Artikelen bij COM(2014)43 - Structurele maatregelen ter verbetering van de veerkracht van Europese kredietverlenende instellingen

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


Inhoudsopgave

Hoofdstuk I - Algemene bepalingen

Artikel 1 - Doelstellingen

Deze verordening strekt ertoe systeemrisico, financiële stress of faillissement van grote, complexe en onderling verweven entiteiten in het financiële systeem, in het bijzonder kredietinstellingen, te voorkomen en aan de volgende doelstellingen te voldoen:

(a) verminderen van het nemen van buitensporig risico binnen de kredietinstelling;

(b) opheffen van materiële belangenconflicten tussen de verschillende delen van de kredietinstelling;

(c) vermijden van foutieve toewijzing van middelen en aanmoedigen van het verstekken van leningen aan de reële economie;

(d) bijdragen tot niet-vervalste concurrentievoorwaarden voor alle kredietinstellingen binnen de interne markt;

(e) verminderen van onderlinge verwevenheid binnen de financiële sector die tot systeemrisico leidt;

(f) vergemakkelijken van efficiënt management van, monitoring van en toezicht op de kredietinstelling;

(g) vergemakkelijken van de ordelijke afwikkeling en het ordelijk herstel van de groep.

Artikel 2 - Onderwerp

Deze verordening stelt regels vast betreffende:

(a) het verbod van handel voor eigen rekening;

(b) de scheiding van bepaalde handelsactiviteiten.

Artikel 3 - Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op de volgende entiteiten:

(a) elke kredietinstelling of een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, wanneer deze als een mondiaal systeemrelevante instelling (MSI) is aangewezen met toepassing van artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU;

(b) elke van de volgende entiteiten die gedurende een periode van drie opeenvolgende jaren totale activa heeft ten belope van ten minste 30 miljard EUR en handelsactiviteiten heeft ten belope van ten minste 70 miljard EUR of 10 procent van haar totale activa:

i) elke in de Unie gevestigde kredietinstelling die noch een moederonderneming noch een dochteronderneming is, daaronder begrepen al haar bijkantoren ongeacht waar deze gelegen zijn;

ii) een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, indien een van de groepsentiteiten een in de Unie gevestigde kredietinstelling is;

iii) EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde landen gevestigd zijn.

Artikel 4 - Negatief toepassingsgebied

1. Deze verordening is niet van toepassing op:

(a) EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde landen zijn gevestigd als zij onderworpen zijn aan een rechtskader dat als gelijkwaardig wordt beschouwd overeenkomstig artikel 27, lid 1;

(b) dochterondernemingen  van EU-moederondernemingen die in derde landen zijn gevestigd als zij onderworpen zijn aan een rechtskader dat als gelijkwaardig wordt beschouwd overeenkomstig artikel 27, lid 1;

(c) entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 5,  punten 2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU.

2. Naast punt b) van lid 1 mag een bevoegde autoriteit van de vereisten van hoofdstuk III dochterondernemingen van EU-moederondernemingen vrijstellen die in derde landen zijn gevestigd  indien er geen regels als gelijkwaardig worden beschouwd aan de artikelen 10 tot en met 16, en 20 en als die bevoegde autoriteit ervan overtuigd is dat:

(a) er tussen de afwikkelingsautoriteit op groepsniveau in de Unie en de autoriteit van ontvangst van het derde land een akkoord is bereikt over een afwikkelingsstrategie;

(b) de afwikkelingsstrategie voor de dochteronderneming van een EU-moederonderneming die in een derde land gevestigd is geen negatief effect heeft op de financiële stabiliteit van de lidstaat (lidstaten) waar de EU-moederonderneming en andere groepsentiteiten gevestigd zijn.

Artikel 5 - Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1. 'kredietinstelling': een kredietinstelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

2. 'groep': een moederonderneming en haar dochterondernemingen;

3. 'afwikkeling': afwikkeling als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, van Richtlijn [BRRD];

4. 'handel voor eigen rekening': het gebruiken van eigen kapitaal of geleend geld om posities in te nemen in enig soort transactie voor het kopen, verkopen of op andere wijze verwerven of vervreemden van enig financieel instrument of enige grondstoffen met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening, en zonder enig verband met feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit of ten behoeve van het afdekken van het risico van de entiteit als gevolg van feitelijke of verwachte cliëntenactiviteit, middels het gebruik van desks, units, afdelingen of individuele handelaren die speciek aangewezen zijn voor dit innemen van posities en maken van winst, daaronder begrepen middels specifieke webgebaseerde eigen handelsplatformen;

5. 'EU-moederonderneming': een moederonderneming in een lidstaat die geen dochteronderneming is van een andere onderneming binnen enige lidstaat;

6. 'dochteronderneming': een dochteronderneming als gedefinieerd in artikel 2, punt 10), van Verordening (EU) nr. 34/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

7. 'bevoegde autoriteit': een bevoegde autoriteit als gedefinieerd in punt 40) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, daaronder begrepen de ECB overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad;

8. 'instelling': een instelling als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 3), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

9. 'moederonderneming': een moederonderneming als gedefinieerd in artikel 3, punt 9), van Richtlijn 2013/34/EU, daaronder begrepen een instelling, een financiële holding, een gemengde financiële holding en een gemengde holding;

10. 'financiële instrumenten': financiële instrumenten als gedefinieerd in afdeling C van bijlage I van Richtlijn 2004/39/EG;

11. 'leidinggevend orgaan': een leidinggevend orgaan als gedefinieerd in punt 7) van artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU of het equivalente orgaan wanneer de betrokken entiteit geen instelling is;

12. 'marketmaking': de verbintenis van een financiële instelling om regelmatig en doorlopend marktliquiditeit te verstrekken door het afgeven van bied- en laatprijzen met betrekking tot een bepaald financieel instrument, of, als onderdeel van haar gewone bedrijfsactiviteiten, door orders uit te voeren die door cliënten zijn geïnitieerd of ingevolge verzoeken van cliënten om te handelen, maar in beide gevallen zonder aan materieel marktrisico te zijn blootgesteld;

13. 'sponsor': een sponsor als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 14), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

14. 'securitisatie': securitisatie als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 61), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

15. 'handelen in derivaten': kopen of verkopen van derivaten;

16. 'kernkredietinstelling': een kredietinstelling die ten minste deposito's aantrekt die in aanmerking komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG;

17. 'grondstof': grondstof als gedefinieerd in punt 1) van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 1287/2006;

18. 'groepsentiteit': een juridische entiteit die deel uitmaakt van een groep;

19. 'financiële entiteit': een entiteit die tot een van de volgende categorieën behoort:

– entiteit uit de financiële sector, als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 27), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

– alternatieve beleggingsinstelling ("abi") van het closed-end-type en zonder hefboomfinanciering als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU, indien deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, als zij niet in de Unie gevestigd zijn, in de Unie verhandeld worden overeenkomstig de artikelen 35 of 40 van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad, in aanmerking komend durfkapitaalfonds als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 346/2013 van het Europees Parlement en de Raad, in aanmerking komend sociaalondernemerschapsfonds als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) No 346/2013 en een abi met een vergunning als Europees langetermijninvesteringsfonds (ELTIF) overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XXX/XXXX]];

– icbe’s als gedefinieerd bij artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

– special purpose entity voor securitisatiedoeleinden (securitisation special purpose entity - SSPE) als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 66), van Verordening (EU) nr. 575/2013;

20. 'kmo': een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen EUR niet overschrijdt;

21. 'handelen in beleggingen als principaal': kopen, verkopen, inschrijven op of overnemen van effecten of op een contract gebaseerde beleggingen als principaal;

22. 'consoliderende toezichthouder': een bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de uitoefening van toezicht op een EU-moederonderneming en haar dochterondernemingen op geconsolideerde basis als gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 48), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Hoofdstuk II - Verboden activiteiten

Artikel 6 - Verbod van bepaalde handelsactiviteiten

1. Een entiteit als bedoeld in artikel 3 mag:

(a) zich niet bezighouden met handel voor eigen rekening;

(b) met haar eigen kapitaal of geleend geld en met als enig doel het maken van winst voor eigen rekening:

i) geen rechten van deelneming of aandelen verwerven of in bezit houden van abi's als gedefinieerd bij artikel 4, lid 1, onder a), van Richtlijn 2011/61/EU ;

ii) niet beleggen in derivaten, certificaten, indexen of enig ander financieel instrument waarvan de prestaties zijn gekoppeld aan aandelen of  rechten van deelneming van abi's;

iii) geen rechten van deelneming of aandelen bezitten in een entiteit die zich met handel voor eigen rekening bezighoudt of rechten van deelneming of aandelen in abi's verwerft.

