmethoden voor Uniemiddelen in het kader van deze verordening moeten worden gekozen op grond van hun vermogen om de specifieke doelstellingen van de acties te verwezenlijken en resultaten op te leveren, met name rekening houdend met de controlekosten, de administratieve lasten en het verwachte risico van niet-naleving. Daarbij moet het gebruik van vaste bedragen, vaste percentages en eenheidskosten worden overwogen, alsook financiering die niet gekoppeld is aan kosten als bedoeld in artikel 125, lid 1, punt a), van het Financieel Reglement.

 

(19)

Jaarlijkse actieplannen en maatregelen dienen werkprogramma’s overeenkomstig het Financieel Reglement te zijn. Jaarlijkse actieplannen bestaan uit een reeks maatregelen die in één document worden samengevoegd.

 

(20)

Om ervoor te zorgen dat de steun voor het betrokken beleidsgebied ononderbroken doorloopt en dat de uitvoering van start kan gaan vanaf het begin van het meerjarig financieel kader 2021-2027, moet deze verordening van toepassing zijn vanaf het begin van het begrotingsjaar 2021.

 

(21)

Overeenkomstig het Financieel Reglement, Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad (10) en Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 (11), (Euratom, EG) nr. 2185/96 (12) en (EU) 2017/1939 (13) van de Raad moeten de financiële belangen van de Unie worden beschermd met evenredige maatregelen, onder meer op het gebied van preventie, opsporing, correctie en onderzoek van onregelmatigheden, waaronder fraude, terugvordering van verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist bestede financiële middelen en, voor zover van toepassing, met administratieve sancties. In het bijzonder heeft het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) overeenkomstig Verordeningen (Euratom, EG) nr. 2185/96 en (EU, Euratom) nr. 883/2013 de bevoegdheid om administratieve onderzoeken, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, in te stellen om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.

Het Europees Openbaar Ministerie (EOM) is overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1939 bevoegd over te gaan tot onderzoek en vervolging van strafbare feiten waardoor de financiële belangen van de Unie worden geschaad als bepaald in Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad (14). Personen en entiteiten die middelen van de Unie ontvangen, moeten overeenkomstig het Financieel Reglement volledig meewerken aan de bescherming van de financiële belangen van de Unie, de nodige rechten en toegang verlenen aan de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en, ten aanzien van de lidstaten die deelnemen aan nauwere samenwerking op grond van Verordening (EU) 2017/1939, het EOM, en ervoor zorgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van financiële middelen van de Unie, gelijkwaardige rechten verlenen. Daarom moeten overeenkomsten met derde landen en gebieden en met internationale organisaties, alsmede contracten of overeenkomsten die voortvloeien uit de uitvoering van deze verordening, bepalingen bevatten die de Commissie, OLAF, de Rekenkamer en het EOM uitdrukkelijk de bevoegdheid verlenen om audits en controles en verificaties ter plaatse uit te voeren, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, en die waarborgen dat derden die betrokken zijn bij de uitvoering van Uniemiddelen, gelijkwaardige rechten verlenen.

 

(22)

Verordening (Euratom) nr. 237/2014 moet derhalve worden ingetrokken.

 

(23)

Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad (15).

 

(24)

De verwijzingen naar instrumenten voor externe bijstand in Besluit 2010/427/EU van de Raad (16) moeten worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening en naar de daarin genoemde verordeningen. De Commissie moet erop toezien dat deze verordening wordt uitgevoerd overeenkomstig Besluit 2010/427/EU.

 

(25)

Bij de acties waarin deze verordening voorziet, moeten de door de beperkende maatregelen van de Unie vastgestelde voorwaarden en procedures nauwgezet in acht worden genomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Bij deze verordening wordt, op basis van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid (“het instrument”) vastgesteld, dat een aanvulling vormt op het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027.

In deze verordening worden de doelstellingen van het instrument, de begroting ervan voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 en de vormen van en uitvoeringsmethoden voor Uniemiddelen vastgelegd.

