Artikelen bij COM(2023)415 - Productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/2031 en (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 1999/105/EG (verordening betreffende bosbouwkundig teeltmateriaal)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp

In deze verordening worden voorschriften vastgesteld betreffende de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal, en met name voorschriften voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal, de oorsprong en traceerbaarheid van dat uitgangsmateriaal, de categorieën bosbouwkundig teeltmateriaal, voorschriften voor de identiteit en kwaliteit van bosbouwkundig teeltmateriaal, certificering, etikettering, verpakking, invoer, professionele exploitanten, de registratie van uitgangsmateriaal en de nationale noodplannen.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1. Deze verordening is van toepassing op bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan.

2. Deze verordening heeft de volgende doelstellingen:

a) het waarborgen van de productie en het in de handel brengen van hoogwaardig bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie en van de werking van de interne markt voor bosbouwkundig teeltmateriaal;

b) helpen veerkrachtige bossen te creëren, de biodiversiteit in stand te houden en bosecosystemen te herstellen;

c) het ondersteunen van de productie van hout en biomaterialen, de aanpassing aan de klimaatverandering, de mitigatie van de klimaatverandering en de instandhouding en het duurzame gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst in bijlage I, zoals gespecificeerd in lid 3, rekening houdend met:

a) de verplaatsing van vegetatiezones en de verspreidingsgebieden van boomsoorten als gevolg van de klimaatverandering;

b) alle ontwikkelingen van de technische of wetenschappelijke kennis.

In die gedelegeerde handelingen worden soorten en kunstmatige hybriden toegevoegd aan de lijst in bijlage I indien die soorten en kunstmatige hybriden aan ten minste een van de volgende elementen voldoen:

a) zij vertegenwoordigen een aanzienlijk gebied en een aanzienlijke economische waarde van de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie;

b) zij worden in ten minste twee lidstaten in de handel gebracht;

c) zij worden belangrijk geacht vanwege hun bijdrage aan de aanpassing aan de klimaatverandering, en

d) zij worden belangrijk geacht vanwege hun bijdrage aan het behoud van de biodiversiteit.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen worden soorten en kunstmatige hybriden van de lijst in bijlage I geschrapt indien zij niet langer aan een van de in de eerste alinea genoemde elementen voldoen.

4. Deze verordening is niet van toepassing op:

a) plantaardig teeltmateriaal als bedoeld in artikel 2 van Verordening (EU).../... [Office of Publications, please insert reference to Regulation on production and marketing of plant reproductive material];

b) teeltmateriaal van siergewassen als gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 98/56/EG;

c) bosbouwkundig teeltmateriaal dat wordt geproduceerd voor uitvoer naar derde landen;

d) bosbouwkundig teeltmateriaal dat wordt gebruikt voor officiële tests, wetenschappelijke doeleinden of veredelingsactiviteiten.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “bosbouwkundig teeltmateriaal”: kegels, vruchtgestellen, vruchten en zaden bestemd voor de productie van plantgoed, die behoren tot de in bijlage I bij deze verordening vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan en die worden gebruikt voor bebossing, herbebossing en andere boomaanplant voor een van de volgende doeleinden:

a) productie van hout en biomaterialen;

b) behoud van de biodiversiteit;

c) herstel van bosecosystemen;

d) aanpassing aan de klimaatverandering;

e) mitigatie van de klimaatverandering;

f) instandhouding en duurzaam gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw;

2) “bebossing”: het aanleggen van bossen door het aanplanten en/of doelbewust zaaien op land dat tot dan toe onder een ander landgebruik viel, hetgeen een omzetting van landgebruik van niet-bos tot bos inhoudt 36 ;

3) “herbebossing”: het opnieuw aanleggen van bos door het aanplanten en/of doelbewust zaaien op land dat wordt aangemerkt als bos 37 ;

4) “zaadeenheid”: kegels, vruchtgestellen, vruchten en zaden bestemd voor de productie van plantgoed;

5) “plantgoed”: elke plant of elk plantendeel die of dat wordt gebruikt bij plantvermeerdering en bestaat uit planten die zijn geteeld uit zaadeenheden, plantendelen of uit natuurlijke zaailingen geteelde planten;

6) “plantendelen”: houtstekken, blad- en wortelstekken, explantaten of embryo’s voor microvermeerdering, knoppen, afleggers, wortels, enten, poten en andere plantendelen die voor de productie van plantgoed bestemd zijn;

7) “productie”: alle stadia van het voortbrengen van het zaad en de planten, de omzetting van zaadeenheid naar zaad en de teelt van planten uit plantgoed, met het oog op het in de handel brengen van het respectieve bosbouwkundige teeltmateriaal;

8) “zaadbron”: de bomen binnen een gebied waar zaad wordt verzameld;

9) “opstand”: een afgebakende, wat samenstelling betreft voldoende uniforme populatie bomen;

10) “zaadgaarde”: een aanplant van geselecteerde bomen, waarbij elke boom wordt geïdentificeerd aan de hand van een kloon, familie of herkomst, die wordt geïsoleerd of beheerd teneinde bestuiving door externe stuifmeelbronnen te voorkomen of te beperken en die wordt beheerd om veelvuldige, overvloedige en gemakkelijke zaadoogsten te verkrijgen;

11) “ouderplanten van families”: bomen die ter verkrijging van nakomelingschap als ouderplanten worden gebruikt door gecontroleerde of vrije bestuiving van één geïdentificeerde, als moederplant fungerende ouderplant met het stuifmeel van één vaderplant (“full-sib”-nakomelingschap) respectievelijk van een aantal al dan niet geïdentificeerde vaderplanten (“half-sib”-nakomelingschap);

12) “kloon”: een groep individuen (ramets) die door vegetatieve vermeerdering, bijvoorbeeld door stekken, microvermeerdering, enten, afleggen of delen, van één oorspronkelijke uitgangsplant (ortet) zijn afgeleid;

13) “mengsel van klonen”: een mengsel van geïdentificeerde klonen in bepaalde verhoudingen;

14) “uitgangsmateriaal”: een zaadbron, opstand, zaadgaarde, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen;

15) “goedgekeurde eenheid”: het volledige gebied van uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal waarvoor door de bevoegde autoriteiten goedkeuring is verleend;

16) “eenheid van kennisgeving”: het volledige gebied van uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat bestemd is voor de instandhouding en het duurzame gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw waarvan bij de bevoegde autoriteiten kennisgeving is gedaan;

17) “partij zaden”: een verzameling zaden die uit goedgekeurd uitgangsmateriaal zijn verzameld en op eenvormige wijze zijn verwerkt;

18) “partij planten”: een geheel van plantgoed dat is geteeld uit één enkele zaadpartij of een vegetatief vermeerderd plantgoed dat in een afgebakend gebied is gekweekt en op eenvormige wijze is verwerkt;

19) “partijnummer”: het identificatienummer van de partij zaden of planten, naar gelang van het geval;

20) “herkomst”: de groeiplaats van een opstand;

21) “ondersoort”: een groep binnen een soort die fenotypisch en genetisch enigszins verschilt van de rest van de groep;

22) “herkomstgebied” van een soort of ondersoort: het gebied of de groep gebieden waar voldoende uniforme ecologische omstandigheden heersen en waar opstanden of zaadbronnen met soortgelijke fenotypische of genetische kenmerken worden aangetroffen, zo nodig rekening houdend met de hoogtegrenzen;

23) “autochtone opstand”: een opstand van inheemse boomsoorten die ofwel door natuurlijke regeneratie ofwel kunstmatig continu is vernieuwd met behulp van bosbouwkundig teeltmateriaal dat in dezelfde opstand of opstanden van inheemse boomsoorten in de nabije omgeving is verzameld;

24) “inheemse opstand”: een autochtone opstand of een opstand die kunstmatig is gekweekt uit zaad waarvan de oorsprong zich in hetzelfde herkomstgebied bevindt als de opstand zelf;