2. Het verbod in punt a) van lid 1 geldt niet voor:

(a) financiële instrumenten die zijn uitgegeven door centrale overheden van lidstaten of door entiteiten opgesomd in punt 2 van artikel 117 en in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013;

(b) een situatie waarbij een entiteit waarvan sprake in artikel 3 aan alle volgende voorwaarden voldoet:

i) zij gebruikt haar eigen kapitaal in het kader van haar kasbeheerprocessen;

ii) zij bezit, koopt, verkoopt, of verwerft of vervreemdt op andere wijze uitsluitend kas of kasequivalenten. Kasequivalenten moeten in hoge mate liquide beleggingen zijn die worden aangehouden in de basisvaluta van het eigen kapitaal, gemakkelijk te converteren zijn in een bekend bedrag aan kas, onderworpen zijn aan een insignificant risico van waardeverandering, een looptijd hebben van niet meer dan 397 dagen en een rendement geven dat niet hoger is dan het rendement van driemaandspapier van hoge kwaliteit.

3. De in punt b) van lid 1 vastgestelde beperkingen gelden niet ten aanzien van abi's van het closed-end-type en zonder hefboomfinanciering als gedefinieerd in Richtlijn 2011/61/EU, indien deze abi's in de Unie gevestigd zijn of, als zij niet in de Unie gevestigd zijn, in de Unie verhandeld worden overeenkomstig de artikelen 35 of 40 van Richtlijn 2011/61/EU, voor in aanmerking komende durfkapitaalfondsen als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 346/2013, voor in aanmerking komende sociaalondernemerschapsfondsen als gedefinieerd in artikel 3, onder b), van Verordening (EU) No 346/2013 en voor abi 's met een vergunning als ELTIF overeenkomstig Verordening (EU) nr. [XXX/XXXX];

4. Het leidinggevend orgaan van elke entiteit waarvan sprake in artikel 3 zorgt ervoor dat aan de vereisten in lid 1 wordt voldaan.

5. De vereisten in de leden 1 tot en met 4 zijn van toepassing vanaf [PB gelieve de juiste datum in te voegen, 18 maanden na bekendmaking van de verordening].

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 36 gedelegeerde handelingen vast te stellen om van het verbod waarvan sprake in punt a) van lid 1 vrij te stellen:

(a) andere financiële instrumenten dan die waarvan sprake in punt a) van lid 2 die zijn uitgegeven door overheden van derde landen die toezichts- en regelgevingsregelingen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die  welke binnen de Unie gelden, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013;

(b) financiële instrumenten die zijn uitgegeven door regionale overheden van lidstaten, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013.

Artikel 7 - Regels inzake bezoldiging

Onverminderd de bezoldigingsregels in Richtlijn 2013/36/EU wordt het bezoldigingsbeleid van de entiteiten waarvan sprake in artikel 3 zodanig vormgegeven en ten uitvoer gelegd dat het direct of indirect personeelsleden niet aanmoedigt of beloont om in artikel 6, lid 1, verboden activiteiten uit te voeren.

Hoofdstuk III - Scheiding van bepaalde handelsactiviteiten

Artikel 8 - Toepassingsgebied van de activiteiten

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk omvatten handelsactiviteiten andere activiteiten dan:

(a) het aantrekken van deposito's die in aanmerking komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG van het Europees Parlement en de Raad;

(b) het verstrekken van leningen, waaronder consumentenkrediet, kredietovereenkomsten met betrekking tot onroerend goed, factoring (met of zonder regres), financiering van commerciële transacties (met inbegrip van voorschotten);

(c) financiële leasing;

(d) verlening van betalingsdiensten als gedefinieerd in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad;

(e) uitgifte en beheer van andere betaalmiddelen zoals reischeques en kredietbrieven voor zover een dergelijke activiteit niet wordt bestreken door punt d);

(f) bemiddeling op de interbankenmarkten,bewaarneming en beheer van effecten;

(g) kredietinformatiediensten;

(h) bewaardiensten;

(i) uitgifte van elektronisch geld.

2. De vereisten van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het kopen of verkopen van financiële instrumenten die zijn uitgegeven door centrale overheden van lidstaten of door entiteiten opgesomd in punt 2) van artikel 117 en in artikel 118 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om:

(a) andere financiële instrumenten vrij te stellen dan die waarvan sprake in lid 2 welke zijn uitgegeven door overheden van derde landen die toezichts- en regelgevingsregelingen toepassen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die  welke binnen de Unie gelden, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013;

(b) financiële instrumenten vrij te stellen die zijn uitgegeven door regionale overheden van lidstaten, aan de blootstelling waaraan een risicogewicht van 0 procent is toegekend overeenkomstig artikel 115 van Verordening  (EU) nr. 575/2013.

Artikel 9 - Verplichting om activiteiten te toetsen

1. De bevoegde autoriteit beoordeelt handelsactiviteiten, daaronder begrepen met name: marketmaking, beleggingen in en sponsoring van securitisatie, en handelt in andere derivaten dan die welke zijn toegestaan op grond van de artikelen 11 en 12 van de volgende entiteiten:

(a) een in de Unie gevestigde kernkredietinstelling die noch een moederonderneming noch een dochteronderneming is, daaronder begrepen al haar bijkantoren ongeacht waar deze gelegen zijn;

(b) een EU-moederonderneming, daaronder begrepen alle bijkantoren en dochterondernemingen ongeacht waar deze gelegen zijn, indien een van de groepsentiteiten een in de Unie gevestigde kernkredietinstelling is;

(c) EU-bijkantoren van kredietinstellingen die in derde landen gevestigd zijn.

2. Bij het verrichten van de beoordeling waarvan sprake in lid 1 gebruikt de bevoegde entiteit de volgende maatstaven:

(a) de relatieve omvang van de handelsactiva, als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door de totale activa;

(b) de hefboom van de handelsactiva als gemeten aan de hand van de handelsactiva gedeeld door het tier 1-kernkapitaal;

(c) het relatieve gewicht van het tegenpartijkredietrisico, als gemeten aan de hand van de reële waarde van de derivaten gedeeld door de totale handelsactiva;

(d) de relatieve complexiteit van de handelsderivaten, als gemeten aan de hand van de handelsderivatenactiva van niveau 2 en 3 gedeeld door de handelsderivaten en door de handelsactiva;

(e) de relatieve winstgevendheid van de handelsinkomsten, als gemeten aan de hand van de handelsinkomsten gedeeld door de totale netto-inkomsten;

(f) het relatieve gewicht van het marktrisico, als gemeten aan de hand van de berekening van het verschil tussen de handelsactiva en -passiva in absolute waarde en de deling door het eenvoudige gemiddelde van de handelsactiva en handelspassiva;

(g) de onderlinge verwevenheid, als gemeten aan de hand van de methodologie waarvan sprake in artikel 131, lid 18, van Richtlijn 2013/36/EU;

(h) het krediet- en liquiditeitsrisico als gevolg van verbintenissen en garanties die door de kernkredietinstelling zijn verstrekt.

3. De bevoegde autoriteit rondt haar beoordeling af uiterlijk [PB – gelieve in te voegen 18 maanden vanaf de dag van bekendmaking van de verordening], en voert vervolgens regelmatig en ten minste jaarlijks beoordelingen uit.

4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische regelgevingsnormen om te specificeren hoe de maatstaven zullen worden afgelezen en om, in voorkomend geval, de nadere regels te specificeren voor de maatstaven waarvan sprake in lid 2 en de aflezing ervan onder gebruikmaking van toezichtsgegevens. De ontwerpen van technische reguleringsnormen omvatten voor de bevoegde autoriteit eveneens een methodologie voor de consistente aflezing en toepassing van maatstaven.

De EBA dient deze ontwerpen van technische reguleringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB – gelieve in te voegen 1 maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening.].