Artikel 2

Doelstellingen van het instrument

  • 1. 
    Het instrument heeft tot doel de in het kader van Verordening (EU) 2021/947 gefinancierde activiteiten inzake nucleaire samenwerking aan te vullen, in het bijzonder om een hoog niveau van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, alsmede de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen te bevorderen, voortbouwend op de activiteiten in het kader van het relevante regelgevingskader van Euratom, overeenkomstig deze verordening en zo open mogelijk. In het kader van deze doelstelling strekt het instrument er ook toe de transparantie in besluitvormingsprocessen op nucleair gebied bij autoriteiten in derde landen te bevorderen.
  • 2. 
    Overeenkomstig lid 1 heeft het instrument de volgende specifieke doelstellingen:
 

a)

het bevorderen van een doeltreffende cultuur van nucleaire veiligheid en stralingsbescherming en de toepassing van de strengste normen inzake nucleaire veiligheid en stralingsbescherming, en het continu verbeteren van de nucleaire veiligheid, daaronder begrepen het bevorderen van de transparantie in besluitvormingsprocessen van de autoriteiten in derde landen met betrekking tot de veiligheid van kerninstallaties;

 

b)

het verantwoordelijk en veilig beheren van verbruikte splijtstof en radioactief afval en het ontmantelen en saneren van voormalige nucleaire terreinen en installaties, daaronder begrepen het bevorderen van de transparantie in besluitvormingsprocessen van de autoriteiten in derde landen;

 

c)

het instellen van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles voor nucleair materiaal in derde landen.

Artikel 3

Samenhang, consistentie en complementariteit

  • 1. 
    Bij de uitvoering van deze verordening wordt gezorgd voor samenhang, synergieën en complementariteit met Verordening (EU) 2021/947, andere programma’s in verband met het externe optreden van de Unie en andere relevante beleidslijnen en programma’s van de Unie, evenals voor beleidscoherentie op het gebied van ontwikkeling.
  • 2. 
    Waar passend kunnen ook andere programma’s van de Unie bijdragen aan acties in het kader van deze verordening, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken. Deze verordening kan ook bijdragen aan maatregelen die in het kader van andere programma’s van de Unie zijn vastgesteld, op voorwaarde dat de bijdragen niet dezelfde kosten dekken.
  • 3. 
    Op de bijdrage uit Unieprogramma’s die bijdragen tot acties in het kader van deze verordening zijn de regels van elk respectief programma van toepassing. De cumulatieve financiering mag niet hoger zijn dan de totale subsidiabele kosten van de actie en de steun uit de verschillende programma’s van de Unie kan op een pro-ratabasis worden berekend in overeenstemming met de documenten waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

Artikel 4

Begroting van het instrument

De financiële middelen voor de uitvoering van het instrument voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2027 bedragen 300 miljoen EUR in lopende prijzen.

Artikel 5

Beleidskader

De associatieovereenkomsten, partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten, multilaterale overeenkomsten en andere overeenkomsten die een juridisch bindende relatie van de Unie met haar partnerlanden tot stand brengen, alsmede conclusies van de Europese Raad, conclusies van de Raad, verklaringen van topontmoetingen, conclusies van bijeenkomsten op hoog niveau met partnerlanden, mededelingen van de Commissie en gezamenlijke mededelingen van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid vormen het algemene beleidskader voor de uitvoering van deze verordening.