25) “oorsprong”:

a) voor een autochtone zaadbron of opstand, de plaats waar de bomen groeien;

b) voor een niet-autochtone zaadbron of opstand, de plaats van waar de zaden of planten oorspronkelijk zijn binnengebracht;

c) voor een zaadgaarde, de plaatsen waar de componenten zich oorspronkelijk bevonden, zoals de herkomsten of andere relevante geografische informatie;

d) voor de ouderplanten van families, de plaatsen waar de componenten ervan zich oorspronkelijk bevonden, zoals de herkomsten of andere relevante geografische informatie;

e) voor een kloon, de plaats waar het ortet zich bevindt of oorspronkelijk bevond of waar het is geselecteerd;

f) voor een mengsel van klonen, de plaatsen waar de ortets zich bevinden of oorspronkelijk bevonden of waar ze zijn geselecteerd;

26) “locatie van het uitgangsmateriaal”: het geografische gebied of de geografische positie(s) van het uitgangsmateriaal, naargelang het geval voor elke categorie bosbouwkundig teeltmateriaal;

27) “productieplaats van klonen of mengsels van klonen of ouderplanten van families”: de plaats of exacte geografische positie waar het bosbouwkundig teeltmateriaal is geproduceerd;

28) “basismateriaal”: een plant, groep planten, bosbouwkundig teeltmateriaal, DNA-materiaal of genetische informatie van de kloon, of klonen in geval van een mengsel van klonen, die of dat dient als referentiemateriaal voor de controle van de identiteit van de kloon of klonen;

29) “poot”: een houtstek zonder wortels;

30) “in de handel brengen”: de volgende handelingen die door een professionele exploitant worden uitgevoerd: het al dan niet tegen betaling verkopen, voor verkoopdoeleinden of enige andere vorm van overdracht in bezit hebben of aanbieden of in de Unie verspreiden of invoeren van bosbouwkundig teeltmateriaal;

31) “professionele exploitant”: elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die zich beroepshalve bezighoudt met één of meer van de volgende activiteiten:

a) het produceren, waaronder telen, vermenigvuldigen en onderhouden van bosbouwkundig teeltmateriaal;

b) het in de handel brengen van het bosbouwkundig teeltmateriaal;

c) de opslag, verzameling, verzending en verwerking van het bosbouwkundig teeltmateriaal;

32) “bevoegde autoriteit”: de centrale of regionale autoriteit van een lidstaat of, indien van toepassing, de overeenkomstige autoriteit van een derde land, die verantwoordelijk is voor de organisatie van officiële controles, de registratie van uitgangsmateriaal, de certificering van bosbouwkundig teeltmateriaal en andere officiële activiteiten met betrekking tot de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal, of elke andere autoriteit waaraan die verantwoordelijkheid is opgedragen, overeenkomstig de wetgeving van de Unie;

33) “van bekende origine”: een categorie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal bestaande uit een binnen één herkomstgebied gelegen zaadbron of opstand, en dat aan de eisen van bijlage II voldoet;

34) “geselecteerd”: een categorie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit een binnen één enkel herkomstgebied gelegen opstand, dat op populatieniveau aan fenotypische selectie is onderworpen en dat aan de eisen van bijlage III voldoet;

35) “gekeurd”: een categorie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit zaadgaarden, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen, waarvan de componenten individueel aan fenotypische selectie zijn onderworpen en die aan de eisen van bijlage IV voldoen;

36) “getest”: een categorie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal, bestaande uit opstanden, zaadgaarden, ouderplanten van families, klonen of mengsels van klonen, die aan de eisen van bijlage V voldoen;

37) “officiële certificering”: certificering van geselecteerd, gekeurd en getest bosbouwkundig teeltmateriaal van bekende origine, indien alle relevante inspecties en, in voorkomend geval, bemonstering en tests door de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd en is geconcludeerd dat het bosbouwkundig teeltmateriaal voldoet aan de desbetreffende voorschriften van deze verordening;

38) “categorie”: bosbouwkundig teeltmateriaal dat als materiaal van bekende origine of als geselecteerd, gekeurd of getest materiaal kan worden beschouwd;

39) “genetisch gemodificeerd organisme”: een genetisch gemodificeerd organisme zoals omschreven in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2001/18/EG, met uitzondering van organismen die zijn verkregen door middel van de genetische modificatietechnieken opgesomd in bijlage I B van Richtlijn 2001/18/EG;

40) “NGT-plant”: planten die zijn verkregen met bepaalde nieuwe genomische technieken zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 2, van Verordening (EU) [Office of Publications, please insert reference to Regulation on plants obtained by certain new genomic techniques and their food and feed] van het Europees Parlement en de Raad 38 ;

41) “zones voor de overdracht van zaad”: een gebied en/of hoogtegebieden die door de bevoegde autoriteiten zijn aangewezen voor de verplaatsing van bosbouwkundig teeltmateriaal dat tot de categorieën “van bekende origine” en “geselecteerd” behoort, naargelang van het geval rekening houdend met de oorsprong en herkomst van het bosbouwkundig teeltmateriaal, herkomstproeven, de omgevingsomstandigheden en prognoses voor klimaatverandering in de toekomst;

42) “inzetgebied voor zaadgaarden”: het door de bevoegde autoriteiten aangewezen gebied waar bosbouwkundig teeltmateriaal dat tot de categorieën “gekeurd” en “getest” behoort, is aangepast aan de klimatologische en ecologische omstandigheden van dat gebied, naargelang van het geval rekening houdend met de locatie van de zaadgaarden en de componenten ervan, de resultaten van herkomst- en nakomelingenproeven, de omgevingsomstandigheden en prognoses voor klimaatverandering in de toekomst;

43) “inzetgebied voor klonen en mengsels van klonen”: het door de bevoegde autoriteiten aangewezen gebied waar bosbouwkundig teeltmateriaal dat tot de categorieën “gekeurd” en “getest” behoort, is aangepast aan de klimatologische en ecologische omstandigheden van dat gebied, naargelang van het geval rekening houdend met de oorsprong of herkomst van de kloon of klonen, de resultaten van herkomst- en nakomelingenproeven, de omgevingsomstandigheden en prognoses voor klimaatverandering in de toekomst;

44) “Forematis”: het informatiesysteem voor bosbouwkundig teeltmateriaal van de Commissie;

45) “natuurlijke regeneratie”: de vernieuwing van een bos door bomen die groeien uit zaden die ter plaatse zijn gevallen en gekiemd;

46) “kwaliteitsorganismen”: plaagorganismen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a) zij zijn geen EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen of gereglementeerde niet-quarantaineorganismen in de zin van Verordening (EU) 2016/2031, noch plaagorganismen die onder de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening getroffen maatregelen vallen;

b) zij komen voor tijdens de productie of opslag van bosbouwkundig teeltmateriaal, en

c) hun aanwezigheid heeft een onaanvaardbaar negatief effect op de kwaliteit van het bosbouwkundig teeltmateriaal en een onaanvaardbaar economisch effect wat betreft het gebruik van dat teeltmateriaal in de Unie;

47) “nagenoeg vrij van plaagorganismen”: volledig vrij van plaagorganismen of een situatie waarin de aanwezigheid van kwaliteitsorganismen op het desbetreffende bosbouwkundig teeltmateriaal zo gering is dat die plaagorganismen geen negatief effect hebben op de kwaliteit van dat teeltmateriaal.

HOOFDSTUK II
UITGANGSMATERIAAL EN DAARVAN AFGELEID BOWSBOUWKUNDIG TEELTMATERIAAL

Artikel 4

Goedkeuring van uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal

1. Voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal mag alleen door de bevoegde autoriteiten goedgekeurd uitgangsmateriaal worden gebruikt.

2. Uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat als “van bekende origine” moet worden gecertificeerd, wordt goedgekeurd indien het voldoet aan de voorschriften van bijlage II.

Uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat als “geselecteerd” moet worden gecertificeerd, wordt goedgekeurd indien het voldoet aan de voorschriften van bijlage III.

Uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat als “gekeurd” moet worden gecertificeerd, wordt goedgekeurd indien het voldoet aan de voorschriften van bijlage IV.

Uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal dat als “getest” moet worden gecertificeerd, wordt goedgekeurd indien het voldoet aan de voorschriften van bijlage V.

De beoordeling van de in de bijlagen II tot en met V vastgestelde voorschriften voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal kan naast visuele inspecties, documentencontroles, tests en analysen of andere aanvullende methoden, ook het gebruik van biomoleculaire technieken omvatten, indien deze met het oog op de goedkeuring geschikter worden geacht.

Om rekening te houden met de klimatologische en ecologische omstandigheden wordt het uitgangsmateriaal voor alle categorieën beoordeeld op de in de bijlagen II tot en met V vermelde duurzaamheidskenmerken.

De goedkeuring van het uitgangsmateriaal wordt uitgevoerd onder verwijzing naar de goedgekeurde eenheid.

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II, III, IV en V wat betreft de voorschriften voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal bestemd voor de productie van:

a) bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “van bekende origine”, en met name de voorschriften inzake de typen uitgangsmateriaal, de effectieve populatieomvang, de oorsprong en het gebied van herkomst, en duurzaamheidskenmerken;

b) bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “geselecteerd”, en met name de voorschriften inzake oorsprong, isolatie, effectieve populatieomvang, leeftijd en ontwikkelingsstadium, uniformiteit, duurzaamheidskenmerken, houtmassaproductie, houtkwaliteit en groeivorm of habitus;

c) bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “gekeurd”, en met name de voorschriften inzake boomgaarden, ouderplanten van families, klonen en mengsels van klonen;

d) bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”, en met name de voorschriften inzake te onderzoeken eigenschappen, documentatie, opzet van de tests, analyse en geldigheid van de tests, genetische evaluatie van de componenten van het uitgangsmateriaal, vergelijkende tests van bosbouwkundig teeltmateriaal, voorlopige goedkeuring en verkennende tests;

e) bosbouwkundig teeltmateriaal overeenkomstig de voorschriften van Verordening (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad.

Bij die wijzigingen worden de regels voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal aangepast aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis en de ontwikkeling van de OESO-regeling voor bosbouwkundig zaaizaad en plantgoed en van andere toepasselijke internationale normen.

3. Alleen goedgekeurd uitgangsmateriaal wordt overeenkomstig artikel 12 in de vorm van een goedgekeurde eenheid in het nationale register opgenomen. Iedere goedgekeurde eenheid wordt met een uniek registratienummer in een nationaal register geïdentificeerd.

4. De goedkeuring van uitgangsmateriaal wordt ingetrokken indien niet langer aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

5. Het uitgangsmateriaal dat is bestemd voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “geselecteerd”, “gekeurd” en “getest”, wordt na de goedkeuring op regelmatige tijdstippen opnieuw onderzocht.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de bijlagen II, III, IV en V, met het oog op de aanpassing daarvan aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis, in het bijzonder wat het gebruik van biomoleculaire technieken betreft, en van toepasselijke internationale normen.

Artikel 5

Voorschriften voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van goedgekeurd uitgangsmateriaal

1. Bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van goedgekeurd uitgangsmateriaal wordt overeenkomstig de volgende voorschriften in de handel gebracht:

a) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde soorten mag alleen in de handel worden gebracht als het behoort tot de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd”, “gekeurd” of “getest” en is afgeleid van uitgangsmateriaal dat overeenkomstig artikel 4 is goedgekeurd en dat voldoet aan de voorschriften van respectievelijk de bijlagen II, III, IV en V;

b) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde kunstmatige hybriden mag alleen in de handel worden gebracht als het behoort tot de categorieën “geselecteerd”, “gekeurd” of “getest” en is afgeleid van uitgangsmateriaal dat overeenkomstig artikel 4 is goedgekeurd en dat voldoet aan de voorschriften van respectievelijk de bijlagen III, IV en V;

c) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden die vegetatief worden vermeerderd, mag alleen in de handel worden gebracht als:

i) het behoort tot de categorieën “geselecteerd”, “gekeurd” of “getest”, en

ii) het is afgeleid van uitgangsmateriaal dat overeenkomstig artikel 4 is goedgekeurd en voldoet aan de voorschriften van respectievelijk de bijlagen III, IV en V;

iii) bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “geselecteerd” mag alleen in de handel worden gebracht als het massaal uit zaad is geteeld;

d) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden, dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit genetisch gemodificeerde organismen, mag alleen in de handel worden gebracht als:

i) het behoort tot de categorie “getest”, en

ii) het is afgeleid van uitgangsmateriaal dat overeenkomstig artikel 4 is goedgekeurd en voldoet aan de voorschriften van bijlage V, en

iii) het overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2001/18/EG of de artikelen 7 en 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003 of, in voorkomend geval, in de respectieve lidstaat overeenkomstig artikel 26 ter van Richtlijn 2001/18/EG is toegelaten voor teelt in de Unie;

e) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit een NGT-plant van categorie 1 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...), mag alleen in de handel worden gebracht indien:

i) het behoort tot de categorie “getest”, en

ii) het is afgeleid van uitgangsmateriaal dat overeenkomstig artikel 4 is goedgekeurd en voldoet aan de voorschriften van bijlage V, en

iii) de plant overeenkomstig artikel 6 of 7 van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...) een verklaring betreffende de status van NGT-plant van categorie 1 heeft verkregen of nakomeling is van een dergelijk plant;

f) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden mag alleen in de handel worden gebracht als het vergezeld gaat van een verwijzing naar het nummer van het basiscertificaat;

g) het voldoet aan de artikelen 36, 37, 40, 41, 42, 49, 53 en 54 van Verordening (EU) 2016/2031 betreffende EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen, gereglementeerde niet-quarantaineorganismen en plaagorganismen waarop de maatregelen uit hoofde van artikel 30 van die verordening van toepassing zijn;

h) in het geval van zaden mag bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden alleen in de handel worden gebracht indien, naast de naleving van de punten a) tot en met g), informatie beschikbaar is over:

i) de zuiverheid;

ii) het kiempercentage van het zuivere zaad;

iii) het duizendkorrelgewicht van het zuivere zaad;

iv) het aantal kiemkrachtige zaden per kilogram als zaad in de handel gebracht product, of, indien het aantal kiemkrachtige zaden niet of niet gemakkelijk kan worden bepaald, het aantal levensvatbare zaden per kilogram.

2. De categorieën waarin bosbouwkundig teeltmateriaal, verkregen uit de diverse typen uitgangsmateriaal, in de handel mag worden gebracht, zijn die van de tabel in bijlage VI.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26, lid 2, gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de tabel in bijlage VI met betrekking tot de categorieën waaronder bosbouwkundig teeltmateriaal van de verschillende soorten uitgangsmateriaal in de handel mag worden gebracht.

Daarbij worden die categorieën aangepast aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis en van de relevante internationale normen.

Artikel 6

Voorschriften voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw

Bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal waarop de afwijking van artikel 18 van toepassing is, mag in de handel worden gebracht indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) bosbouwkundig teeltmateriaal van de in bijlage I vermelde soorten mag alleen in de handel worden gebracht als het behoort tot de categorie “van bekende origine”;

b) de oorsprong van het bosbouwkundig teeltmateriaal is van nature aangepast aan de lokale en regionale omstandigheden, en

c) het bosbouwkundig teeltmateriaal is verzameld van alle exemplaren van het uitgangsmateriaal waarvan kennisgeving is gedaan.

Artikel 7

Tijdelijke vergunning voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van uitgangsmateriaal dat niet aan de categorievereisten voldoet

1. Na de vaststelling van de in lid 2 bedoelde gedelegeerde handeling kunnen de bevoegde autoriteiten een tijdelijke vergunning verlenen voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van goedgekeurd uitgangsmateriaal dat niet aan alle voorschriften betreffende de passende categorie zoals bedoeld in artikel 5, lid 1, voldoet.

De bevoegde autoriteiten van de desbetreffende lidstaat stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van die tijdelijke vergunningen en van de redenen voor het verlenen ervan.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van dit artikel door de voorwaarden vast te stellen voor het verlenen van de tijdelijke vergunning aan de desbetreffende lidstaat.