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Artikel 10 - De bevoegdheid van een bevoegde autoriteit om te vereisen dat een kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert

1. Indien de bevoegde autoriteit concludeert dat, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, de limieten en voorwaarden in verband met de maatstaven waarvan sprake in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 2, en gespecificeerd in de gedelegeerde handeling waarvan sprake in lid 5 vervuld zijn, en zij bijgevolg, rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1, de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de Unie als geheel bedreigd acht, start zij uiterlijk twee maanden na de afronding van die beoordeling de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de tweede alinea van lid 3.

2. Zelfs indien de limieten en voorwaarden waarvan sprake in lid 1 niet zijn vervuld, mag de bevoegde autoriteit de procedure die leidt tot een besluit waarvan sprake in de derde alinea van lid 3 starten indien zij, na de beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 1, concludeert dat enige handelsactiviteit, met uitzondering van de handel in andere derivaten dan die welke op grond van artikel 11 en 12 zijn toegestaan, die door de kernkredietinstelling wordt uitgevoerd een bedreiging vormt van de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of het financiële systeem van de Unie als geheel rekening houdend met de doelstellingen waarvan sprake in artikel 1.

3. De bevoegde autoriteit doet van haar conclusies waarvan sprake in de leden 1 of 2 kennisgeving aan de kernkredietinstelling en biedt de kernkredietinstelling de gelegenheid binnen twee maanden na de datum van de kennisgeving schriftelijke opmerkingen in te dienen.

Tenzij de kernkredietinstelling binnen de termijn waarvan sprake in de eerste alinea ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat de redenen die tot de conclusies leiden niet gegrond zijn, stelt de bevoegde autoriteit een tot de kernkredietinstelling gericht besluit vast op grond waarvan deze de in die conclusies gespecificeerde handelsactiviteiten niet mag uitoefenen. De bevoegde autoriteit motiveert haar besluit en publiceert het.

Voor de toepassing van lid 1 motiveert de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan die handelsactiviteiten uit te voeren, eveneens dat besluit en publiceert zij het.

Voor de toepassing van lid 2 stelt de bevoegde autoriteit, indien zij besluit de kernkredietinstelling toe te staan handelsactiviteiten uit te voeren, een tot de kernkredietinstelling gericht besluit in die zin vast.

Alvorens enig besluit waarvan sprake in dit lid vast te stellen, raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt. De bevoegde autoriteit doet van haar definitief besluit  eveneens aan de EBA kennisgeving.

De bevoegde instantie neemt haar definitief besluit binnen twee maanden na ontvangst van de schriftelijke opmerkingen waarvan sprake in de eerste alinea.

4. De besluiten waarvan sprake in de tweede alinea van lid 3 zijn om de 5 jaar het voorwerp van toetsing door de bevoegde autoriteit.

5. De Commissie stelt, [PB de juiste datum invoegen uiterlijk 6 maanden na publicatie van deze verordening]  overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast om:

(a) met betrekking tot de maatstaven:

(a) de relevante limiet van elk van de maatstaven als bedoeld in de punten a) tot en met h) van artikel 9, lid 1, te specificeren waarboven het risiconiveau van de betrokken handelsactiviteit individueel significant wordt geacht te zijn;

(ii) de voorwaarden te specificeren, daaronder begrepen hoeveel van de maatstaven de relevante limiet moeten overschrijden, en in welke combinatie, opdat de bevoegde autoriteit de procedure waarvan sprake in artikel 10, lid 1, kan starten.

(iii) de specificatie van de voorwaarden in punt ii) omvat een vermelding van het geaggregeerde significante risico van de betrokken handelsactiviteit dat resulteert uit het feit dat verschillende maatstaven de relevante limieten waarvan sprake in punt i) hebben overschreden;

(b) te specificeren welk soort securitisatie niet geacht wordt een bedreiging te vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het uniale financiële systeem als geheel ten aanzien van elk van de volgende aspecten:

i) de structurele kenmerken, zoals de ingebedde looptijdtransformatie en eenvoud van de structuur;

ii) de kwaliteit van de onderliggende activa en gerelateerde kenmerken van de zekerheden;

iii) de noterings- en transparantiekenmerken van de securitisatie en haar onderliggende activa;

iv) de robuustheid en kwaliteit van de overnemingsprocessen.

Artikel 11 - Prudent beheer van eigen risico

1. Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3, mag handelsactiviteiten uitvoeren voor zover het doel beperkt is tot prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering.

In het kader van het prudent beheer van haar kapitaal, liquiditeit en financiering mag een kernkredietinstelling voor het afdekken van haar totale balansrisico alleen gebruik maken van rentederivaten, valutaderivaten en kredietderivaten die in aanmerking komen voor clearing door een centrale tegenpartij. De kernkredietinstelling toont tegenover de bevoegde toezichthouder aan dat de afdekkingsactiviteit bestemd is om specifieke, aanwijsbare risico's van afzonderlijke of geaggregeerde posities van de kernkredietinstelling te verminderen en deze daadwerkelijk vermindert of significant mitigeert.

2. Onverminderd de bezoldigingsregels in Richtlijn 2013/36/EU moet het bezoldigingsbeleid dat geldt voor het personeel van de kernkredietinstelling dat zich met afdekkingsactiviteiten bezighoudt:

(a) gericht zijn op het voorkomen van alle residuele of verborgen activiteiten voor handel voor eigen rekening, ongeacht of deze als risicobeheer of anders verhuld zijn;

(b) de legitieme afdekkingsdoeleinden van de kernkredietinstelling als geheel weerspiegelen en garanderen dat voor de toegekende bezoldiging niet direct de winsten bepalend zijn die door dergelijke activiteiten worden gegenereerd maar dat daarbij rekening wordt gehouden met de totale effectiviteit van de activiteiten in het verminderen of limiteren van risico.

Het leidinggevend orgaan zorgt er, op advies van het risicocomité, indien een dergelijk comité is opgericht overeenkomstig artikel 76, lid 3, van Richtlijn 2013/36/EU, voor dat het bezoldigingsbeleid van de kernkredietinstelling in lijn is met de bepalingen in de eerste alinea.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de financiële instrumenten waarvan sprake in lid 1 door toevoeging van andere financiële instrumenten, daaronder begrepen andere soorten derivaten, met name die welke onderworpen zijn aan de verplichtingen in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad, teneinde rekening te houden met financiële instrumenten die voor het prudente beheer van kapitaal, liquiditeit en financiering op de financiële stabiliteit hetzelfde effect hebben als die vermeld in lid 1.

Artikel 12 - Verlening van risicobeheerdiensten aan cliënten

1. Een kernkredietinstelling die het voorwerp is geweest van een besluit waarvan sprake in artikel 10, lid 3, mag voor clearing door een centrale tegenpartij in aanmerking komende rente-, valuta-, krediet-, emissierechten- en grondstoffenderivaten en emissierechten aan haar niet-financiële cliënten, aan financiële entiteiten waarvan sprake in het tweede en derde streepje van punt 19 van artikel 5, aan verzekeringsondernemingen en aan instellingen die in bedrijfspensioenuitkeringen voorzien, verkopen wanneer de volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a) het enige doel van de verkoop is het afdekken van rente-, valuta-, krediet-, grondstoffen- of emissierechtenrisico;

(b) de eigenvermogensvereisten van de kernkredietinstelling voor positierisico als gevolg van de derivaten en emissierechten gaan een percentage van haar totale kapitaalvereiste voor risico niet te boven dat in een gedelegeerde handeling van de Commissie overeenkomstig lid 2 moet worden gespecificeerd.

Wanneer het vereiste in punt b) niet vervuld is, mogen de derivaten en emissierechten door de kernkredietinstelling niet worden verkocht noch op haar balans opgenomen.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om:

(a) toe te staan dat andere financiële instrumenten dan die vermeld in lid 1, met name die welke aan de verplichtingen in artikel 11 van Verordening (EU) nr. 648/2012 onderworpen zijn, ten behoeve van risicoafdekking verkocht worden aan het soort cliënten als opgesomd in lid 1 van dit artikel;

(b) het percentage van de eigenvermogensvereisten van de kernkredietinstelling te specificeren waarboven derivaten en emissierechten waarvan sprake in lid 1 van dit artikel niet mogen worden verkocht noch op de balans van de kernkredietinstelling opgenomen.