TITEL II

TENUITVOERLEGGING VAN HET INSTRUMENT

Artikel 6

Meerjarige indicatieve programma’s

  • 1. 
    De samenwerking in het kader van deze verordening vindt plaats op basis van meerjarige indicatieve programma’s.
  • 2. 
    De meerjarige indicatieve programma’s hebben tot doel een samenhangend kader te scheppen voor de samenwerking tussen de Gemeenschap en de betrokken derde landen of regio’s, op een manier die in overeenstemming is met het overkoepelende doel en het toepassingsgebied, de doelstellingen, de beginselen en het beleid van de Gemeenschap, en gebaseerd is op het in artikel 5 bedoelde beleidskader.
  • 3. 
    De meerjarige indicatieve programma’s vormen een algemene basis voor de samenwerking uit hoofde van deze verordening en bepalen de doelstellingen van de Gemeenschap voor de samenwerking, rekening houdend met de behoeften van de betrokken landen, de prioriteiten van de Gemeenschap, de internationale situatie en de activiteiten van de betrokken derde landen. In de meerjarige indicatieve programma’s wordt ook aangegeven welke meerwaarde de samenwerking biedt, en hoe overlapping met andere programma’s en initiatieven, met name van internationale organisaties die soortgelijke doelstellingen nastreven en van belangrijke donoren, moet worden voorkomen.
  • 4. 
    De meerjarige indicatieve programma’s bepalen de prioritaire terreinen die voor financiering in aanmerking komen, de specifieke doelstellingen, de verwachte resultaten, de prestatie-indicatoren en resultaatgerichte indicatoren en de indicatieve financiële toewijzingen, zowel in totaal als per doelstelling.
  • 5. 
    Meerjarige indicatieve programma’s worden gebaseerd op een dialoog met de partnerlanden of -regio’s waarbij relevante stakeholders betrokken zijn, met name overheids- en reguleringsinstanties en de door hen aangewezen organisaties, zodat het betrokken land of de betrokken regio het proces voldoende in handen neemt, en om steun voor verdere ontwikkeling van nucleaire veiligheid op nationaal niveau te bevorderen.
  • 6. 
    De Commissie stelt, waar relevant na raadpleging van de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid, de meerjarige indicatieve programma’s vast volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 7. 
    Ten minste vier jaar na de vaststelling ervan herziet en, waar nodig, actualiseert de Commissie de meerjarige indicatieve programma’s volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 7

Jaarlijkse actieplannen en maatregelen

  • 1. 
    De Commissie stelt jaarlijkse actieplannen vast op basis van de meerjarige indicatieve programma’s. De Commissie kan ook bijzondere maatregelen en ondersteunende maatregelen vaststellen.

In geval van onvoorziene, naar behoren gemotiveerde behoeften, omstandigheden of verplichtingen kan de Commissie bijzondere maatregelen vaststellen.

De actieplannen en de bijzondere maatregelen vermelden voor alle derde landen en regio’s de beoogde doelstellingen, de beheersprocedures, de te financieren projecten, een indicatief tijdschema, de verwachte resultaten en de voornaamste activiteiten, de methoden en, waar passend, de status van de actieplannen en bijzondere maatregelen voor alle derde landen en regio’s, de begroting en eventuele bijbehorende ondersteunende uitgaven. Die actieplannen en maatregelen bevatten een overzicht van het geheel en een korte beschrijving van elke te financieren actie, een indicatie van de voor elke actie toegewezen bedragen, een indicatief tijdschema voor de uitvoering en, voor zover passend, specifieke indicatoren voor monitoring, evaluatie en toetsing van prestaties en resultaten, en eventuele bijbehorende ondersteunende uitgaven. Waar passend worden tevens de resultaten gemeld van lering die uit eerdere samenwerking is getrokken.

  • 2. 
    Actieplannen en maatregelen worden bij uitvoeringshandeling vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
  • 3. 
    De in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure is niet vereist voor:
 

a)

bijzondere maatregelen en ondersteunende maatregelen, waarvoor de financiering door de Unie niet meer dan 5 miljoen EUR bedraagt;

 

b)

technische wijzigingen, mits deze niet substantieel afbreuk doen aan de doelstellingen van het betrokken actieplan of de betrokken maatregel, zoals:

 

i)

wijziging van de uitvoeringsmethode;

 

ii)

herschikking van middelen tussen acties die in een actieplan zijn opgenomen;

 

iii)

verhoging of verlaging van het budget van de actieplannen en bijzondere maatregelen voor een bedrag dat niet meer dan 20 % van het oorspronkelijke budget bedraagt, met een maximum van 5 miljoen EUR.

