Ontwerp van wet - Invoering van een heffing op meeropbrengsten van gewonnen aardgas (Wet heffing meeropbrengst aardgas)

Nr. 2

ONTWERP VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het wettelijke aandeel van de Staat in de toegenomen opbrengsten van in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat gewonnen aardgas te vergroten; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: concessie: een concessie als bedoeld in artikel 5 van de wet van 21 april 1810 (Bulletin des Lois no. 285) voor of mede voor de ontginning van aardgas; vergunning: een winningsvergunning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Mijnwet continentaal plat (Stb. 1965, 428) voor of mede voor aardgas; winnen van aardgas: het met gebruikmaking van een concessie of een vergunning winnen van aardgas;

S-EZ, S-Fin

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

winner: degene, die aardgas wint; boekjaar: een kalenderjaar; kosten van investeringen: aanschaffings-en voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen; continentaal plat: hetgeen daaronder voor de toepassing van de Mijnwet continentaal plat wordt verstaan; Onze Minister: Onze Minister van Economische Zaken. 2. Voor zover de winner de eigendom van het gewonnen aardgas direct na het winnen overdraagt aan een ander -niet zijnde DSM-Aardgas BV -, die deelneemt aan de winning van dat aardgas, wordt in afwijking van het eerste lid in plaats van die winner die ander als winner aangemerkt. 3. Onze Minister kan, in afwijking van het eerste lid, in bepaalde gevallen als boekjaar een andere termijn dan het kalenderjaar aanwijzen.

§ 2. Verschuldigdheid van de heffing Artikel 2. 1. De winner is, behoudens het bepaalde in artikel 6, met betrekking tot elk gebied, waarvoor een concessie of een vergunning geldt, jaarlijks aan de Staat een heffing verschuldigd met ingang van a. in gevallen, waarin 1°. de concessie is verleend vóór 1 januari 1968, dan wel 2°. het boekjaar, waarin voor de winner met betrekking tot het desbetreffende gebied de ingevolge artikel 3 in aanmerking te nemen opbrengsten de ingevolge artikel 4 in aanmerking te nemen kosten hebben overtroffen, is geëindigd vóór 1 januari 1982: het eerste boekjaar, dat op of na 1 januari 1982 is aangevangen; b. in andere gevallen: het boekjaar, dat volgt op het boekjaar, waarin voor de winner met betrekking tot het desbetreffende gebied de ingevolge artikel 3 in aanmerking te nemen opbrengsten de ingevolge artikel 4 in aanmerking te nemen kosten hebben overtroffen. 2. De heffing wordt berekend naar de in artikel 7, eerste lid, bedoelde meeropbrengst van het uit het gebied, waarvoor een concessie of een vergunning geldt, in een boekjaar gewonnen aardgas, voor zover dit door de winner aan anderen wordt geleverd. 3. Ingeval de winner aardgas gedeeltelijk wint voor rekening van DSM-Aardgas BV, is de heffing niet verschuldigd over het gedeelte van de meeropbrengst van dat aardgas, dat wordt verrekend met DSM-Aardgas BV. 4. Over de meeropbrengst van aardgas, gewonnen uit een voorkomen van koolwaterstoffen, waarin zich naast het daarin voorkomende aardgas aardolie bevindt, die in een normaal uitgeoefend winningsbedrijf in aanmerking komt om zelfstandig te worden gewonnen, en waarin zich geen aardgas bevindt, dat bij winning dusdanig arm is aan condensaat, dat de ontginning van het voorkomen in een normaal uitgeoefend winningsbedrijf gericht wordt op de winning van aardgas, is over boekjaren, waarin de uit dat voorkomen gewonnen hoeveelheid aardgas minder is dan 250 miljoen m3 bij een temperatuur van 0 °C, geen heffing verschuldigd.

Artikel 3. 1. Tot de in artikel 2, eerste lid, bedoelde opbrengsten worden gerekend de door de winner verkregen: a. opbrengst van het uit het concessie-of vergunningsgebied gewonnen aardgas en van het te zamen daarmee gewonnen condensaat; voor zover het aardgas of condensaat anders dan krachtens verkoop door de winner aan anderen is geleverd, geldt als de opbrengst daarvan de waarde die het ten tijde van de levering heeft in het economisch verkeer; b. opbrengst van verkochte bedrijfsmiddelen die worden gebruikt voor het winnen van aardgas in het concessie-of vergunningsgebied of voor het behandelen, vervoeren of opslaan van dat aardgas, dan wel de waarde in het economisch verkeer van aan het ter plaatse uitgeoefend bedrijf van de winner onttrokken zodanige bedrijfsmiddelen, een en ander voor zover met Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

