Artikelen bij COM(2008)206 - Gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de sector zeevervoer

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.

Belangrijke juridische mededeling

|
52008PC0206

Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de sector zeevervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 1999/35/EG en 2002/59/EG /* COM/2008/0206 def. - COD 2005/0240 */


[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

Brussel, 11.6.2008

COM(2008) 206 definitief

2005/0240 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de sector zeevervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 1999/35/EG en 2002/59/EG

2005/0240 (COD)

MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT overeenkomstig artikel 251, lid 2, tweede alinea, van het EG-Verdrag betreffende het

gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad houdende vaststelling van de grondbeginselen voor het onderzoek van ongevallen in de sector zeevervoer en tot wijziging van de Richtlijnen 1999/35/EG en 2002/59/EG

1. CHRONOLOGISCH OVERZICHT

Toezending van het voorstel aan het EP en de Raad (document COM(2005) 590 definitief – 2005/0240 (COD): | 13.2.2006 |

Advies van het Comité van de Regio’s: | 15.6.2006 |

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité: | 13.9.2006 |

Advies van het Europees Parlement in eerste lezing: | 25.4.2007 |

Vaststelling van het gemeenschappelijk standpunt: | 6.6.2008 |

2. DOEL VAN HET VOORSTEL VAN DE COMMISSIE

Rekening houdend met de tekortkomingen van de IMO-normen op dit gebied, en omdat het om ongevallen te voorkomen essentieel is de oorzaken van scheepvaartongevallen te kennen, zal via het voorstel de verplichting worden ingevoerd om na ernstige scheepvaartongevallen systematisch een onderzoek in te stellen dat aan strenge geharmoniseerde normen moet voldoen.

3. OPMERKINGEN BIJ HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

Naast voornamelijk redactionele wijzigingen, ter verduidelijking en precisering van de tekst, zonder te raken aan de draagwijdte ervan (zie met name de artikelen 1, 3, 6, 10, 11, 12, 14, 16 en 19), onderscheidt men de volgende verschillen tussen het gemeenschappelijk standpunt en het oorspronkelijke voorstel:

- in artikel 2, verlaging van de drempel (van 24 tot 15 meter) waaronder vissersvaartuigen buiten het toepassingsgebied van de tekst vallen

- in artikel 4, nieuwe formulering van de bepalingen betreffende de onafhankelijkheid van het onderzoek om de eventuele prerogatieven van de gerechtelijke autoriteiten te beschermen, zonder evenwel het grondbeginsel van de onafhankelijkheid van het onderzoek in gevaar te brengen

- in artikel 5, schrapping van het verplichte karakter van onderzoeken naar ernstige scheepvaartongevallen; enkel zeer ernstige ongevallen moeten systematisch worden onderzocht, zoals bepaald in de nieuwe code inzake onderzoeken na scheepvaartongevallen die binnenkort door de IMO zal worden goedgekeurd.

De andere scheepvaartongevallen moeten het voorwerp uitmaken van een beoordelingsprocedure om te bepalen of het nuttig is al dan niet een onderzoek in te stellen; noodsignalen worden niet aan deze beoordelingsprocedure onderworpen, omdat hun grote aantal een zeer zware last zou betekenen voor de nationale overheden zonder dat dat een toegevoegde waarde betekent voor de maritieme veiligheid.

De Raad heeft de in punt 4 vermelde onderzoeksmethodologie beperkt tot de uiteenzetting van de verplichte onderzoeksprincipes en bepaald dat de Commissie en de lidstaten richtsnoeren moeten opstellen om de methodologische principes ten uitvoer te leggen.

- in artikel 7, verduidelijking betreffende de rechten van de lidstaten die als staat aan een onderzoek deelnemen en aanzienlijke belangen op het spel hebben staan;

- in artikel 8, lid 1, enerzijds de herformulering van de bepalingen om de onafhankelijkheid van de onderzoeksinstantie te garanderen, zonder dat deze onafhankelijkheid in vraag wordt gesteld; en anderzijds de invoering van specifieke bepalingen ten gunste van de lidstaten die niet aan zee grenzen en niet over een vloot beschikken, zodat zij er zich toe kunnen beperken een plaatselijk contactpunt voor de onderzoeken aan te wijzen;

- herformulering van de bepalingen van artikel 9, om de verdeling van de bevoegdheden tussen de autoriteiten van bepaalde lidstaten vast te leggen, zonder te raken aan de garanties van deze bepalingen;

- in artikel 14, lid 1, de mogelijkheid voor de onderzoeksinstellingen om een vereenvoudigd verslag op te maken voor de onderzoeken naar minder ernstige ongevallen en waarvan de conclusies niet zullen bijdragen tot het voorkomen van ongevallen in de toekomst.