De uit hoofde van dit lid vastgestelde bijzondere maatregelen en ondersteunende maatregelen, alsmede technische wijzigingen daarvan, worden binnen één maand na de vaststelling ervan aan het in artikel 13 bedoelde Comité van het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid meegedeeld. Zij worden tevens aan het Europees Parlement meegedeeld.

  • 4. 
    Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met de noodzaak van een snelle reactie van de Gemeenschap, stelt de Commissie volgens de in artikel 15, lid 3, bedoelde procedure de actieplannen of maatregelen vast of wijzigt zij deze door middel van uitvoeringshandelingen, die onmiddellijk van toepassing zijn.

Artikel 8

Ondersteunende maatregelen

  • 1. 
    De Uniefinanciering kan dienen ter dekking van uitgaven voor de uitvoering van het instrument en voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan, waaronder administratieve steun in verband met activiteiten op het gebied van voorbereiding, follow-up, monitoring, controle, audit en evaluatie die noodzakelijk zijn voor de uitvoering, alsmede van uitgaven bij de centrale diensten voor de administratieve ondersteuning die nodig is voor het instrument, en voor het beheer van in het kader van deze verordening gefinancierde activiteiten, met inbegrip van informatie- en communicatieactiviteiten en bedrijfsinformatietechnologiesystemen.
  • 2. 
    Ingeval ondersteunende uitgaven niet zijn opgenomen in de in artikel 7 bedoelde actieplannen of bijzondere maatregelen, stelt de Commissie, indien van toepassing, ondersteunende maatregelen vast. De financiering door de Unie in het kader van ondersteunende maatregelen kan betrekking hebben op:
 

a)

studies, bijeenkomsten, activiteiten op het gebied van informatie, bewustmaking, opleiding, voorbereiding en uitwisseling van geleerde lessen en beste praktijken, publicatie en andere uitgaven voor administratieve of technische bijstand die voor de programmering en het beheer van de acties vereist zijn, met inbegrip van onderzoeksmissies en bezoldigde externe deskundigen;

 

b)

uitgaven voor informatie- en communicatieactiviteiten, onder meer met betrekking tot de ontwikkeling van communicatiestrategieën en institutionele communicatie en de zichtbaarheid van de politieke prioriteiten van de Unie.

Artikel 9

Samenwerkingsmethoden

Financiering uit hoofde van het instrument wordt uitgevoerd door de Commissie, zoals bepaald in het Financieel Reglement, hetzij direct door de Commissie zelf, hetzij indirect door een van de entiteiten die worden genoemd in artikel 62, lid 1, punt c), van het Financieel Reglement.

Artikel 10

Vormen van en uitvoeringsmethoden voor Uniefinanciering

  • 1. 
    De Uniefinanciering in het kader van het instrument kan worden verstrekt in de in het Financieel Reglement vastgelegde vormen, met name:
 

a)

subsidies;

 

b)

overheidsopdrachten voor diensten of leveringen;

 

c)

bezoldiging van externe deskundigen, en

 

d)

blending.

  • 2. 
    Steun in het kader van het instrument kan ook worden uitgevoerd overeenkomstig de regels die gelden voor de garantie voor extern optreden die is ingesteld in het kader van Verordening (EU) 2021/947 (“de garantie voor extern optreden”), en bijdragen aan de voorziening voor de garantie voor extern optreden. Met de garantie voor extern optreden worden ook activiteiten op basis van Besluit 77/270/Euratom van de Raad (17) ondersteund.

Het voorzieningspercentage voor de onder de garantie voor extern optreden vallende activiteiten, waaraan de steun in het kader van het instrument bijdraagt, bedraagt 9 %.