Deze voorwaarden omvatten:

a) de rechtvaardiging van het verlenen van die vergunning om de verwezenlijking van de doelstellingen van deze verordening te waarborgen;

b) de maximale duur van de vergunning;

c) verplichtingen met betrekking tot officiële controles van de professionele exploitanten die die vergunning aanvragen;

d) de vorm en inhoud van de in lid 1 bedoelde kennisgeving.

Artikel 8

Bijzondere voorschriften voor bepaalde soorten, categorieën en typen bosbouwkundig teeltmateriaal

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling, waar nodig, van deze verordening wat betreft de voorschriften voor elk type, elke soort of elke categorie bosbouwkundig teeltmateriaal:

a) met betrekking tot partijen vruchten en zaden van de in bijlage I vermelde soorten, wat de soortzuiverheid betreft;

b) met betrekking tot delen van planten van de in bijlage I vermelde soorten en kunstmatige hybriden, wat de kwaliteit in verband met de algemene eigenschappen, gezondheidstoestand en omvang betreft;

c) voor de normen voor de uitwendige kwaliteit van door middel van houtstekken of poten vermeerderde Populus spp., wat gebreken en minimumafmetingen voor houtstekken en poten betreft;

d) met betrekking tot plantgoed van de in bijlage I vermelde soorten en kunstmatige hybriden, wat de kwaliteit in verband met de algemene eigenschappen, gezondheidstoestand, vitaliteit en fysiologische kwaliteit betreft;

e) met betrekking tot plantgoed dat bestemd is te worden verhandeld aan gebruikers in gebieden met een mediterraan klimaat, wat gebreken, omvang en leeftijd van de planten en, in voorkomend geval, omvang van de recipiënt betreft.

Die gedelegeerde handeling is gebaseerd op de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van de voorschriften naargelang van elk type, elke soort of elke categorie bosbouwkundig teeltmateriaal wat betreft de bepalingen inzake inspecties, bemonstering en tests, en isolatieafstanden. Zij past die voorschriften aan op basis van de ontwikkeling van de respectieve internationale normen, de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen of de klimatologische en ecologische ontwikkelingen.

Artikel 9

Noodplan en nationaal register

1. Elke lidstaat stelt een of meer noodplannen op om te zorgen voor een toereikende levering van bosbouwkundig teeltmateriaal voor de herbebossing van gebieden die zijn getroffen door extreme weersomstandigheden, bosbranden, uitbraken van ziekten en plagen, rampen of andere gebeurtenissen, voor zover deze relevant zijn en geïdentificeerd zijn in de nationale risicobeoordelingen die overeenkomstig artikel 6, lid 1, van Besluit 1313/2013/EU 39 zijn ontwikkeld.

Dat noodplan wordt opgesteld voor de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan die geschikt worden geacht voor de huidige en voorspelde klimatologische en ecologische omstandigheden van de betrokken lidstaat.

In het noodplan wordt rekening gehouden met de voorspelde toekomstige verspreiding van de desbetreffende boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan, op basis van nationale en/of regionale simulatiemodellen voor klimaatverandering voor de betrokken lidstaat.

2. De lidstaten raadplegen in een passend stadium alle betrokken belanghebbenden bij het opstellen en actualiseren van de noodplannen.

3. Elk noodplan bevat informatie betreffende:

a) de taken en verantwoordelijkheden van de instanties die betrokken zijn bij de uitvoering van het noodplan bij elke gebeurtenis die een ernstig tekort aan bosbouwkundig teeltmateriaal tot gevolg heeft, alsmede de hiërarchische opbouw en de procedures voor de coördinatie van de maatregelen die worden genomen door de bevoegde autoriteiten, andere openbare autoriteiten, gemachtigde instanties of betrokken natuurlijke personen, laboratoria en professionele exploitanten, in voorkomend geval met inbegrip van de coördinatie met aangrenzende lidstaten en aangrenzende derde landen;

b) toegang van de bevoegde autoriteiten tot voorraden bosbouwkundig teeltmateriaal die in stand zijn gehouden met het oog op noodplanning, bedrijfsruimten van professionele exploitanten, met name boskwekerijen en laboratoria die bosbouwkundig teeltmateriaal produceren, andere relevante exploitanten en natuurlijke personen;

c) de toegang van bevoegde autoriteiten, indien nodig, tot uitrusting, personeel, externe expertise en middelen die nodig zijn voor de snelle en doeltreffende activering van het noodplan;

d) maatregelen met betrekking tot het verstrekken van informatie aan de Commissie, de overige lidstaten, de betrokken professionele exploitanten en het publiek over het ernstige tekort aan bosbouwkundig teeltmateriaal en de maatregelen ter verhelping van het tekort indien een ernstig tekort aan bosbouwkundig teeltmateriaal officieel wordt bevestigd of wordt vermoed;

e) de regelingen voor het registreren van bevindingen over ernstige tekorten aan bosbouwkundig teelmateriaal;

f) de beschikbare beoordelingen van de lidstaat met betrekking tot het risico op een ernstig tekort aan bosbouwkundig teeltmateriaal voor zijn grondgebied en de mogelijke gevolgen daarvan voor de gezondheid van mensen, dieren en planten, en voor het milieu;

g) beginselen voor de geografische afbakening van het gebied of de gebieden waar zich een ernstig tekort aan bosbouwkundig teeltmateriaal heeft voorgedaan;

h) de beginselen inzake de opleiding van het personeel van de bevoegde autoriteiten en, in voorkomend geval, de instanties, openbare autoriteiten, laboratoria, professionele exploitanten en andere personen zoals bedoeld in punt a).

De lidstaten evalueren hun noodplannen regelmatig en actualiseren deze waar nodig, om rekening te houden met de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen met betrekking tot simulatiemodellen voor klimaatverandering met het oog op de voorspelde toekomstige verspreiding van de desbetreffende boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan.

4. De lidstaten zetten een nationaal register op dat:

a) de in bijlage I vermelde boomsoorten en kunstmatige hybriden bevat die relevant zijn voor de huidige klimatologische en ecologische omstandigheden van de betrokken lidstaat;

b) rekening houdt met de verwachte toekomstige verspreiding van die boomsoorten en kunstmatige hybriden daarvan.

Binnen vier jaar na de datum van oprichting van de nationale registers stellen de lidstaten noodplannen op voor de soorten en kunstmatige hybriden die in hun registers zijn opgenomen.

5. De lidstaten werken met elkaar en met alle relevante belanghebbenden samen bij de opstelling van hun noodplannen, op basis van een uitwisseling van beste praktijken en ervaringen die bij de ontwikkeling van die plannen zijn opgedaan.

6. De lidstaten stellen hun noodplannen door middel van bekendmaking in Forematis ter beschikking van de Commissie, de andere lidstaten en alle relevante professionele exploitanten.

HOOFDSTUK III
REGISTRATIE VAN PROFESSIONELE EXPLOITANTEN EN UITGANGSMATERIAAL, EN AFBAKENING VAN DE HERKOMSTGEBIEDEN

Artikel 10

Verplichtingen voor professionele exploitanten

1. Professionele exploitanten zijn overeenkomstig artikel 65 van Verordening (EU) 2016/2031 ingeschreven in een register zoals bedoeld in artikel 66 van die verordening.

Zij zijn gevestigd in de Unie.

2. Professionele exploitanten stellen alle nodige informatie over de geschiktheid van hun bosbouwkundig teeltmateriaal voor de huidige en verwachte toekomstige klimatologische en ecologische omstandigheden, ter beschikking van de gebruikers van dat teeltmateriaal. Voorafgaand aan de overdracht van het desbetreffende teeltmateriaal wordt die informatie via websites, plantersgidsen en andere passende middelen aan de potentiële koper verstrekt.

Artikel 11

Afbakening van herkomstgebieden voor bepaalde categorieën

Voor de desbetreffende soorten uitgangsmateriaal dat voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine” en “geselecteerd” is bestemd, bakenen de lidstaten de herkomstgebieden af.