4. GEDETAILLEERDE OPMERKINGEN VAN DE COMMISSIE

4.1. Amendementen die door de Commissie zijn aanvaard en volledig of gedeeltelijk in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen

Amendement 5 wordt aanvaard, omdat het bepaalt dat de door het voorstel beoogde onderzoeken niet tot doel hebben na te gaan wie verantwoordelijk is, noch te bepalen wie schuld treft. Het amendement zou volgens de Commissie wel geherformuleerd moeten worden om in het voorstel het principe te behouden dat bepaalt dat de met het onderzoek belaste instanties geen oorzaken mogen verzwijgen onder het voorwendsel dat er een bepaalde verantwoordelijkheid uit afgeleid zou kunnen worden. Dat is de bedoeling van de nieuwe formulering die door de Raad wordt bepaald.

4.2. Door de Commissie aanvaarde amendementen die echter niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen

Van de amendementen 3 en 22, die bedoeld zijn om de op 27.4.2006 door het juridische comité van de IMO aangenomen richtlijnen betreffende de eerlijke behandeling van zeevarenden in het voorstel op te nemen, wordt enkel het deel betreffende de onderzoeken na een ongeval aanvaard.

Amendement 9 is bedoeld om, in het kader van samenwerking met andere staten, de vertrouwelijkheid van tijdens het onderzoek afgelegde getuigenissen te versterken. Een dergelijke maatregel kan worden overwogen voor zover die niet verder gaat dan de bescherming die geldt in de staat waar het getuigenis werd opgetekend en waar de gerechtelijke instantie op grond van artikel 9 van het voorstel kan vereisen dat het getuigenis bekend wordt gemaakt.

Amendement 12 over de termijn waarbinnen het onderzoek van start moet gaan en amendement 15 om de onafhankelijkheid van de onderzoeksinstanties ten opzichte van de gerechtelijke onderzoeksinstellingen te garanderen, vormen volgens de Commissie nuttige verduidelijkingen van het oorspronkelijke voorstel.

4.3. Door de Commissie verworpen amendementen die niet in het gemeenschappelijk standpunt zijn opgenomen

De amendementen 1 en 14 handelen over de middelen van de onderzoeksinstanties, maar schrappen het permanente karakter ervan en zwakken de bepalingen betreffende hun onafhankelijkheid en onpartijdigheid af.

De amendementen 2 en 19 zijn bedoeld om in de gemeenschappelijke methodologie, die via een comitéprocedure moet worden vastgesteld, aanbevelingen te doen om nieuwe ongevallen te voorkomen. Deze methodologie is niet het gepaste instrument om dergelijke aanbevelingen te doen.

De amendementen 7 en 20 verduidelijken de grondslag van de eventuele aanbevelingen van de Commissie en kennen hierbij een ondersteunende rol toe aan het EMSA; de bevoegdheden van dit agentschap kunnen enkel door een wijziging van de oprichtingsverordening worden uitgebreid.

Amendement 13 voert een nutteloos en moeilijk te verwezenlijken mechanisme in voor het oplossen van conflicten tussen lidstaten in geval van onenigheid over de voor het onderzoek verantwoordelijke staat.

Amendement 16 schrapt de mogelijkheid voor de gerechtelijke instanties van de lidstaten om bepaalde informatie (met name getuigenverhoren) te verkrijgen die tijdens onderzoek werd vergaard en in principe strikt vertrouwelijk is. Dit druist in tegen de in talrijke lidstaten erkende prerogatieven die aan rechters worden toegekend.

Amendement 18 legt de Commissie een te zware last op door haar te verplichten om de drie jaar verslag uit te brengen aan het Parlement over de toepassingsvoorwaarden van de richtlijn.

5. CONCLUSIES

Het unaniem goedgekeurde gemeenschappelijk standpunt brengt aan het oorspronkelijke voorstel geen voor de Commissie onaanvaardbare wijzigingen aan.

Hoewel de Commissie betreurt dat in artikel 8, lid 1, bepalingen worden toegevoegd ten gunste van de lidstaten die niet aan zee grenzen en niet over een vloot beschikken, wijst zij erop dat het plaatselijk contactpunt in deze staten onafhankelijk moet zijn.

De Commissie erkent dat het gemeenschappelijk standpunt noch de doelstellingen noch de geest van haar voorstel wijzigt en kan zich er dus in vinden.