  • 3. 
    De voorzieningspercentages worden om de drie jaar herzien met ingang van de datum van toepassing van deze verordening.

Artikel 11

In aanmerking komende personen en entiteiten

  • 1. 
    Personen en entiteiten uit toetredende staten, kandidaat-lidstaten, mogelijke kandidaat-lidstaten en landen van het Europees nabuurschapsbeleid, krijgen voorrang. De procedures voor deelname aan overheidsopdrachten, subsidies en de uitreiking van prijzen voor acties die worden gefinancierd in het kader van het instrument staan open voor internationale organisaties en alle juridische entiteiten die onderdaan zijn van en, in het geval van rechtspersonen, die ook daadwerkelijk gevestigd zijn in de volgende landen of gebieden:
 

a)

lidstaten, begunstigden uit hoofde van het instrument voor pretoetredingssteun (“IPA III”) vastgesteld bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor pretoetredingssteun (“IPA III”), en partijen bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte (18);

 

b)

partnerlanden in het nabuurschapsgebied bedoeld in artikel 4, lid 2, punt a) van Verordening (EU) 2021/947;

 

c)

ontwikkelingslanden en ontwikkelingsgebieden die worden vermeld in de door de Commissie voor ontwikkelingsbijstand van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gepubliceerde lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp (“lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp”) en die geen lid zijn van de G20, alsmede landen en gebieden overzee in de zin van Besluit 2013/755/EU (19);

 

d)

ontwikkelingslanden die worden vermeld in de lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp en die lid zijn van de G20, en andere landen en gebieden, indien de betrokken procedure plaatsvindt in het kader van acties waaraan zij deelnemen en die door de Unie worden gefinancierd uit hoofde van deze verordening;

 

e)

landen ten aanzien waarvan de Commissie wederzijdse toegang tot externe financiering heeft ingesteld;

 

f)

landen die lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, ten aanzien van opdrachten die worden uitgevoerd in een van de minst ontwikkelde landen of een van de arme landen met een zware schuldenlast, zoals opgenomen in de lijst van ontvangers van officiële ontwikkelingshulp;

 

g)

derde landen waarin de activiteiten overeenkomstig de meerjarige indicatieve programma’s, actieplannen of maatregelen plaatsvinden.

De in de eerste alinea, punt e), bedoelde wederzijdse toegang kan voor een beperkte periode van ten minste één jaar worden toegekend telkens wanneer een land bevestigt dat entiteiten van de Unie en entiteiten uit landen die in het kader van deze verordening in aanmerking komen, op gelijke voorwaarden in aanmerking komen. De Commissie beslist over de wederzijdse toegang en de duur daarvan, na raadpleging van het betrokken begunstigde land of de betrokken begunstigde landen.

