Artikelen bij COM(2023)414 - Productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal in de Unie, tot wijziging van de Verordeningen (EU) 2016/2031, (EU) 2017/625 en (EU) 2018/848 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 2002/53/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG, 2002/57/EG, 2008/72/EG en 2008/90/EG (verordening betreffende plantaardig teeltmateriaal)

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.


HOOFDSTUK - I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden regels vastgesteld voor de productie en het in de handel brengen in de Unie van plantaardig teeltmateriaal, en met name voorschriften voor de productie van plantaardig teeltmateriaal op het veld en op andere locaties, categorieën materiaal, voorschriften inzake identiteit en kwaliteit, certificering, etikettering, verpakking, invoer, professionele exploitanten en de registratie van rassen.

Bij deze verordening worden ook regels vastgesteld betreffende de voorwaarden voor de teelt van bepaalde rassen die ongewenste agronomische effecten kunnen hebben, met inbegrip van de teelt voor andere doeleinden dan de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, voor de productie van levensmiddelen, diervoeders en andere producten.

Artikel 2

Toepassingsgebied en doelstellingen

1. Deze verordening is van toepassing op de geslachten en soorten die in de delen A tot en met E van bijlage I zijn opgenomen voor de respectieve vermelde gebruiksdoeleinden.

De voorschriften hebben betrekking op, respectievelijk, alle soorten plantaardig teeltmateriaal, alleen zaden of alleen ander materiaal dan zaden.

De voorschriften betreffende de productie van plantaardig teeltmateriaal zijn alleen van toepassing op de productie met het oog op het in de handel brengen van het materiaal.

2. Deze verordening heeft de volgende doelstellingen:

a) de kwaliteit van en de diversiteit aan plantaardig teeltmateriaal en de beschikbaarheid ervan voor professionele exploitanten en eindgebruikers te waarborgen;

b) te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden voor professionele exploitanten overal in de Unie en gelijke voorwaarden voor de werking van de interne markt voor plantaardig teeltmateriaal;

c) de innovatie in en het concurrentievermogen van de sector plantaardig teeltmateriaal in de Unie te ondersteunen;

d) bij te dragen tot de instandhouding en het duurzame gebruik van plantgenetische hulpbronnen en tot agrobiodiversiteit;

e) bij te dragen tot duurzame landbouwproductie, aangepast aan de huidige en toekomstige klimaatomstandigheden;

f) bij te dragen tot voedselzekerheid.

3. De Commissie is overeenkomstig artikel 75 bevoegd om gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I, teneinde deze aan te passen in lijn met de ontwikkeling van de technische en wetenschappelijke kennis, evenals de economische gegevens betreffende de productie en het in de handel brengen van geslachten en soorten, door geslachten en soorten toe te voegen aan of te schrappen van de lijst in die bijlage.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen worden geslachten of soorten toegevoegd aan de lijst in bijlage I indien zij aan ten minste twee van de volgende voorwaarden voldoen:

a) zij vertegenwoordigen een significant productiegebied van plantaardig teeltmateriaal en een significante waarde van het in de handel gebrachte plantaardig teeltmateriaal in de Unie;

b) zij zijn van aanzienlijk belang voor het veiligstellen van de productie van levensmiddelen en diervoeders in de Unie, in vergelijking met andere geslachten en soorten die niet in die bijlage zijn opgenomen, en

c) zij worden in ten minste twee lidstaten in de handel gebracht.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen worden geslachten of soorten van de lijst in bijlage I geschrapt indien zij niet langer aan ten minste twee van de in de tweede alinea genoemde voorwaarden voldoen.

4. Deze verordening is niet van toepassing op:

a) teeltmateriaal van siergewassen zoals gedefinieerd in artikel 2 van Richtlijn 98/56/EG;

b) bosbouwkundig teeltmateriaal zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) …/... van het Europees Parlement en de Raad 47 +;

c) plantaardig teeltmateriaal dat wordt geproduceerd voor uitvoer naar derde landen;

d) plantaardig teeltmateriaal dat wordt verkocht of op enigerlei wijze wordt overgedragen, al dan niet kosteloos, tussen eindgebruikers voor hun eigen privégebruik en buiten hun commerciële activiteiten om;

e) plantaardig teeltmateriaal dat uitsluitend wordt gebruikt voor officiële tests, veredeling, inspecties, tentoonstellingen of wetenschappelijke doeleinden.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) “plantaardig teeltmateriaal”: planten zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) 2016/2031 die volledige planten kunnen voortbrengen en daarvoor bedoeld zijn;

2) “professionele exploitant”: een natuurlijke of rechtspersoon die beroepshalve betrokken is bij een of meer van de volgende activiteiten in de Unie met betrekking tot plantaardig teeltmateriaal:

a) productie;

b) in de handel brengen;

c) instandhouding van rassen;

d) verlening van diensten betreffende identiteit en kwaliteit;

e) beschermen, opslaan, drogen, verwerken, behandelen, verpakken, afsluiten, etiketteren, bemonsteren of testen;

3) “in de handel brengen”: de volgende activiteiten die door een professionele exploitant worden uitgevoerd: verkoop, bezit, kosteloze overdracht, aanbieding voor verkoop, of enige andere wijze van overdracht of verspreiding binnen of invoer in de Unie;

4) “ras”: een ras zoals gedefinieerd in artikel 5, punt 2, van Verordening (EG) nr. 2100/94;

5) “kloon”: een afzonderlijke nakomeling van een plant, die oorspronkelijk van een andere afzonderlijke plant is verkregen door vegetatieve vermeerdering, en die genetisch identiek is gebleven aan die plant;

6) “geselecteerde kloon”: een kloon die is geselecteerd en gekozen omdat een aantal bijzondere, binnen het ras voorkomende, fenotypische kenmerken en zijn fytosanitaire status de geselecteerde kloon betere prestaties geven, en waarvan de beschrijving overeenkomt met die van zijn ras, of in het geval van geselecteerde klonen die niet tot een ras behoren, met die van zijn soort;

7) “polyklonaal plantaardig teeltmateriaal”: een groep van meerdere afzonderlijke nakomelingen van planten die van verschillende genotypen zijn afgeleid en waarvan de beschrijving van elk overeenkomt met die van zijn ras;

8) “multiklonaal mengsel”: een mengsel van geselecteerde klonen die allemaal tot hetzelfde ras of dezelfde soort behoren, naargelang het geval, waarbij elk van deze klonen door onafhankelijke selectie is verkregen;

9) “bevoegde autoriteit” de centrale autoriteit of regionale autoriteit van een lidstaat of, indien van toepassing, de dienovereenkomstige autoriteit van een derde land, die verantwoordelijk is voor de organisatie van officiële controles, registratie, certificering en andere officiële activiteiten met betrekking tot de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, of elke andere autoriteit waaraan die verantwoordelijkheid is opgedragen overeenkomstig de wetgeving van de Unie;

10) “officiële beschrijving”: een beschrijving die is vastgesteld door een bevoegde autoriteit, de specifieke kenmerken van het ras bevat en het ras identificeerbaar maakt als gevolg van het onderzoek naar zijn onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid;

11) “officieel erkende beschrijving”: een schriftelijke beschrijving van een instandhoudingsras, die door een bevoegde autoriteit is erkend, de specifieke kenmerken van het ras bevat en op een andere wijze is verkregen dan door middel van het onderzoek naar zijn onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid;

12) “instandhouding van een ras”: de handelingen waarmee de rasechtheid en raszuiverheid worden gecontroleerd om ervoor te zorgen dat een ras gedurende de daaropvolgende voortplantingscycli blijft overeenkomen met de desbetreffende beschrijving;

13) “zaden”: zaden in botanische zin;

14) “prebasiszaad”: zaad dat behoort tot een generatie voorafgaand aan de generatie van het basiszaad en bestemd is voor de productie en de certificering van basiszaad of gecertificeerd zaad, en waarvan bij officiële certificering of certificering onder officieel toezicht is vastgesteld dat het voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel A van bijlage II;

15) “basiszaad”: zaad dat is geproduceerd uit prebasiszaad of voorafgaande generaties basiszaad en bestemd is voor de productie van latere generaties basiszaad of gecertificeerd zaad, en waarvan bij officiële certificering of certificering onder officieel toezicht is vastgesteld dat het voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel A van bijlage II;

16) “gecertificeerd zaad”: zaad dat is geproduceerd uit prebasiszaad, basiszaad of voorafgaande generaties gecertificeerd zaad, en waarvan bij officiële certificering of certificering onder officieel toezicht is vastgesteld dat het voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel A van bijlage II;

17) “standaardzaad”: zaad, met uitzondering van prebasiszaad, basiszaad of gecertificeerd zaad, dat niet bestemd is voor verdere vermeerdering en dat voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel A van bijlage III;

18) “prebasismateriaal”: plantaardig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden, dat behoort tot een generatie voorafgaand aan de generatie van het basismateriaal en bestemd is voor de productie en de certificering van basismateriaal of gecertificeerd materiaal, en waarvan bij officiële certificering of certificering onder officieel toezicht is vastgesteld dat het voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel B van bijlage II;

19) “basismateriaal”: plantaardig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden, dat is geproduceerd uit prebasismateriaal of voorafgaande generaties basismateriaal, en bestemd is voor de productie en de certificering van latere generaties basismateriaal of gecertificeerd materiaal, en waarvan bij officiële certificering of certificering onder officieel toezicht is vastgesteld dat het voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel B van bijlage II;

20) “gecertificeerd materiaal”: plantaardig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden, dat is geproduceerd uit prebasismateriaal, basismateriaal of voorafgaande generaties gecertificeerd materiaal, en waarvan bij officiële certificering of certificering onder officieel toezicht is vastgesteld dat het voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel B van bijlage II;

21) “standaardmateriaal”: plantaardig teeltmateriaal, met uitzondering van zaden, en met uitzondering van prebasismateriaal, basismateriaal of gecertificeerd materiaal, dat niet bestemd is voor verdere vermeerdering en dat voldoet aan de respectieve voorwaarden van deel B van bijlage III;

22) “officiële certificering”: officiële verklaring van de bevoegde autoriteit dat prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad of materiaal voldoet aan de respectieve voorschriften van deze verordening, waarbij alle relevante inspecties ter plaatse, bemonstering en tests, met inbegrip van, in voorkomend geval, tests op controlepercelen, door die autoriteit zijn uitgevoerd, en zij heeft geconcludeerd dat het betrokken zaad of materiaal aan die eisen voldoet;

23) “certificering onder officieel toezicht”: een verklaring van een specifiek gemachtigde professionele exploitant dat het prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad of materiaal aan de toepasselijke voorschriften voldoet, en waarbij ten minste een of meer van de relevante inspecties, bemonstering, tests of het afdrukken van etiketten onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit zijn uitgevoerd door die professionele exploitant, en indien hij heeft geconcludeerd dat het betrokken zaad of materiaal aan die eisen voldoet;

24) “categorie” plantaardig teeltmateriaal: een groep of afzonderlijke eenheid plantaardig teeltmateriaal die in aanmerking komt als prebasis-, basis-, gecertificeerd of standaardzaad of -materiaal en identificeerbaar is door te voldoen aan specifieke identiteits- en kwaliteitseisen;

25) “genetisch gemodificeerd organisme”: een genetisch gemodificeerd organisme zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad 48 , met uitzondering van organismen die zijn verkregen met de technieken van genetische modificatie van de lijst in bijlage I B bij Richtlijn 2001/18/EG;

26) “partij”: een eenheid plantaardig teeltmateriaal die identificeerbaar is door zijn homogene samenstelling en oorsprong.

27) “heterogeen materiaal”: een plantengroep binnen één botanisch taxon van de laagst bekende rang die:

a) gemeenschappelijke fenotypische kenmerken vertoont;

b) gekenmerkt wordt door een hoog niveau van genetische en fenotypische diversiteit tussen afzonderlijke teelteenheden, zodat die plantengroep vertegenwoordigd wordt door het materiaal als geheel, en niet door een klein aantal eenheden;

c) geen ras is, en

d) geen mengsel van rassen is;

28) “eindgebruiker”: elke persoon die plantaardig teeltmateriaal verwerft, overdraagt en gebruikt voor doeleinden die buiten zijn beroepsactiviteiten vallen;

29) “instandhoudingsras”: een ras dat:

a) van oudsher of sinds korter plaatselijk onder specifieke plaatselijke omstandigheden in de Unie wordt gekweekt en aan die omstandigheden is aangepast, en

b) gekenmerkt wordt door een hoog niveau van genetische en fenotypische diversiteit tussen afzonderlijke teelteenheden;

30) “kwaliteitsorganismen”: plaagorganismen die aan alle volgende voorwaarden voldoen:

a) zij zijn geen EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen of gereguleerde niet-quarantaineorganismen in de zin van Verordening (EU) 2016/2031, noch plaagorganismen die onder de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen vallen;

b) zij komen voor tijdens de productie of opslag van plantaardig teeltmateriaal, en

c) hun aanwezigheid heeft onaanvaardbare negatieve gevolgen voor de kwaliteit van het plantaardig teeltmateriaal en heeft onaanvaardbare economische gevolgen wat het gebruik van dat plantaardig teeltmateriaal in de Unie betreft;

31) “nagenoeg vrij van plaagorganismen”: volledig vrij van plaagorganismen of een situatie waarin de aanwezigheid van kwaliteitsorganismen op het betrokken plantaardig teeltmateriaal zo beperkt is dat die plaagorganismen geen negatieve invloed hebben op de kwaliteit van dat plantaardig teeltmateriaal;

32) “pootaardappelen”: knollen van Solanum tuberosum L. die worden gebruikt voor de teelt van andere aardappelen;

33) “landbouwer”: landbouwer zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad 49 ;

34) “afwijkend type” met betrekking tot zaad of andere planten: zaad of ander plantaardig teeltmateriaal dat niet overeenkomt met de beschrijving van het ras of de soort waartoe het overeenkomstig deze verordening geacht wordt te behoren;

35) “hybrideras”: een ras dat wordt geproduceerd door kruising van twee of meer andere rassen.

Artikel 4

Naleving van Verordening (EU) 2016/2031

Deze verordening doet geen afbreuk aan Verordening (EU) 2016/2031.

Elke partij plantaardig teeltmateriaal die overeenkomstig deze verordening geproduceerd en in de handel gebracht wordt, moet ook voldoen aan de voorschriften betreffende EU-quarantaineorganismen, ZP-quarantaineorganismen en gereguleerde niet-quarantaineorganismen van, of krachtens, de artikelen 36, 37, 40, 41, 42, 49, 53 en 54 van Verordening (EU) 2016/2031, en aan de krachtens artikel 30, lid 1, van die verordening vastgestelde maatregelen.

HOOFDSTUK I - I

VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE RASSEN, CATEGORIEËN PLANTAARDIG TEELTMATERIAAL, ETIKETTERING, MACHTIGING, BEHANDELING, INVOER EN AFWIJKINGEN

AFDELING 1

Algemene voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal

Artikel 5

Behoren tot een geregistreerd ras

Plantaardig teeltmateriaal mag alleen in de Unie worden geproduceerd en in de handel worden gebracht indien het behoort tot een ras dat in een nationaal rassenregister als bedoeld in artikel 44 is geregistreerd, of:

a) als onderstammen, indien zij geproduceerd en in de handel gebracht worden met een in een passende etikettering opgenomen verwijzing naar de soort waartoe zij behoren;

b) als heterogeen materiaal overeenkomstig artikel 27;

c) als plantaardig teeltmateriaal voor verhandeling aan eindgebruikers overeenkomstig artikel 28;

d) als plantaardig teeltmateriaal dat geproduceerd en in de handel gebracht wordt met het oog op de instandhouding van genetische hulpbronnen overeenkomstig artikel 29;

e) als zaad dat in natura tussen landbouwers wordt uitgewisseld overeenkomstig artikel 30;

f) als kwekerszaad overeenkomstig artikel 31;

g) als plantaardig teeltmateriaal van nog niet geregistreerde rassen overeenkomstig artikel 32;

h) in geval van problemen bij de voorziening van plantaardig teeltmateriaal overeenkomstig artikel 33.

Artikel 6

Behoren tot bepaalde categorieën plantaardig teeltmateriaal

1. Alleen plantaardig teeltmateriaal dat tot een van de volgende categorieën behoort, mag in de Unie worden geproduceerd en in de handel worden gebracht, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde gevallen:

a) prebasismateriaal of -zaad;

b) basismateriaal of -zaad;

c) gecertificeerd materiaal of zaad;

d) standaardmateriaal of -zaad.

Wanneer in deze verordening wordt verwezen naar lagere of hogere categorieën met betrekking tot de identiteit en de kwaliteit van plantaardig teeltmateriaal, wordt die onderverdeling gebaseerd op de rangorde van de punten a) tot en met d), waarbij punt a) de hoogste rang vertegenwoordigt en punt d) de laagste.

2. In afwijking van lid 1 mag plantaardig teeltmateriaal geproduceerd en in de handel gebracht worden zonder dat het tot een in de punten a) tot en met d) geordende categorie behoort, in de volgende gevallen:

a) het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal overeenkomstig artikel 27;

b) verhandeling aan een eindgebruiker overeenkomstig artikel 28;

c) verhandeling aan en tussen instandhoudingsnetwerken zoals bedoeld in artikel 29;

d) als zaad dat in natura tussen landbouwers wordt uitgewisseld overeenkomstig artikel 30;

e) als kwekerszaad zoals bedoeld in artikel 31.

AFDELING 2

Voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van prebasis-, basis-, gecertificeerd en standaardmateriaal en -zaad

Artikel 7

Voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad en materiaal

1. Prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad mag alleen in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) het prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen;

b) het wordt geproduceerd en in de handel gebracht:

i) na officiële certificering door de bevoegde autoriteiten of certificering onder officieel toezicht door de professionele exploitant;

ii) overeenkomstig de voorschriften van deel A van bijlage II, en de naleving van die voorschriften wordt bevestigd met het in artikel 15, lid 1, bedoelde officiële etiket.

2. Prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal mag alleen in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) het prebasis-, basis- of gecertificeerd materiaal is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen;

b) het wordt geproduceerd en in de handel gebracht:

i) na officiële certificering door de bevoegde autoriteiten of certificering onder officieel toezicht door de professionele exploitant;

ii) overeenkomstig de voorschriften van deel B van bijlage II, en de naleving van die voorschriften wordt bevestigd met het in artikel 15, lid 1, bedoelde officiële etiket.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage II. Die wijzigingen betreffen de aanpassing aan de ontwikkeling van internationale technische en wetenschappelijke normen en kunnen betrekking hebben op de voorschriften voor:

a) het inzaaien en planten, en de productie op het veld, van prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad;

b) het oogsten en na het oogsten van prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad;

c) het in de handel brengen van zaad;

d) het inzaaien en planten, en de productie op het veld, van prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal;

e) het oogsten en na het oogsten van prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal;

f) het in de handel brengen van prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal;

g) prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal van klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal;

h) de productie van prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal dat door in-vitrovermeerdering is geproduceerd;

i) het in de handel brengen van prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal dat door in-vitrovermeerdering is geproduceerd.

4. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van de in de delen A en B van bijlage II bedoelde voorschriften voor de productie en het in de handel brengen voor bepaalde geslachten, soorten of categorieën plantaardig teeltmateriaal en, in voorkomend geval, van bepaalde graden, klassen, generaties of andere onderverdelingen van de betrokken categorie. Die voorschriften betreffen een of meer van de volgende punten:

a) specifieke vormen van gebruik van de desbetreffende geslachten, soorten of typen van het desbetreffende plantaardig teeltmateriaal;

b) productiemethoden voor plantaardig teeltmateriaal, met inbegrip van generatieve, vegetatieve en in-vitrovermeerdering;

c) voorwaarden voor het inzaaien of planten;

d) teelt op het veld;

e) het oogsten en na de oogst;

c) kiemgetallen, zuiverheid en gehalte van ander plantaardig teeltmateriaal, vocht, groeikracht, aanwezigheid van aarde of vreemd materiaal;

c) certificeringsmethoden voor plantaardig teeltmateriaal, met inbegrip van de toepassing van biomoleculaire of andere technische methoden, alsmede de goedkeuring en het gebruik ervan, en de lijst van in de Unie goedgekeurde methoden;

d) de voorwaarden voor onderstammen en andere plantendelen van andere dan de in bijlage I genoemde geslachten of soorten of hybriden daarvan wanneer teeltmateriaal van de in bijlage I genoemde geslachten en soorten of hybriden daarvan daarop wordt geënt;

e) voorwaarden voor de productie van zaden van fruitgewassen of wijnstokken;

f) voorwaarden voor de productie van fruitgewassen, wijnstokken of pootaardappelen uit zaden.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld om aanpassingen aan de ontwikkelingen van de desbetreffende internationale technische en wetenschappelijke normen door te voeren.

Artikel 8

Voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van standaardzaad en -materiaal

1. Standaardzaad mag alleen in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) het is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen;

b) het wordt geproduceerd en in de handel gebracht:

i) onder de verantwoordelijkheid van de professionele exploitant;

ii) overeenkomstig de voorschriften van deel A van bijlage III, en de naleving van die voorschriften wordt bevestigd met het in artikel 16 bedoelde etiket van de exploitant.

2. Standaardmateriaal mag alleen in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) het is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen;

b) het wordt geproduceerd en in de handel gebracht:

i) onder de verantwoordelijkheid van de professionele exploitant;

ii) overeenkomstig de voorschriften van deel B van bijlage III, en de naleving van die voorschriften wordt bevestigd met het in artikel 16 bedoelde etiket van de exploitant.

3. De professionele exploitanten dienen eenmaal per jaar bij de bevoegde autoriteit een verklaring in over de hoeveelheden standaardzaad en -materiaal die zij per soort hebben geproduceerd.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te wijzigen, teneinde de in leden 1 en 2 bedoelde voorschriften aan te passen aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische kennis en van de toepasselijke internationale normen. Die aanpassingen betreffen:

a) voorschriften voor het inzaaien en planten, en de productie op het veld, van standaardzaad;

b) voorschriften voor het oogsten en na het oogsten van standaardzaad;

c) voorschriften voor het in de handel brengen van standaardzaad;

d) voorschriften voor het inzaaien en planten, en de productie op het veld, van standaardmateriaal;

e) voorschriften voor het oogsten en na het oogsten van standaardmateriaal;

f) voorschriften voor het in de handel brengen van standaardmateriaal;

g) voorschriften voor klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal van standaardmateriaal;

h) voorschriften voor de productie van door in-vitrovermeerdering geproduceerd standaardmateriaal;

i) voorschriften voor het in de handel brengen van door in-vitrovermeerdering geproduceerd standaardmateriaal.

5. De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen tot nadere bepaling van de in de delen A en B van bijlage III bedoelde voorschriften voor de productie en het in de handel brengen voor bepaalde geslachten of soorten standaardzaad of -materiaal. Die voorschriften betreffen een of meer van de volgende punten:

a) specifieke vormen van gebruik van de desbetreffende geslachten, soorten of typen van het desbetreffende plantaardig teeltmateriaal;

b) productiemethoden voor plantaardig teeltmateriaal, met inbegrip van generatieve, vegetatieve en in-vitrovermeerdering;

c) voorwaarden voor het inzaaien of planten;

d) teelt op het veld;

e) het oogsten en na de oogst;

f) kiemgetallen, zuiverheid en gehalte van ander plantaardig teeltmateriaal, vocht, groeikracht, aanwezigheid van aarde of vreemd materiaal;

g) de toepassing van biomoleculaire of andere technische methoden, alsmede de goedkeuring en het gebruik ervan, en de lijst van in de Unie goedgekeurde methoden;

h) de voorwaarden voor onderstammen en andere plantendelen van andere dan de in bijlage I genoemde geslachten of soorten of hybriden daarvan wanneer teeltmateriaal van de in bijlage I genoemde geslachten en soorten of hybriden daarvan daarop wordt geënt;

i) voorwaarden voor de productie van zaden van fruitgewassen of wijnstokken;

j) voorwaarden voor de productie van fruitgewassen, wijnstokken of pootaardappelen uit zaden.

Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld om aanpassingen aan de ontwikkelingen van de desbetreffende internationale technische en wetenschappelijke normen door te voeren.

Artikel 9

Productie, in de handel brengen en registratie van klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal

1. Naast de in de artikelen 4 tot en met 43 bedoelde voorschriften worden prebasismateriaal, basismateriaal, gecertificeerd materiaal en standaardmateriaal van klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal geproduceerd en in de handel gebracht overeenkomstig de leden 2 en 3 en de voorschriften van respectievelijk deel C van bijlage II en deel C van bijlage III.

2. Klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal mogen alleen geproduceerd en in de handel gebracht worden als zij door een bevoegde autoriteit zijn geregistreerd in ten minste één door een lidstaat opgericht officieel register voor klonen.

Dat register moet alle elementen bevatten waarnaar wordt verwezen in de aanvraag tot registratie van een kloon, geselecteerde kloon, multiklonaal mengsel en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal, zoals beschreven in deel B, deel C, punt 2 van bijlage II.

3. Klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal worden in stand gehouden om hun identiteit te behouden. De personen die verantwoordelijk zijn voor de instandhouding van klonen, geselecteerde klonen, multiklonale mengsels en polyklonaal plantaardig teeltmateriaal nemen alle maatregelen om ze door de bevoegde autoriteiten of enige andere persoon op basis van bijgehouden gegevens te kunnen verifiëren.

AFDELING 3

Machtiging van professionele exploitanten en officieel toezicht door de bevoegde autoriteiten

Artikel 10

Machtiging van professionele exploitanten om onder officieel toezicht certificering te verrichten

1. Een professionele exploitant kan op aanvraag door de bevoegde autoriteit gemachtigd worden om alle of bepaalde activiteiten uit te voeren die vereist zijn voor de certificering onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit van plantaardig teeltmateriaal voor prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal of zaad, en daarvoor een officieel etiket af te geven.

Om in aanmerking te komen voor een dergelijke machtiging en afhankelijk van de activiteiten waarvoor een machtiging moet worden verleend, moet de professionele exploitant:

a) beschikken over de nodige kennis om aan de in artikel 7 bedoelde voorschriften te kunnen voldoen;

b) gekwalificeerd zijn om de in bijlage II bedoelde inspecties uit te voeren of personeel in dienst hebben dat voor deze inspecties gekwalificeerd is;

c) voor de uitvoering van de in bijlage II bedoelde bemonstering gekwalificeerd personeel in dienst hebben of contracten sluiten met ondernemingen die voor deze activiteiten gekwalificeerd personeel in dienst hebben;

d) voor de uitvoering van de in bijlage II bedoelde tests specialisten in dienst hebben en over apparatuur beschikken of gebruikmaken van laboratoria die voor deze activiteiten gekwalificeerd personeel in dienst hebben;

e) de kritische punten van het productieproces die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit en de identiteit van het plantaardig teeltmateriaal hebben geïdentificeerd, in staat zijn die punten te monitoren en een administratie bijhouden van de resultaten van die monitoring;

f) beschikken over systemen om te waarborgen dat aan de voorschriften van artikel 13 betreffende de identificatie van partijen wordt voldaan;

g) beschikken over systemen om te waarborgen dat aan de traceerbaarheidsvoorschriften van artikel 42 wordt voldaan.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van lid 1 wat betreft een of meer van de volgende elementen:

a) de procedure voor de door de professionele exploitant in te dienen aanvraag;

b) specifieke activiteiten die de bevoegde autoriteit moet uitvoeren om de naleving van lid 1, punten a) tot en met g), te bevestigen.

Artikel 11

Intrekking of wijziging van de machtiging van een professionele exploitant

Wanneer een gemachtigde professionele exploitant niet langer aan de eisen van artikel 10, lid 1, voldoet, verzoekt de bevoegde autoriteit die exploitant om binnen een bepaalde termijn corrigerende maatregelen te nemen.

Indien de professionele exploitant de in de eerste alinea bedoelde corrigerende maatregelen niet binnen de gestelde termijn heeft genomen, trekt de bevoegde autoriteit de machtiging onverwijld in, of wijzigt zij deze, al naar het geval. Indien wordt geconcludeerd dat de vergunning na fraude is verleend, legt de bevoegde autoriteit de professionele exploitant passende sancties op.

Artikel 12

Officieel toezicht door de bevoegde autoriteiten

1. In het kader van de certificering onder officieel toezicht verrichten de bevoegde autoriteiten ten minste eenmaal per jaar een audit om te waarborgen dat de professionele exploitant de in artikel 10, lid 1, bedoelde voorschriften naleeft.

Zij organiseren ook opleidingen en examens voor het personeel dat de in deze verordening bedoelde veldinspecties, bemonstering en tests moet uitvoeren.

2. In het kader van de certificering onder officieel toezicht voeren de bevoegde autoriteiten officiële inspecties, bemonstering en tests uit op een deel van de gewassen op de productielocatie en op partijen plantaardig teeltmateriaal, om te bevestigen dat dat materiaal voldoet aan de in artikel 7 bedoelde voorschriften.

Het deel wordt vastgesteld aan de hand van de beoordeling van het potentiële risico als het plantaardig teeltmateriaal niet aan die voorschriften voldoet.

3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de voorschriften vaststellen voor de in de leden 1 en 2 bedoelde audits, opleidingen, examens, inspecties, bemonstering en tests met betrekking tot bepaalde geslachten of soorten.

Die uitvoeringshandelingen kunnen een of meer van de volgende punten specificeren:

a) de in lid 2 bedoelde risicocriteria en het minimumaandeel van de gewassen en de partijen plantaardig teeltmateriaal dat moet worden geïnspecteerd, bemonsterd en getest, zoals bedoeld in lid 2;

b) door de bevoegde autoriteiten te verrichten monitoringactiviteiten;

c) het gebruik van specifieke accreditatieregelingen door de professionele exploitant en de mogelijkheid voor de bevoegde autoriteiten om de in dit artikel bedoelde inspecties, bemonstering en tests en monitoringactiviteiten te beperken als gevolg van het gebruik van die regelingen.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING 4

Voorschriften inzake behandeling

Artikel 13

Partijen

1. Plantaardig teeltmateriaal wordt in partijen in de handel gebracht. De inhoud aan rassen en soorten in elke partij moet voldoende homogeen zijn en door de gebruikers kunnen worden geïdentificeerd en te onderscheiden zijn van andere partijen plantaardig teeltmateriaal.

2. Tijdens de verwerking, verpakking of opslag of bij aflevering mogen partijen plantaardig teeltmateriaal alleen tot een nieuwe partij worden samengevoegd als zij tot hetzelfde ras behoren en hetzelfde oogstjaar hebben.

Wanneer partijen die uit verschillende certificeringscategorieën bestaan, worden samengevoegd, behoort de nieuwe partij tot de categorie van de component van de laagste categorie. Het samenvoegen mag alleen gebeuren in een inrichting en door personen die daarvoor toestemming hebben gekregen van de bevoegde autoriteit.

3. Tijdens de verwerking, verpakking en opslag en bij aflevering mogen partijen plantaardig teeltmateriaal in twee of meer partijen worden opgesplitst.

4. In geval van samenvoeging of opsplitsing van partijen plantaardig teeltmateriaal als bedoeld in de leden 2 en 3, houdt de professionele exploitant een overzicht van de oorsprong van de nieuwe partijen bij.

5. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen specifieke voorschriften voor alle of bepaalde soorten plantaardig teeltmateriaal vaststellen met betrekking tot de maximumomvang van partijen, de identificatie en etikettering ervan, het samenvoegen of opsplitsen van partijen in verhouding met de oorsprong van de partijen plantaardig teeltmateriaal, de registratie van die handelingen en de etikettering na het samenvoegen of opsplitsen van partijen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 14

Verpakkingen, bundels en recipiënten

1. Plantaardig teeltmateriaal moet in de handel worden gebracht in bevestigde verpakkingen, bundels of recipiënten, voorzien van een sluitingssysteem en markering. In het geval van ander plantaardig teeltmateriaal dan zaden mag het ook in de handel worden gebracht in de vorm van afzonderlijke planten.

2. De in lid 1 bedoelde verpakkingen, bundels en recipiënten moeten op zodanige wijze zijn bevestigd dat zij niet kunnen worden geopend zonder dat de bevestiging wordt verbroken of sporen worden achtergelaten zodat zichtbaar is dat de verpakking, de bundel of de recipiënt is geopend. De doeltreffendheid van de bevestiging wordt gewaarborgd, door hetzij het aanbrengen van de in de artikelen 15 en 16 bedoelde etiketten bij die bevestiging, hetzij het gebruik van verzegeling. Verpakkingen en recipiënten zijn vrijgesteld van deze eis als de bevestiging niet opnieuw kan worden gebruikt.

3. In het geval van plantaardig teeltmateriaal in de vorm van prebasis-, basis- of gecertificeerd materiaal of zaad worden die verpakkingen, bundels en recipiënten bevestigd door de bevoegde autoriteit of door de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit. Deze verpakkingen en recipiënten mogen niet opnieuw worden bevestigd, tenzij dit wordt gedaan door de bevoegde autoriteit of door de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit. Indien een verpakking, een bundel of een recipiënt opnieuw wordt bevestigd, worden de datum van de herbevestiging en de gegevens van de verantwoordelijke bevoegde autoriteit vermeld op het in artikel 15 bedoelde etiket.

4. Partijen plantaardig teeltmateriaal in de vorm van prebasis-, basis- of gecertificeerd materiaal of zaad mogen alleen onder officiële controle of onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit opnieuw worden verpakt, geëtiketteerd en afgesloten.

5. In afwijking van lid 1 mogen zaden van een professionele exploitant rechtstreeks aan een landbouwer worden verhandeld in bulk.

Die professionele exploitant krijgt daarvoor toestemming van de bevoegde autoriteit. De exploitant stelt de bevoegde autoriteit vooraf in kennis van deze activiteit en van de partij waaruit het zaad in kwestie afkomstig is.

Wanneer zaad rechtstreeks in de machine of aanhanger van de landbouwer wordt geladen, waarborgen de professionele exploitant en de betrokken landbouwer de traceerbaarheid van dat zaad met de afgifte en het bewaren van documenten waarin de soort en het ras, de hoeveelheid, het tijdstip van overdracht en de identificatie van de partij zijn vermeld.

6. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen specifieke voorschriften vaststellen met betrekking tot de (af)sluiting, bevestiging, afmetingen en vorm van verpakkingen, bundels en recipiënten van specifieke soorten plantaardig teeltmateriaal, en de voorwaarden voor het in bulk verhandelen van zaden specificeren. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

AFDELING 5

Etiketteringsvoorschriften

Artikel 15

Officieel etiket

1. Prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal en zaad worden geïdentificeerd en de overeenstemming ervan met deze verordening wordt bevestigd door middel van een officieel etiket dat wordt afgegeven nadat de bevoegde autoriteit heeft geconcludeerd dat aan de in artikel 7 bedoelde voorschriften is voldaan.

2. Het officiële etiket wordt door de bevoegde autoriteit afgegeven en wordt voorzien van een door de bevoegde autoriteit toegekend serienummer.

Het wordt afgedrukt door:

a) de bevoegde autoriteit, indien de professionele exploitant daarom verzoekt of indien de professionele exploitant niet gemachtigd is door de bevoegde autoriteit om certificering onder officieel toezicht uit te voeren overeenkomstig artikel 10, of

b) de professionele exploitant, onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit, indien de professionele exploitant gemachtigd is om certificering onder officieel toezicht uit te voeren overeenkomstig artikel 10.

3. Het officiële etiket wordt op de buitenkant van de bundel, verpakking of recipiënt aangebracht door de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit of door een persoon die onder de verantwoordelijkheid van de professionele exploitant handelt.

4. Het officiële etiket moet nieuw worden afgegeven. Indien de bevoegde autoriteit dit toestaat, mogen zelfklevende officiële etiketten worden gebruikt wanneer er geen risico bestaat dat zij opnieuw kunnen worden gebruikt.

5. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van dit artikel met de volgende regels betreffende:

a) de digitale registratie van alle door de professionele exploitanten en de bevoegde autoriteiten uitgevoerde handelingen in het kader van de afgifte van het officiële etiket;

b) de oprichting van een gecentraliseerd platform dat de lidstaten en de Commissie verbindt om de verwerking van, de toegang tot en het gebruik van die gegevens te vergemakkelijken;

c) de technische regelingen voor de afgifte van officiële elektronische etiketten.

Na de vaststelling van een dergelijke gedelegeerde handeling kan het officiële etiket ook in elektronische vorm worden afgegeven (“elektronisch officieel etiket”).

6. In afwijking van de leden 1 tot en met 5 wordt prebasis- en basismateriaal en zaad en gecertificeerd materiaal en zaad dat is ingevoerd uit derde landen overeenkomstig artikel 39, in de Unie in de handel gebracht met het OESO-etiket dat ze bij invoer vergezelde.

Artikel 16

Etiket van de exploitant

Standaardmateriaal en standaardzaad wordt geïdentificeerd door middel van een etiket van de exploitant. Dat etiket bevestigt op basis van inspecties, bemonstering en tests door de professionele exploitant dat het standaardmateriaal of standaardzaad aan de relevante in artikel 8 bedoelde voorschriften voor productie en het in de handel brengen voldoet.

Het etiket van de exploitant wordt afgegeven, afgedrukt en op de buitenkant van een bundel, verpakking of recipiënt aangebracht door de professionele exploitant of door een persoon die onder de verantwoordelijkheid van de professionele exploitant handelt.

Artikel 17

Inhoud van etiketten

1. Het officiële etiket en het etiket van de exploitant worden in ten minste een van de officiële talen van de Unie opgesteld.

2. Het officiële etiket en het etiket van de exploitant moeten leesbaar, onuitwisbaar, niet door manipulatie wijzigbaar, op één zijde afgedrukt en niet eerder gebruikt zijn en gemakkelijk zichtbaar zijn.

3. Elke ruimte op het officiële etiket of op het etiket van de exploitant, met uitzondering van de ruimte voor de in lid 4 genoemde elementen, mag door de bevoegde autoriteit voor aanvullende informatie worden gebruikt. Deze informatie wordt weergegeven in letters die niet groter zijn dan die welke worden gebruikt voor de inhoud van het officiële etiket of het etiket van de exploitant als bedoeld in lid 4. Die aanvullende informatie moet strikt feitelijk van aard zijn, mag geen reclamemateriaal weergeven en mag alleen betrekking hebben op de voorschriften voor de productie of het in de handel brengen of op etiketteringsvoorschriften voor genetisch gemodificeerde organismen of NGT-planten van categorie 1 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...).

4. De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de inhoud, afmetingen, kleur en vorm van het officiële etiket of het etiket van de exploitant, naargelang het geval, met betrekking tot de respectieve categorieën of soorten plantaardig teeltmateriaal, voor:

a) het in artikel 15, lid 1, bedoelde officiële etiket;

b) het in artikel 16 bedoelde etiket van de exploitant;

c) het in artikel 21, lid 1, bedoelde etiket voor mengsels;

d) het in artikel 22, lid 1, bedoelde etiket voor instandhoudingsmengsels;

e) het in artikel 23, lid 5, bedoelde etiket voor herverpakt en geheretiketteerd zaad;

f) het in artikel 26, lid 2, bedoelde etiket voor plantaardig teeltmateriaal van instandhoudingsrassen;

g) het in artikel 28, lid 1, punt a), bedoelde etiket voor plantaardig teeltmateriaal voor verhandeling aan eindgebruikers;

h) het in artikel 29 bedoelde etiket voor het plantaardig teeltmateriaal dat door bepaalde genenbanken, organisaties en netwerken wordt verhandeld;

i) het in artikel 31, lid 2, bedoelde etiket voor kwekerszaad;

j) het in artikel 32, lid 5, bedoelde etiket voor plantaardig teeltmateriaal van nog niet geregistreerde rassen;

k) het in artikel 33, lid 2, bedoelde etiket voor plantaardig teeltmateriaal waarvoor een tijdelijke toestemming wordt verleend bij voorzieningsproblemen, en

l) het in artikel 34, lid 3, bedoelde etiket voor zaad waarvoor een voorlopige toestemming voor het in de handel brengen is verleend;

m) het in artikel 35, lid 3, bedoelde etiket voor zaad dat nog niet definitief is gecertificeerd;

n) het in artikel 40, leden 1 en 2, bedoelde etiket voor uit derde landen ingevoerd plantaardig teeltmateriaal.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5. De bevoegde autoriteit kan de professionele exploitant toestaan andere informatie dan de in lid 4 bedoelde inhoud, met uitzondering van reclamemateriaal, aan de rand van het officiële etiket te vermelden op niet meer dan 20 % van de totale oppervlakte van het officiële etiket, onder de titel “Niet-officiële informatie”. Deze informatie wordt weergegeven in letters die niet groter zijn dan die welke worden gebruikt voor de inhoud van het officiële etiket als bedoeld in lid 4.

Artikel 18

Verwijzing naar partijen

Voor elke partij worden het officiële etiket en het etiket van de exploitant afgegeven.

Indien een partij van hetzelfde ras in twee of meer nieuwe partijen wordt opgesplitst, wordt voor elke partij een nieuw officieel etiket of etiket van de exploitant afgegeven.

Indien meerdere partijen van hetzelfde ras tot één partij worden samengevoegd, wordt voor die nieuwe partij een nieuw officieel etiket of etiket van de exploitant afgegeven.

Artikel 19

Plantaardig teeltmateriaal dat niet aan de voorschriften voor de productie en het in de handel brengen voldoet

Indien uit officiële controles die tijdens het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal worden uitgevoerd, blijkt dat prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad of materiaal, of standaardzaad of -materiaal, niet in de Unie geproduceerd of in de handel gebracht is overeenkomstig de respectieve voorschriften van artikel 7 of 8, of indien de rasechtheid en de raszuiverheid van het plantaardig teeltmateriaal niet zijn bevestigd bij de tests met controlepercelen overeenkomstig artikel 24, zorgen de bevoegde autoriteiten ervoor dat de betrokken professionele exploitant de nodige corrigerende maatregelen neemt met betrekking tot het betrokken plantaardig teeltmateriaal en de betrokken werklocaties en productiemethoden, naargelang het geval. Die maatregelen beogen een of meer van de volgende punten te bereiken:

a) het betrokken plantaardig teeltmateriaal voldoet aan de respectieve voorschriften;

b) het betrokken plantaardig teeltmateriaal wordt uit de handel genomen of als ander materiaal dan plantaardig teeltmateriaal gebruikt;

c) enkel voor ander teeltmateriaal dan standaardzaad of standaardmateriaal: het betrokken plantaardig teeltmateriaal wordt geproduceerd of in de handel gebracht in een lagere categorie, overeenkomstig de voor die categorie geldende voorschriften;

d) aan de professionele exploitant wordt een aanvullende sanctie opgelegd naast de intrekking of wijziging van de machtiging zoals bedoeld in artikel 11.

Artikel 20

Plantaardig teeltmateriaal dat alleen geproduceerd en in de handel gebracht mag worden als prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad of materiaal

1. Plantaardig teeltmateriaal van de in bijlage IV vermelde geslachten of soorten mag alleen geproduceerd en in de handel gebracht worden als prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad of materiaal.

2. De Commissie is overeenkomstig artikel 75 bevoegd om een gedelegeerde handeling vast te stellen tot wijziging van bijlage IV.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling wordt een geslacht of een soort toegevoegd aan bijlage IV als aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

a) er is behoefte aan hogere garanties voor de kwaliteit van zaden van dat geslacht of die soort, en

b) de kosten van de certificeringsactiviteiten, die nodig zijn om het desbetreffende zaad als prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad te kunnen produceren en in de handel te brengen, zijn evenredig:

i) met het oog op het waarborgen van de voedsel- en diervoederzekerheid of het waarborgen van een hoge waarde voor de industriële verwerking, en

ii) wat betreft de economische voordelen die voortvloeien uit de hoogste normen inzake identiteit en kwaliteit van het zaad als gevolg van het voldoen aan de voorschriften voor prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad, ten opzichte van het voldoen aan de voorschriften voor standaardzaad.

Die evenredigheid is gebaseerd op een algemene beoordeling van het totaal van de volgende elementen: het belang van het geslacht of de soort in kwestie voor de voedsel- en diervoederzekerheid van de Unie; het productievolume ervan in de Unie; de vraag ernaar onder professionele exploitanten en exploitanten in de levensmiddelen- en diervoederindustrie; de productiekosten van prebasiszaad, basiszaad en gecertificeerd zaad in vergelijking met de productiekosten van ander zaad van hetzelfde geslacht of dezelfde soort, en de economische voordelen van de productie en het in de handel brengen van prebasiszaad, basiszaad en gecertificeerd zaad in vergelijking met die van ander zaad van hetzelfde geslacht of dezelfde soort.

Bij de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handeling wordt een geslacht of een soort uit bijlage IV verwijderd indien niet langer wordt voldaan aan een van de voorwaarden van de tweede alinea, punt b), i) en ii).

AFDELING 6

SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR MENGSELS VAN ZADEN, HERVERPAKKING VAN ZADEN EN TESTS MET CONTROLEPERCELEN VOOR ZADEN

Artikel 21

Mengsels van zaden

1. Mengsels van gecertificeerd zaad of mengsels van standaardzaad van verschillende in deel A van bijlage I vermelde geslachten of soorten die voldoen aan de voorschriften van de artikelen 5 tot en met 8, alsmede van verschillende rassen van die geslachten of soorten, mogen in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden als zij aan de voorschriften van dit artikel voldoen.

De zaden in die mengsels gaan vergezeld van:

a) een officieel etiket, indien het mengsel uitsluitend uit gecertificeerd zaad bestaat, of

b) een etiket van de exploitant, indien het mengsel uitsluitend uit standaardzaad of uit gecertificeerd en standaardzaad bestaat.

Voor de toepassing van de tweede alinea, punt a), dienen de professionele exploitanten bij de bevoegde autoriteit de lijst in van de rassen die deel uitmaken van het mengsel en van de verhoudingen van dat mengsel, zodat kan worden nagegaan of die rassen in aanmerking komen.

2. De in lid 1 bedoelde mengsels van zaden mogen alleen worden geproduceerd door professionele exploitanten die daarvoor een vergunning hebben verkregen van de bevoegde autoriteit. Om een vergunning voor de productie van dergelijke mengsels te verkrijgen, moeten professionele exploitanten aan de volgende eisen voldoen:

a) beschikken over de benodigde menginstallaties en passende procedures om ervoor te zorgen dat het eindmengsel homogeen is en de aangegeven verhouding van de verschillende bestanddelen in elke recipiënt kan worden bereikt;

b) een leidinggevende persoon de rechtstreekse verantwoordelijkheid geven over de meng- en verpakkingsverkzaamheden, en

c) een register van zaadmengsels en het beoogde gebruik ervan bijhouden.

3. Het mengen en verpakken van de in lid 1, punt a), bedoelde zaden gebeurt onder toezicht van de bevoegde autoriteit.

De mengwerkzaamheden moeten zodanig worden uitgevoerd dat er geen risico bestaat op de aanwezigheid van zaden die niet in het mengsel thuishoren en dat het uiteindelijke mengsel zo homogeen mogelijk is.

Het gewicht van het zaad in één recipiënt, of dit nu bestaat uit een mengsel van kleine soorten of van soorten waarvan het zaad groter is dan tarwe, mag niet meer bedragen dan 40 kg.

4. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen, op basis van technische en wetenschappelijke ontwikkelingen en de ervaring die met de toepassing van dit artikel is opgedaan, voorschriften vaststellen betreffende:

a) de mengapparatuur en -procedure;

b) de maximale omvang van de partijen voor bepaalde soorten en variëteiten.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 22

Instandhoudingsmengsels

1. In afwijking van artikel 21, lid 1, kunnen de lidstaten de productie en het in de handel brengen van een mengsel van zaden van verschillende in deel A van bijlage I vermelde geslachten of soorten, alsmede van verschillende rassen van die geslachten of soorten, samen met zaden van geslachten of soorten van in andere delen van die bijlage opgenomen of van niet in die bijlage opgenomen geslachten of soorten toestaan indien een dergelijk mengsel aan alle volgende voorwaarden voldoet:

a) het draagt bij tot de instandhouding van genetische hulpbronnen of het behoud van het natuurlijke milieu; en

b) het wordt van nature geassocieerd met een bepaald gebied (“brongebied”) dat bijdraagt tot de instandhouding van genetische hulpbronnen of het herstel van het natuurlijke milieu;

c) het voldoet aan de voorschriften van bijlage V.

Een dergelijk mengsel vormt een “instandhoudingsmengsel” en dit wordt op het etiket vermeld.

2. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 75 een gedelegeerde handeling vast te stellen om bijlage V te wijzigen met betrekking tot de volgende elementen:

a) vergunningseisen voor mengsels van zaden die rechtstreeks zijn verzameld op een natuurlocatie die tot een bepaald brongebied behoort, met het oog op de instandhouding en het herstel van het natuurlijke milieu (rechtstreeks geoogste instandhoudingsmengsels);

b) vergunningseisen voor als gewas geteelde instandhoudingsmengsels;

c) het gebruik en het gehalte van bepaalde soorten;

d) voorschriften inzake de verpakking en het afsluiten daarvan;

e) vereisten voor de vergunning van de professionele exploitanten.

Die wijzigingen moeten gebaseerd zijn op de ervaring die is opgedaan met de uitvoering van dit artikel en op technische en wetenschappelijke ontwikkelingen en de verbetering van de kwaliteit en de identificatie van instandhoudingsmengsels. Zij kunnen specifiek betrekking hebben op bepaalde geslachten of soorten.

3. Professionele exploitanten moeten voor elk productieseizoen verslag uitbrengen aan de respectieve bevoegde autoriteiten over de hoeveelheid door hen geproduceerde en in de handel gebrachte instandhoudingsmengsels.

De lidstaten brengen op verzoek verslag uit aan de Commissie en de andere lidstaten over de hoeveelheid op hun grondgebied geproduceerde en in de handel gebrachte instandhoudingsmengsels en, in voorkomend geval, de namen van de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor plantgenetische hulpbronnen of van de erkende organisaties op dat gebied.

Artikel 23

Herverpakking en heretikettering van partijen zaad

1. Partijen zaad van prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad worden overeenkomstig dit artikel en de artikelen 14 en 15 herverpakt en geheretiketteerd als dit nodig is voor het opsplitsen of samenvoegen van partijen.

2. De herverpakking en heretikettering van een partij zaad wordt uitgevoerd door:

a) de professionele exploitant, onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit, of

b) een monsternemer, die daartoe is gemachtigd door en onder het toezicht staat van, en rapporteert aan, de bevoegde autoriteit.

In het geval van punt b) stelt de bevoegde autoriteit de professionele exploitant daarvan vooraf in kennis, zodat deze de samenwerking met de monsternemer kan organiseren.

3. De professionele exploitant en de monsternemer die partijen zaad herverpakken en heretiketteren, nemen alle maatregelen om ervoor te zorgen dat de identiteit en de raszuiverheid van de partij zaad tijdens het herverpakken behouden blijven, dat er geen contaminatie plaatsvindt en dat de uiteindelijke partij zaad zo homogeen mogelijk is.

4. De professionele exploitanten en de monsternemer houden een register bij van het herverpakken en heretiketteren van partijen zaad, tot drie jaar na de respectieve heretikettering en herverpakking. De informatie in dat register omvat:

a) het referentienummer van de oorspronkelijke partij zaad;

b) het referentienummer van de herverpakte of geheretiketteerde partij zaad;

c) het gewicht van de oorspronkelijke partij zaad;

d) het gewicht van de herverpakte of geheretiketteerde partij zaad;

e) de datum van de definitieve verwijdering van de partij.

Dit register wordt bijgehouden in een vorm die het mogelijk maakt de oorspronkelijke partij zaad die wordt herverpakt en geheretiketteerd, te identificeren en de authenticiteit ervan te bevestigen. Het register moet op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit worden gesteld.

5. De originele sluiting en etiketten worden van de partij zaad verwijderd. De professionele exploitanten of de monsternemer bewaren van elke partij zaad ook het etiket dat is vervangen.

Op de nieuwe etiketten moet hetzij het referentienummer van de oorspronkelijke partij zaad, hetzij een nieuw door de bevoegde autoriteit toegekend referentienummer voor de partij zaad worden vermeld.

6. Wanneer de bevoegde autoriteit een nieuw referentienummer voor de partij zaad toekent, houdt zij het voormalige referentienummer van de partij zaad in haar administratie bij of zorgt zij ervoor dat dit voormalige nummer op de nieuwe etiketten wordt vermeld.

7. Mengsels van gecertificeerd zaad mogen alleen worden herverpakt als de professionele exploitant of de monsternemer heeft vastgesteld dat de verhouding tussen de verschillende bestanddelen van een mengsel tijdens het herverpakkingsproces behouden blijft.

Artikel 24

Tests met controlepercelen voor prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad

1. Na de productie van prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad voeren de bevoegde autoriteiten jaarlijks veldproeven uit, onmiddellijk na of tijdens het seizoen volgend op de bemonstering, en in aanvulling op de veldinspecties, op percelen waar het ras wordt vergeleken met een officieel gevalideerd zaadmonster van het ras om te bevestigen dat de kenmerken van rassen tijdens het productieproces ongewijzigd zijn gebleven en om de rasechtheid en raszuiverheid van de afzonderlijke partijen zaad te verifiëren.

Deze tests worden gebruikt om te beoordelen:

a) of aan de vereisten voor de volgende categorieën of generaties is voldaan. Wanneer uit dergelijke tests van de direct volgende categorie of generatie blijkt dat de rasechtheid of de raszuiverheid van het zaad niet zijn behouden, wordt zaad dat afkomstig is van uit betrokken partij niet gecertificeerd door de bevoegde autoriteit;

b) of dit zaad voldoet aan de respectieve vereisten inzake identiteit en kwaliteit en andere certificeringsvoorschriften. Wanneer uit een dergelijke test blijkt dat niet aan de voorschriften van artikel 7 is voldaan, neemt de bevoegde autoriteit de betrokken partij uit de markt of zorgt zij ervoor dat deze aan de toepasselijke voorschriften voldoet.