Artikel 13 - Regels betreffende afzonderlijke groepsentiteiten

1. Wanneer een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 3, een besluit heeft genomen dat een kernkredietinstelling bepaalde handelsactiviteiten niet kan uitvoeren en als de kernkredietinstelling tot een groep behoort, dan mogen de af te scheiden handelsactiviteiten alleen worden uitgeoefend door een groepsentiteit die juridisch, economisch en operationeel gescheiden is ("handelsentiteit") van de kernkredietinstelling.

2. Wanneer een entiteit waarvan sprake in artikel 9, lid 1, op eigen initiatief heeft besloten handelsactiviteiten die onder artikel 9 vallen geheel of gedeeltelijk van de kernkredietinstelling af te scheiden en de goedkeuring van haar scheidingsplan heeft ontvangen overeenkomstig de procedure in artikel 18, dan gelden de in de leden 3 tot en met 13 van dit artikel en de artikelen 14 tot en met 17 en 20 vastgestelde vereisten voor de afgescheiden entiteiten.

3. De EU-moederonderneming zorgt ervoor dat een groep die kernkredietinstellingen en handelsentiteiten bevat zo is gestructureerd dat op gesubconsolideerde basis twee onderscheiden subgroepen worden opgericht, waarvan er slechts één kernkredietinstellingen bevat.

4. De EU-moederonderneming van de kernkredietinstelling zorgt er voor zover noodzakelijk voor dat de kernkredietinstelling bij insolventie van de handelsentiteit haar activiteiten kan voortzetten.

5. De kernkredietinstelling mag geen kapitaalinstrumenten of stemrechten bezitten in een handelsentiteit.

Onverminderd de eerste alinea mag de bevoegde autoriteit besluiten kernkredietinstellingen die aan de vereisten voldoen in artikel 49, lid 3, onder a) of b), van  Verordening (EU) nr. 575/2013 toe te staan kapitaalinstrumenten of stemrechten te hebben in een handelsentiteit indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat dit hebben van kapitaalinstrumenten of stemrechten onontbeerlijk is voor de werking van de groep en dat de kernkredietinstelling voldoende maatregelen heeft genomen om de relevante risico's op passende wijze te limiteren.

Een kernkredietinstelling die noch een centrale noch een regionale kredietinstelling is mag in geen geval direct kapitaalinstrumenten of stemrechten bezitten in een handelsentiteit.

Alvorens een besluit vast te stellen overeenkomstig dit lid raadpleegt de bevoegde autoriteit de EBA.

De bevoegde autoriteit geeft kennis van haar besluit aan de EBA. De EBA publiceert een lijst van de instellingen waarop dit lid is toegepast.

6. De kernkredietinstelling en de handelsentiteit geven hun eigen schuld op individuele of op gesubconsolideerde basis uit mits dit niet inconsistent is met het afwikkelingsplan waarmee de relevante afwikkelingsautoriteiten overeenkomstig richtlijn [BRRD] hebben ingestemd.

7. Alle contracten en andere transacties die tussen de kernkredietinstelling en de handelsentiteit zijn aangegaan zijn voor de kernkredietinstelling even gunstig als vergelijkbare contracten en transacties met entiteiten die niet tot dezelfde subgroep behoren of waarbij entiteiten die niet tot dezelfde subgroep behoren betrokken zijn.

8. Een meerderheid van de leden van het leidinggevend orgaan van de kernkredietinstelling respectievelijk de handelsentiteit bestaat uit personen die geen lid zijn van het leidinggevend orgaan van de andere entiteit. Geen lid van het leidinggevend orgaan van elk van beide entiteiten oefent een directiefunctie in beide entiteiten uit met uitzondering van de risicobeheerleider van de moederonderneming.

9. Het leidinggevend orgaan van de kernkredietinstelling, van de handelsentiteit en van hun moederondernemingen is verplicht de doelstellingen van de scheiding te handhaven.

10. Overeenkomstig het geldende nationale recht is de naam of de aanduiding van de handelsentiteit en van de kernkredietinstelling van die aard dat het publiek gemakkelijk kan vaststellen welke entiteit een handelsentiteit en welke entiteit een kernkredietinstelling is.

11. De structureel gescheiden instellingen dienen op  gesubconsolideerde basis aan de verplichtingen in de delen twee, drie en vier en de delen zes, zeven en acht van Verordening (EU) nr. 575/2013 en in titel VII van Richtlijn 2013/36/EU te voldoen overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

12. In afwijking van artikel 6, lid 1, en artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden de verplichtingen in de delen twee tot en met vier en acht van die verordening op gesubconsolideerde basis  overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

13. In afwijking van artikel 6, lid 4, en artikel 8 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden de vereisten van deel zes van die verordening op gesubconsolideerde basis overeenkomstig lid 3 van dit artikel.

Artikel 14 - Limieten voor grote blootstellingen binnen de groep

1. Ten behoeve van de berekening van de limiet voor grote blootstellingen binnen de groep op grond van lid 2 worden alle entiteiten die tot dezelfde subgroep behoren ingevolge artikel 13, lid 3, als één cliënt of één groep van verbonden cliënten beschouwd in de zin van punt 39) van artikel 4, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

2. Wwanneer maatregelen zijn opgelegd overeenkomstig dit hoofdstuk mag de kernkredietinstelling geen blootstelling binnen de groep aan een entiteit die niet tot dezelfde subgroep als de kernkredietinstelling behoort hebben van meer dan 25 procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling.  De blootstellingslimiet binnen de groep geldt op gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening.

Artikel 15 - Limieten voor grote blootstellingen buiten de groep

1. Naast de bepalingen van lid 1 van artikel 395 van Verordening (EU) nr. 575/2013 mag, wanneer maatregelen zijn opgelegd overeenkomstig dit hoofdstuk van deze verordening, de kernkredietinstelling geen van de volgende blootstellingen hebben:

(a) een grote blootstelling van meer dan 25 procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling aan een financiële entiteit. Die blootstellingslimiet geldt op individuele en gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening;

(b) grote blootstellingen van in totaal meer dan 200 procent van het in aanmerking komend kapitaal van de kernkredietinstelling aan financiële entiteiten. Die blootstellingslimiet geldt op individuele en gesubconsolideerde basis en na rekening te houden met het effect van de kredietrisicolimitering en vrijstellingen overeenkomstig de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 16 van deze verordening.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om het niveau van de limiet voor geaggregeerde grote blootstellingen buiten de groep als vastgesteld in punt b) van lid 1 aan te passen in lijn met de mate waarin de kredietrisicolimitering in aanmerking is genomen.

Artikel 16 - Kredietrisicolimiteringstechnieken

Naast de bepalingen van de artikelen 399 tot en met 403 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gelden, wanneer overeenkomstig dit hoofdstuk van deze verordening maatregelen zijn opgelegd, voor de berekening van de blootstellingswaarden ten behoeve van de inachtneming van de limieten voor grote blootstellingen waarvan sprake in de artikelen 14 en 15 van deze verordening beperkingen met betrekking tot de inaanmerkingneming van kredietlimiteringstechnieken.

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 35 gedelegeerde handelingen vast te stellen om te specificeren in welke mate kredietrisicolimiteringstechnieken, daaronder begrepen soorten  van en limieten voor in aanmerking komende kredietprotectie, voor de toepassing van de eerste alinea in aanmerking worden genomen teneinde ervoor te zorgen dat kredietrisicolimiteringstechnieken het niet laten afweten wanneer de risico's intreden zodat effectieve uitwinning van de kredietprotectie kan plaatsvinden.

Artikel 17 - Afwijking van overgangsbepalingen voor grote blootstellingen

In afwijking van lid 3 van artikel 493 van Verordening nr. (EU) nr. 575/2013 gelden de afwijkingen waarin dat lid voorziet niet voor blootstellingen van kernkredietinstellingen die het voorwerp zijn geweest van structurele maatregelen overeenkomstig deze verordening.

Artikel 18 - Scheidingsplan

1. Wanneer een bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 10, lid 3,  een besluit heeft genomen dat een kernkredietinstelling bepaalde handelsactiviteiten niet kan uitvoeren, dient de kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming binnen 6 maanden vanaf de datum van het besluit waarvan sprake in de tweede alinea van artikel 10, lid 3, een scheidingsplan bij de bevoegde autoriteit in.