  • 2. 
    Alle in het kader van het instrument gefinancierde leveringen en materialen kunnen van oorsprong zijn uit de in lid 1 beschreven landen en moeten voldoen aan de in dat lid vermelde voorwaarden.
  • 3. 
    De voorschriften van dit artikel zijn niet van toepassing op en leiden niet tot nationaliteitgerelateerde beperkingen voor natuurlijke personen die bij een voor deelname in aanmerking komende contractant of, in voorkomend geval, subcontractant in dienst zijn of anderszins door deze wettig zijn aangeworven.
  • 4. 
    Voor acties die gezamenlijk worden medegefinancierd door een entiteit, of worden uitgevoerd in direct beheer of indirect beheer met entiteiten als genoemd in artikel 62, lid 1, punt c), ii) tot en met viii), van het Financieel Reglement, zijn de subsidiabiliteitsvoorschriften van deze entiteiten eveneens van toepassing.
  • 5. 
    Wanneer donoren financiering verstrekken voor een door de Commissie opgericht trustfonds of via externe bestemmingsontvangsten, zijn de subsidiabiliteitsvoorschriften van de oprichtingsakte van het trustfonds of van de overeenkomst met de donor in geval van externe bestemmingsontvangsten van toepassing.
  • 6. 
    In het geval van acties die worden gefinancierd in het kader van het instrument en een ander programma van de Unie, worden alle in het kader van een van die programma’s subsidiabele entiteiten als subsidiabel beschouwd.
  • 7. 
    De subsidiabiliteitsvoorschriften van dit artikel kunnen worden beperkt ten aanzien van de nationaliteit, de geografische ligging of de aard van de aanvrager, of de oorsprong van de leveringen en materialen, indien deze beperkingen vereist zijn op grond van de specifieke aard en de doelstellingen van de actie en voor zover zij noodzakelijk zijn voor een doeltreffende uitvoering.
  • 8. 
    Inschrijvers, aanvragers en gegadigden uit niet voor deelname in aanmerking komende landen kunnen worden aanvaard in geval van urgentie of de niet-beschikbaarheid van diensten op de markten van de betrokken landen of gebieden, of in andere naar behoren gemotiveerde gevallen waarin de toepassing van de subsidiabiliteitsvoorschriften de uitvoering van een actie onmogelijk of uiterst moeilijk zou maken.
  • 9. 
    Om de lokale capaciteit, lokale markten en lokale aankopen te bevorderen, wordt voorrang gegeven aan lokale en regionale contractanten indien het Financieel Reglement voorziet in gunning op basis van één offerte. In alle andere gevallen wordt de deelname van lokale en regionale contractanten bevorderd in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen van het Financieel Reglement.

Artikel 12

Criteria voor internationale samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid

  • 1. 
    Er is sprake van een gemeenschappelijke visie en een wederzijdse overeenkomst tussen het derde land en de Gemeenschap, die in beginsel worden bevestigd door een officieel verzoek aan de Commissie. Een dergelijk verzoek is bindend voor de betrokken regering.
  • 2. 
    Derde landen die met de Gemeenschap willen samenwerken, zijn partij bij het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens en passen een aanvullend protocol toe of hebben een veiligheidscontroleovereenkomst gesloten met de IAEA. Zij houden zich volledig aan de fundamentele veiligheidsbeginselen die zijn vastgelegd in de veiligheidsnormen van de IAEA en zijn partij bij de desbetreffende verdragen, zoals het Verdrag inzake nucleaire veiligheid en het Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval, of hebben stappen ondernomen waaruit hun vaste voornemen blijkt om tot die verdragen toe te treden. In het geval van actieve samenwerking wordt dit vaste voornemen jaarlijks geëvalueerd, rekening houdend met de nationale verslagen en andere documenten over de uitvoering van relevante verdragen. Op basis van die evaluatie wordt een besluit genomen over de voortzetting van de samenwerking. In noodgevallen moet bij de toepassing van deze beginselen bij wijze van uitzondering flexibiliteit worden betracht.
  • 3. 
    Om te garanderen en te controleren dat aan de samenwerking-gerelateerde doelstellingen van het instrument wordt voldaan, accepteert het betrokken derde land dat de uitgevoerde acties worden beoordeeld. Die beoordeling maakt het mogelijk om te controleren en te verifiëren of aan de overeengekomen doelstellingen wordt voldaan en kan een voorwaarde zijn voor verdere uitbetaling van de bijdrage van de Gemeenschap.
  • 4. 
    Door de Unie uit hoofde van deze verordening verstrekte samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid en beveiliging heeft niet ten doel het gebruik van kernenergie te bevorderen en wordt derhalve niet geïnterpreteerd als een maatregel om het gebruik van die energie in derde landen te promoten.