betrekking tot die bedrijfsmiddelen de kosten van investering in aanmerking zijn genomen als door hem gemaakte investeringskosten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onder a, 1°; c. vergoedingen, met inbegrip van de ter zake ontvangen rente, welke de winner ontvangt voor zijn medewerking aan het tot stand brengen van een deelneming door DSM-Aardgas BV ter zake van het winnen van aardgas in het concessie-of vergunningsgebied; d. andere direct met of door het verrichten van verkennings-of opsporingsonderzoeken of het winnen, behandelen of vervoeren van aardgas of condensaat verkregen voordelen, een en ander voor zover de bedoelde activiteiten betrekking hebben op het concessie-of vergunningsgebied of op daaruit gewonnen aardgas of ccidensaat, dan wel de kosten van bedoelde onderzoeken ingevolge artikel 4, eerste lid, onder a, 4°, als kosten in aanmerking zijn genomen met betrekking tot dit gebied. 2. Ingeval de winner aardgas gedeeltelijk wint voor rekening van DSM-Aardgas BV, worden de in het eerste lid bedoelde opbrengsten verminderd met het gedeelte van die opbrengsten, dat door de winner wordt verrekend met DSM-Aardgas BV. 3. De in het eerste lid bedoelde opbrengsten worden in aanmerking genomen in het boekjaar, waaraan zij, met inachtneming van een bestendige gedragslijn, volgens goed koopmansgebruik zijn toe te rekenen. 4. Dein het eerste lid bedoelde opbrengsten worden slechts in aanmerking genomen, voor zover de boekjaren, waarin zij in aanmerking dienen te worden genomen, zijn aangevangen op of na 1 januari 1967.

Artikel 4. 1. Tot de in artikel 2, eerste lid, bedoelde kosten worden gerekend: a. de door de winner gemaakte kosten, bestaande in: 1°. kosten van investeringen, voor zover verricht ten behoeve van het winnen van aardgas uit het concessie-of vergunningsgebied -daaronder begrepen een eenmalig, ter zake van het van kracht worden van de concessie aan de Staat verschuldigd bedrag dan wel het in artikel 10, derde lid, onder a, van de Mijnwet continentaal plat bedoelde bedrag -en van het behandelen, vervoeren en opslaan van dat aardgas; 2°. andere kosten, gemaakt ten behoeve van het met betrekking tot het concessie-of vergunningsgebied verrichten van verkennings-en opsporingsonderzoeken naar de aanwezigheid van aardgas of aardolie en van het winnen van aardgas uit dat gebied, alsmede van het behandelen, vervoeren en opslaan van dat aardgas; 3°. bedragen, welke ingevolge het bepaalde bij of krachtens de wet, niet zijnde deze wet of een belastingwet in de zin van artikel 2 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Stb. 1959, 301), of ingevolge een overeenkomst worden betaald aan de Staat ter zake van het winnen van aardgas in het concessie-of vergunningsgebied; ingeval de winner in een boekjaar overeenkomstig het zesde lid zodanige bedragen in aanmerking heeft te nemen ter zake van het winnen van aardgas in meer dan een concessie-of vergunningsgebied worden die bedragen toegerekend aan elk van die gebieden in verhouding tot de in dat boekjaar uit die gebieden verkregen opbrengsten als in artikel 3, eerste lid, onder a, bedoeld; 4°. kosten, gemaakt ten behoeve van niet met betrekking tot het betrokken concessie-of vergunningsgebied of een ander gebied, waarvoor een concessie of een vergunning geldt, doch binnen Nederland of het continentaal plat verrichte verkennings-of opsporingsonderzoeken naar de aanwezigheid van aardgas of aardolie, voor zover na afsluiting van die onderzoeken blijkt, dat zij niet leiden tot het aantonen van de aanwezigheid van een economisch winbare hoeveelheid aardgas of aardolie; ingeval de winner in het boekjaar, waarin deze kosten ingevolge het zesde lid in aanmerking moeten worden genomen, in een of meer concessie-of vergunningsgebieden aardgas wint, worden deze kosten toegerekend aan dat gebied, onderscheidenlijk aan elk van die gebieden in verhouding tot de in dat Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