Ook wanneer een entiteit als bedoeld in de punten a) tot en met c) van artikel 9, lid 1,  tot afscheiding van de handelsactiviteiten die onder de verplichting tot toetsing in artikel 9 vallen van de kernkredietinstelling heeft besloten, dient zij bij de start van de beoordelingsperiode waarvan sprake in artikel 9 een plan in waarin de afscheiding wordt gedetailleerd. Het plan bevat ten minste de informatie vereist in de punten a) en b) van lid 2 van dit artikel.

2. In het scheidingsplan wordt gedetailleerd uitgelegd hoe de scheiding zal worden uitgevoerd.

Dat plan bevat ten minste het volgende:

(a) specificatie van de activa en activiteiten die van de kernkredietinstelling zullen worden afgescheiden;

(b) bijzonderheden over de wijze waarop de regels waarvan sprake in artikel 13 worden toegepast;

(c) een tijdschema voor de scheiding.

3. De bevoegde autoriteit beoordeelt de plannen waarvan sprake in lid 1 en 2 en stelt binnen zes maanden na indiening ervan een besluit vast waarbij het plan wordt goedgekeurd of waarbij wijzigingen van het scheidingsplan worden vereist.

4. Indien de bevoegde autoriteit wijzigingen van het scheidingsplan vereist, dient de kernkredietinstelling of in voorkomend geval haar EU-moederonderneming binnen drie maanden vanaf het verzoek van de bevoegde autoriteit het scheidingsplan met de vereiste wijzigingen opnieuw in.

5. De bevoegde autoriteit stelt binnen één maand na herindiening een besluit vast tot goedkeuring of verwerping van het plan. Indien de bevoegde autoriteit het plan verwerpt, stelt zij binnen één maand na de verwerping een besluit vast tot vaststelling van een plan voor scheiding waarin alle noodzakelijke aanpassingen aan de orde komen.

6. Indien de kernkredietinstelling of, in voorkomend geval haar EU-moederonderneming geen scheidingsplan indient als vereist in lid 1 neemt de bevoegde autoriteit uiterlijk 3 maanden na het verstrijken van de termijn waarvan sprake in lid 1 een besluit tot vaststelling van een plan voor scheiding.

7. Indien de kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming het scheidingsplan met de door de bevoegde autoriteit vereiste wijzigingen niet herindient, neemt de bevoegde autoriteit uiterlijk één maand na het verstrijken van de termijn in de eerste alinea van lid 4 een besluit tot vaststelling van een plan voor scheiding.

8. De kernkredietinstelling of, in voorkomend geval, haar EU-moederonderneming toont tegenover de bevoegde autoriteit aan dat zij het goedgekeurde plan ten uitvoer heeft gelegd.

9. Het leidinggevend orgaan van een kredietinstelling of een EU-moederonderneming zorgt ervoor dat het scheidingsplan ten uitvoer wordt gelegd overeenkomstig de goedkeuring van de bevoegde autoriteit.

Artikel 19 - Samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en de relevante afwikkelingsautoriteiten

1. Alvorens het besluit te nemen waarvan sprake in artikel 10, lid 3, doet de bevoegde autoriteit daarvan kennisgeving aan de relevante afwikkelingsautoriteit die is aangewezen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn [BRRD].

2. Bij de uitvoering van de beoordeling overeenkomstig artikel 9 en bij het vereisen dat de kernkredietinstelling bepaalde activiteiten niet uitvoert overeenkomstig artikel 10 houdt de bevoegde autoriteit rekening met alle aan de gang zijnde of reeds bestaande afwikkelingsbeoordelingen die door enige relevante afwikkelingsautoriteit ingevolge artikel 13 en 13, onder a), van de Richtlijn [BRRD] zijn uitgevoerd.

3. De bevoegde autoriteit werkt met de relevante afwikkelingsautoriteit samen en wisselt relevante informatie uit die bij de uitvoering van haar verplichtingen noodzakelijk wordt geacht.

4. De bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat ingevolge dit hoofdstuk opgelegde maatregelen consistent zijn met de ingevolge artikel 13, onder b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013, artikel 8, lid 9, van Verordening (EU) nr. [SRM], artikel 13 en 13, onder a), de artikelen 14 en 15 van de Richtlijn [BRRD] en artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU opgelegde maatregelen.

Artikel 20 - Verboden activiteiten voor de handelsentiteit

De handelsentiteit:

(a) mag geen deposito's aantrekken die in aanmerking komen op grond van het depositogarantiestelsel overeenkomstig Richtlijn 94/19/EG, behalve wanneer het  bedoelde deposito betrekking heeft op de uitwisseling van zekerheden in verband met handelsactiviteiten;

(b) mag geen betalingsdiensten verlenen als gedefinieerd in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2007/64/EG die verband houden met de activiteiten waarvan sprake in punt a) behalve wanneer de bedoelde betalingsdiensten nevendiensten zijn en strikt noodzakelijk zijn voor de uitwisseling van zekerheden in verband met handelsactiviteiten.

Artikel 21 - Afwijking van de vereisten van hoofdstuk III

1. Op verzoek van een lidstaat mag de Commissie  aan een kredietinstelling die deposito's aantrekt van natuurlijke personen en kmo's die onderworpen zijn aan vóór 29 januari 2014 aangenomen nationale primaire wetgeving een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk verlenen wanneer de nationale wetgeving aan de volgende vereisten voldoet:

(a) zij beoogt het voorkomen van financiële stress of faillissement en systeemrisico waarvan sprake in artikel 1;

(b) zij voorkomt dat kredietinstellingen die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekken zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal en het bezitten van handelsactiva; de nationale wetgeving mag evenwel in beperkte uitzonderingen voorzien om de kredietinstelling die deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt in de mogelijkheid te stellen risicolimiterende activiteiten te ondernemen ten behoeve van het prudent beheren van haar kapitaal, liquiditeit en financiering en beperkte risicobeheerdiensten aan cliënten te verlenen;

(c) als de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt tot een groep behoort, zorgt zij ervoor dat de kredietinstelling juridisch gescheiden is van de groepsentiteiten die zich bezighouden met de gereglementeerde activiteit van het handelen in beleggingen als principaal of het bezitten van handelsactiva, en specificeert de nationale wetgeving het volgende:

i) de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is in staat onafhankelijk van andere groepsentiteiten besluiten te nemen;

ii) de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, heeft een leidinggevend orgaan dat onafhankelijk is van andere groepsentiteiten en onafhankelijk van de kredietinstelling zelf;

iii) de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt is zelf aan kapitaal- en liquiditeitsvereisten onderworpen;

iv) de kredietinstelling die in aanmerking komende deposito's van natuurlijke personen en kmo's aantrekt, mag niet onder andere voorwaarden dan gelijkaardige voorwaarden als die waarvan sprake in artikel 13, lid 7, contracten of transacties aangaan met andere groepsenteiten.

2. Een lidstaat die een afwijking wil aanvragen voor een kredietinstelling die onderworpen is aan de nationale wetgeving in kwestie zendt een verzoek tot afwijking, vergezeld van een positief advies van de bevoegde autoriteit die toezicht houdt op de kredietinstelling die het voorwerp is van het verzoek tot afwijking, aan de Commissie. Dat verzoek bevat alle noodzakelijke informatie voor de beoordeling van de nationale wetgeving en specificeert de kredietinstellingen waarvoor de afwijking is aangevraagd. Indien de Commissie van oordeel is dat zij niet over alle noodzakelijke informatie beschikt, neemt zij binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek contact op met de betrokken lidstaat en specificeert zij welke bijkomende informatie vereist is.

Zodra de Commissie alle informatie heeft die zij noodzakelijk acht voor de beoordeling van het verzoek tot afwijking stelt zij binnen één maand de verzoekende lidstaat op de hoogte dat de informatie toereikend is voor haar.