Artikel 13

Begunstigden van samenwerking

  • 1. 
    De samenwerking in het kader van deze verordening wordt gericht op:
 

a)

de bevoegde reguleringsinstanties op het gebied van de nucleaire veiligheid en de voor hen aangewezen organisaties voor technische ondersteuning, met het doel hun technische vaardigheden, onafhankelijkheid en de versterking van het regelgevingskader met betrekking tot relevante thema’s in verband met nucleaire veiligheid en stralingsbescherming te waarborgen;

 

b)

de nationale agentschappen die belast zijn met het veilige beheer van radioactief afval, zodat radioactief afval kan worden ingedeeld, kan worden geregistreerd, veilig kan worden opgeslagen en er verantwoording voor kan worden afgelegd;

 

c)

stakeholders van een overheidssysteem voor de boekhouding van en de controle op nucleair materiaal, met het doel efficiënte en effectieve veiligheidscontroles in te stellen;

 

d)

exploitanten van kerncentrales, in uitzonderlijke gevallen, beperkt tot de uitvoering van de aanbeveling van de door de Groep Europese regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid uitgevoerde peerreview van de risico- en veiligheidsbeoordeling (stresstests).

  • 2. 
    De in artikel 2, lid 1, omschreven doelstellingen worden met name nagestreefd door middel van de onderstaande maatregelen:
 

a)

versterking van de procedures en systemen van het regelgevingskader;

 

b)

instelling van doeltreffende regelingen voor de preventie van ongevallen met stralingsgevolgen, waaronder blootstelling bij ongeval, alsook voor de beperking van die gevolgen indien zich dergelijke ongevallen voordoen;

 

c)

ontwikkeling en toepassing van strategieën en kaders, methoden, technologie en benaderingen voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval;

 

d)

steun met het oog op de veiligheid van kerninstallaties en terreinen wat betreft praktische beschermingsmaatregelen ter vermindering van bestaande straling-gerelateerde risico’s voor de gezondheid van werknemers en het grote publiek;

 

e)

ontwikkeling en toepassing van strategieën en kaders voor het ontmantelen van bestaande kerninstallaties, voor het saneren van voormalige nucleaire terreinen en overblijvende uraniumwinningterreinen, en voor het terughalen en beheren van radioactieve objecten en materialen die in zee zijn afgezonken;

 

f)

totstandbrenging van de nodige regelgevingskaders, methoden, technologie en benaderingen voor de uitvoering van nucleaire veiligheidscontroles, onder meer ook voor goede administratie en controle van splijtstoffen op het niveau van de overheid en van de exploitant;

 

g)

steun voor de opleiding van personeel;

 

h)

een beperkte levering van apparatuur in uitzonderlijke gevallen aan exploitanten van kerncentrales, als bedoeld in lid 1, punt d).

In specifieke en naar behoren gemotiveerde gevallen worden de maatregelen met betrekking tot de eerste alinea, punt a), uitgevoerd door samenwerking tussen de exploitanten en/of bevoegde organisaties van de lidstaten van de Unie en met in derde landen actieve exploitanten van kerninstallaties in de zin van artikel 3, punt 1), van Richtlijn 2009/71/Euratom.

Artikel 7, lid 3, is niet van toepassing op maatregelen met betrekking tot dit lid, eerste alinea, punt h).

Afdeling 14

Monitoring, verslaglegging en evaluatie

  • 1. 
    De monitoring, de verslaglegging en de evaluatie worden verricht overeenkomstig artikel 41, leden 2, 4, 5 en 6, en artikel 42 van Verordening (EU) 2021/947 .
  • 2. 
    De verwezenlijking van de doelstelling van dit instrument wordt gemeten aan de hand van de volgende indicatoren en hun effect op de nucleaire veiligheid, de stralingsbescherming en de toepassing van efficiënte en effectieve veiligheidscontroles op nucleair materiaal:
 

a)

wet- en regelgevingsbesluiten die zijn opgesteld, vastgesteld en/of herzien rekening houdend met de strengste nucleaire-veiligheidsnormen;

 

b)

ontwerp-, plannings- of haalbaarheidsstudies voor de oprichting van installaties die aan de strengste normen op het gebied van nucleaire veiligheid voldoen, en

 

c)

de resultaten van de in de kerninstallaties genomen maatregelen ter verbetering van de nucleaire veiligheid, de stralingsbescherming en de efficiënte en effectieve veiligheidscontroles, gebaseerd op de strengste normen voor nucleaire veiligheid, stralingsbescherming en nucleaire veiligheidscontroles, met inbegrip van internationale peerreviewresultaten.