De bevoegde autoriteiten stellen kaarten op die zij op hun website publiceren, waarop de afbakening van de herkomstgebieden is aangegeven. Zij stellen die kaarten via Forematis ter beschikking van de Commissie en de andere lidstaten.

Artikel 12

Nationaal register en nationale lijsten van uitgangsmateriaal

1. Elke lidstaat zorgt voor de opstelling, bekendmaking en actualisering van een nationaal register, in elektronische vorm, van het uitgangsmateriaal van de verschillende soorten die overeenkomstig de artikelen 4 en 19 op zijn grondgebied zijn goedgekeurd en waarvan overeenkomstig artikel 18 kennis is gegeven.

Dat register bevat alle gegevens van elke goedgekeurde eenheid uitgangsmateriaal, samen met het unieke registratienummer.

In afwijking van artikel 4 registreren de bevoegde autoriteiten het uitgangsmateriaal dat vóór... [OJ, please, insert the date of the of this Regulation] was opgenomen in hun respectieve nationale registers zoals bedoeld in artikel 10, lid 1, van Richtlijn 1999/105/EG, onmiddellijk in hun nationale registers, zonder de registratieprocedure van dat artikel toe te passen.

2. Elke lidstaat zorgt voor de opstelling, bekenmaking en actualisering van een nationale lijst van uitgangsmateriaal, die als samenvatting van het nationale register wordt gepresenteerd. Elke lidstaat stelt die lijst via Forematis ter beschikking van de Commissie en de andere lidstaten.

3. De lidstaten stellen de nationale lijst op volgens een gemeenschappelijk model voor elke goedgekeurde eenheid van uitgangsmateriaal. Voor de categorieën “van bekende origine” en “geselecteerd” mag deze slechts een beknopte beschrijving van het uitgangsmateriaal bevatten, op basis van de herkomstgebieden.

De nationale plannen moeten met name de volgende gegevens bevatten:

a) de botanische naam;

b) de categorie;

c) het uitgangsmateriaal:

d) de vermelding in het register of, in voorkomend geval, de samenvatting dan wel de individuele code van het herkomstgebied;

e) de locatie van het uitgangsmateriaal; in voorkomend geval een bondige aanduiding, en de volgende bijzonderheden:

i) voor de categorie “van bekende origine”: het herkomstgebied en het geografische lengte-, breedte- en hoogte-interval;

ii) voor de categorie “geselecteerd”: het herkomstgebied en de geografische ligging ervan, zoals bepaald door de lengte-, breedte- en hoogtecoördinaat of door het lengte-, breedte- en hoogte-interval;

iii) voor de categorie “gekeurd”: de exacte geografische ligging van de plaats(en) waar het uitgangsmateriaal wordt gehouden, zoals bepaald door de lengte-, breedte- en hoogtecoördinaat;

iv) voor de categorie “getest”: de exacte geografische ligging van de plaats(en) waar het uitgangsmateriaal wordt gehouden, zoals bepaald door de lengte-, breedte- en hoogtecoördinaat;

f) oppervlakte: de omvang van de zaadbron(nen), opstand(en) of zaadgaarde(n);

g) oorsprong:

i) vermelding of het uitgangsmateriaal al dan niet autochtoon/inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is;

ii) bij niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal, een vermelding van de oorsprong, indien bekend;

h) doel van het gebruik van het bosbouwkundig teeltmateriaal;

i) voor bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”: een vermelding of het teeltmateriaal:

i) genetisch gemodificeerd is, of

ii) een NGT-plant is;

j) voor de categorieën “gekeurd’ en “getest”: informatie over de plaats van productie van de kloon of het mengsel van klonen, indien van toepassing.

Artikel 13

Unielijst van goedgekeurd uitgangsmateriaal

1. Op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 12 verstrekte nationale lijsten kan de Commissie een lijst publiceren, met als titel: “Unielijst van goedgekeurd uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal”.

Die lijst wordt in elektronische vorm beschikbaar gesteld via Forematis.

2. De lijst bevat de gegevens van de in artikel 12, lid 1, bedoelde nationale lijsten en geeft het gebruiksgebied aan.

HOOFDSTUK IV
BASISCERTIFICAAT, ETIKETTERING EN VERPAKKING

Artikel 14

Basiscertificaat van identiteit

1. De bevoegde autoriteiten geven, op aanvraag van een professionele exploitant, na het oogsten van het bosbouwkundig teeltmateriaal van goedgekeurd uitgangsmateriaal, voor al het geoogste bosbouwkundig teeltmateriaal een basiscertificaat van identiteit af met het unieke registratienummer van het uitgangsmateriaal.

In het basiscertificaat wordt bevestigd dat aan de eisen van artikel 4, lid 2, is voldaan.

De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling de inhoud en het model voor het basiscertificaat van identiteit voor bosbouwkundig teeltmateriaal vast:

a) model van het basiscertificaat voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van zaadbronnen en opstanden;

b) model van het basiscertificaat voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van zaadgaarden of ouderplanten of families, en

c) model van het basiscertificaat voor bosbouwkundig teeltmateriaal dat is afgeleid van klonen en mengsels van klonen.

Die uitvoeringshandeling wordt volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

2. Wanneer een lidstaat overeenkomstig artikel 15, lid 2, maatregelen neemt met betrekking tot verdere vegetatieve vermeerdering, wordt een nieuw basiscertificaat afgegeven.

3. Wanneer overeenkomstig artikel 15, lid 3, menging plaatsvindt, dragen de lidstaten er zorg voor dat de registervermeldingen van de componenten van het mengsel identificeerbaar blijven, en wordt voor het mengsel een nieuw basiscertificaat of een ander document ter identificatie van het mengsel afgegeven.

4. Wanneer een partij als bedoeld in artikel 15, lid 1, wordt onderverdeeld in kleinere partijen die niet uniform worden verwerkt en vervolgens vegetatief worden vermeerderd, wordt een nieuw basiscertificaat afgegeven waarin het vorige referentienummer van het basiscertificaat wordt vermeld.

5. Een basiscertificaat kan ook in elektronische vorm worden afgegeven (“elektronisch basiscertificaat”).

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen technische regelingen bepalen voor de afgifte van elektronische basiscertificaten, om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan dit artikel en om een passende, geloofwaardige en doeltreffende procedure voor de afgifte van die elektronische basiscertificaten te verzekeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen die dit artikel aanvullen door het vastleggen van voorschriften inzake:

a) de digitale registratie van alle maatregelen die de professionele exploitant en de bevoegde autoriteiten hebben genomen bij het afgeven van het basiscertificaat, en

b) de oprichting van een gecentraliseerd platform dat alle lidstaten en de Commissie met elkaar verbindt, om de verwerking van, de toegang tot en het gebruik van die geregistreerde gegevens te vergemakkelijken.

Artikel 15

Partijen

1. Het bosbouwkundig teeltmateriaal wordt in alle stadia van de productie gescheiden gehouden naar individuele goedgekeurde eenheden van het uitgangsmateriaal om te waarborgen dat het bosbouwkundig teeltmateriaal kan worden herleid tot het goedgekeurde uitgangsmateriaal waarvan het is geoogst. Het bosbouwkundig teeltmateriaal wordt geoogst van die afzonderlijke goedgekeurde eenheden en in de handel gebracht in partijen die voldoende homogeen zijn en als verschillend van andere partijen bosbouwkundig teeltmateriaal zijn geïdentificeerd.

Iedere partij bosbouwkundig teeltmateriaal wordt geïdentificeerd aan de hand van:

a) het partijnummer;

b) de code en het nummer van het basiscertificaat;

c) de botanische naam;

d) de categorie bosbouwkundig teeltmateriaal;

e) het uitgangsmateriaal:

f) de vermelding in het register of de individuele code van het herkomstgebied;

g) het herkomstgebied voor bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorieën “van bekende origine” en “geselecteerd” en, indien passend, voor ander bosbouwkundig teeltmateriaal;

h) zo nodig, de vermelding of de oorsprong van het uitgangsmateriaal autochtoon/inheems dan wel niet-autochtoon/niet-inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is;

i) in het geval van zaadeenheden, het rijpingsjaar;

j) de leeftijd en het type van het uit zaailingen of stekken bestaande plantgoed en de vermelding of het afgepende, verspeende of in een container verpakte exemplaren betreft;

k) voor de categorie “getest”, of het bosbouwkundig teeltmateriaal:

i) genetisch gemodificeerd is,

ii) een NGT-plant is.