Binnen vijf maanden na bekendmaking van de kennisgeving waarvan sprake in de tweede alinea stelt de Commissie, na raadpleging van de EBA over de redenen die ten grondslag liggen aan haar beoogde besluit en over de mogelijke impact van een dergelijk besluit op de financiële stabiliteit van de Unie en de werking van de interne markt, een uitvoeringsbesluit vast dat de nationale wetgeving niet onverenigbaar met dit hoofdstuk verklaart en de afwijking verleent aan de kredietinstellingen die worden gespecificeerd in het verzoek waarvan sprake in lid 1. Indien de Commissie voornemens is de nationale wetgeving onverenigbaar te verklaren en de afwijking niet toe te staan, vermeldt zij in detail haar bezwaren en biedt zij de verzoekende lidstaat de gelegenheid schriftelijke opmerkingen in te dienen binnen één maand vanaf de datum van kennisgeving van de bezwaren van de Commissie. De Commissie stelt binnen drie maanden vanaf het einde van de termijn voor  indiening een uitvoeringsbesluit vast tot verlening of verwerping van de afwijking.

Indien de nationale wetgeving wordt gewijzigd, doet de lidstaat kennisgeving van de wijzigingen aan de Commissie. De Commissie mag het uitvoeringsbesluit waarvan sprake in de derde alinea toetsen.

Indien de nationale wetgeving die niet onverenigbaar met dit hoofdstuk is verklaard niet langer geldt voor een kredietinstelling waaraan een afwijking van de vereisten van dit hoofdstuk is verleend, wordt deze afwijking ten aanzien van die kredietinstelling ingetrokken.

De Commissie doet kennisgeving van haar besluiten aan de EBA. De EBA publiceert een lijst van kredietinstellingen waaraan overeenkomstig dit artikel een afwijking is verleend. De lijst wordt actueel gehouden.

Hoofdstuk IV - Entiteiten die onderworpen zijn aan de vereisten van de hoofdstukken II en III

Artikel 22 - Regels voor de berekening van drempels

1. Voor de toepassing van artikel 3, onder b), punt ii), is de berekening van de drempels gebaseerd op de geconsolideerde rekeningen van de EU-moederonderneming.

2. Voor de toepassing van artikel 3, onder b), punt iii), is de berekening van de drempels gebaseerd op de in de Unie uitgevoerde activiteiten.

3. Activa en passiva van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere niet-financiële ondernemingen worden niet meegeteld in de berekening.

4. Uiterlijk [PB gelieve de correcte datum in te voegen 12 maanden na bekendmaking van deze verordening], wijst de bevoegde autoriteit de kredietinstellingen en groepen aan die aan deze verordening zijn onderworpen overeenkomstig artikel 3 en stelt zij daarvan onmiddellijk de EBA in kennis.

Na door de bevoegde autoriteit in kennis te zijn gesteld, publiceert de EBA onmiddellijk de lijst waarvan sprake in de eerste alinea. De lijst wordt actueel gehouden.

Artikel 23 - Berekening van handelsactiviteiten

1. Voor de toepassing van artikel 3 worden handelsactiviteiten als volgt berekend overeenkomstig het geldende boekhoudstelsel.

Handelsactiviteiten= (TSA + TSL + DA + DL)/2, waarbij:

(a) handelseffectenactiva (TSA) activa zijn die deel uitmaken van een als geheel beheerde portefeuille waarvoor er bewijs is van een recent feitelijk patroon van winstneming op korte termijn, met uitsluiting van derivatenactiva;

(b) handelseffectenpassiva (TSL) passiva zijn die zijn aangegaan met de bedoeling op korte termijn terug te kopen en die deel uitmaken van een als geheel beheerde portefeuille waarvoor er bewijs is van een recent feitelijk patroon van winstneming op korte termijn, met uitsluiting van derivatenpassiva;

(c) derivatenactiva (DA) derivaten zijn  met een positieve vervangingswaarde die niet als afdekkings- of ingebedde derivaten zijn aangewezen;

(d) derivatenpassiva (DL) derivaten zijn met een negatieve vervangingswaarde die niet als afdekkingsinstrumenten zijn aangewezen.

2. Activa en passiva van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen en andere niet-financiële ondernemingen worden niet meegeteld in de berekening van de handelsactiviteiten.

3. De EBA stelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen op om de methodologie vast te stellen voor het berekenen van de handelsactiviteiten als bedoeld in lid 1 rekening houdend met de verschillen in de geldende boekhoudstelsels.

De EBA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB gelieve de precieze datum in te voegen 1 maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening.]

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

4. De Commissie is bevoegd om bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 35 de onderdelen van de handelsactiviteiten waarvan sprake in de punten a) tot en met d) van lid 1 van dit artikel te wijzigen om rekening te houden met wijzigingen in de geldende boekhoudstelsels.

Artikel 24 - Indiening van informatie betreffende de handelsactiviteiten bij de bevoegde autoriteit

1. De entiteiten waarvan sprake in artikel 3 dienen voor het eerst [PB een datum invoegen 9 maanden na de datum van publicatie van deze verordening] en vervolgens jaarlijks bij de bevoegde autoriteit de relevante informatie in betreffende het totale bedrag van hun handelsactiviteiten en de onderdelen ervan, als bepaald in artikel 23, lid 1.

2. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen ter vaststelling van de uniforme template voor de in lid 1 bedoelde rapportage alsook van de instructies voor het gebruik van die template.

De EBA dient deze ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in uiterlijk [PB gelieve de precieze datum in te voegen, 1 maand vanaf de dag van bekendmaking van de verordening].

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

Hoofdstuk V - Naleving

afdeling - één



Entiteiten

Artikel 25 - Verplichtingen van entiteiten die aan deze verordening onderworpen zijn

1. De aan deze verordening onderworpen entiteiten stellen passende maatregelen in om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen informatie te verkrijgen die nodig is om na te gaan of deze verordening wordt nageleefd.

2. De aan deze verordening onderworpen entiteiten verstrekken aan de bevoegde autoriteit alle noodzakelijke informatie, daaronder begrepen de informatie die noodzakelijk is voor de op maatstaven gebaseerde beoordeling waarvan sprake in artikel 9, lid 2, om te beoordelen of zij deze verordening naleven. Die entiteiten zorgen er ook voor dat hun internecontrolemechanismen en administratieve en boekhoudprocedures het mogelijk maken te monitoren of zij te allen tijde de verordening in acht nemen.

3. De aan deze verordening onderworpen entiteiten registreren al hun transacties en documenteren de systemen en processen die voor de toepassing van deze verordening gebruikt worden op zodanige wijze dat de bevoegde autoriteit in staat is te monitoren of te allen tijde aan deze verordening is voldaan.

afdeling - twee



Bevoegde autoriteiten

Artikel 26 - Bevoegdheden en verplichtingen van de bevoegde autoriteiten

1. Bij het uitvoeren van de aan hen overeenkomstig deze verordening opgedragen verplichtingen oefenen de bevoegde autoriteiten de aan hen overeenkomstig het relevante unierecht toegewezen bevoegdheden uit.

2. De bevoegde autoriteit monitort de activiteiten van de entiteiten die aan deze verordening onderworpen zijn en beoordeelt en handhaaft deze verordening doorlopend.

3. De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om een EU-moederonderneming die geen gereglementeerde entiteit is, maar ten minste één dochteronderneming heeft die een gereglementeerde entiteit is, te verzoeken ervoor te zorgen dat haar gereglementeerde dochterondernemingen aan deze verordening voldoen.

4. Voor de toepassing van deze verordening wordt de consoliderende toezichthouder geacht de bevoegde autoriteit te zijn met betrekking tot alle groepsentiteiten die tot dezelfde groep als de EU-moederonderneming behoren en aan deze verordening zijn onderworpen.

Wanneer de dochteronderneming van een EU-moederonderneming in een andere lidstaat gevestigd is en onder toezicht staat van een andere toezichthouder dan de EU-moederonderneming en wanneer de dochteronderneming belangrijk is overeenkomstig artikel 6, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1024/2013, overlegt de consoliderende toezichthouder met de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst van de belangrijke dochteronderneming met betrekking tot ieder besluit dat de consoliderende toezichthouder ingevolge deze verordening moet nemen.