boekjaar uit die gebieden verkregen opbrengsten als in artikel 3, eerste lid, onder a, bedoeld; ingeval de winner in het betrokken boekjaar niet in een concessie-of vergunningsgebied aardgas wint, worden deze kosten toegerekend aan het gebied, waarin hij het eerst een aanvang maakt met het winnen van aardgas; b. met ingang van het boekjaar, waarin een aanvang wordt gemaakt met het winnen van aardgas in het betrokken concessie-of vergunningsgebied: in ieder boekjaar een bedrag van één procent van de in het betrokken boekjaar en in voorgaande boekjaren in aanmerking genomen kosten als onder a, 1°, bedoeld; c. ingevolge artikel 5 als kostenpost in aanmerking te nemen bedragen. 2. Kosten, gemaakt ten behoeve van het verrichten van verkennings-en opsporingsonderzoeken, worden voor de toepassing van het eerste lid slechts in aanmerking genomen, voor zover niet overeenkomstig artikel 9, tweede lid, de helft van het bedrag ervan in mindering kan worden gebracht op een ingevolge deze wet verschuldigde heffing. Voor zover kosten ingevolge het eerste lid, onder a, 4°, zijn toegerekend aan een of meer concessie-of vergunningsgebieden, worden zij niet gerekend tot de kosten, bedoeld in het eerste lid, onder a, 2°. 3. Ingeval de winner aardgas gedeeltelijk wint voor rekening van DSM-Aardgas BV, worden de in het eerste lid, onder a, bedoelde kosten verminderd met het gedeelte van die kosten, dat door de winner wordt verrekend met DSM-Aardgas BV. 4. Indien de winner een belastingplichtige is in de zin van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 519) of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Stb. 469), dan wel voor de toepassing van laatstgenoemde wet wordt beschouwd alsof hij is opgegaan in een andere belastingplichtige, wordt tot de door hem gemaakte kosten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, tevens gerekend een bedrag, dat gelijk is aan 45 procent van de met de afschrijvingen op de in het eerste lid, onder a, 1°, bedoelde investeringskosten en met de in het eerste lid, onder a, 2°, 3° en 4°, en onder b, bedoelde andere kosten verminderde opbrengsten als in artikel 3 bedoeld. De afschrijvingen op investeringskosten worden gesteld op dezelfde bedragen als in aanmerking worden genomen voor de heffing van de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting van de betrokken belastingplichtige. Indien toepassing van de eerste volzin leidt tot een negatief bedrag, wordt de absolute waarde daarvan in mindering gebracht op de in aanmerking te nemen kosten. 5. Tot de kosten worden niet gerekend: a. rentekosten; b. koersverliezen op leningen in vreemde valuta; c. afschrijvingen op de kosten van investeringen; d. naar inkomen, winst of vermogen geheven belastingen en hun voorheffingen; e. betalingen aan anderen dan de Staat, verricht in verband met het verkrijgen van het recht tot het overnemen van of deelnemen aan opsporings-of winningsactiviteiten in het concessie-of vergunningsgebied; f. kosten van het verwijderen van mijnbouwinstallaties of andere werken ten behoeve van het betrokken concessie-of vergunningsgebied, voor zover die kosten de met betrekking tot dat gebied in aanmerking genomen bedragen als bedoeld in het eerste lid, onder b, verhoogd met het bedrag, waarmee die bedragen ten gevolge van de toepassing van artikel 5 zijn vermeerderd, niette boven gaan; g. reserveringen voor toekomstige verplichtingen. 6. De in het eerste lid, onder a, 1°, bedoelde kosten worden in aanmerking genomen in het boekjaar, waarin de uitgaven ter zake zijn gedaan. De in het eerste lid, onder a, 2°, bedoelde kosten worden in aanmerking genomen in het boekjaar, waaraan zij, met inachtneming van een bestendige gedragslijn, volgens goed koopmansgebruik zijn toe te rekenen. Van de in het eerste lid, onder a, 3°, bedoelde kosten worden de bedragen, welke door de winner zijn betaald op grond van een door hem overeenkomstig een Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

overeenkomst, gesloten op grond van aan de concessie verbonden voorschriften, of overeenkomstig aan de vergunning verbonden voorschriften gedane opgave, in aanmerking genomen in het boekjaar, waarop die opgave betrekking heeft, en andere bedragen in het boekjaar, waarin zij zijn betaald. De in het eerste lid, onder a, 4°, bedoelde kosten worden in aanmerking genomen in het boekjaar, waarin blijkt, dat de onderzoeken niet leiden tot het aantonen van de aanwezigheid van een economisch winbare hoeveelheid aardgas of aardolie. De in het vierde lid bedoelde kosten worden per boekjaar in aanmerking genomen, voor zover de opbrengsten en kosten, waarover het daar genoemde percentage wordt berekend, in het betrokken boekjaar in aanmerking worden genomen. 7. De in het eerste lid bedoelde kosten worden slechts in aanmerking genomen, voor zover de boekjaren, waarin zij in aanmerking dienen te worden genomen, zijn aangevangen op of na 1 januari 1967. 8. In afwijking van het zesde en zevende lid worden door de winner gemaakte kosten ten behoeve van met betrekking tot het concessie-of vergunningsgebied verrichte verkennings-en opsporingsonderzoeken als bedoeld in het eerste lid, onder a, 2°, indien die kosten ingevolge het zesde lid in aanmerking zouden moeten worden genomen in een boekjaar, dat geheel of gedeeltelijk samenvalt met een der kalenderjaren 1962 tot en met 1966, in aanmerking genomen in het eerste op of na 1 januari 1967 aangevangen boekjaar.

Artikel 5. Indien voor een winner met betrekking tot een gebied, waarvoor een concessie of een vergunning geldt, in een boekjaar de ingevolge artikel 4 in aanmerking te nemen kosten de ingevolge artikel 3 in aanmerking te nemen opbrengsten hebben overtroffen, wordt het verschil, vermeerderd met 20 procent, in het volgende boekjaar met betrekking tot dat gebied als kostenpost in aanmerking genomen.