2. Onverminderd lid 1 van dit artikel en artikel 5, lid 1, punt c), houden de lidstaten bosbouwkundig teeltmateriaal dat later verder zal worden vermeerderd, gescheiden en duiden zij het als zodanig aan. Dergelijk bosbouwkundig teeltmateriaal is geoogst uit één enkele goedgekeurde eenheid van de categorieën “geselecteerd”, “gekeurd” en “getest”. In dergelijke gevallen behoort het geproduceerde bosbouwkundig teeltmateriaal tot dezelfde categorie als het oorspronkelijke bosbouwkundig teeltmateriaal.

3. Onverminderd lid 1 gelden voor het mengen van bosbouwkundig teeltmateriaal de volgende voorwaarden, naargelang het geval:

a) binnen de categorieën “van bekende origine” of “geselecteerd” is menging van toepassing op teeltmateriaal dat afkomstig is van twee of meer goedgekeurde eenheden binnen één enkel gebied van herkomst;

b) in geval van menging van bosbouwkundig teeltmateriaal binnen één enkel herkomstgebied dat verkregen is uit zaadbronnen en opstanden van de categorie “van bekende origine”, wordt de nieuwe gecombineerde partij gecertificeerd als “teeltmateriaal afgeleid van een zaadbron”;

c) in geval van menging van bosbouwkundig teeltmateriaal dat van niet-autochtoon of van niet-inheems uitgangsmateriaal is afgeleid, met teeltmateriaal dat uit uitgangsmateriaal van onbekende oorsprong is verkregen, wordt de nieuwe gecombineerde partij als “van onbekende oorsprong” gecertificeerd;

d) in geval van menging van bosbouwkundig teeltmateriaal dat in verschillende rijpingsjaren van één enkele goedgekeurde eenheid is afgeleid, worden de werkelijke rijpingsjaren en het relatieve aandeel van het bosbouwkundig teeltmateriaal van elk jaar geregistreerd.

In geval van menging overeenkomstig lid 1, punten a), b) of c), mag de identiteitscode van het herkomstgebied worden vervangen door de in lid 1, punt f), bedoelde vermelding in het register.

Artikel 16

Officieel etiket

1. De bevoegde autoriteit geeft voor elke partij bosbouwkundig teeltmateriaal een officieel etiket af waaruit blijkt dat dat bosbouwkundig teeltmateriaal voldoet aan de in artikel 5 bedoelde eisen.

2. De bevoegde autoriteiten staan de professionele exploitant toe het officiële etiket af te drukken nadat de bevoegde autoriteit heeft bevestigd dat dat bosbouwkundig teeltmateriaal aan de in artikel 5 bedoelde eisen voldoet. De professionele exploitant wordt toegestaan dat etiket af te drukken indien de bevoegde autoriteit op basis van een audit tot de conclusie is gekomen dat de exploitant over de infrastructuur en middelen beschikt om het officiële etiket af te drukken.

3. De bevoegde autoriteit voert regelmatig controles uit om na te gaan of de professionele exploitant voldoet aan de in lid 2 bedoelde eisen.

Indien de bevoegde autoriteit na het verlenen van de in lid 2 bedoelde toestemming vaststelt dat een professionele exploitant niet aan de in dat lid bedoelde eisen voldoet, trekt zij de toestemming onverwijld in of wijzigt zij deze, naargelang van het geval.

4. Naast de uit hoofde van artikel 15, lid 1, vereiste informatie bevat het officiële etiket alle volgende informatie:

a) de nummers van de overeenkomstig artikel 14 afgegeven basiscertificaten of een verwijzing naar het in artikel 14, lid 3, bedoelde andere document ter identificatie van het mengsel;

b) de naam van de professionele exploitant;

c) de geleverde hoeveelheid;

d) in het geval van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” waarvan het uitgangsmateriaal krachtens artikel 4 is goedgekeurd, de woorden: “voorlopig goedgekeurd”;

e) of het bosbouwkundig teeltmateriaal vegetatief vermeerderd is.

5. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de volgende elementen van het officiële etiket vaststellen:

a) de inhoud van het officiële etiket;

b) aanvullende informatie in het geval van zaad en kleine hoeveelheden zaad;

c) de kleur van het etiket voor specifieke categorieën of andere soorten bosbouwkundig teeltmateriaal;

d) aanvullende informatie in het geval van specifieke geslachten of soorten.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

6. Een officieel etiket kan ook in elektronische vorm worden afgegeven (“elektronisch officieel etiket”).

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen technische regelingen bepalen voor de afgifte van elektronische officiële etiketten, om ervoor te zorgen dat zij voldoen aan dit artikel en om een passende, geloofwaardige en doeltreffende procedure voor de afgifte van die officiële etiketten te verzekeren. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

7. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 26 gedelegeerde handelingen vast te stellen die dit artikel aanvullen door het vastleggen van voorschriften inzake:

a) de digitale registratie van alle maatregelen die de professionele exploitanten en de bevoegde autoriteiten hebben genomen bij het afgeven van de officiële etiketten;

b) de oprichting van een gecentraliseerd platform dat de lidstaten en de Commissie met elkaar verbindt, om de verwerking van, de toegang tot en het gebruik van die geregistreerde gegevens te vergemakkelijken.

Artikel 17

Verpakkingen van zaadeenheden

Zaadeenheden mogen alleen in de handel worden gebracht in verzegelde verpakkingen die na het openen ervan onbruikbaar worden.

HOOFDSTUK V
AFWIJKINGEN VAN ARTIKEL 4

Artikel 18

Afwijking van de goedkeuringsverplichting voor uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw

1. In afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, is de registratie in het nationale register van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw niet onderworpen aan goedkeuring door de bevoegde autoriteiten.

2. Elke professionele exploitant die uitgangsmateriaal registreert dat is bestemd voor de instandhouding van genetische hulpbronnen in de bosbouw, stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat daarvan in kennis.

3. De kennisgeving van uitgangsmateriaal aan de bevoegde autoriteiten als bedoeld in lid 1 gebeurt volgens het formaat van Forematis.

De kennisgeving van het uitgangsmateriaal gebeurt onder verwijzing naar de eenheid van kennisgeving.

Iedere eenheid van kennisgeving wordt met een uniek registratienummer in een nationaal register geïdentificeerd.

Die kennisgeving bevat de volgende informatie:

a) de botanische naam;

b) de categorie;

c) het uitgangsmateriaal:

d) de vermelding in het register of, in voorkomend geval, de samenvatting dan wel de individuele code van het herkomstgebied;

e) de locatie: een korte naam, indien van toepassing, het herkomstgebied en het lengte-, breedte- en hoogte-interval;

f) oppervlakte: de omvang van de zaadbronnen of opstanden;

g) oorsprong: vermelding of het uitgangsmateriaal al dan niet autochtoon/inheems is, dan wel of de oorsprong ervan onbekend is. Bij niet-autochtoon/niet-inheems uitgangsmateriaal, een vermelding van de oorsprong, indien bekend;

h) de beoogde toepassing: instandhouding en duurzaam gebruik van genetische hulpbronnen.

4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de specifieke voorwaarden met betrekking tot de vereisten en de inhoud van die kennisgeving vaststellen. Bij de vaststelling van die uitvoeringshandelingen wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van toepasselijke internationale normen en wordt de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure gevolgd.