Hoofdstuk VI - Betrekkingen met derde landen

Artikel 27 - Gelijkwaardigheid van het rechtskader van een derde land

1. Op verzoek van een bevoegde autoriteit van een lidstaat of een derde land, of op eigen initiatief mag de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen die bepalen dat:

(a) de rechts-, toezichts- en handhavingsregelingen van een derde land garanderen dat kredietinstellingen en moederondernemingen in dat derde land aan bindende vereisten voldoen die gelijkwaardig zijn aan de vereisten in de artikelen 6, 10 tot en met 16 en 20;

(b) het rechtskader van dat derde land voorziet in een effectief gelijkwaardig systeem voor de erkenning van structurele maatregelen waarin op grond van nationale rechtsstelsels van derde landen is voorzien.

2. De Commissie mag haar besluit wijzigen of intrekken als de voorwaarden op basis waarvan het besluit genomen is niet langer vervuld zijn.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 35 van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen om de criteria te bepalen voor het beoordelen of een rechts- en toezichtskader van een derde land al dan niet gelijkwaardig is aan deze verordening.

De Commissie stelt de gedelegeerde handeling vast [PB gelieve de precieze datum in te voegen binnen 24 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

4. De EBA treft samenwerkingregelingen met de relevante bevoegde autoriteiten van derde landen waarvan het rechts- en toezichtskader overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 gelijkwaardig wordt beschouwd aan deze verordening. Dergelijke regelingen specificeren ten minste een regeling voor de deling van minimuminformatie tussen de relevante bevoegde autoriteiten van beide jurisdicties.

Hoofdstuk VII - Administratieve sancties en maatregelen

Artikel 28 - Administratieve sancties en maatregelen

1. Onverminderd de toezichtsbevoegdheden van de bevoegde autoriteiten op grond van artikel 26 en het recht van de lidstaten om in strafrechtelijke sancties te voorzien en deze op te leggen, voorzien de lidstaten, in overeenstemming met de nationale wetgeving, erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om administratieve sancties en andere administratieve maatregelen op te leggen  met betrekking tot ten minste de volgende inbreuken:

(a) een inbreuk op het verbod in artikel 6;

(b) elke manipulatie van informatie die moeten worden verstrekt in overeenstemming met artikel 24, lid 1.

De lidstaten voorzien erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben tot het opleggen van administratieve sancties en maatregelen aan een kredietinstelling en aan elke groepsentiteit, daaronder begrepen een gemengde holding, een verzekeringsonderneming of een herverzekeringsonderneming.

Indien de in de eerste alinea bedoelde bepalingen gelden voor rechtspersonen voorzien de lidstaten erin dat de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid hebben om bij een inbreuk onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden sancties op te leggen aan leden van het leidinggevend orgaan en aan andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht voor de inbreuk verantwoordelijk zijn.

2. De administratieve sancties en maatregelen die zijn getroffen voor de toepassing van lid 1 zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

3. Indien de lidstaten ervoor gekozen hebben strafrechtelijke sancties vast te stellen voor de inbreuken op de in lid 1 bedoelde bepalingen, zorgen zij ervoor dat passende maatregelen worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat een bevoegde autoriteit over alle noodzakelijk bevoegdheden beschikt om contact te onderhouden met de gerechtelijke autoriteiten binnen haar rechtsgebied om specifieke informatie te ontvangen in verband met strafonderzoek of strafvervolging die is ingesteld wegens mogelijke schendingen van artikel 6 en wegens manipulatie van informatie die in overeenstemming met artikel 24, lid 1 moet worden verstrekt, en om deze aan andere bevoegde autoriteiten en de EBA te verstrekken teneinde hun verplichting te vervullen om met elkaar en in voorkomend geval met de EBA samen te werken voor de toepassing van lid 1.

De bevoegde autoriteiten mogen ook met de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten  samenwerken met het oog op het vergemakkelijken van de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden.

4. De lidstaten verlenen, conform het nationale recht, aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om bij inbreuken als bedoeld in lid 1 ten minste de volgende administratieve sancties en andere maatregelen op te leggen:

(a) een bevel waarbij de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon wordt verplicht de onwettige gedraging te staken en af te zien van herhaling van die gedraging;

(b) het teruggeven van de winsten die zijn behaald of de verliezen die zijn vermeden door de inbreuk, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(c) een openbare waarschuwing waarin de persoon die verantwoordelijk is voor en de aard van de inbreuk worden vermeld;

(d) intrekking of schorsing van de vergunning;

(e) een tijdelijk verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

(f) bij recidives, een permanent verbod voor elke natuurlijke persoon die verantwoordelijk wordt geacht om leidinggevende functies uit te oefenen in een entiteit als bedoeld in artikel 3;

(g) maximale administratieve geldelijke sancties oplopend tot ten minste driemaal het bedrag van de als gevolg van de inbreuk behaalde winsten of vermeden verliezen indien deze kunnen worden bepaald;

(h) met betrekking tot een natuurlijke persoon, een maximale administratieve geldelijke sanctie van ten minste 5 000 000 EUR of in de lidstaten die de euro niet als munt hebben, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze verordening;

(i) met betrekking tot rechtspersonen, maximale administratieve geldelijke sancties van ten minste 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon volgens de meest recente jaarrekening die door het leidinggevend orgaan is goedgekeurd; indien de rechtspersoon een moederonderneming is of een dochteronderneming van de moederonderneming die overeenkomstig Richtlijn 2013/34/EU een geconsolideerde jaarrekening moet opstellen, is de relevante totale jaaromzet de totale jaaromzet of de overeenkomstig het relevante boekhoudstelsel daarmee overeenstemmmende soort inkomsten volgens de recentste door het leidinggevend orgaan van de uiteindelijke moederonderneming goedgekeurde geconsolideerde rekeningen.

De lidstaten mogen erin voorzien dat de bevoegde autoriteiten bevoegdheden mogen hebben naast de in dit lid bedoelde bevoegdheden en mogen in een breder toepassingsgebied van de sancties en hogere niveaus van de sancties voorzien dan die welke in dit lid zijn vastgesteld.

5. Uiterlijk [PB gelieve de precieze datum in te voegen 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening] stellen de lidstaten de Commissie en de EBA in kennis van de regels betreffende lid 1. Zij stellen de Commissie en de EBA onverwijld in kennis van alle verdere wijzigingen ervan.

Artikel 29 - Uitoefening van toezichtsbevoegdheden en -sancties

1. De lidstaten zorgen er bij het bepalen van het soort en het niveau van de administratieve sancties en andere maatregelen voor dat bevoegde autoriteiten rekening houden met alle relevante omstandigheden, waaronder, indien passend:

(a) de ernst en duur van de inbreuk;

(b) de mate van verantwoordelijkheid van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

(c) de financiële sterkte van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon, door factoren in aanmerking te nemen zoals de totale omzet bij een rechtspersoon of het jaarinkomen bij een natuurlijk persoon;

(d) de omvang van de door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon behaalde winsten of vermeden verliezen, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(e) de mate van samenwerking van de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon met de bevoegde autoriteit, onverminderd de noodzaak de terugbetaling door die persoon van de behaalde winsten of vermeden verliezen te waarborgen;

(f) eerdere inbreuken door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon;

(g) door de voor de inbreuk verantwoordelijke persoon genomen maatregelen om herhaling daarvan te voorkomen;

(h) eventuele gevolgen van de inbreuk voor het systeem.

Artikel 30 - Melding van inbreuken

1. Een bevoegde autoriteit stelt doeltreffende mechanismen in om de melding van feitelijke of potentiële inbreuken als bedoeld in artikel 28, lid 1, mogelijk te maken.

2. De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

(a) specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van inbreuken en de follow-up daarvan, daaronder begrepen de opzet van veilige communicatiekanalen voor dergelijke meldingen;

(b) passende bescherming voor personen die onder een arbeidsovereenkomst werken en inbreuken melden of die worden beschuldigd van inbreuken, tegen vergelding, discriminatie of andere soorten oneerlijke behandeling;

(c) bescherming van persoonsgegevens van zowel de persoon die de inbreuk meldt als de natuurlijke persoon die beweerdelijk de inbreuk heeft gepleegd, daaronder begrepen bescherming in verband met het vrijwaren van de vertrouwelijkheid van hun identiteit, in alle fasen van de procedure, onverminderd de openbaarmaking van informatie die krachtens het nationale recht wordt vereist in het kader van onderzoek of daaropvolgende rechtsvervolging.