Artikel 6. Indien voor een winner ten aanzien van een gebied, waarvoor een concessie of een vergunning geldt en met betrekking waartoe door hem ingevolge artikel 2, eerste lid, de heffing verschuldigd is geworden, in een boekjaar de ingevolge artikel 4 in aanmerking te nemen kosten de ingevolge artikel 3 in aanmerking te nemen opbrengsten overtreffen, is door hem met betrekking tot dat gebied over dat boekjaar geen heffing verschuldigd.

§ 3. Tarief van de heffing

Artikel 7. 1. De heffing bedraagt per m3 aardgas 70 procent van de meeropbrengst per m3. Onder meeropbrengst wordt verstaan het verschil tussen de gewogen gemiddelde prijs per m3, waartegen in het betrokken boekjaar uit het concessie-of vergunningsgebied gewonnen aardgas aan anderen is geleverd, en de krachtens het vijfde lid voor de voorkomens, waaruit dat aardgas is gewonnen, geldende referentieprijs. Voor zover het aardgas anders dan krachtens verkoop is geleverd, geldt als de prijs daarvan de waarde die het ten tijde van de levering heeft in het economisch verkeer. 2. Voor het bepalen van een referentieprijs wordt uitgegaan van een per kalenderjaar vast te stellen basisreferentieprijs. 3. Ingeval uit het betrokken voorkomen op 1 januari 1982 reeds aardgas werd gewonnen, is de basisreferentieprijs f 0,19 per m3. 4. Voor andere gevallen is de basisreferentieprijs de voor het kalenderjaar, dat twee jaren is gelegen vóór het kalenderjaar, waarin een aanvang wordt gemaakt met de winning van aardgas uit het betrokken voorkomen, vastgestelde basisreferentieprijs. Met het begin van ieder kalenderjaar wordt een basisreferentieprijs door Onze Minister, onder aanbrenging van de door hem nodig geachte afronding, vastgesteld aan de hand van de gewogen gemiddelde prijs per m3, waartegen in het voorafgaande kalen-Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

derjaar aardgas is verkocht door winners daarvan in Nederland en op het continentaal plat. In afwijking van de vorige volzin is voor het kalenderjaar 1980 de basisreferentieprijs f 0,19 per m3. 5. Met het begin van ieder kalenderjaar stelt Onze Minister, uitgaande van de in het derde en vierde lid bedoelde basisreferentieprijzen en onder aanbrenging van de door hem nodig geachte afrondingen, de voor dat jaar geldende referentieprijzen vast aan de hand van de ontwikkeling vanaf 1 januari 1980, onderscheidenlijk vanaf 1 januari van het jaar, waarvoor de betrokken basisreferentieprijs was vastgesteld, van het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie voor de totale Nederlandse bevolking. 6. De in het eerste, tweede, derde, vierde en vijfde lid bedoelde prijzen hebben betrekking op aardgas bij een temperatuur van 0 °C met een calorische bovenwaarde van 35,17 MJ per m3. Voor aardgas met een andere calorische bovenwaarde worden die prijzen verkregen door ze te vermenigvuldigen met het quotiënt van de calorische bovenwaarde van het aardgas, dan wel -ingeval het een gewogen gemiddelde prijs betreft -de gewogen gemiddelde calorische bovenwaarde van het in de middeling betrokken aardgas, uitgedrukt in MJ per m3, en 35,17.

Artikel 8. Ingeval de winner uit hoofde van een middellijke staatsdeelneming aardgas gedeeltelijk wint voor rekening van DSM-Aardgas BV, bedraagt de heffing, in afwijking van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, eerste volzin, het hierna aangegeven percentage van de meeropbrengst per m3: a. bij een staatsdeelneming van 50 procent : 40; b. bij een staatsdeelneming van 40 procent : 50.

Artikel 9. 1. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 7, eerste lid, en 8 bedraagt de heffing met betrekking tot het in een boekjaar uit een concessie-of vergunningsgebied gewonnen aardgas voor een winner niet meer dan het bedrag, dat wordt verkregen door het te zijnen aanzien in aanmerking te nemen bedrag van de in artikel 3 bedoelde opbrengsten te verminderen met 120 procent van het te zijnen aanzien in aanmerking te nemen bedrag van de in artikel 4, eerste lid, onder a en b, bedoelde kosten. De artikelen 3, derde lid, en 4, tweede, vijfde en zesde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Ingeval de winner in het betrokken boekjaar geen kosten als bedoeld in artikel 4, vierde lid, in aanmerking kan nemen, omdat niet is voldaan aan de in de eerste volzin van dat artikellid te zijnen aanzien gestelde voorwaarden, worden voor de toepassing van de onderhavige bepaling over dat boekjaar tot de in artikel 4, eerste lid, onder a, 3°, bedoelde kosten niet gerekend de aldaar genoemde bedragen, voor zover die worden berekend naar de met het winnen van aardgas behaalde winst. 2. Indien de winner kosten heeft gemaakt ten behoeve van het binnen Nederland of het continentaal plat verrichten van verkennings-of opsporingsonderzoeken naar de aanwezigheid van aardgas of aardolie en na afsluiting van die onderzoeken is gebleken, dat zij niet leiden tot het aantonen van de aanwezigheid van een economisch winbare hoeveelheid aardgas of aardolie, wordt in het boekjaar, waarin zulks is gebleken, voor zover mogelijk de helft van het bedrag van die kosten in mindering gebracht op hetgeen de heffing ingevolge artikel 7, eerste lid, of 8, dan wel het eerste lid van dit artikel zou bedragen. Ingeval de winner over het betrokken boekjaar een heffing verschuldigd is met betrekking tot meer dan een gebied, waarvoor een concessie of een vergunning geldt, geschiedt dit in mindering brengen op de heffing met betrekking tot een of meer van die gebieden te zijner keuze.