2. Het aandeel van deze tests met controlepercelen voor prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad wordt bepaald op basis van een risicoanalyse waaruit blijkt dat het zaad mogelijk niet aan de desbetreffende voorschriften voldoet.

3. Op basis van de in lid 2 bedoelde risicoanalyse wordt getest met controlepercelen aan de hand van monsters die de bevoegde autoriteit van het geoogste zaad heeft genomen.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met regels voor de tests met controlepercelen van zaden per geslacht of per soort. Deze regels moeten worden aangepast aan de ontwikkeling van de wetenschappelijke en technische inzichten en internationale normen, en kunnen per geslacht, soort of categorie worden vastgesteld. Zij kunnen betrekking hebben op:

a) criteria voor de uitvoering van de in lid 2 bedoelde risicoanalyse;

b) de testprocedure;

c) evaluatie van de resultaten van de tests.

5. In het geval van controle van de rasechtheid en de raszuiverheid kan het gebruik van biomoleculaire technieken als aanvullend instrument worden gebruikt wanneer de resultaten van de in lid 1 bedoelde tests met controlepercelen geen uitsluitsel bieden.

Artikel 25

Tests met controlepercelen voor standaardzaad

1. Na het in de handel brengen van standaardzaad voeren de bevoegde autoriteiten tests met controlepercelen uit om na te gaan of de zaden voldoen aan de respectieve vereisten inzake rasechtheid en raszuiverheid en aan andere voorschriften, naargelang het geval.

2. Het aandeel van de tests met controlepercelen wordt bepaald op basis van een risicoanalyse van de mogelijkheid dat het desbetreffende zaad niet aan die voorschriften voldoet.

3. Op basis van de risicoanalyse met betrekking tot niet-naleving van de respectieve voorschriften worden jaarlijks de in lid 1 bedoelde tests met controlepercelen uitgevoerd, met door de bevoegde autoriteit genomen monsters van homogene partijen zaad. Bij deze tests worden de identiteit en de raszuiverheid van het betrokken zaad, alsmede de kiemgetallen en de mechanische zuiverheid ervan beoordeeld.

4. In het geval van controle van de rasechtheid en de raszuiverheid kan het gebruik van biomoleculaire technieken als aanvullend instrument worden gebruikt wanneer de resultaten van de in lid 1 bedoelde tests met controlepercelen niet overtuigend zijn.

AFDELING 7

Afwijkingen van de voorschriften van de artikelen 5 tot en met 25

Artikel 26

Plantaardig teeltmateriaal van instandhoudingsrassen

1. In afwijking van artikel 20 mag plantaardig teeltmateriaal dat behoort tot een instandhoudingsras dat is geregistreerd in een nationaal rassenregister als bedoeld in artikel 44, lid 1, punt b), in de Unie worden geproduceerd en in de handel worden gebracht als standaardzaad of -materiaal, indien het voldoet aan alle voorschriften betreffende standaardzaad en -materiaal voor de respectieve soorten, als bedoeld in artikel 8.

2. Plantaardig teeltmateriaal als bedoeld in lid 1 moet vergezeld gaan van een etiket van de exploitant met de vermelding “instandhoudingsras”.

3. Een professionele exploitant die van deze afwijking gebruikmaakt, stelt de bevoegde autoriteit jaarlijks in kennis van deze activiteit, wat betreft de betrokken soorten en hoeveelheden.

Artikel 27

Plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal

1. In afwijking van artikel 5 mag plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden zonder tot een ras te behoren. Het heterogene materiaal wordt vóór de productie en/of het in de handel brengen ervan door de bevoegde autoriteit gemeld en geregistreerd overeenkomstig de voorschriften van bijlage VI.

2. In afwijking van artikel 7, leden 1 en 3, en artikel 8, leden 1 en 3, wordt het plantaardig teeltmateriaal van het in lid 1 bedoelde heterogeen materiaal geproduceerd en in de handel gebracht overeenkomstig de voorschriften van bijlage VI.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage VI. Deze wijzigingen kunnen op alle of op bepaalde geslachten of soorten betrekking hebben, en strekken tot verbetering van:

a) de informatieverstrekking met betrekking tot de kennisgeving, beschrijving en identificatie van heterogeen plantaardig teeltmateriaal, op basis van de ervaring die is opgedaan met de toepassing van de respectieve regels;

b) de regels inzake de verpakking en etikettering van heterogeen plantaardig teeltmateriaal, op basis van de ervaring die is opgedaan met de controles door de bevoegde autoriteiten;

c) de regels inzake de instandhouding van heterogeen plantaardig teeltmateriaal, op basis van de ontwikkeling van beste praktijken.

Deze wijzigingen worden vastgesteld met het oog op de aanpassing aan de ontwikkeling van de respectieve technische en wetenschappelijke gegevens en de internationale normen, en om gevolg te geven aan de ervaring die is opgedaan met de toepassing van dit artikel voor alle of bepaalde geslachten of soorten.

4. Elke professionele exploitant die plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal produceert en/of voornemens is het in de handel te brengen, dient vóór het in de handel brengen een kennisgeving in bij de bevoegde autoriteit. Indien de nationale bevoegde autoriteit niet binnen een door de bevoegde autoriteit bepaalde termijn om nadere informatie verzoekt, mag het plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal in de handel worden gebracht.

5. De professionele exploitant zorgt voor de traceerbaarheid van het plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal door informatie bij te houden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld welke professionele exploitanten het oorspronkelijke materiaal (oudermateriaal) hebben geleverd dat voor de productie van heterogeen materiaal is gebruikt.

De professionele exploitant bewaart deze informatie gedurende vijf jaar.

De professionele exploitant die plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal produceert dat bestemd is om in de handel te worden gebracht, moet de volgende informatie registreren en bewaren:

a) de naam van de soort en benaming die wordt gebruikt voor elk heterogeen materiaal waarvan kennis is gegeven;

b) het soort techniek dat wordt gebruikt voor de productie van heterogeen materiaal als bedoeld in lid 1;

c) de karakterisering van het heterogene materiaal waarvan kennisgeving is gedaan;

d) de teeltlocatie van het plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal evenals de productielocatie;

e) de oppervlakte voor de productie van plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal en de geproduceerde hoeveelheid.

De bevoegde autoriteiten hebben toegang tot de in dit lid bedoelde informatie.

6. Artikel 54 is van overeenkomstige toepassing voor de geschiktheid van de benaming van heterogeen materiaal.

7. Heterogeen materiaal waarvan overeenkomstig lid 1 kennisgeving is gedaan, wordt door de bevoegde autoriteiten geregistreerd in een speciaal register (“register van heterogeen materiaal”).

De bevoegde autoriteiten houden dat register bij en maken de inhoud bekend, en stellen de Commissie onmiddellijk in kennis van de inhoud en van wijzigingen daarin.

Artikel 28

Plantaardig teeltmateriaal voor verhandeling aan eindgebruikers

1. In afwijking van de artikelen 5 tot en met 12, 14, 15 en 20 mag plantaardig teeltmateriaal aan eindgebruikers worden verhandeld indien het aan alle volgende voorschriften voldoet:

a) er is een etiket van de exploitant op aangebracht met de benaming van het plantaardig teeltmateriaal en de vermelding “plantaardig teeltmateriaal voor eindgebruikers — niet officieel gecertificeerd” of, in het geval van zaad, “zaad voor eindgebruikers — niet officieel gecertificeerd”;

b) indien het niet behoort tot een ras dat is geregistreerd in een nationaal rassenregister als bedoeld in artikel 44, is er een beschrijving openbaar gemaakt, op basis van particuliere documentatie, in een door de professionele exploitant bijgehouden handelscatalogus. Deze particuliere documentatie wordt door de professionele exploitant op verzoek ter beschikking gesteld van de bevoegde autoriteit;

c) het is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen en van gebreken die de kwaliteit ervan als plantaardig teeltmateriaal kunnen aantasten, en heeft voldoende groeikracht en omvang met het oog op de bruikbaarheid als plantaardig teeltmateriaal, en heeft, in het geval van zaad, voldoende kiemkracht, en

d) het wordt als afzonderlijke planten of, in het geval van zaden en knollen, in kleine verpakkingen in de handel gebracht.

Een professionele exploitant die van deze afwijking gebruikmaakt, stelt de bevoegde autoriteit jaarlijks in kennis van deze activiteit, wat betreft de betrokken soorten en hoeveelheden.

2. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen voorschriften vast betreffende de afmetingen, de vorm, het afsluiten en de behandeling van de in lid 1, punt d), bedoelde kleine verpakkingen.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 29

Plantaardig teeltmateriaal dat wordt verhandeld aan en tussen genenbanken, organisaties en netwerken

1. In afwijking van de artikelen 5 tot en met 25 mag plantaardig teeltmateriaal worden verhandeld aan of tussen genenbanken, organisaties en netwerken met een statutaire doelstelling, of aan een objectieve functionaris die bij de bevoegde autoriteit is aangemeld, met het oog op de instandhouding van plantgenetische hulpbronnen, waarbij de activiteiten zonder winstoogmerk worden uitgevoerd.

Het kan ook in de handel worden gebracht vanuit die genenbanken, organisaties en netwerken aan personen die het plantaardig teeltmateriaal als eindconsument in stand houden, zonder winstoogmerk.

In de in de eerste en tweede alinea bedoelde gevallen moet het plantaardig teeltmateriaal aan de volgende voorschriften voldoen:

a) het is opgenomen in een door die genenbanken, organisaties en netwerken bijgehouden register met een passende beschrijving van dat plantaardig teeltmateriaal;

b) het wordt in stand gehouden door die genenbanken, organisaties en netwerken, en zij stellen op verzoek monsters van dat plantaardig teeltmateriaal ter beschikking aan de bevoegde autoriteiten, en

c) het is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen en van gebreken die de kwaliteit ervan als plantaardig teeltmateriaal kunnen aantasten, en heeft voldoende groeikracht en omvang in de zin van de bruikbaarheid als plantaardig teeltmateriaal, en heeft, in het geval van zaad, voldoende kiemkracht.

2. De genenbanken, organisaties en netwerken stellen de bevoegde autoriteit in kennis van het gebruik van de in lid 1 bedoelde afwijking en van de betrokken soorten.

Artikel 30

Zaad dat in natura tussen landbouwers wordt uitgewisseld.

1. In afwijking van de artikelen 5 tot en met 25 mogen landbouwers zaad in natura uitwisselen indien dat zaad aan alle volgende voorwaarden voldoet:

1) het wordt op de eigen werklocaties van de betrokken landbouwer geproduceerd;

2) het is afkomstig van de eigen oogst van de betrokken landbouwer;

3) het is niet voorwerp van een dienstenovereenkomst van de betrokken landbouwer met een professionele exploitant die zaad produceert, en

4) het zaad wordt gebruikt voor een dynamisch beheer van het eigen zaaigoed van de landbouwer, teneinde bij te dragen tot de agrodiversiteit.

2. Dat zaad voldoet aan alle volgende voorschriften:

a) het behoort niet tot een ras waarvoor overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2100/94 kwekersrechten zijn verleend;

b) het blijft beperkt tot kleine hoeveelheden, die door de bevoegde autoriteiten voor specifieke soorten per jaar en per landbouwer worden vastgesteld, en er wordt geen gebruik gemaakt van commerciële tussenpersonen of openbare aanbieding voor het in de handel brengen, en

c) het is nagenoeg vrij van kwaliteitsorganismen en van gebreken die van invloed kunnen zijn op de kwaliteit ervan als zaad, en het heeft voldoende kiemkracht.

3. De lidstaten stellen de Commissie en de overige lidstaten jaarlijks in kennis van de overeenkomstig lid 2, punt b), vastgestelde hoeveelheden per soort.

Artikel 31

Kwekerszaad

1. In afwijking van de artikelen 5 tot en met 25 kan een bevoegde autoriteit exploitanten toestaan zaad van eerdere generaties dan de prebasiscategorie, te verhandelen aan een andere exploitant met het oog op het kweken van nieuwe rassen (kwekerszaad).

De bevoegde autoriteit bepaalt bij het verlenen van de toestemming de duur ervan en de toegestane hoeveelheden per soort.

2. Het in lid 1 bedoelde plantaardig teeltmateriaal gaat vergezeld van een door de professionele exploitant afgegeven etiket met de vermelding “kwekerszaad”, dat, naargelang het geval, op de recipiënt, bundel of verpakking van dat materiaal wordt aangebracht.

Het zaad wordt afgesloten verpakt en voorzien van een partijnummer, dat moet worden gebruikt voor de identificatie en tests met controlepercelen, voordat het als prebasiszaad wordt gebruikt.

Artikel 32

Plantaardig teeltmateriaal van nog niet geregistreerde rassen

1. In afwijking van artikel 5 kan een bevoegde autoriteit professionele exploitanten toestaan prebasiszaad, prebasismateriaal, basiszaad en basismateriaal van een ras dat nog niet in een nationaal rassenregister is geregistreerd, als bedoeld in artikel 44, te produceren en in de handel te brengen met het oog op vermeerdering, indien aan alle volgende voorschriften is voldaan:

a) de respectieve verhandelingssectoren verwerven dat materiaal of dat zaad van tevoren, om over voldoende voorraden te beschikken wanneer het betrokken ras wordt geregistreerd, en

b) er bestaat geen risico dat een dergelijke toestemming zal leiden tot een ontoereikende identificatie of kwaliteit van het in de handel gebrachte plantaardig teeltmateriaal, en

c) het desbetreffende plantaardig teeltmateriaal behoort tot een ras waarvoor overeenkomstig artikel 55 een aanvraag tot registratie in een nationaal rassenregister is ingediend.

Deze toestemming kan worden verleend voor een periode van ten hoogste drie jaar voor zaden en vijf jaar voor ander plantaardig teeltmateriaal dan zaden, en voor kleine hoeveelheden per soort, zoals gespecificeerd door de bevoegde autoriteit.

2. In afwijking van de artikelen 5, 7, 10 tot en met 12, 15, 20, 23 en 24 kan een bevoegde autoriteit professionele exploitanten toestaan om plantaardig teeltmateriaal van een ras dat nog niet in een nationaal rassenregister als bedoeld in artikel 44 is geregistreerd, te produceren en in de handel te brengen voor een periode van ten hoogste drie jaar in het geval van zaden en vijf jaar in het geval van ander plantaardig teeltmateriaal dan zaden, en voor kleine hoeveelheden per soort, zoals bepaald door de bevoegde autoriteit, om plantaardig teeltmateriaal van een ras te produceren en in de handel te brengen dat nog niet is geregistreerd in een nationaal rassenregister als bedoeld in artikel 44, indien aan alle volgende voorschriften is voldaan:

a) het toegelaten plantaardig teeltmateriaal wordt alleen gebruikt voor tests of proeven die door professionele exploitanten worden uitgevoerd om informatie te verzamelen over de teelt of het gebruik van het betrokken ras op landbouwbedrijven;

b) het in de handel brengen vindt uitsluitend plaats ten behoeve van deze professionele exploitanten, waarna het materiaal niet verder wordt verhandeld, en die exploitanten rapporteren over de resultaten van de tests of proeven, met betrekking tot de informatie over de teelt of het gebruik van dat ras;

c) er bestaat geen risico dat een dergelijke toestemming zal leiden tot een ontoereikende identificatie of kwaliteit van het in de handel gebrachte plantaardig teeltmateriaal, en

d) het toegelaten plantaardig teeltmateriaal voldoet aan de voorschriften voor standaard plantaardig teeltmateriaal voor de respectieve soorten.

3. Om de in de leden 1 en 2 bedoelde toestemming te verkrijgen, dient de professionele exploitant bij de bevoegde autoriteiten een verzoek in, waarin hij informatie verstrekt over het volgende:

a) de productie van de voorraad prebasiszaad en -materiaal, basiszaad en -materiaal, en gecertificeerd zaad en materiaal die beschikbaar is vóór de registratie van het ras en de beoogde tests en proeven voor het standaardzaad en -materiaal;

b) de referentie van de kweker van het ras, zoals vermeld in de registratieaanvraag;

c) de procedure voor de instandhouding van het ras, indien van toepassing;

d) de autoriteit waarbij de registratieaanvraag voor het ras in behandeling is, en de aan die aanvraag toegekende referentie;

e) de locatie waar de productie zal plaatsvinden, en

f) de hoeveelheden materiaal die op de markt aangeboden zullen worden.

4. De lidstaten waar de bevoegde autoriteiten de in de leden 1 en 2 bedoelde toestemming hebben verleend, stellen de andere lidstaten en de Commissie daarvan jaarlijks in kennis.

5. Plantaardig teeltmateriaal zoals bedoeld in de leden 1 en 2 gaat vergezeld van een door de professionele exploitant afgegeven etiket met de vermelding “nog niet in de lijst opgenomen ras”.

Artikel 33

Toestemming in geval van tijdelijke voorzieningsproblemen

1. Om tijdelijke moeilijkheden bij de algehele voorziening van plantaardig teeltmateriaal die zich in de Unie als gevolg van ongunstige weersomstandigheden of andere onvoorziene omstandigheden kunnen voordoen, weg te nemen, kan de Commissie de lidstaten door middel van een uitvoeringshandeling voor een periode van ten hoogste een jaar toestemming verlenen om toe te staan dat de categorieën prebasis-, basis- of gecertificeerd materiaal of zaad die aan een van de volgende voorwaarden voldoen, in de handel worden gebracht:

a) behoren tot een ras dat niet in een nationaal rassenregister is opgenomen, of

b) voldoen aan minder strenge voorschriften dan de in artikel 7, lid 1, bedoelde voorschriften.

Punt a) is van toepassing in afwijking van artikel 5, en punt b) is van toepassing in afwijking van artikel 7, lid 1.