Artikel 19

Goedkeuring door professionele exploitanten van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “van bekende origine”

In afwijking van artikel 4, leden 1 en 2, mogen de lidstaten professionele exploitanten toestaan om, voor bepaalde soorten, uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “van bekende origine” goed te keuren indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het gebied van herkomst waar het uitgangsmateriaal zich bevindt, is onderhevig aan extreme weersomstandigheden, en

b) die weersomstandigheden hebben gevolgen voor de voortplantingscyclus van het uitgangsmateriaal en verlagen de frequentie van het oogsten van bosbouwkundig teeltmateriaal uit dat uitgangsmateriaal.

De toestemming van de lidstaten moet door de Commissie worden goedgekeurd.

Artikel 20

Voorlopige goedkeuring van uitgangsmateriaal dat bestemd is voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest”

In afwijking van artikel 4, lid 2, mogen de lidstaten voor een periode van ten hoogste tien jaar op hun gehele grondgebied of op een gedeelte daarvan de goedkeuring van uitgangsmateriaal voor de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal van de categorie “getest” toestaan indien op basis van de voorlopige resultaten van de in bijlage V bedoelde genetische waardebepaling of vergelijkende tests mag worden verondersteld dat dat uitgangsmateriaal, wanneer de tests zullen zijn voltooid, aan de toelatingseisen van deze verordening zal voldoen.

Artikel 21

Tijdelijke moeilijkheden bij de levering

1. Om tijdelijke moeilijkheden bij de algemene voorziening met bosbouwkundig teeltmateriaal in een of meer lidstaten te overwinnen, kan de Commissie, op verzoek van ten minste één getroffen lidstaat, de lidstaten tijdelijk toestaan om door middel van een uitvoeringshandeling toestemming te verlenen voor het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal van een of meer soorten die zijn afgeleid van uitgangsmateriaal dat aan minder strenge eisen voldoet dan die van artikel 4, leden 1 en 2.

2. Wanneer de Commissie handelt overeenkomstig lid 1, wordt op het overeenkomstig artikel 16, lid 1, afgegeven officiële etiket vermeld dat het desbetreffende bosbouwkundig teeltmateriaal is afgeleid van uitgangsmateriaal dat aan minder strenge eisen voldoet dan die van artikel 4, leden 1 en 2.

3. De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandeling wordt overeenkomstig de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 22

Tijdelijke experimenten om voor de bepalingen van deze verordening betere alternatieven te vinden

1. In afwijking van de artikelen 1, 4 en 5 kan de Commissie besluiten om door middel van uitvoeringshandelingen tijdelijke experimenten te organiseren om betere alternatieven voor de bepalingen van deze verordening te vinden met betrekking tot de soorten of kunstmatige hybriden waarop zij van toepassing is, de voorschriften voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal en de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.

Deze experimenten kunnen de vorm aannemen van technische of wetenschappelijke proeven waarbij de haalbaarheid en geschiktheid van nieuwe eisen ten opzichte van die van de artikelen 1, 4 en 5 van deze verordening worden onderzocht.

2. De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld en hebben betrekking op een van de volgende elementen:

a) de betrokken soorten of kunstmatige hybriden;

b) de omstandigheden van de experimenten per soort of kunstmatige hybride;

c) de duur van het experiment;

d) de monitoring- en rapportageverplichtingen van de deelnemende lidstaten.

In de handelingen wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van:

a) de methoden voor het bepalen van de oorsprong van het uitgangsmateriaal, met inbegrip van het gebruik van biomoleculaire technieken;

b) de methoden voor de instandhouding en het duurzame gebruik van genetische hulpbronnen in de bosbouw, rekening houdend met de toepasselijke internationale normen;

c) de methoden voor reproductie en productie, met inbegrip van het gebruik van innovatieve productieprocessen;

d) de methoden voor het ontwerpen van kruisingsschema’s van componenten van uitgangsmateriaal;

e) de methoden voor de beoordeling van de kenmerken van uitgangsmateriaal en bosbouwkundig teeltmateriaal;

f) de methoden voor de controle van het desbetreffende bosbouwkundig teeltmateriaal.

Die handelingen worden aangepast aan de ontwikkeling van de productietechnieken voor het desbetreffende bosbouwkundig teeltmateriaal en gebaseerd op eventuele vergelijkende proeven en tests die door de lidstaten worden uitgevoerd.

3. De Commissie evalueert de resultaten van deze experimenten en vat ze samen in een verslag, waarbij zij zo nodig aangeeft dat de artikelen 1, 4 of 5 moeten worden gewijzigd.

Artikel 23

Toestemming om strengere eisen vast te stellen

1. In afwijking van artikel 4 kan de Commissie de lidstaten door middel van uitvoeringshandelingen toestemming verlenen om, wat betreft de voorschriften voor de goedkeuring van uitgangsmateriaal en de productie van bosbouwkundig teeltmateriaal, op het gehele grondgebied of een deel van het grondgebied van de betrokken lidstaat strengere voorschriften vast te stellen dan de voorschriften van dat artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. Met het oog op de in lid 1 bedoelde toestemming dienen de lidstaten bij de Commissie een verzoek in met:

a) de ontwerpbepalingen die de voorgestelde voorschriften bevatten;

b) een motivering van de noodzaak en de evenredigheid van die voorschriften.

3. De in lid 1 bedoelde toestemming wordt uitsluitend verleend als aan alle van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de gevraagde maatregelen waarborgen ten minste een van de volgende doelen:

i) de verbetering van de kwaliteit van het desbetreffende bosbouwkundig teeltmateriaal;

ii) de bescherming van het milieu: aanpassing aan de klimaatverandering of de bijdrage aan de bescherming van de biodiversiteit, herstel van bosecosystemen;

b) de gevraagde maatregelen zijn noodzakelijk en staan in verhouding tot hun doelstelling overeenkomstig punt a), en

c) de maatregelen zijn gerechtvaardigd op grond van de specifieke klimatologische en ecologische omstandigheden in de betrokken lidstaat.

4. Indien de lidstaten aanvullende of strengere eisen hebben vastgesteld overeenkomstig artikel 7 van Richtlijn 1999/105/EG, herzien de betrokken lidstaten die maatregelen uiterlijk op... [one year after the date of application of this Regulation] en trekken zij die maatregelen in of wijzigen zij die maatregelen om aan deze verordening te voldoen.

De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis.

HOOFDSTUK VI
INVOER VAN BOSBOUWKUNDIG TEELTMATERIAAL

Artikel 24

Invoer op grond van EU-gelijkwaardigheid

1. Bosbouwkundig teeltmateriaal mag alleen uit derde landen in de Unie worden ingevoerd indien overeenkomstig lid 2 is vastgesteld dat het voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht bosbouwkundig teeltmateriaal.

2. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten of in een derde land geproduceerd bosbouwkundig teeltmateriaal van specifieke geslachten, soorten of categorieën voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht bosbouwkundig teeltmateriaal, op basis van al het volgende:

a) een grondig onderzoek van de door het betrokken derde land verstrekte informatie en gegevens, en

b) een bevredigend resultaat van een door de Commissie in het betrokken derde land uitgevoerde audit, indien de Commissie die audit noodzakelijk acht;

c) de deelname van dat derde land aan de OESO-regeling voor de certificering van bosbouwkundig teeltmateriaal in de internationale handel.

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3. Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde besluiten gaat de Commissie na of de in het betrokken derde land toegepaste systemen voor de goedkeuring en registratie van uitgangsmateriaal en de daaropvolgende productie van bosbouwkundig teeltmateriaal uit dat uitgangsmateriaal dezelfde garanties bieden als die waarin de artikelen 4, 5 en, indien van toepassing, artikel 11 voorzien voor de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd”, “gekeurd” en “getest”.

Artikel 25

Kennisgeving en certificaten van ingevoerd bosbouwkundig teeltmateriaal

1. De professionele exploitanten die bosbouwkundig teeltmateriaal in de Unie invoeren, stellen de desbetreffende bevoegde autoriteit vooraf van die invoer in kennis via het in artikel 131 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc).