§ 4. Verstrekking van gegevens en betalingsverplichtingen Artikel 10. 1. ledere houder van een concessie of van een vergunning is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het verstreken Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

boekjaar ten aanzien van elk van de betrokken concessie-of vergunningsgebieden aan Onze Minister opgave te doen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde opbrengsten en kosten. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op degene, die ingevolge artikel 1, tweede lid, als winner wordt aangemerkt. 3. Door Onze Minister worden regels gesteld omtrent de inhoud van een opgave als in het eerste lid bedoeld en de wijze, waarop de opgave moet worden ingediend. Onze Minister kan in afzonderlijke gevallen van een winner verlangen, dat deze binnen een daarbij aan te geven termijn verdere gegevens verstrekt, die voor de beoordeling van de opgave van belang kunnen zijn. 4. Het eerste lid geldt niet, voor zover ten aanzien van een winner artikel 2, eerste lid, onder a, 1°, van toepassing is, dan wel met betrekking tot een concessie-of vergunningsgebied een kennisgeving als bedoeld in artikel 12, eerste lid, is gedaan en die kennisgeving onherroepelijk is geworden. 5. Onze Minister kan op daartoe strekkend verzoek ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid, indien naar zijn oordeel op grond van artikel 2, vierde lid, over de meeropbrengst van in het concessie-of vergunningsgebied gewonnen aardgas nimmer een heffing verschuldigd zal zijn. 6. Zodanige ontheffing kan onder beperkingen worden verleend. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. In dit geval wordt de ontheffing bij aangetekende brief aan de verzoeker meegedeeld. 7. Een ontheffing kan worden gewijzigd of ingetrokken. Van wijziging of intrekking van een ontheffing wordt bij aangetekende brief mededeling gedaan aan de houder van de ontheffing.

Artikel 11. Ingeval Onze Minister naar zijn voorlopig oordeel grond heeft tot twijfel aan de juistheid van een ingediende opgave, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk met opgaaf van redenen mededeling aan degene, die de opgave heeft gedaan.

Artikel 12. 1. Ingeval Onze Minister na ontvangst van een opgave als bedoeld in artikel 10, eerste lid, dan wel, indien niet binnen de in dat lid bedoelde termijn een opgave is ontvangen, na afloop van die termijn, van oordeel is, dat ten aanzien van een winner ingevolge artikel 2, eerste lid, onder a, 2°, of onder b, met betrekking tot een concessie-of vergunningsgebied een toestand is ingetreden, waarin een heffing verschuldigd is, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk kennisgeving aan de winner. In de kennisgeving wordt vermeld met ingang van welk boekjaar de toestand is ingetreden, waarin de heffing verschuldigd is. De kennisgeving geschiedt bij aangetekende brief en met opgaaf van redenen. 2. Onze Minister kan na ontvangst van een opgave als bedoeld in artikel 10, eerste lid, dan wel, indien niet binnen de in dat lid bedoelde termijn een opgave is ontvangen, na afloop van die termijn, zo lang een kennisgeving als bedoeld in het eerste lid niet is gedaan, aan de winner een voorlopige kennisgeving doen, inhoudende, dat naar zijn voorlopig oordeel met betrekking tot een concessie-of vergunningsgebied een toestand is ingetreden, waarin een heffing verschuldigd is. De tweede en derde volzin van het eerste lid zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Ingeval een voorlopige kennisgeving als bedoeld in het tweede lid is gedaan, neemt Onze Minister zo spoedig mogelijk een definitieve beschikking ter zake. Indien deze beschikking de intrekking van de voorlopige kennisgeving inhoudt, doet hij daarvan zo spoedig mogelijk bij aangetekende brief aan de winner mededeling.