TITEL III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Comité

  • 1. 
    De Commissie wordt bijgestaan door het Comité van het Europees instrument voor internationale samenwerking inzake nucleaire veiligheid. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
  • 2. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
  • 3. 
    Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 van die verordening, van toepassing.

Artikel 16

Informatie, communicatie en zichtbaarheid en afwijking van de zichtbaarheidsvereisten

Voor de informatie, communicatie en zichtbaarheid in verband met de in artikel 3 genoemde doelstelling en de afwijking van de zichtbaarheidsvereisten zijn de bepalingen van respectievelijk artikel 46 en 47 van Verordening (EU) 2021/947 van toepassing.

Artikel 17

EDEO

Deze verordening is van toepassing overeenkomstig Besluit 2010/427/EU.

Artikel 18

Intrekking

Verordening (Euratom) nr. 237/2014 wordt ingetrokken.

Artikel 19

Overgangsbepalingen

  • 1. 
    Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting of de wijziging van acties die geïnitieerd zijn op grond van Verordening (Euratom) nr. 237/2014, die op de acties van toepassing blijft tot deze worden afgesloten.
  • 2. 
    De financiële middelen voor het instrument kunnen tevens de uitgaven voor technische en administratieve bijstand dekken die noodzakelijk zijn om de overgang te waarborgen tussen het instrument en de maatregelen die zijn vastgesteld op grond van Verordening (Euratom) nr. 237/2014.
  • 3. 
    De financiële middelen voor dit instrument kunnen dienen ter dekking van uitgaven in verband met de voorbereiding van een opvolger van deze verordening.
  • 4. 
    Zo nodig kunnen voor het beheer van acties die op 31 december 2027 nog niet zijn voltooid, ook na 2027 kredieten ter dekking van de in artikel 6 bedoelde uitgaven in de Uniebegroting worden opgenomen.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2021.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 mei 2021.

Voor de Raad

De voorzitter

  • P. 
    SIZA VIEIRA
 

  • (1) 
    Advies van 17 januari 2019 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
  • (2) 
    Verordening (EU) 2021/947 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juni 2021 tot vaststelling van het Instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking — Europa in de wereld, tot wijziging en intrekking van Besluit nr. 466/2014/EU van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) 2017/1601 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 480/2009 (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).
  • (4) 
    Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties (PB L 172 van 2.7.2009, blz. 18).
  • (5) 
    Richtlijn 2011/70/Euratom van de Raad van 19 juli 2011 tot vaststelling van een communautair kader voor een verantwoord en veilig beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval (PB L 199 van 2.8.2011, blz. 48).
  • (6) 
    Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PB L 13 van 17.1.2014, blz. 1).
  • (7) 
    Verordening (Euratom) nr. 237/2014 van de Raad van 13 december 2013 tot invoering van een instrument voor samenwerking op het gebied van nucleaire veiligheid (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 109).
  • (9) 
    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU), nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).
  • Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
  • Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).
  • Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
  • Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie (“EOM”) (PB L 283 van 31.10.2017, blz. 1).
  • Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PB L 198 van 28.7.2017, blz. 29).
  • Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).
  • Besluit 2010/427/EU van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en werking van de Europese Dienst voor extern optreden (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30).
  • Besluit 77/270/Euratom van de Raad van 29 maart 1977 waarbij de Commissie wordt gemachtigd tot het aangaan van Euratom-leningen teneinde een bijdrage te leveren tot de financiering van kerncentrales (PB L 88 van 6.4.1977, blz. 9).
  • Besluit 2013/755/EU van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie (“LGO-besluit”) (PB L 344 van 19.12.2013, blz. 1).
 

Deze samenvatting is overgenomen van EUR-Lex.