In die uitvoeringshandeling kan per geslacht of soort de maximale hoeveelheden worden aangegeven die in de handel mogen worden gebracht.

Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. Plantaardig teeltmateriaal als bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een etiket waarop, naargelang het geval, wordt vermeld dat het plantaardig teeltmateriaal in kwestie tot een niet-geregistreerd ras behoort of aan minder strenge kwaliteitseisen voldoet dan die bedoeld in artikel 7, lid 1.

3. De Commissie kan door middel van een uitvoeringshandeling besluiten dat de betrokken toestemming moet worden ingetrokken of gewijzigd, indien zij tot de conclusie komt dat die niet langer noodzakelijk of evenredig is met de doelstelling om de tijdelijke moeilijkheden bij de algehele voorziening van het betrokken plantaardig teeltmateriaal weg te nemen. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4. Zonder de in lid 1 bedoelde toestemming van de Commissie te hebben verkregen, mogen de lidstaten voor een maximumperiode van een jaar en voor een beperkte hoeveelheid per geslacht of soort, naargelang wat nodig is voor de betrokken voorzieningsproblemen, de productie en het in de handel brengen toestaan van zaad dat voldoet aan een tot 15 procentpunten lager kiemgetal dan is vastgesteld op grond van de in artikel 7, lid 3, bedoelde uitvoeringshandeling.

Artikel 34

Voorlopige toestemming in spoedeisende gevallen voor het in de handel brengen van zaad dat niet is gecertificeerd als in overeenstemming met de toepasselijke kwaliteitseisen

1. De bevoegde autoriteiten kunnen voor een periode van ten hoogste een maand toestaan dat zaad als prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad in de handel wordt gebracht voordat het gecertificeerd is als in overeenstemming met de in artikel 7 bedoelde voorschriften inzake kiemkracht, maximumgehalte aan andere soorten of zuiverheid, indien dat zaad snel op de markt moet worden aangeboden om te voorzien in dringende voorzieningsbehoeften.

2. De in lid 1 bedoelde toestemming wordt verleend op basis van een analyserapport over het zaad, afgegeven door de professionele exploitant, waaruit blijkt dat het voldoet aan de overeenkomstig artikel 7, lid 1, vastgestelde voorschriften inzake kiemkracht, gehalte aan andere soorten of zuiverheid.

De naam en het adres van de eerste ontvanger van de zaden moeten door de professionele exploitant bij de bevoegde autoriteit worden ingediend. De professionele exploitant zorgt voor toegang tot de informatie over het voorlopige analyserapport voor de bevoegde autoriteit.

3. Het in lid 1 bedoelde zaad wordt voorzien van een etiket met de vermelding “voorlopige toestemming voor het in de handel brengen”.

Artikel 35

Plantaardig teeltmateriaal dat nog niet is gecertificeerd

1. Plantaardig teeltmateriaal dat in de Unie is geproduceerd, maar nog niet overeenkomstig artikel 7 als prebasis-, basis- of gecertificeerd zaad is gecertificeerd, mag in de handel worden gebracht met een verwijzing naar een van die categorieën, indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) voor de oogst is door de bevoegde autoriteit, of door de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit, een veldinspectie verricht waarbij is bevestigd dat het plantaardig teeltmateriaal in overeenstemming is met de in artikel 7, lid 1, bedoelde productievoorschriften;

b) er loopt een certificeringsproces bij de bevoegde autoriteit of bij de professionele exploitant onder officieel toezicht van de bevoegde autoriteit en

c) aan de voorschriften van de leden 2 tot en met 5 is voldaan.

2. Het plantaardig teeltmateriaal zoals bedoeld in lid 1 mag alleen door de professionele exploitant die dat plantaardig teeltmateriaal heeft geproduceerd, worden verhandeld aan de professionele exploitant die de certificering moet uitvoeren. Dit plantaardig teeltmateriaal mag niet verder aan een andere persoon worden overgedragen voordat het definitief is gecertificeerd.

3. Plantaardig teeltmateriaal zoals bedoeld in lid 1 gaat vergezeld van een door de professionele exploitant afgegeven etiket met de vermelding “zaad/materiaal dat nog niet definitief is gecertificeerd”.

4. Indien de bevoegde autoriteit waar het plantaardig teeltmateriaal is geoogst (“bevoegde autoriteit voor de productie”), en de bevoegde autoriteit waar het plantaardig teeltmateriaal overeenkomstig artikel 7 is gecertificeerd (“bevoegde autoriteit voor de certificering”), niet dezelfde zijn, wisselen zij de relevante informatie uit over de productie en het in de handel brengen van dat plantaardig teeltmateriaal.

5. Plantaardig teeltmateriaal dat in een derde land is geproduceerd, maar nog niet overeenkomstig artikel 7 als prebasis-, basis- of gecertificeerd materiaal is gecertificeerd, mag in de handel worden gebracht met een verwijzing naar een van die categorieën, indien:

a) overeenkomstig artikel 39 een gelijkwaardigheidsbesluit is vastgesteld voor dat derde land;

b) er is voldaan aan de voorschriften van lid 1, punten a) en b), en de leden 2 en 3, en de professionele exploitanten uit het betrokken derde land zijn onderworpen aan officieel toezicht door hun bevoegde autoriteiten;

c) de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat en het betrokken derde land de nodige informatie uitwisselen over het op de markt aanbieden van dat materiaal, en

d) de bevoegde autoriteiten van het betrokken derde land de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van certificering op verzoek alle relevante productie-informatie verstrekken.

Voor de toepassing van dit lid gelden verwijzingen in de leden 1 tot en met 5 naar de bevoegde autoriteit van de productie als verwijzingen naar de bevoegde autoriteit van het betrokken derde land, en gelden verwijzingen daarin naar de voorschriften van artikel 7, lid 1, als verwijzingen naar gelijkwaardige voorschriften van het derde land, zoals erkend overeenkomstig artikel 39, lid 2.

Artikel 36

Strengere voorschriften voor de productie en het in de handel brengen

1. De Commissie kan de lidstaten door middel van uitvoeringshandelingen toestaan om, met betrekking tot de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, op het gehele grondgebied van de betrokken lidstaat of een deel daarvan strengere productie- of handelsvoorschriften op te leggen dan die bedoeld in de artikelen 7 en 8, op voorwaarde dat die strengere voorschriften overeenkomen met de specifieke productieomstandigheden in en de agroklimatologische behoeften van die lidstaat met betrekking tot het betrokken plantaardig teeltmateriaal.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

2. Om de in lid 1 bedoelde toestemming te verkrijgen, dienen de lidstaten bij de Commissie een verzoek in met:

a) de ontwerpbepalingen die de voorgestelde voorschriften bevatten, en

b) een motivering van de noodzaak en de evenredigheid van die voorschriften.

3. De in lid 1 bedoelde toestemming wordt uitsluitend verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) de uitvoering van de ontwerpbepalingen als bedoeld in lid 2, punt a), waarborgt de verbetering van de identiteit en de kwaliteit van het betrokken plantaardig teeltmateriaal en is gerechtvaardigd bij de specifieke landbouw- of klimaatomstandigheden van de betrokken lidstaat, en

b) de ontwerpbepalingen zijn noodzakelijk en evenredig met het doel van de in lid 2, punt a), bedoelde maatregel.

4. In voorkomend geval evalueert elke lidstaat uiterlijk op... [one year after date of application of this Regulation] de maatregelen die hij heeft genomen uit hoofde van artikel 5 van Richtlijn 66/401/EEG, artikel 5 van Richtlijn 66/402/EEG, artikel 7 van Richtlijn 2002/54/EG, artikel 24 van Richtlijn 2002/55/EG, artikel 5 van Richtlijn 2002/56/EG en artikel 7 van Richtlijn 2002/57/EG, en trekt hij die maatregelen in of wijzigt hij deze om te voldoen aan de voorschriften voor de productie en het in de handel brengen die zijn vastgesteld in, en vastgesteld op grond van, de artikelen 7 en 8.

De betrokken lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten van deze maatregelen in kennis.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat de in de eerste alinea bedoelde maatregelen moeten worden ingetrokken of gewijzigd indien zij onnodig en/of onevenredig aan hun doel worden beschouwd. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 37

Noodmaatregelen

1. Indien de productie of het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal waarschijnlijk een ernstig risico voor de gezondheid van mensen, dieren of planten of voor het milieu of de kweek van andere soorten inhoudt dat niet afdoende kan worden beheerst met door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, treft de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen onverwijld passende tijdelijke noodmaatregelen. Dergelijke maatregelen zijn van tijdelijke aard. Zij kunnen bepalingen omvatten die het in de handel brengen van het betrokken plantaardig teeltmateriaal beperken of verbieden of passende voorwaarden stellen voor de productie of het in de handel brengen ervan, afhankelijk van de ernst van de situatie.

De Commissie kan de maatregelen op eigen initiatief of op verzoek van een lidstaat nemen. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Om naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie die verband houden met het aanpakken van een ernstig risico voor de menselijke gezondheid, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast volgens de in artikel 76, lid 3, bedoelde procedure.

2. Wanneer een lidstaat de Commissie officieel in kennis stelt van de noodzaak om noodmaatregelen te nemen en de Commissie niet overeenkomstig lid 1 heeft gehandeld, mag die lidstaat de passende tijdelijke noodmaatregelen vaststellen. Deze maatregelen kunnen bepalingen omvatten die de productie of het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal op het grondgebied van die lidstaat beperken of verbieden of er passende voorwaarden voor vastleggen, afhankelijk van de ernst van de situatie. De betrokken lidstaat stelt de andere lidstaten en de Commissie onverwijld van de vastgestelde maatregelen in kennis, met opgave van de redenen die tot zijn besluit hebben geleid.

3. De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten dat de in lid 2 bedoelde nationale tijdelijke noodmaatregelen moeten worden ingetrokken of gewijzigd, indien zij van oordeel is dat die maatregelen niet gerechtvaardigd zijn in het licht van het respectieve risico als bedoeld in lid 1. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure. De betrokken lidstaat mag zijn nationale tijdelijke noodmaatregelen handhaven tot de datum van toepassing van de in dit lid bedoelde uitvoeringshandeling(en).

Artikel 38

Tijdelijke experimenten om betere alternatieven voor de bepalingen van deze verordening te vinden

1. In afwijking van de artikelen 2, 5, 6, 7, 8 en 20 kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen besluiten over de organisatie van tijdelijke experimenten om te betere alternatieven voor de bepalingen van deze verordening te vinden met betrekking tot de geslachten en soorten waarop zij van toepassing is, de voorschriften voor het behoren tot een geregistreerd ras, de voorschriften voor de productie en het in de handel brengen van prebasis-, basis-, gecertificeerd en standaardmateriaal of zaad, en de verplichting om tot prebasis-, basis-, basis- en gecertificeerd materiaal of zaad te behoren.

Deze experimenten kunnen de vorm aannemen van technische of wetenschappelijke proeven waarbij de haalbaarheid en de geschiktheid van nieuwe voorschriften worden onderzocht in vergelijking met die van de artikelen 2, 5, 6, 7, 8 en 20 van deze verordening.

2. De in de lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld en bevatten details over een of meer van de volgende elementen:

a) de betrokken geslachten of soorten;

b) de voorwaarden voor de experimenten per geslacht per soort;

c) de duur van het experiment;

d) de monitoring- en rapportageverplichtingen van de deelnemende lidstaten.

Bij die handelingen worden aanpassingen doorgevoerd in lijn met de ontwikkeling van de technieken voor de productie van het betrokken teeltmateriaal, en zij worden gebaseerd op door de lidstaten uitgevoerde vergelijkende proeven.

3. De Commissie evalueert de resultaten van deze experimenten en vat ze samen in een verslag, waarbij zij zo nodig aangeeft dat de artikelen 2, 5, 6, 7, 8 of 20 moeten worden gewijzigd.

AFDELING 8

Invoer uit derde landen

Artikel 39

Invoer op grond van EU-gelijkwaardigheid

1. Plantaardig teeltmateriaal mag alleen uit derde landen worden ingevoerd als krachtens lid 2 is vastgesteld dat het voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften die gelden voor plantaardig teeltmateriaal dat in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht wordt.

Dergelijke invoer is echter niet toegestaan, noch wordt deze gelijkwaardigheid overeenkomstig lid 2 erkend, voor instandhoudingsmengsels als bedoeld in artikel 22, en voor plantaardig teeltmateriaal zoals hetgeen onder de afwijkingen van de artikelen 26 tot en met 30 valt.

2. De Commissie mag door middel van uitvoeringshandelingen besluiten of in een derde land, of bepaalde gebieden van een derde land, geproduceerd plantaardig teeltmateriaal van specifieke geslachten, soorten of categorieën voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de voorschriften die gelden voor plantaardig teeltmateriaal dat in de Unie geproduceerd en op de markt aangeboden wordt, aan de hand van:

a) een grondig onderzoek van de informatie en gegevens die het derde land heeft verstrekt;

b) een door de Commissie in het betrokken derde land uitgevoerde audit waaruit blijkt dat het betrokken plantaardig teeltmateriaal voldoet aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan die welke van toepassing zijn op plantaardig teeltmateriaal dat in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht wordt, indien de Commissie die audit noodzakelijk acht, en

c) in het geval van zaad, het feit dat het betrokken land deelneemt aan de OESO-programma’s voor de certificering van rassen van zaaizaad in het internationale handelsverkeer en de methoden van de International Seed Testing Association (ISTA) toepast of, indien van toepassing, voldoet aan de voorschriften van de Association of Official Seed Analysts (AOSA).

Daartoe onderzoekt de Commissie:

a) de wetgeving van het derde land wat betreft de betrokken soort;

b) de structuur van de bevoegde autoriteiten van het derde land en zijn controlediensten, de bevoegdheden waarover zij beschikken, de garanties die kunnen worden verstrekt betreffende de toepassing en handhaving van de op de betrokken sector toepasselijke wetgeving van het derde land en de betrouwbaarheid van de procedures voor officiële certificering;

c) de uitvoering door de bevoegde autoriteiten van het derde land van adequate officiële controles met betrekking tot de identificatie en de kwaliteit van het plantaardig teeltmateriaal van de betrokken soort;

d) de garanties die het derde land biedt dat:

i) de voorwaarden die van toepassing zijn op de productielocaties waaruit plantaardig teeltmateriaal naar de Unie wordt uitgevoerd, voldoen aan voorschriften die gelijkwaardig zijn aan de in dit artikel bedoelde voorschriften, en

ii) die productielocaties op gezette tijden en doeltreffend worden gecontroleerd door de bevoegde autoriteiten van het derde land.

De Commissie kan ook audits uitvoeren om de naleving van de tweede alinea, punten b) tot en met d), te verifiëren.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

3. De in lid 2 bedoelde uitvoeringshandeling kan voorzien in een of meer van de volgende elementen, al naargelang passend is voor het betrokken plantaardig teeltmateriaal:

a) de voorwaarden met betrekking tot in derde landen uitgevoerde inspecties op de productielocatie;

b) in het geval van zaad, de voorwaarden voor de afgifte door het derde land van een door de International Seed Testing Association afgegeven certificaat;

c) voorwaarden betreffende zaad dat nog niet definitief is gecertificeerd,

d) voorwaarden betreffende de verpakking, sluiting en markering van plantaardig teeltmateriaal;

e) voorwaarden betreffende de productie, de identiteit en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal, naast die waarin de wetgeving van het derde land voorziet, indien dat nodig is om specifieke aspecten met betrekking tot de identiteit en de kwaliteit van dat plantaardig teeltmateriaal aan te pakken;

f) voorschriften waaraan de professionele exploitanten die plantaardig teeltmateriaal produceren en in de handel brengen, moeten voldoen.

4. De Commissie kan, door middel van uitvoeringshandelingen, erkennen dat de in het derde land uitgevoerde controles op de instandhouding van het ras dezelfde waarborgen bieden als de in artikel 72, leden 1, 2 en 4, vastgestelde controles, indien rassen die in een nationaal rassenregister of het EU-rassenregister geregistreerd zijn, in het betrokken derde land in stand gehouden moeten worden.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 40

Etikettering en informatie voor uit derde landen ingevoerd plantaardig teeltmateriaal

1. Prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad zoals bedoeld in artikel 39 mag alleen uit derde landen worden ingevoerd indien het vergezeld gaat van een OESO-etiket.

Prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad zoals bedoeld in artikel 39 mag alleen uit derde landen worden ingevoerd indien het vergezeld gaat van een door de bevoegde autoriteit van het desbetreffende derde land afgegeven officieel etiket.

Die etiketten bevatten alle volgende informatie:

a) de vermelding “voldoet aan de regelgeving en normen van de EU”;

b) de soort, het ras, de categorie en het partijnummer van het plantaardig teeltmateriaal;

c) de datum van de afsluiting, in het geval van verhandeling in recipiënten of verpakkingen;

d) het derde land van productie en de desbetreffende bevoegde autoriteit;

e) in voorkomend geval, het laatste derde land waaruit het plantaardig teeltmateriaal wordt ingevoerd en het laatste derde land waar het plantaardig teeltmateriaal is geproduceerd;

f) in het geval van zaad, het opgegeven nettogewicht of brutogewicht van het ingevoerde zaad of het opgegeven aantal ingevoerde partijen zaad;

g) de naam van de persoon die het plantaardig teeltmateriaal invoert.

2. Standaardzaad en -materiaal zoals bedoeld in artikel 39 mag alleen uit derde landen worden ingevoerd indien het vergezeld gaat van een etiket van de exploitant dat alle volgende gegevens bevat:

a) de vermelding “voldoet aan de regelgeving en normen van de EU”;

b) de soort, het ras, de categorie en het partijnummer van het plantaardig teeltmateriaal;

c) de datum van de afsluiting, in het geval van verhandeling in recipiënten of verpakkingen;

d) het derde land van productie;

e) in voorkomend geval, het laatste derde land waaruit het plantaardig teeltmateriaal wordt ingevoerd en het laatste derde land waar het plantaardig teeltmateriaal is geproduceerd;

f) in het geval van zaad, het opgegeven nettogewicht of brutogewicht van het ingevoerde zaad of het opgegeven aantal ingevoerde partijen zaad;

g) de naam van de persoon die het plantaardig teeltmateriaal invoert.