Artikel 13. 1. De winner, ten aanzien van wie artikel 2, eerste lid, onder a, 1°, van toepassing is of die een kennisgeving of een voorlopige kennisgeving als bedoeld in artikel 12 heeft ontvangen, dient met betrekking tot ieder kwartaal van een boekjaar ten aanzien van elk gebied, met betrekking waartoe ingevolge artikel 2, eerste lid, de heffing verschuldigd is geworden, aan Onze Minister opgave te doen van:

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

  • de in dat kwartaal uit het betrokken gebied gewonnen en aan anderen geleverde hoeveelheden aardgas; b. de voor die hoeveelheden aardgas ontvangen prijs per m3, dan wel, voor zover het aardgas anders dan krachtens verkoop is geleverd, de waarde per m3 die het ten tijde van de levering had in het economisch verkeer; c. de calorische bovenwaarde van de onder a bedoelde hoeveelheden aardgas; d. de met betrekking tot dat aardgas in aanmerking te nemen basisreferentieprijs als bedoeld in artikel 7, derde of vierde lid; e. het naar zijn oordeel met betrekking tot het concessie-of vergunningsgebied verschuldigde bedrag van de heffing. 2. Ingeval de in het eerste lid bedoelde winner een kennisgeving of voorlopige kennisgeving als daar bedoeld ontvangt op een tijdstip, dat meer dan zes maanden is gelegen na de aanvang van het eerste boekjaar, waarin de heffing verschuldigd is, dient de eerste door hem met betrekking tot het desbetreffende gebied in te dienen opgave, in afwijking in zoverre van het eerste lid, betrekking te hebben op alle vóór het bedoelde tijdstip verstreken boekjaarkwartalen te zamen. 3. Ingeval ten tijde van het indienen van een opgave de ingevolge artikel 7, vijfde lid, vast te stellen toepasselijke referentieprijs nog niet is bekendgemaakt, dient de winner het in het eerste lid, onder e, bedoelde bedrag te berekenen op de grondslag van een stijging van het in artikel 7, vijfde lid, bedoelde indexcijfer vanaf 1 januari van het voorgaande kalenderjaar met 10 procent. 4. Een opgave als bedoeld in het eerste lid moet worden gedaan binnen één maand na afloop van het kwartaal, waarop zij betrekking heeft. Ingeval de winner een kennisgeving of voorlopige kennisgeving als bedoeld in artikel 12 ontvangt op een tijdstip, dat meer dan drie maanden is gelegen na de aanvang van het eerste boekjaar, waarin de heffing verschuldigd is, dient, in afwijking van de eerste volzin, de eerste op het desbetreffende gebied betrekking hebbende opgave door hem te worden ingediend binnen één maand na het bedoelde tijdstip. 5. Onze Minister kan nadere regels stellen omtrent de inhoud van opgaven als in het eerste en tweede lid bedoeld en de wijze, waarop de opgave moet worden ingediend. Artikel 10, derde lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. De winner, die van oordeel is, dat te zijnen aanzien in een boekjaar met betrekking tot een concessie-of vergunningsgebied, waarop artikel 13 van toepassing is, artikel 6 of artikel 9, eerste of tweede lid, van toepassing is of zal zijn, dan wel met betrekking tot een voorkomen van koolwaterstoffen in een zodanig gebied artikel 2, vierde lid, van toepassing is of zal zijn, dient hiervan melding te maken in de in artikel 13, eerste of tweede lid, bedoelde, op de tot dat boekjaar behorende kwartalen betrekking hebbende opgaven, onder vermelding van de gegevens, waarmee dat van toepassing zijn alsmede, ingeval een beroep wordt gedaan op de toepasselijkheid van artikel 9, de gevolgen daarvan voor de hoogte van de heffing aannemelijk worden gemaakt. Artikel 10, derde lid, is van overeenkomstige toepassing. Artikel 15. De winner is verplicht binnen drie weken na verzending van een opgave als bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, het in de opgave vermelde bedrag van de heffing bij wijze van vooruitbetaling te voldoen op door Onze Minister aan te geven wijze.

Artikel 16. 1. Onze Minister kan, indien in een opgave als bedoeld in artikel 13, eerste of tweede lid, vermelde gegevens naar zijn oordeel onjuist of onvolledig zijn, dan wel zodanige opgave niet tijdig is gedaan, vaststellen tot welk bedrag door de winner met betrekking tot het desbetreffende Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

concessie-of vergunningsgebied over een boekjaarkwartaal een vooruitbetaling op de heffing verschuldigd is. Van een zodanige vaststelling doet Onze Minister de winner bij aangetekende brief en met opgaaf van redenen mededeling. 2. Indien het krachtens het eerste lid vastgestelde bedrag hoger is dan het ingevolge artikel 15 verschuldigde bedrag, dan wel indien krachtens het eerste lid een bedrag is vastgesteld terwijl niet ingevolge artikel 15 een bedrag was verschuldigd, dient de winner het alsnog verschuldigde bedrag binnen drie weken na ontvangst van dein het eerste lid bedoelde mededeling op door Onze Minister aan te geven wijze te voldoen. Indien het krachtens het eerste lid vastgestelde bedrag lager is dan het ingevolge artikel 15 betaalde bedrag, dan wel indien krachtens het eerste lid is vastgesteld, dat geen vooruitbetaling op de heffing verschuldigd is terwijl ingevolge artikel 15 een bedrag is betaald, wordt aan de winner binnen drie weken na verzending van de in het eerste lid bedoelde mededeling het teveel betaalde terugbetaald.