3. De lidstaten vereisen dat de werkgevers passende interne procedures voor hun werknemers instellen voor het melden van inbreuken als bedoeld in artikel 28, lid 1.

4. De lidstaten kunnen voorzien in overeenkomstig het nationale recht te verstrekken financiële stimulansen voor personen die relevante informatie over mogelijke inbreuken op deze verordening aanbieden, indien deze personen geen andere reeds bestaande wettelijke of contractuele verplichtingen hebben om dergelijke informatie te melden, en op voorwaarde dat de informatie nieuw is en leidt tot het opleggen van een administratieve sanctie of een andere maatregel die wordt getroffen wegens inbreuk op deze verordening of een strafrechtelijke sanctie.

Artikel 31 - Uitwisseling van informatie met de EBA

1. De bevoegde autoriteiten verstrekken de EBA  jaarlijks geaggregeerde informatie betreffende alle administratieve maatregelen en sancties die door hen overeenkomstig artikel 28 zijn opgelegd. De EBA publiceert die informatie in een jaarverslag.

2. Indien de lidstaten ervoor gekozen hebben strafrechtelijke sancties vast te stellen voor inbreuken op de bepalingen waarvan sprake in artikel 28, lid 1, verstrekken hun bevoegde autoriteiten de EBA jaarlijks anoniem gemaakte en geaggregeerde gegevens betreffende alle gehouden strafrechtelijke onderzoeken en opgelegde strafrechtelijke sancties. De EBA publiceert die informatie in een jaarverslag.

3. Indien de bevoegde autoriteit administratieve sancties, boetes en andere maatregelen, alsmede strafrechtelijke sancties openbaar heeft gemaakt, stelt zij de EBA daarvan gelijktijdig in kennis.

4. De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen om de procedures en formulieren vast te stellen voor de uitwisseling van de in de leden 1 en 2 bedoelde informatie.

De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen bij de Commissie in [PB- gelieve de exacte datum in te voegen uiterlijk 12 maanden na de publicatie van de verordening].

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend om overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1095/2010 de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen.

Artikel 32 - Bekendmaking van besluiten

1. Onverminderd de derde alinea publiceert een bevoegde autoriteit elk besluit waarbij een administratieve sanctie of een andere maatregel in verband met een inbreuk op artikel 6 en wegens de manipulatie van financiële verslaggeving waarvan sprake in artikel 28, lid 1, wordt opgelegd op haar website onmiddellijk nadat de persoon die het voorwerp is van dat besluit in kennis is gesteld van dat besluit.

De ingevolge de eerste alinea gepubliceerde informatie specificeert ten minste het soort inbreuk en de aard van de inbreuk en de identiteit van de persoon die het voorwerp is van het besluit.

De eerste en tweede alinea gelden niet voor besluiten waarbij maatregelen met het karakter van een onderzoek worden opgelegd.

Indien een bevoegde autoriteit ingevolge een beoordeling per geval van oordeel is dat de bekendmaking van de identiteit van de rechtspersoon die het voorwerp is van het besluit of de persoonsgegevens van een natuurlijke persoon onevenredig zou zijn,  of indien die bekendmaking een lopend onderzoek of de stabiliteit van de financiële markten in gevaar zou brengen, doet zij één van de volgende zaken:

(a) de bekendmaking van het besluit uitstellen totdat de redenen voor dat uitstel ophouden te bestaan;

(b) het besluit anoniem publiceren op een wijze die in overeenstemming is met het nationale recht indien deze bekendmaking de effectieve bescherming van de betrokken persoonsgegevens garandeert en, in voorkomend geval, de publicatie van de relevante gegevens gedurende een redelijke periode uitstellen indien te voorzien is dat de redenen voor anonieme publicatie gedurende die periode zullen ophouden te bestaan;

(c) het besluit niet bekendmaken in het geval dat de bevoegde autoriteit van oordeel is dat publicatie in overeenstemming met punt a) of b) niet volstaat om:

i) te garanderen dat de stabiliteit van de financiële markten niet in gevaar wordt gebracht;

ii) de evenredigheid te garanderen van de bekendmaking van dergelijke besluiten met betrekking tot maatregelen die van geringe aard worden geacht.

2. Indien het besluit het voorwerp is van beroep bij een nationale gerechtelijke, administratieve of andere autoriteit, publiceert een bevoegde autoriteit eveneens die informatie en alle verdere informatie over de afloop van dat beroep onmiddellijk op haar website . Bovendien wordt eveneens elk besluit gepubliceerd waarbij een besluit wordt vernietigd waartegen beroep is ingesteld.

3. Een bevoegde autoriteit zorgt ervoor dat elk besluit dat gepubliceerd wordt in overeenstemming met dit artikel op haar website toegankelijk blijft gedurende een periode van ten minste vijf jaar na de bekendmaking ervan. Persoonsgegevens in die besluiten blijven op de website van de bevoegde autoriteit slechts staan gedurende de periode die noodzakelijk is in overeenstemming met de toepasselijke regelgeving betreffende gegevensbescherming.

Hoofdstuk VIII - Verslagen en toetsing

Artikel 33 - Verslagen van de EBA

De EBA stelt, in samenwerking met de ESMA, de volgende verslagen op en dient deze bij de Commissie in binnen [PB – gelieve de exacte datum in te voegen, 12 maanden na de publicatie van de verordening.] :

(a) een verslag over de mogelijke limiet van de maatstaven in de punten a) tot en met h) in artikel 9, lid 2, en de soorten securitisatie die naar de mening van de EBA geen bedreiging vormen voor de financiële stabiliteit van de kernkredietinstelling of voor het financiële systeem van de Unie;

(b) een verslag over het feit of andere soorten derivaten en andere soorten financiële instrumenten dan die opgesomd in artikel 11, lid 1, moeten worden opgenomen ten behoeve van het prudent beheer van het eigen risico van een kernkredietinstelling;

(c) een verslag over het feit of de verkoop aan cliënten van andere financiële instrumenten voor afdekkingsdoeleinden dan die opgesomd in artikel 12, lid 1, kan worden toegestaan en het percentage van de eigenvermogensvereisten waarboven derivaten niet mogen worden verkocht als bedoeld in punt b) van artikel 12, lid 2.

Artikel 34 - Toetsing

De Commissie monitort regelmatig het effect van de regels in deze verordening met betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 1 bedoelde doelstellingen en de stabiliteit van het financiële systeem van de Unie als geheel, rekening houdend met marktstructuurontwikkelingen alsook met de ontwikkeling en activiteiten van de entiteiten die bij deze verordening worden gereguleerd, en doet alle passende voorstellen. De toetsing is met name toegespitst op de toepassing van de drempels waarvan sprake in artikel 3, de toepassing en de doeltreffendheid van het verbod als bedoeld in artikel 6, het toepassingsgebied van de activiteiten waarvan sprake in artikel 8 en de geschiktheid van de maatstaven in artikel 9. Uiterlijk op 1 januari 2020 en vervolgens regelmatig, dient de Commissie, nadat rekening is gehouden met de standpunten van de bevoegde autoriteiten, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in, dat eveneens betrekking heeft op de bovengenoemde kwesties, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

Hoofdstuk IX - Slotbepalingen

Artikel 35 - Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De bevoegdheidsdelegatie waarvan sprake in de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4 en 27, lid 3, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de in artikel 38 bedoelde datum.

3. De bevoegdheidsdelegatie waarvan sprake in de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, de tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4, en 27, lid 3,  kan op elk moment door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de in dat besluit specificeerde bevoegdheidsdelegatie. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.

5. Een overeenkomstig de artikelen 6, lid 6, 8, lid 3, 10, lid 5, 11, lid 3, 12, lid 2, 15, lid 2, de tweede alinea van artikel 16, de artikelen 23, lid 4, en 27, lid 3, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement of de Raad binnen een termijn van 2 maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met 2 maanden verlengd.

Artikel 36 - Inwerkingtreding en toepassingsdatum

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding, met uitzondering van artikel 6, dat van toepassing is [PB gelieve de exacte datum in te voegen, 18 maanden na publicatie van deze verordening] en de artikelen 13 tot en met 18 en 20, die van toepassing zijn [PB gelieve de exacte datum in te voegen, 36 maanden na publicatie van deze verordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.