3. Plantaardig teeltmateriaal mag pas in de Unie worden ingevoerd na elektronische indiening van de in lid 1 of lid 2 bedoelde informatie door de importeur bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van invoer.

4. De lidstaten stellen het in artikel 131 van Verordening (EU) 2017/625 bedoelde informatiemanagementsysteem voor officiële controles (Imsoc) onmiddellijk in kennis van alle vastgestelde gevallen waarin het ingevoerde plantaardig teeltmateriaal niet voldoet aan de voorschriften van de leden 1 en 2.

HOOFDSTUK II - I

VOORSCHRIFTEN VOOR PROFESSIONELE EXPLOITANTEN

Artikel 41

Verplichtingen van professionele exploitanten die plantaardig teeltmateriaal produceren

Professionele exploitanten die plantaardig teeltmateriaal produceren:

a) moeten in de Unie gevestigd zijn;

b) moeten zijn ingeschreven in het in artikel 65 van Verordening (EU) 2016/2031 bedoelde register, overeenkomstig artikel 66 van die verordening;

c) moeten persoonlijk beschikbaar zijn, of iemand anders aanwijzen, om met de bevoegde autoriteiten contacten te onderhouden om de officiële controles te vergemakkelijken;

d) identificeren en monitoren de kritische punten in het productieproces of het in de handel brengen, die van invloed kunnen zijn op de identiteit en kwaliteit van het plantaardig teeltmateriaal;

e) houden een register bij van de monitoring van de in punt b) bedoelde kritische punten, en bieden dit register op verzoek van de bevoegde autoriteiten aan voor onderzoek;

f) zorgen ervoor dat partijen plantaardig teeltmateriaal afzonderlijk identificeerbaar blijven;

g) houden actuele adresinformatie bij op hun bedrijf en op andere locaties die voor de productie van plantaardig teeltmateriaal worden gebruikt;

h) zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten toegang hebben tot de werklocaties en andere productielocaties, met inbegrip van werklocaties en percelen van gecontracteerde derden, en tot de administratie van de monitoring en alle bijbehorende documenten;

i) nemen de nodige maatregelen voor de instandhouding van de identiteit van het plantaardig teeltmateriaal overeenkomstig de desbetreffende bepalingen van deze verordening;

j) stellen op verzoek van de bevoegde autoriteiten alle contracten met derden ter beschikking.

Artikel 42

Traceerbaarheid

1. Professionele exploitanten zorgen ervoor dat plantaardig teeltmateriaal in alle stadia van de productie en het in de handel brengen traceerbaar is.

2. Voor de toepassing van lid 1 houden professionele exploitanten informatie bij aan de hand waarvan zij kunnen identificeren:

a) welke professionele exploitanten het betrokken zaad en het betrokken materiaal aan hen hebben geleverd;

b) aan welke personen zij plantaardig teeltmateriaal hebben geleverd, en welk plantaardig teeltmateriaal dat was, behalve in het geval van eindgebruikers.

Zij stellen die informatie op verzoek ter beschikking aan de bevoegde autoriteiten.

3. Professionele exploitanten houden een register bij van het plantaardig teeltmateriaal en de in lid 2 bedoelde professionele exploitanten en personen tot drie jaar nadat dat materiaal aan of door hen is geleverd.

Artikel 43

Jaarlijkse kennisgeving van de voorgenomen productie en certificering van prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad en materiaal

De professionele exploitanten stellen de bevoegde autoriteiten jaarlijks in kennis van:

a) hun voornemen om prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal of prebasis-, basis- en gecertificeerd zaad te produceren, ten minste één maand voor het begin van die productie, en

b) de productie van prebasis-, basis- en gecertificeerd materiaal die in de jaren daarvoor van start is gegaan en in het betrokken jaar wordt voortgezet.

In die kennisgeving worden de betrokken plantensoorten, rassen en categorieën en de exacte productielocatie vermeld.

HOOFDSTUK I - V

RASREGISTRATIE

AFDELING 1

RASSENREGISTERS

Artikel 44

Instelling van nationale rassenregisters

1. Elke lidstaat stelt één enkel nationaal rassenregister in (“nationaal rassenregister”), in elektronische vorm, maakt het toegankelijk en houdt het bij, met daarin:

a) alle rassen die zijn geregistreerd volgens de procedure van de artikelen 55 tot en met 68;

b) de instandhoudingsrassen zoals bedoeld in artikel 26 die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 53.

2. Plantaardig teeltmateriaal dat behoort tot een ras dat in ten minste één nationaal rassenregister is geregistreerd, mag overeenkomstig deze verordening in de Unie geproduceerd en in de handel gebracht worden.

3. Na de instelling van hun nationale rassenregisters en na elke bijwerking daarvan stellen de lidstaten de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis met het oog op opneming in het in artikel 45 bedoelde EU-rassenregister.

4. Dit artikel en de artikelen 45 tot en met 74 kunnen niet van toepassing zijn op rassen die uitsluitend als kruisingspartners van hybride rassen worden gekweekt.

Artikel 45

Instelling van een EU-rassenregister

1. De Commissie stelt één enkel rassenregister in (“het EU-rassenregister”), in elektronische vorm, maakt het toegankelijk en houdt het bij.

2. Het EU-rassenregister bevat de rassen die zijn geregistreerd in de nationale rassenregisters en waarvan overeenkomstig artikel 44 kennis is gegeven.

Het EU-rassenregister kan toegankelijk zijn via een elektronisch portaal met andere registers van kwekersrechten, bosbouwkundig teeltmateriaal of andere planten.

Artikel 46

Inhoud van de nationale rassenregisters en het EU-rassenregister

1. De nationale rassenregisters en het EU-rassenregister bevatten alle in bijlage VII vermelde elementen betreffende de in artikel 44, lid 1, punt a), bedoelde rassen.

In het geval van de in artikel 44, lid 1, punt b), bedoelde instandhoudingsrassen bevatten die registers ten minste een korte samenvatting van de officieel erkende beschrijving, de regio van eerste oorsprong, de benaming en de persoon die ze bijhoudt.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 een gedelegeerde handeling vast te stellen tot wijziging van bijlage VII, rekening houdend met de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen, en op basis van opgedane ervaring waaruit blijkt dat de bevoegde autoriteiten of professionele exploitanten nauwkeurigere informatie over de geregistreerde rassen moeten verkrijgen.

AFDELING 2

VOORSCHRIFTEN VOOR RASSENREGISTRATIE

Artikel 47

Voorschriften voor de registratie in nationale rassenregisters

1. Rassen worden overeenkomstig de artikelen 55 tot en met 68 alleen in een nationaal rassenregister geregistreerd indien:

a) voor die rassen:

i) een officiële beschrijving bestaat waaruit blijkt dat is voldaan aan de in de artikelen 48, 49 en 50 vastgestelde voorschriften inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid, en aan de in artikel 52 vastgestelde voorschriften inzake voldoende waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik, of

ii) een officieel erkende beschrijving bestaat overeenkomstig artikel 53, indien het instandhoudingsrassen betreft.

b) zij zijn voorzien van een benaming die krachtens artikel 54 als geschikt beschouwd wordt;

c) wanneer die rassen geheel of gedeeltelijk uit genetisch gemodificeerde organismen bestaan, het organisme in de desbetreffende lidstaat is toegelaten voor de teelt krachtens artikel 19 van Richtlijn 2001/18/EG of de artikelen 7 en 19 van Verordening (EG) nr. 1829/2003, of, indien van toepassing, in de respectieve lidstaat is toegelaten overeenkomstig artikel 26 ter van Richtlijn 2001/18/EG;

d) wanneer die rassen geheel of gedeeltelijk bestaan uit een NGT-plant van categorie 1 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...), die plant een verklaring heeft verkregen met de status van NGT-plant van categorie 1 overeenkomstig artikel 6 of 7 van die verordening of een nakomeling is van dergelijke planten;

e) wanneer die rassen geheel of gedeeltelijk bestaan uit een NGT-plant van categorie 2 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...), die plant is toegelaten overeenkomstig hoofdstuk III van die verordening;

f) wanneer die rassen tolerant zijn voor herbiciden, zij moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden voor de teelt, betreffende de productie van plantaardig teeltmateriaal en voor enig ander doel, zoals vastgesteld overeenkomstig lid 3 of, indien die niet zijn vastgesteld, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de registratie ervan, om de ontwikkeling van herbicideresistentie bij onkruid als gevolg van het gebruik van herbiciden te voorkomen;

g) wanneer de rassen andere dan de in punt f) bedoelde bijzondere kenmerken hebben die tot ongewenste agronomische effecten kunnen leiden, zij moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden voor de teelt, betreffende de productie van plantaardig teeltmateriaal en voor enig ander doel, zoals vastgesteld overeenkomstig lid 3 of, indien zij niet zijn vastgesteld, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de registratie ervan, ter voorkoming van die bijzondere ongewenste agronomische effecten, zoals de ontwikkeling van resistentie van plaagorganismen bij de respectieve rassen of ongewenste effecten op bestuivers.

Een ras mag niet met zowel een officiële beschrijving als een officieel erkende beschrijving worden geregistreerd.

2. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met specifieke voorschriften betreffende:

a) onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid per geslacht of soort van elk ras, zoals bedoeld in lid 1, punt a), op basis van de toepasselijke protocollen van de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten (UPOV), door het CPVO vastgestelde protocollen of andere relevante technische en wetenschappelijke gegevens, en

b) specifieke vereisten inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid per geslacht en soort, zoals bedoeld in punt a), voor voor biologische productie geschikte biologische rassen, zoals gedefinieerd in artikel 3 van Verordening (EU) 2018/848, op basis van de toepasselijke protocollen die zijn vastgesteld door het UPOV of het CPVO, en met name door de vereisten betreffende homogeniteit aan te passen.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Zij passen de respectieve voorschriften aan in lijn met de ontwikkeling, in voorkomend geval, van internationale normen en de nieuwe wetenschappelijke en technische inzichten.

Totdat de in punt 2, b), bedoelde voorschriften zijn vastgesteld, wordt de beoordeling van de homogeniteit van andere voor biologische productie geschikte rassen dan de in artikel 68, lid 1, bedoelde rassen uitgevoerd op basis van afwijkende typen. Voor zelfbestuivende soorten wordt een populatienorm van 10 % en een toelatingskans van ten minste 90 % toegepast. Voor vrij bestoven uitkruisende soorten wordt een populatienorm van 20 % en een toelatingskans van ten minste 80 % toegepast.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met de door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig lid 1, punten f) en g), vast te stellen minimumvoorwaarden voor de teelt met betrekking tot:

i) maatregelen op het veld, met inbegrip van gewasrotatie;

ii) monitoringmaatregelen;

iii) de wijze van kennisgeving van de in punt i) bedoelde voorwaarden aan de Commissie en de andere lidstaten;

iv) regels voor de rapportage door professionele exploitanten aan de bevoegde autoriteiten over de toepassing van de in punt i) bedoelde voorwaarden;

v) de vermelding van de in punt i) bedoelde voorwaarden in de nationale rassenregisters.

Deze voorwaarden moeten worden gebaseerd op de recentste wetenschappelijke en technische inzichten.

4. Met het oog op de registratie van een ras in het desbetreffende nationale rassenregister aanvaardt een bevoegde autoriteit, zonder verder onderzoek, een officiële beschrijving of een officieel onderzoek van de voorschriften inzake de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik als bedoeld in lid 1, punt a), i), zoals voortgebracht door een bevoegde autoriteit van een andere lidstaat.

Artikel 48

Onderscheidbaarheid

1. In het kader van de in artikel 47, lid 1, punt a), bedoelde officiële beschrijving wordt een ras als onderscheidbaar aangemerkt, indien het door de expressie van de kenmerken die voortvloeit uit een bepaald genotype of een combinatie van genotypen, duidelijk te onderscheiden is van elk ander ras waarvan het bestaan op de overeenkomstig artikel 58 vastgestelde datum van indiening van de aanvraag algemeen bekend is.

2. Het bestaan van een ander ras als bedoeld in lid 1 wordt met name als algemeen bekend beschouwd indien aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) het ras is opgenomen in een nationaal rassenregister;

b) in de Unie is een aanvraag ingediend tot registratie van het ras of een aanvraag tot verlening van een kwekersrecht voor dat ras, of

c) in de Unie bestaat een officiële beschrijving van dat ras, dat wereldwijd algemeen bekend is, of het technisch onderzoek is uitgevoerd overeenkomstig artikel 59.

3. Indien lid 2, punt c), van toepassing is, wordt de officiële beschrijving van het ras ter beschikking van de bevoegde autoriteiten gesteld door de persoon die verantwoordelijk is of de personen die verantwoordelijk zijn voor de technische onderzoeken van dat ras.

Artikel 49

Uniformiteit

In het kader van de officiële beschrijving wordt een ras als homogeen aangemerkt indien het, behoudens de variatie die kan worden verwacht van de bijzonderheden die eigen zijn aan de vermeerdering en het type ervan, voldoende homogeen is in de expressie van de relevante kenmerken die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek naar de onderscheidbaarheid, alsmede in de expressie van andere kenmerken die voor de officiële beschrijving van het ras worden gebruikt.

Artikel 50

Bestendigheid

In het kader van de officiële beschrijving wordt een ras als bestendig aangemerkt, indien de expressie van de kenmerken die in aanmerking worden genomen bij het onderzoek naar de onderscheidbaarheid, alsmede van alle andere kenmerken die voor de rasbeschrijving worden gebruikt, onveranderd blijft na achtereenvolgende vermeerderingen of, in het geval van vermeerderingscycli, aan het eind van iedere cyclus.

Artikel 51

Verleende kwekersrechten

Indien aan een ras een kwekersrecht is toegekend krachtens artikel 62 van Verordening (EG) nr. 2100/1994 of krachtens de wetgeving van een lidstaat, wordt dat ras geacht onderscheidbaar, homogeen en bestendig te zijn in het kader van de officiële beschrijving en een geschikte rasbenaming te hebben voor de toepassing van artikel 47, lid 1, punt b).

Artikel 52

Waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik

1. Voor de toepassing van artikel 47, lid 1, punt c), wordt de waarde van een ras voor de duurzame teelt en het duurzaam gebruik van een ras als voldoende beschouwd indien de kenmerken ervan, in vergelijking met andere rassen van dezelfde soort die in het nationale rassenregister van de betrokken lidstaatzijn geregistreerd, over het geheel genomen een duidelijke verbetering opleveren voor de duurzame teelt en het duurzaam gebruik dat van de gewassen, andere planten of daarvan afgeleide producten kan worden gemaakt.

De in de eerste alinea bedoelde kenmerken zijn, voor zover passend voor de betrokken soorten, regio’s, agro-ecologische omstandigheden en toepassingen:

a) opbrengst, met inbegrip van opbrengststabiliteit en opbrengst onder omstandigheden die weinig productiemiddelen vergen;

b) tolerantie/resistentie tegen biotische druk, onder meer tegen plantenziekten veroorzaakt door nematoden, schimmels, bacteriën, virussen, insecten en andere plaagorganismen;

c) tolerantie voor of resistentie tegen abiotische druk, met inbegrip van aanpassing aan klimaatveranderingsgerelateerde omstandigheden;

d) efficiënter gebruik van natuurlijke hulpbronnen, zoals water en nutriënten;

e) verminderde behoefte aan externe productiemiddelen, zoals gewasbeschermingsmiddelen en meststoffen;

f) kenmerken die de duurzaamheid van opslag, verwerking en distributie verbeteren;

g) kwaliteit of voedingskenmerken.

2. Met het oog op de toepassing van lid 1 kunnen de lidstaten samenwerken met andere lidstaten met vergelijkbare agro-ecologische omstandigheden. Die lidstaten kunnen gemeenschappelijke faciliteiten opzetten om het onderzoek van de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik uit te voeren.

3. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening door:

a) de minimumvereisten vast te stellen voor de uitvoering van het in lid 1 bedoelde onderzoek;

b) de methoden vast te stellen voor de beoordeling van de in lid 1, punten a) tot en met g), genoemde kenmerken;

c) de normen vast te stellen voor de evaluatie van en de verslaglegging over de resultaten van het onderzoek van de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik.

Bij die gedelegeerde handelingen worden de vereisten, methoden en normen van de punten a) tot en met c) aangepast aan de toepasselijke technische of wetenschappelijke ontwikkelingen en aan nieuw beleid of nieuwe regels van de Unie inzake duurzame landbouw.

Indien die nog niet zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten dergelijke regels voor hun respectieve grondgebied vaststellen. Zij stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vaststellen waarbij een lidstaat wordt verzocht die voorschriften in te trekken of te wijzigen, indien zij op grond van de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens ongeschikt worden geacht voor het onderzoek van de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik van een ras. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

4. Voor de registratie van voor biologische productie geschikte biologische rassen, zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 19, van Verordening (EU) 2018/848, wordt de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik onder biologische omstandigheden onderzocht in lijn met die verordening, en met name artikel 5, punten d), e), f) en g), en artikel 12 van en deel I van bijlage II bij die verordening.

Wanneer de bevoegde autoriteiten niet in staat zijn om een onderzoek onder biologische omstandigheden uit te voeren of om bepaalde kenmerken, waaronder de vatbaarheid voor ziekten, te onderzoeken, mogen de tests worden uitgevoerd onder omstandigheden die weinig productiemiddelen vergen en met alleen de voor de voltooiing van de testbehandelingen absoluut noodzakelijke tests met pesticiden en andere externe productiemiddelen.

Artikel 53

Registratie van instandhoudingsrassen

1. In afwijking van de artikelen 48, 49, 50, 52, artikel 55, lid 2, en de artikelen 56, 57 en 59 tot en met 65 wordt een instandhoudingsras geregistreerd in een nationaal rassenregister indien het aan de volgende voorwaarden voldoet:

a) het heeft een officieel erkende beschrijving waarin de kenmerken zijn gespecificeerd die het als instandhoudingsras kwalificeren, overeenkomstig de definitie in artikel 3, punt 29;

b) het heeft een aanduiding van zijn regio van eerste oorsprong;

c) het heeft een benaming die voldoet aan artikel 54;

d) het wordt in stand gehouden de Unie.