Artikel 17. De in artikel 13, eerste lid, bedoelde winner dient binnen zes maanden na afloop van ieder boekjaar ten aanzien van elk concessie-of vergunningsgebied, met betrekking waartoe de heffing verschuldigd is, een definitieve opgave te doen van de op dat boekjaar betrekking hebbende gegevens als bedoeld in artikel 13, eerste lid, en 14. Met betrekking tot deze opgave is artikel 13, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing. Voor zover de te verstrekken gegevens niet afwijken van die, vermeld in de in artikel 13, eerste of tweede lid, bedoelde opgaven, kan naar die opgaven worden verwezen. Artikel 18. 1. Onze Minister stelt zo spoedig mogelijk na ontvangst van de in artikel 17 bedoelde opgave, dan wel -indien de opgave niet binnen de in dat artikel gestelde termijn is ontvangen -na afloop van die termijn, met betrekking tot het desbetreffende concessie-of vergunningsgebied vast tot welk bedrag door de winner over dat boekjaar een heffing verschuldigd is, dan wel, dat ingevolge artikel 6 niet een heffing verschuldigd is. Van deze vaststelling doet Onze Minister de winner bij aangetekende brief en, indien zij afwijkt van de door deze gedane opgave, met opgaaf van redenen mededeling. 2. Indien het krachtens het eerste lid vastgestelde bedrag hoger is dan het ingevolge artikel 15 of 16 verschuldigde bedrag, dan wel indien krachtens het eerste lid een bedrag is vastgesteld terwijl ingevolge die artikelen niet een bedrag was verschuldigd, dient de winner het alsnog verschuldigde bedrag binnen drie weken na ontvangst van de in het eerste lid bedoelde mededeling op door Onze Minister aan te geven wijze te voldoen. Indien het krachtens het eerste lid vastgestelde bedrag lager is dan het ingevolge artikel 15 of 16 betaalde bedrag, dan wel indien krachtens het eerste lid is vastgesteld, dat geen heffing verschuldigd is terwijl ingevolge die artikelen een bedrag is betaald, wordt aan de winner binnen drie weken na verzending van de in het eerste lid bedoelde mededeling het teveel betaalde terugbetaald.

Artikel 19. Ingeval een voorlopige kennisgeving als bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt ingetrokken, wordt hetgeen met betrekking tot het desbetreffende concessie-of vergunningsgebied op grond van artikel 15 of 16 bij wijze van vooruitbetaling op de heffing, dan wel op grond van artikel 18, tweede lid, eerste volzin, aan heffing is betaald over boekjaarkwartalen, onderscheidenlijk boekjaren, waarover blijkens de intrekking geen heffing verschuldigd is, aan de winner binnen drie weken na verzending van de in artikel 12, derde lid, tweede volzin, bedoelde mededeling terugbetaald.

Artikel 20. Onze Minister en Onze Minister van Financiën te zamen zijn bevoegd voor bepaalde gevallen tegemoet te komen aan onbillijkheden van overwegende aard, welke zich bij de toepassing van deze wet mochten voordoen.

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

§ 5. Beroep

Artikel 21. 1. Hij, die bezwaar heeft tegen een beschikking van Onze Minister inzake de verschuldigdheid of het bedrag van de heffing, kan binnen twee maanden, nadat de beschikking overeenkomstig de wet aan hem is medegedeeld, in beroep komen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. 2. Het beroep heeft geen schorsende kracht. 3. Het beroep wordt ingesteld bij een met redenen omkleed beroepschrift. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de beschikking overgelegd. 4. Ten aanzien van het beroep is de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken (Stb. 1956, 323), met uitzondering van artikel 1 daarvan, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 22. Generlei voorziening staat open tegen een mededeling als bedoeld in artikel 11 of een beschikking, genomen op grond van artikel 12, tweede lid, of 16, eerste lid.

§ 6. Overige bepalingen

Artikel 23. 1. Onze Minister kan hetgeen ingevolge deze wet verschuldigd is, verhoogd met de op de invordering vallende kosten, bij dwangbevel, medebrengende het recht van parate executie, invorderen. 2. Geen invordering geschiedt dan nadat de schuldenaar schriftelijk is aangemaand binnen een bij de aanmaning te stellen termijn van ten minste tien dagen alsnog aan zijn verplichting te voldoen. De aanmaning bevat de aanzegging, dat het verschuldigde bedrag, voor zover dit binnen de gestelde termijn niet wordt betaald, overeenkomstig het eerste lid zal worden ingevorderd. 3. Het dwangbevel wordt betekend en ten uitvoer gelegd op de wijze, bij het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ten aanzien van vonnissen en authentieke akten voorgeschreven. 4. Verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wordt ingesteld door dagvaarding van de Staat. 5. Het verzet van de schuldenaar stuit de aanvang of de voortzetting van detenuitvoerlegging niet, behoudens de bevoegdheid van de geëxecuteerde, die het verzet heeft gedaan, om hieromtrent een voorziening bij voorraad uit te lokken. 6. Het verzet kan niet worden gegrond op de bewering, dat de heffing of een verplichting tot het doen van een vooruitbetaling daarop ten onrechte is opgelegd, dat het bedrag van de heffing of vooruitbetaling onjuist is bepaald, of dat de mededeling van een vaststelling als in artikel 16, eerste lid, of 18, eerste lid, bedoeld, dan wel een aanmaning tot betaling van de heffing of vooruitbetaling niet is ontvangen.