2. Ingevoerd bosbouwkundig teeltmateriaal gaat vergezeld van al het volgende:

a) een door het derde land van oorsprong afgegeven basiscertificaat of ander officieel certificaat;

b) een officieel etiket, en

c) door de professionele exploitant in dat derde land verstrekte gegevens over dat bosbouwkundig teeltmateriaal.

3. Na de in lid 1 bedoelde invoer vervangt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat:

a) het in lid 2, punt a), bedoelde basiscertificaat of officieel certificaat door een nieuw basiscertificaat dat in de betrokken lidstaat is afgegeven, en

b) het in lid 2, punt b), bedoelde officiële etiket door een nieuw officieel etiket dat in de betrokken lidstaat is afgegeven.

HOOFDSTUK VII
PROCEDUREBEPALINGEN

Artikel 26

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in de artikel 2, lid 2, artikel 4, leden 2 en 6, artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 1, artikel 14, lid 6, en artikel 16, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar met ingang van … [date of entry into force of this Regulation]. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 2, artikel 4, leden 2 en 6, artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 1, artikel 14, lid 6, en artikel 16, lid 7, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 2, lid 2, artikel 4, leden 2 en 6, artikel 5, lid 3, artikel 7, lid 2, artikel 8, lid 1, artikel 14, lid 6, en artikel 16, lid 7, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 27

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders ingesteld bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad 40 . Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 41 .

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure moet worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, de voorzitter van het comité daartoe besluit of een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom verzoekt.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

HOOFDSTUK VIII
Verslaglegging, sancties en wijzigingen van de Verordeningen (EU) 2016/2031 en (EU) 2017/625

Artikel 28

Verslaglegging

Uiterlijk op... [Office of Publications, please insert date of 5 years after the date of application of this Regulation], en vervolgens om de vijf jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over het volgende:

a) de hoeveelheden gecertificeerd bosbouwkundig teeltmateriaal per jaar;

b) het aantal vastgestelde nationale noodplannen ter voorbereiding op problemen met de levering van bosbouwkundig teeltmateriaal en de tijd die nodig is om die noodplannen te activeren;

c) het aantal websites en/of nationale plantersgidsen met informatie over de vraag waar het bosbouwkundig teeltmateriaal het beste kan worden geplant;

d) hoeveelheden bosbouwkundig teeltmateriaal per geslacht en soort die in het kader van de Unie-gelijkwaardigheid uit derde landen zijn ingevoerd;

e) eventuele krachtens artikel 29 opgelegde sancties.

De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische formaten voor het in lid 1 van dit artikel bedoelde verslag vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 27, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 29

Sancties

1. De lidstaten stellen regels vast voor doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties die van toepassing zijn op inbreuken op deze verordening en nemen alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden toegepast. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die voorschriften en maatregelen alsook van alle latere wijzigingen daarvan in kennis.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening, begaan door middel van frauduleuze of bedrieglijke praktijken, in overeenstemming met het nationale recht ten minste, ofwel het economisch gewin voor de professionele exploitant weerspiegelen, ofwel, waar passend, een percentage van zijn omzet.

Artikel 30

Wijziging van Verordening (EU) 2016/2031

Verordening (EU) 2016/2031 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 37, lid 4, wordt vervangen door:

“4.De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling, waar passend, maatregelen vast om de aanwezigheid van door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de betrokken voor opplant bestemde planten, als bedoeld in artikel 36, punt f), van deze verordening te voorkomen. Die maatregelen betreffen, in voorkomend geval, het binnenbrengen in en het verkeer binnen de Unie van die planten.”.

2) Aan artikel 83 wordt het volgende lid toegevoegd:

“5 bisIn het geval van voor opplant bestemde planten die zijn geproduceerd of op de markt worden aangeboden als behorende tot de categorieën “van bekende origine”, “geselecteerd”, “gekeurd” of “getest”, zoals bedoeld in Verordening (EU).../... * +, wordt het plantenpaspoort afzonderlijk opgenomen in het officiële etiket, dat wordt geproduceerd overeenkomstig de betrokken bepalingen van die verordening.

Indien dit lid van toepassing is,

a) bevat het plantenpaspoort voor het verkeer binnen het grondgebied van de Unie de in de delen E en F van bijlage VII beschreven gegevens;

b) bevat het plantenpaspoort voor het binnenbrengen in en het verkeer binnen een beschermd gebied bevat de in deel H van bijlage VII beschreven gegevens.”.

______________________

* Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad van ... ... (PB...).”.

+ OJ: Please insert in the text the number of this Regulation and institutions and insert the number, date, title and OJ reference of this Regulation in the footnote.


3) Bijlage VII wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage VII bij deze verordening.

Artikel 31

Wijziging van Verordening (EU) 2017/625

Verordening (EU) 2017/625 wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 1, lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

“l)productie en in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal.”.

2) Aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

52. “bosbouwkundig teeltmateriaal”: materiaal zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU).../... van... * +

______________________

* Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad van ... ... (PB...).”.

+OJ: Please insert in the text the number of this Regulation and institutions and insert the number, date, title and OJ reference of this Regulation in the footnote.

3) Na artikel 22 bis wordt het volgende artikel ingevoegd:

“Artikel 22 ter

Specifieke regels voor officiële controles en voor de acties die de bevoegde autoriteiten ondernemen in verband met bosbouwkundig teeltmateriaal

1. Officiële controles om naleving van de in artikel 1, lid 2, punt l), bedoelde regels te verifiëren, omvatten officiële controles op de productie en het in de handel brengen van bosbouwkundig teeltmateriaal en op exploitanten die aan deze regels zijn onderworpen.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 144 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen met regels voor de uitvoering van officiële controles op bosbouwkundig teeltmateriaal, om te controleren of de in artikel 1, lid 2, punt l), bedoelde regelgeving van de Unie die op die goederen van toepassing is, wordt nageleefd, en ter uitvoering van de acties die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van de uitvoering van die officiële controles moeten ondernemen.

Die gedelegeerde handelingen bevatten regels betreffende:

a) specifieke voorschriften voor de uitvoering van dergelijke officiële controles op de productie en het in de handel brengen binnen de Unie van bepaald bosbouwkundig teeltmateriaal waarop de in artikel 1, lid 2, punt l), bedoelde regels van toepassing zijn, om te reageren op niet-naleving van de regelgeving van de Unie inzake bosbouwkundig teeltmateriaal van een bepaalde oorsprong of herkomst;

b) specifieke voorschriften voor de uitvoering van dergelijke officiële controles van de activiteiten van professionele exploitanten in verband met de productie van bepaald bosbouwkundig teeltmateriaal waarop de in artikel 1, lid 2, punt l), bedoelde regels van toepassing zijn, om te reageren op niet-naleving van de regelgeving van de Unie inzake bosbouwkundig teeltmateriaal van een bepaalde oorsprong of herkomst, en

c) de gevallen waarin de bevoegde autoriteiten een of meer maatregelen als bedoeld in artikel 137, lid 2, en artikel 138, lid 2, moeten nemen in verband met specifieke gevallen van niet-naleving.

3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast betreffende eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles op bosbouwkundig teeltmateriaal, teneinde de naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, punt l), bedoelde regels van de Unie die op die goederen van toepassing zijn, en ter uitvoering van de acties die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles ondernemen inzake:

a) eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij een minimumniveau van officiële controles noodzakelijk is teneinde erkende eenvormige risico’s van niet-naleving met de regelgeving inzake bosbouwkundig teeltmateriaal met een bepaalde oorsprong of herkomst aan te pakken;

b) frequentie van de officiële controles die door de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd op exploitanten die toestemming hebben om onder officieel toezicht officiële etiketten af te geven overeenkomstig artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) .../... * +

Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 145, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

______________________

* Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad van ... ... (PB...).”.

   +    OJ: Please insert in the text the number of this Regulation and institutions and insert the number, date, title and OJ reference of this Regulation in the footnote.

HOOFDSTUK IX
SLOTBEPALINGEN

Artikel 32

Intrekking van Richtlijn 1999/105/EG

Richtlijn 1999/105/EG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar die ingetrokken handeling gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 33

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van … [3 years after the date of entry into force of this Regulation].

Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.