2. Een instandhoudingsras wordt op aanvraag van een in de Unie gevestigde professionele exploitant in het nationale rassenregister geregistreerd. Die aanvraag moet alle in lid 1, punten a) tot en met d), bedoelde elementen bevatten.

De bevoegde autoriteit aanvaardt of weigert de registratie van een instandhoudingsras, nadat zij heeft gecontroleerd of het in overeenstemming is met lid 1.

3. Een ras wordt niet als instandhoudingsras in het nationale rassenregister opgenomen indien:

a) het reeds in het EU-rassenregister is opgenomen met een officiële beschrijving overeenkomstig artikel 44, lid 1, punt a), of indien het als ras met een officiële beschrijving uit het EU-rassenregister is geschrapt in de laatste twee jaar, of binnen twee jaar na het verstrijken van de krachtens artikel 71, lid 2, toegestane termijn, of

b) het wordt beschermd door een communautair kwekersrecht als bedoeld in Verordening (EG) nr. 2100/94, of door een nationaal kwekersrecht, of als een aanvraag voor een dergelijk recht in behandeling is.

4. De in lid 1, punt a), bedoelde officieel erkende beschrijving wordt gebaseerd op de resultaten van niet-officiële tests, op kennis die is opgedaan door praktische ervaring tijdens de teelt, de vermeerdering en het gebruik, of op andere informatie, met name van de autoriteiten voor plantgenetische hulpbronnen of van organisaties die daartoe door de lidstaten zijn erkend.

De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen de kenmerken en informatie specificeren die deze beschrijving, indien passend voor specifieke soorten, moet omvatten. Dergelijke uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

5. De persoon die verantwoordelijk is voor de instandhouding van een instandhoudingsras houdt daarvan monsters bij en stelt deze op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteiten.

Artikel 54

Geschiktheid van rasbenamingen

1. Voor de toepassing van artikel 47, lid 1, punt b), wordt een rasbenaming niet geschikt geacht als:

a) het gebruik ervan op het grondgebied van de Unie inbreuk maakt op het oudere recht van een derde;

b) zij in het algemeen voor de gebruikers ervan moeilijk als rasbenaming herkenbaar en hanteerbaar is;

c) zij identiek is aan of kan worden verward met een rasbenaming:

i) waaronder een ander ras van dezelfde of een nauw verwante soort wordt opgenomen in een nationaal rassenregister of in het EU-rassenregister, of

ii) waaronder materiaal van een ander ras op de markt is aangeboden in een lidstaat of bij een lid van de Internationale Unie tot bescherming van kweekproducten,

tenzij het in punt i) of ii) bedoelde ras niet langer bestaat en de benaming ervan geen bijzondere betekenis heeft verkregen;

d) zij identiek is aan of kan worden verward met andere benamingen die algemeen bij het op de markt aanbieden van goederen worden gebruikt of die op grond van wetgeving van de Unie vrij gehouden moeten worden;

e) zij in een van de lidstaten aanstootgevend kan zijn of strijdig is met de openbare orde;

f) zij misleidend kan zijn of verwarring kan veroorzaken met betrekking tot de kenmerken, de waarde of de identiteit van het ras, of de identiteit van de kweker.

2. Onverminderd lid 1 wordt, indien het ras al in andere nationale rassenregisters is geregistreerd, de benaming alleen geschikt geacht als zij identiek is aan de benaming die in die registers wordt gehanteerd.

Dit lid geldt niet als:

a) de benaming in een of meer lidstaten misleidend of verwarrend kan werken wat het ras betreft, of

b) een recht van een derde het vrije gebruik van die benaming voor het betrokken ras in de weg staat.

3. Indien de bevoegde autoriteit na registratie van een ras vaststelt dat de benaming ten tijde van de registratie niet geschikt was in de zin van de leden 1 en 2, dient de aanvrager een aanvraag voor een nieuwe benaming in. De bevoegde autoriteit besluit over die aanvraag na raadpleging van het CPVO.

De bevoegde autoriteit mag toestaan dat de eerdere benaming tijdelijk wordt gebruikt.

4. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen met specifieke criteria voor de geschiktheid van rasbenamingen wat betreft:

a) de relatie van die benamingen met handelsbenamingen;

b) de relatie van die benamingen met geografische aanduidingen of oorsprongsbenamingen voor landbouwproducten;

c) schriftelijke toestemming van de houders van oudere rechten om beletsels ten aanzien van de geschiktheid van een benaming weg te nemen;

d) de bepaling of een benaming misleidend of verwarrend is als bedoeld in lid 1, punt f), en

e) het gebruik van een benaming in de vorm van een code.

AFDELING 3

PROCEDURE VOOR DE REGISTRATIE VAN RASSEN IN DE NATIONALE RASSENREGISTERS

Artikel 55

Indiening van aanvragen

Elke in de Unie gevestigde professionele exploitant mag bij de bevoegde autoriteit elektronisch een aanvraag tot registratie van een ras in het nationale rassenregister indienen.

Voor de indiening van die aanvraag kan aan de aanvrager een vergoeding worden opgelegd, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit.

Artikel 56

Inhoud van de aanvraag tot registratie van een ras

1. De aanvraag tot registratie van een ras in een nationaal rassenregister moet bestaan uit:

a) een verzoek om registratie;

b) de identificatie van het botanische taxon waartoe het ras behoort;

c) in voorkomend geval, het registratienummer van de aanvrager, diens naam en adres, of waar van toepassing, de namen en adressen van de gezamenlijke aanvragers, en de bewijzen van aanstelling van een eventuele vertegenwoordiger voor de procedure;

d) een voorgestelde benaming;

e) de naam en het adres van de persoon die voor de instandhouding van het ras verantwoordelijk is en, indien van toepassing, diens registratienummer;

f) een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van het ras, informatie over of het uitsluitend aan bepaalde seizoenen van het jaar is aangepast en, indien beschikbaar, een ingevulde technische vragenlijst;

g) een beschrijving van de procedure voor de instandhouding van het ras;

h) de plaats waar het ras wordt gekweekt en, indien van toepassing, het specifieke gebied van oorsprong;

i) informatie over een eventuele registratie van het ras in een ander nationaal rassenregister en over een eventuele in behandeling zijnde aanvraag tot registratie in die registers waar de aanvrager weet van heeft;

j) wanneer dat ras geheel of gedeeltelijk uit een genetisch gemodificeerd organisme bestaat, bewijsmateriaal dat het genetisch gemodificeerde organisme is toegelaten voor de teelt in de Unie, overeenkomstig Richtlijn 2001/18/EG of Verordening (EG) nr. 1829/2003, of, indien van toepassing, in de respectieve lidstaat overeenkomstig artikel 26 ter van Richtlijn 2001/18/EG;

k) indien de aanvraag instandhoudingsrassen betreft, informatie met betrekking tot de productie van een officieel erkende beschrijving van het ras, bewijsmateriaal van die beschrijving en een document of publicatie ter staving van die beschrijving;

l) in het geval van een aanvraag met betrekking tot rassen waarvoor een kwekersrecht is verleend overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2100/94, of de wetgeving van een lidstaat, het bewijs dat het ras door zo'n kwekersrecht beschermd wordt, met de bijbehorende officiële beschrijving;

m) in het geval dat het ras geheel of gedeeltelijk bestaat uit een NGT-plant van categorie 1 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 7, van Verordening (EU).../... van het Europees Parlement en de Raad 50 (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...), bewijsmateriaal dat die plant een verklaring heeft verkregen met de status van NGT-plant van categorie 1 overeenkomstig artikel 6 of 7 van die verordening of een nakomeling is van dergelijke planten;

n) in het geval dat het ras geheel of gedeeltelijk bestaat uit een NGT-plant van categorie 2 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...), vermelding van dat feit;

o) het beoogde gebruik of de voorwaarden voor de teelt, indien van toepassing overeenkomstig artikel 47, lid 2, van het ras.

2. De aanvraag tot registratie van een ras in een nationaal rassenregister moet vergezeld gaan van een monster dat voor het onderzoek van dat ras moet worden gebruikt. De bevoegde autoriteit van de respectieve lidstaat stelt een termijn vast voor de indiening van dat monster en specificeert de benodigde kwaliteit en kwantiteit.

Artikel 57

Formeel onderzoek van de aanvraag

1. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat registreert en onderzoekt elke in artikel 55 bedoelde aanvraag, teneinde vast te stellen of deze aan de voorschriften van artikel 56 voldoet.

2. Indien de aanvraag niet aan de voorschriften van artikel 56 voldoet, stelt de bevoegde autoriteit de aanvrager in de gelegenheid om de aanvraag binnen een bepaalde termijn dienovereenkomstig te corrigeren. Indien de aanvraag niet binnen deze termijn aan deze voorschriften voldoet, wijst de bevoegde autoriteit de aanvraag af en beëindigt zij de registratie van het ras.

Artikel 58

Datum van de registratieaanvraag

De datum van indiening van de registratieaanvraag is de datum waarop de aanvraag, die volledig voldoet aan de voorschriften van artikel 56, door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat wordt ontvangen.

De bevoegde autoriteiten zenden de aanvrager onmiddellijk een bevestiging toe van de succesvolle indiening van de aanvraag, met inbegrip van informatie over de datum van die indiening.

Artikel 59

Technische beschrijving van het ras

1. Indien de aanvraag na het formele onderzoek blijkt te voldoen aan de voorschriften van artikel 56, wordt een technisch onderzoek van het ras uitgevoerd.

Het technisch onderzoek wordt uitgevoerd door het ras te telen, rekening houdend met het beoogde gebruik en de voorwaarden voor de teelt van het ras. Andere middelen, waaronder het gebruik van biomoleculaire technieken, kunnen worden gebruikt als aanvullend instrument, naargelang van het technisch onderzoek, de betrokken soort of de te controleren kenmerken, zoals vastgesteld overeenkomstig de in artikel 47, lid 2, bedoelde uitvoeringshandeling met betrekking tot onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid.

Bij het technische onderzoek wordt nagegaan of:

a) wordt voldaan aan de voorschriften van de artikelen 48 tot en met 50 inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid van het ras;

b) het ras overeenkomstig artikel 52 waarde heeft voor duurzame teelt en duurzaam gebruik, in het geval van de in artikel 47, lid 1, punt a), ii), bedoelde rassen.

2. Het in lid 1 bedoelde technische onderzoek wordt uitgevoerd door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 60, tenzij de in artikel 61, lid 1, bedoelde afwijking van toepassing is.

3. Indien een door het CPVO of een andere bevoegde instantie opgesteld formeel verslag over de onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid van het ras reeds beschikbaar is, houdt de bevoegde autoriteit bij de uitvoering van het technisch onderzoek rekening met de conclusies van dat verslag.

4. Voor de uitvoering van het technisch onderzoek van lid 1 kan aan de aanvrager een vergoeding worden opgelegd, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit.

Artikel 60

Audit van de werklocaties van de bevoegde autoriteit

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat mag het technisch onderzoek met betrekking tot de naleving van de in de artikelen 48 tot en met 50 bedoelde voorschriften inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid pas uitvoeren nadat haar werklocaties en de werkregelingen die zij in dit kader heeft opgezet, geschikt zijn bevonden voor de uitvoering van dit onderzoek, op grond van een door het CPVO of de Commissie uitgevoerde audit.

Op basis van de in de eerste alinea bedoelde audit kan de Commissie de bevoegde autoriteit zo nodig aanbevelen maatregelen te nemen om de geschiktheid van haar werklocaties en organisatie te waarborgen. De Commissie kan verdere audits uitvoeren en zo nodig de bevoegde autoriteit corrigerende maatregelen aanbevelen om de geschiktheid van haar werklocaties en organisatie te waarborgen.

Artikel 61

Toestemming voor de aanvrager om technisch onderzoek op de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik uit te voeren

1. In afwijking van artikel 59, lid 2, kan het technische onderzoek om na te gaan of het ras van waarde is voor duurzame teelt en duurzaam gebruik, overeenkomstig artikel 52, of een deel daarvan, worden verricht door de aanvrager, indien:

a) de aanvrager daarvoor toestemming heeft gekregen van de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat;

b) het onderzoek wordt uitgevoerd onder het officiële toezicht en de officiële leiding van de betrokken bevoegde autoriteit, en

c) het onderzoek plaatsvindt op de daartoe bestemde werklocaties.

2. Voordat de toestemming voor het uitvoeren van het technische onderzoek op de werklocaties van de kwekers wordt verleend, voert de bevoegde autoriteit een audit van de werklocaties, de middelen en de organisatorische capaciteiten van de aanvrager uit. Bij die audit wordt nagegaan of de werklocaties, de laboratoriumvoorzieningen en de organisatie en de uitvoering van de teeltproeven geschikt zijn voor de uitvoering van het technisch onderzoek op de werklocaties van de kwekers met betrekking tot de naleving van de in artikel 52 bedoelde voorschriften inzake waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik.

3. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen met voorschriften voor de in lid 2 bedoelde audit.

4. Op basis van de in lid 2 bedoelde audit kan de bevoegde autoriteit de aanvrager zo nodig aanbevelen stappen te nemen om de geschiktheid van zijn werklocaties en organisatie voor het onderzoek te waarborgen.

5. De bevoegde autoriteit kan naast de in lid 2 bedoelde audits aanvullende audits uitvoeren en, in voorkomend geval, de aanvrager aanbevelen om binnen een specifieke termijn corrigerende maatregelen te nemen met betrekking tot zijn werklocaties en de werkregelingen. Indien de bevoegde autoriteit na die termijn concludeert dat de werklocaties en werkregelingen van de aanvrager niet geschikt zijn, kan zij de in lid 1 bedoelde toestemming intrekken of wijzigen.

Artikel 62

Aanvullende voorschriften voor technische onderzoeken

1. De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 75 gedelegeerde handelingen vast te stellen ter aanvulling van de voorschriften voor technische onderzoeken in artikelen 59. Die gedelegeerde handelingen kunnen betrekking hebben op:

a) de kwalificatie, opleiding en werkzaamheden van het personeel van de bevoegde autoriteit, of van de aanvrager, voor de uitvoering van het in artikel 61 bedoelde technische onderzoek;

b) de uitrusting, met inbegrip van laboratoria voor de tests, die nodig is om het technische onderzoek uit te voeren;

c) de opstelling van een referentiecollectie van rassen om het onderzochte ras te vergelijken met andere rassen om de onderscheidbaarheid te beoordelen, en het opslagbeheer van die referentiecollectie;

d) de opstelling van kwaliteitsbeheerssystemen, inclusief de registratie van de activiteiten en protocollen of richtsnoeren, voor gebruik bij het technische onderzoek;

e) de uitvoering van veldproeven en laboratoriumtests voor bepaalde geslachten of soorten, met inbegrip van biomoleculaire technieken.

Die gedelegeerde handelingen worden aangepast aan de beschikbare internationale technische en wetenschappelijke protocollen.

2. Indien geen voorschriften zijn vastgesteld krachtens lid 1, worden de technische onderzoeken uitgevoerd overeenkomstig nationale protocollen wat betreft de in lid 1, punten a) tot en met e), genoemde aspecten.

Artikel 63

Vertrouwelijkheid

1. Indien tijdens het in artikel 59, bedoelde technische onderzoek een onderzoek van de genealogische bestanddelen nodig blijkt te zijn, worden de resultaten van dat onderzoek en de beschrijving van de genealogische bestanddelen op verzoek van de aanvrager vertrouwelijk behandeld.

2. In geval van rassen van plantaardig teeltmateriaal die uitsluitend voor de productie van landbouwgrondstoffen voor industriële doeleinden bestemd zijn, worden bepaalde elementen van het technisch onderzoek en de beoogde toepassingen van die rassen, waarvan de openbaarmaking de concurrentiepositie van de aanvrager kan aantasten, op verzoek van de aanvrager vertrouwelijk behandeld.

3. Dit artikel doet geen afbreuk aan artikel 8 van Verordening (EU) 2017/625.

Artikel 64

Voorlopig onderzoeksverslag en voorlopige officiële beschrijving

1. Naar aanleiding van het bij artikel 59 geregelde technische onderzoek stelt de bevoegde autoriteit een voorlopig onderzoeksverslag op over de naleving van de voorschriften inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid, evenals de kenmerken van de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik, waar van toepassing, als bedoeld in de artikelen 48, 49, 50 en 52, en zij geeft op basis van dat verslag een voorlopige officiële beschrijving van het ras af.

2. In het voorlopige onderzoeksverslag mag worden verwezen naar bevindingen van andere onderzoeksverslagen die voor het desbetreffende ras door de betrokken bevoegde autoriteit, andere bevoegde autoriteiten of het CPVO zijn opgesteld.

3. De bevoegde autoriteit deelt het voorlopige onderzoeksverslag en de voorlopige officiële beschrijving van het ras aan de aanvrager mee. De aanvrager heeft 15 kalenderdagen de tijd om opmerkingen over deze documenten in te dienen.

4. Indien de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het voorlopige onderzoeksverslag onvoldoende basis vormt voor een beslissing over de registratie van het ras, verzoekt zij de aanvrager om aanvullende informatie, onderzoeken of andere maatregelen, naargelang het geval, om te waarborgen dat het ras voldoet aan de voorschriften inzake onderscheidbaarheid, homogeniteit, bestendigheid en waarde voor duurzame teelt en/of duurzaam gebruik, zoals respectievelijk vastgesteld in de artikelen 48, 49, 50 en 52.

Artikel 65

Onderzoeksverslag en definitieve officiële beschrijving

Rekening houdend met eventuele opmerkingen over het voorlopige onderzoeksverslag en de voorlopige officiële beschrijving van de aanvrager, stelt de bevoegde autoriteit een definitief onderzoeksverslag en een officiële definitieve beschrijving betreffende de onderscheidbaarheid, homogeniteit en bestendigheid van het ras op, met inbegrip van een samenvatting van de onderzoeksresultaten betreffende de waarde voor duurzame teelt en duurzaam gebruik.