Artikel 24. Een beschikking, vastgesteld krachtens artikel 7, vierde of vijfde lid, of 26, zomede een beschikking, waarbij krachtens artikel 10, derde lid, 13, vijfde lid, 14, 17 of 31 regels of nadere regels worden gesteld omtrent de inhoud of de wijze van indiening van een opgave of een melding of waarbij krachtens artikel 15, 16, tweede lid, of 18, tweede lid, de wijze wordt aangegeven, waarop in die artikelen bedoelde bedragen door de winner moeten worden voldaan, wordt in de Staatscourant bekendgemaakt. Artikel 25. Het is verboden ter zake van een opgave als in artikel 10, eerste lid, 13, eerste of tweede lid, of 17 bedoeld onjuiste of onvolledige gegevens te verstrekken.

§ 7. Toezicht op de naleving

Artikel 26. Onze Minister wijst de ambtenaren aan, belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

Artikel 27. De krachtens artikel 26 aangewezen ambtenaren kunnen van een winner alle inlichtingen verlangen, die redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig zijn. Zij kunnen voorts van de winner inzage vorderen van boeken en andere zakelijke bescheiden en daarvan afschrift nemen, een en ander voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 28. De krachtens artikel 26 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd alle plaatsen, met uitzondering van woningen, te betreden, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is. Zo nodig verschaffen zij zich toegang met behulp van de sterke arm.

Artikel 29. De krachtens artikel 26 aangewezen ambtenaren zijn bevoegd zich door andere ambtenaren, die daartoe door hen zijn aangewezen, te doen vergezellen, voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 30. 1. leder is verplicht aan de krachtens artikel 26 aangewezen ambtenaren alle medewerking te verlenen, welke redelijkerwijs voor de uitoefening van de hun bij de artikelen 27, 28 en 29 verleende bevoegdheden nodig is. 2. Zij, die uit hoofde van hun stand, beroep of ambt tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen van het geven van inlichtingen, doch uitsluitend voor zover het betreft hetgeen hun in hun hoedanigheid is toevertrouwd. Zij kunnen voorts de inzage van bescheiden en het verlenen van medewerking weigeren, voor zover hun plicht tot geheimhouding zich daartoe uitstrekt.

§ 8. Overgangs-, straf-en slotbepalingen Artikel 31. 1. ledere winner is, behoudens voor zover artikel 2, eerste lid, onder a, 1°, ten aanzien van hem van toepassing is, verplicht binnen drie maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet ten aanzien van elk van de betrokken concessie-of vergunningsgebieden, waaruit in het eerste op of na 1 januari 1981 aangevangen boekjaar aardgas is gewonnen, dat door hem aan anderen is geleverd, aan Onze Minister opgave te doen van de in de artikelen 3 en 4 bedoelde opbrengsten en kosten in dat boekjaar, dan wel, indien die kosten reeds vóór dat boekjaar door de opbrengsten werden overtroffen, in het boekjaar, waarin dat overtreffen zich voor de eerste maal heeft voorgedaan. Artikel 10, derde, vijfde, zesde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing. 2. Voor de toepassing van de artikelen 11, 12 en 25 wordt de in het eerste lid bedoelde opgave beschouwd als een opgave, gedaan ingevolge artikel 10, eerste lid.

Artikel 32. Voor zover op het tijdstip van het in werking treden van deze wet artikel 2, eerste lid, onder a, 1°, ten aanzien van een winner van toepassing is, is te zijnen aanzien artikel 13, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat voor die toepassing dat in werking treden wordt beschouwd als het door de winner ontvangen van een kennisgeving als in artikel 12, eerste lid, bedoeld.

Artikel 33. 1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet in door winners gesloten overeenkomsten bestaande bedingen, inhoudende, dat van overheidswege opgelegde heffingen kunnen worden doorberekend in de prijs, waartegen aardgas wordt geleverd, vinden, ongeacht het door partijen bij een zodanige overeenkomst daarop van toepassing verklaarde nationale recht, geen toepassing met betrekking tot de op grond van deze wet geheven heffing. 2. Het eerste lid heeft niet de nietigheid of vernietigbaarheid van overeenkomsten als in dat lid bedoeld ten gevolge.

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2

Artikel 34. Aan artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten wordt toegevoegd: «de Wet heffing meeropbrengst aardgas, de artikelen 10, 13, 14, 17, 25, 30, 31 en 32;».

Artikel 35. Deze wet kan worden aangehaald als: Wet heffing meeropbrengst aardgas.

Artikel 36. Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Minister van Economische Zaken,

De Minister van Financiën,

Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17503, nrs. 1-2