De bevoegde autoriteiten stellen de onderzoeksverslagen en de officiële beschrijving naar aanleiding van een met redenen omkleed verzoek ter beschikking aan derden, met inachtneming van de wetgeving van de lidstaten en de Unie inzake gegevensbescherming en de toepasselijke voorschriften inzake vertrouwelijkheid.

Artikel 66

Onderzoek van de benaming van een ras

Na het in artikel 57 bedoelde formele onderzoek van de aanvraag en voordat een ras krachtens artikel 67 in een nationaal rassenregister wordt geregistreerd, raadpleegt de bevoegde autoriteit het CPVO over de door de aanvrager voorgestelde rasbenaming.

Het CPVO doet de bevoegde autoriteit een aanbeveling inzake de geschiktheid van de door de aanvrager voorgestelde rasbenaming, overeenkomstig artikel 54. De bevoegde autoriteit stelt de aanvrager van die aanbeveling in kennis.

Artikel 67

Beslissing over de registratie van een ras in het nationale rassenregister

1. Indien op grond van de in de artikelen 55 tot en met 66 vastgelegde procedure wordt geconcludeerd dat het ras voldoet aan de voorwaarden van artikel 47, lid 1, besluit de bevoegde autoriteit van de desbetreffende lidstaat het ras in het nationale rassenregister te registreren.

2. De bevoegde autoriteit stelt een besluit tot weigering van registratie in het nationale rassenregister vast indien:

a) zij vaststelt dat niet is voldaan aan de respectieve voorschriften van artikel 47, lid 1, of

b) de aanvrager niet heeft voldaan aan een of meer verplichtingen zoals vastgesteld in de artikelen 55 tot en met 64.

3. Besluiten waarbij de registratie van een ras in het nationale rassenregister wordt geweigerd, worden met redenen omkleed.

4. De bevoegde autoriteit doet de aanvrager het besluit als bedoeld in de leden 1 en 2 toekomen.

5. Tegen de in de leden 1 en 2 bedoelde besluiten kan overeenkomstig de administratiefrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat beroep worden aangetekend. Indien tegen een besluit zoals bedoeld in lid 1 beroep wordt aangetekend, wordt de registratie van het respectieve ras opgeschort.

6. Voor de vaststelling van het in lid 1 bedoelde besluit kan het zijn dat de aanvrager een vergoeding moet betalen, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit.

Artikel 68

Overeenkomstig de Richtlijnen 68/193/EEG, 2002/53/EG, 2002/55/EG en 2008/90/EG geregistreerde rassen

1. In afwijking van de artikelen 54 tot en met 67 registreren de bevoegde autoriteiten alle rassen die officieel zijn toegelaten of geregistreerd vóór... [the date of the entry into force of this Regulation] onmiddellijk in hun nationale rassenregisters, in de (rassen)lijsten of registers die door de desbetreffende lidstaten zijn opgesteld overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 68/193/EEG, artikel 3 van Richtlijn 2002/53/EG, artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2002/55/EG en artikel 7, lid 4, van Richtlijn 2008/90/EG, zonder de registratieprocedure van die artikelen toe te passen.

2. In afwijking van artikel 53 worden rassen die overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2008/62/EG en artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2009/145/EG voor... [OJ, please, insert the date of the entry into force of this Regulation] zijn toegelaten, onmiddellijk in de nationale rassenregisters geregistreerd als instandhoudingsrassen met een officieel erkende beschrijving, zonder de registratieprocedure van dat artikel toe te passen.

AFDELING 4

Registratieduur en instandhouding van rassen

Artikel 69

Registratieduur

1. De duur van de registratie van een ras in een nationaal rassenregister (hierna “registratieduur” genoemd) bedraagt tien jaar.

Deze registratieduur bedraagt echter dertig jaar voor rassen van de in deel C, respectievelijk deel D, van bijlage I vermelde soorten fruitgewassen en teeltmateriaal voor wijnstokken.

Indien het ras geheel of gedeeltelijk bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme, is de registratieduur de periode waarvoor dat genetisch gemodificeerde organisme krachtens Richtlijn 2001/18/EG of Verordening (EG) nr. 1829/2003 voor de teelt is toegelaten.

In het geval van rassen die bestaan uit een NGT-plant van categorie 2 zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EU).../... (Office of Publications, please insert reference to NGT Regulation...), wordt de registratieduur beperkt tot de periode waarvoor die plant krachtens die verordening is toegelaten.

2. De registratieduur van een ras in een nationaal rassenregister kan telkens met respectievelijk tien of dertig jaar worden verlengd overeenkomstig de in artikel 70 vastgelegde procedure en voorwaarden.

Indien een ras geheel of gedeeltelijk bestaat uit een genetisch gemodificeerd organisme, is de registratie geldig zolang dat genetisch gemodificeerde organisme krachtens Richtlijn 2001/18/EG of Verordening (EG) nr. 1829/2003 voor de teelt is toegelaten.

3. Voor de indiening van die aanvraag kan aan de aanvrager een jaarlijkse vergoeding worden opgelegd, zoals vastgesteld door de bevoegde autoriteit.

Artikel 70

Procedure en voorwaarden voor de verlenging van een registratie

1. Eenieder die de registratie van een ras wenst te verlengen, moet daartoe niet eerder dan twaalf maanden voor en niet later dan zes maanden na de afloop van de in artikel 69, lid 1, bedoelde registratieduur een aanvraag indienen.

2. De aanvraag wordt in elektronische vorm ingediend. Bij de aanvraag worden bewijsstukken gevoegd waaruit blijkt dat aan de voorwaarden van de lid 3 is voldaan.

3. De registratie van een ras in een nationaal rassenregister kan uitsluitend worden verlengd als:

a) de aanvrager voldoende bewijs heeft overgelegd dat het ras nog steeds voldoet aan de respectieve voorschriften van artikel 47, lid 1, en

b) de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat heeft vastgesteld dat er een persoon is die verantwoordelijk is voor de instandhouding van het ras overeenkomstig artikel 72.

4. De bevoegde autoriteit kan, op eigen initiatief, de registratie van een ras verlengen indien er bij de betrokken professionele exploitanten en landbouwers nog een grote vraag naar is, of indien deze registratie moet worden gehandhaafd in het belang van de instandhouding van plantgenetische hulpbronnen.

Artikel 71

Verwijdering uit nationale rassenregisters

1. De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat verwijdert een ras uit het nationale rassenregister als:

a) zij op grond van nieuwe aanwijzingen concludeert dat niet langer aan de voorschriften voor registratie van artikel 47, lid 1, wordt voldaan;

b) de aanvrager de vergoeding die de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 55, artikel 59, lid 4, artikel 67, lid 6, en artikel 69, lid 3, heeft vastgesteld, niet betaalt;

c) de persoon die verantwoordelijk is voor de instandhouding van het ras, zoals bedoeld in artikel 72, daarom verzoekt, of die persoon de instandhouding van het ras heeft gestaakt en geen andere persoon verantwoordelijk is geworden voor de instandhouding ervan;

d) het ras niet langer overeenkomstig de voorschriften van artikel 72 in stand wordt gehouden;

e) het ras in een derde land in stand wordt gehouden en dat land geen hulp heeft verleend bij de controles op die instandhouding krachtens artikel 72, lid 7;

f) bij de aanvraag onjuiste of misleidende inlichtingen zijn verstrekt op basis waarvan tot registratie is besloten;

g) binnen de in artikel 70, lid 1, bedoelde termijn geen verlengingsaanvraag is ingediend en de in artikel 69, lid 1, bedoelde registratieduur is verstreken.

2. De bevoegde autoriteit mag op verzoek van de aanvrager toestaan dat een overeenkomstig lid 1, punt g), uit het nationale rassenregister verwijderd ras nog tot en met 30 juni van het derde jaar na de verwijdering van het ras uit het register op de markt wordt aangeboden.

Dat verzoek moet uiterlijk worden ingediend op de datum waarop de geldigheid van de registratie verloopt.

3. Nadat het ras uit een nationaal rassenregister is geschrapt zoals bedoeld in lid 1, wordt het onmiddellijk uit het EU-rassenregister verwijderd indien het niet in een ander nationaal rassenregister is geregistreerd.

Artikel 72

Instandhouding van rassen

1. In een nationaal rassenregister geregistreerde rassen worden in stand gehouden door de aanvrager, of door een andere persoon die daartoe door de aanvrager bij de bevoegde autoriteit is aangemeld. De bevoegde autoriteit machtigt die andere persoon om het ras in stand te houden, indien die persoon bewijst dat die daartoe bekwaam is, en de bevoegde autoriteit trekt die machtiging in indien die persoon daartoe niet langer in staat is. De naam en het registratienummer van de persoon worden door de aanvrager meegedeeld aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat.

2. Het ras wordt in stand gehouden overeenkomstig aanvaarde praktijken voor de desbetreffende geslachten, soorten of specifieke typen rassen.

3. De in lid 1 bedoelde personen houden een administratie bij betreffende de instandhouding van het ras. De bevoegde autoriteit moet te allen tijde de instandhouding van het ras aan de hand van die administratie kunnen controleren. Die administratie omvat ook de productie van prebasismateriaal, basismateriaal, gecertificeerd materiaal en standaardmateriaal, alsmede de productiestadia die aan prebasismateriaal voorafgaan.

Op verzoek wordt aan de bevoegde autoriteit een standaardmonster van het betrokken ras verstrekt.

4. De bevoegde autoriteit voert controles uit van de wijze waarop rassen in stand worden gehouden en mag daartoe monsters van de betrokken rassen nemen. De frequentie van die controles is gebaseerd op de waarschijnlijkheid van niet-naleving van de leden 1 tot en met 3.

5. Indien een bevoegde autoriteit constateert dat de voor de instandhouding van het ras verantwoordelijke persoon niet voldoet aan de leden 1 tot en met 3, geeft zij die persoon voldoende de tijd om corrigerende maatregelen te nemen of een andere persoon te verzoeken de instandhouding van het ras over te nemen. Indien binnen die termijn geen actie wordt ondernomen, verwijdert de bevoegde autoriteit het ras uit het nationale rassenregister overeenkomstig artikel 71.

6. Indien een ras in stand wordt gehouden in een andere lidstaat dan de lidstaat waar het ras in het rassenregister is geregistreerd, helpen de bevoegde autoriteiten van beide lidstaten elkaar bij de controles betreffende de instandhouding van het ras. Indien dergelijke hulp niet binnen een redelijke termijn wordt verleend of indien wordt geconcludeerd dat de instandhouding van het ras niet overeenkomstig dit artikel wordt uitgevoerd, verwijdert de respectieve bevoegde autoriteit het ras uit het nationale rassenregister overeenkomstig artikel 71.

7. Indien een ras in stand wordt gehouden in een derde land, vragen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat in wiens nationale rassenregister dat ras geregistreerd is, de autoriteiten van het derde land om hulp bij de controles op de instandhouding van het ras, indien die instandhouding onderworpen is aan de erkenning van gelijkwaardigheid overeenkomstig artikel 39, lid 5. Indien dergelijke hulp niet binnen een redelijke termijn wordt verleend of indien wordt geconcludeerd dat de instandhouding van het ras niet overeenkomstig dit artikel wordt uitgevoerd, verwijdert de respectieve bevoegde autoriteit het ras uit het nationale rassenregister overeenkomstig artikel 71.

AFDELING 5

BIJHOUDEN VAN DOCUMENTATIE EN MONSTERS

Artikel 73

Documentatie over de nationale rassenregisters

De bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat houdt een dossier bij over elk ras dat is geregistreerd in het nationale rassenregister, met daarin:

a) de officiële beschrijving of de officieel erkende beschrijving van het ras;

b) het onderzoeksverslag; en

c) eventuele aanvullende onderzoeksverslagen overeenkomstig artikel 64, lid 4.

In het geval van een officieel erkende beschrijving bevat het dossier alleen die beschrijving en de ondersteunende documenten.

Artikel 74

Monsters van de geregistreerde rassen

De bevoegde autoriteiten houden monsters van de in de nationale rassenregisters geregistreerde rassen bij en stellen deze op verzoek ter beschikking van derden.

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met betrekking tot de omvang van die monsters, de voorschriften voor de vervanging ervan, indien de omvang van het oorspronkelijke monster te beperkt is of niet langer toereikend is vanwege het gebruik ervan in andere onderzoeken, en de indiening ervan bij andere bevoegde autoriteiten. Die uitvoeringshandeling wordt vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

HOOFDSTUK - V

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 75

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2. De in artikel 2, lid 3, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 20, lid 2, artikel 22, lid 2, artikel 24, lid 4, artikel 27, lid 3, artikel 46, lid 2, artikel 47, lid 3, artikel 52, lid 3, artikel 54, lid 4, artikel 61, lid 3, en artikel 62, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor vijf jaar met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van vijf jaar verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de eerste termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie.

3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 2, lid 3, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 20, lid 2, artikel 22, lid 2, artikel 24, lid 4, artikel 27, lid 3, artikel 46, lid 2, artikel 47, lid 3, artikel 52, lid 3, artikel 54, lid 4, artikel 61, lid 3, en artikel 62, lid 1, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de in dat besluit genoemde bevoegdheidsdelegatie. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4. Voordat zij een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6. Een overeenkomstig artikel 2, lid 3, artikel 7, lid 3, artikel 8, lid 4, artikel 10, lid 2, artikel 15, lid 5, artikel 20, lid 2, artikel 22, lid 2, artikel 24, lid 4, artikel 27, lid 3, artikel 46, lid 2, artikel 47, lid 3, artikel 52, lid 3, artikel 54, lid 4, artikel 61, lid 3, en artikel 62, lid 1, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien noch het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft medegedeeld dat zij geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 76

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58, lid 1, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad 51 ingestelde Permanent Comité voor planten, dieren, levensmiddelen en diervoeders. Dit comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Wanneer het advies van het comité via een schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies, door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.

HOOFDSTUK V - I

RAPPORTAGE, SANCTIES EN WIJZIGINGEN VAN DE VERORDENINGEN (EU) 2016/2031, (EU) 2017/625 EN (EU) 2018/848

Artikel 77

Verslaglegging

1. Uiterlijk op... [5 years after the date of application of this Regulation], en vervolgens om de vijf jaar, dienen de lidstaten bij de Commissie een verslag in over:

a) de hoeveelheden gecertificeerd en standaard plantaardig teeltmateriaal en de voor de productie ervan gebruikte oppervlakten per jaar en per soort, met vermelding van de hoeveelheden die worden gebruikt voor voor biologische productie geschikte biologische rassen;

b) de hoeveelheden in de handel gebracht plantaardig teeltmateriaal van heterogeen materiaal en de voor de productie ervan gebruikte oppervlakten per jaar en per soort;

c) de hoeveelheden in de handel gebracht plantaardig teeltmateriaal van instandhoudingsrassen per jaar en per soort;

d) het aantal professionele exploitanten dat gebruikmaakt van de afwijkingen voor verhandeling aan eindgebruikers, overeenkomstig artikel 28, met inbegrip van de betrokken soorten en de totale hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal per soort;

e) het aantal genenbanken, organisaties en netwerken met een wettelijke of andere verklaarde doelstelling om plantaardige genetische hulpbronnen in stand te houden, overeenkomstig artikel 29, en de betrokken soorten;

f) de per soort bepaalde hoeveelheden zaad die in natura tussen landbouwers worden uitgewisseld, overeenkomstig artikel 30;

g) de hoeveelheden die per soort zijn toegestaan voor plantaardig teeltmateriaal dat bestemd is voor tests en proeven voor het kweken van nieuwe rassen, overeenkomstig artikel 31;

h) hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal per geslacht en per soort waarvoor artikel 33, lid 4, is toegepast;

i) de uit derde landen ingevoerde hoeveelheden plantaardig teeltmateriaal per geslacht en per soort, overeenkomstig artikel 39;

j) de sancties die zijn opgelegd overeenkomstig artikel 78;

k) het aantal op hun grondgebied gevestigde professionele exploitanten.

2. De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de technische formaten voor de verslaglegging uit hoofde van lid 1. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 76, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 78

Sancties

1. De lidstaten stellen voorschriften vast ten aanzien van de sancties die van toepassing zijn op overtredingen van deze verordening en nemen alle nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze sancties worden uitgevoerd. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld van die voorschriften en maatregelen alsook van alle latere wijzigingen daarvan in kennis.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële sancties die van toepassing zijn op schendingen van deze verordening die zijn begaan door middel van fraude, in overeenstemming met het nationale recht ten minste gelijk zijn aan ofwel het verworven economisch gewin voor de professionele exploitant, ofwel een percentage van de omzet van die professionele exploitant.

Artikel 79

Wijzigingen van Verordening (EU) 2016/2031

In artikel 37 van Verordening (EU) 2016/2031 wordt lid 4 vervangen door:

“4.De Commissie stelt door middel van een uitvoeringshandeling, waar passend, maatregelen vast om de aanwezigheid van door de EU gereguleerde niet-quarantaineorganismen op de betrokken voor opplant bestemde planten, zoals bedoeld in artikel 36, punt f), te voorkomen. Die maatregelen betreffen, in voorkomend geval, het binnenbrengen in en het verkeer binnen de Unie van die planten.”.

Artikel 80

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/625

Verordening (EU) 2017/625 wordt als volgt gewijzigd:

1) Aan artikel 1, lid 2, wordt het volgende punt toegevoegd:

“k)de productie en het in de handel brengen van plantaardig teeltmateriaal.”.

2) Aan artikel 3 wordt het volgende punt toegevoegd:

“52)“plantaardig teeltmateriaal”: plantaardig teeltmateriaal zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) … /… van het Europees Parlement en de Raad(*)+”.

_________

(*)Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad ... (PB..., blz....). [footnote that will be in that regulation goes here]

[+OJ: Please insert in the text the number of this Regulation and insert the number, date, title and OJ reference of this Regulation in the footnote.]

3) Na artikel 22 wordt het volgende artikel ingevoegd:

“Artikel 22 bis

Specifieke regels voor officiële controles en voor de acties die de bevoegde autoriteiten ondernemen in verband met plantaardig teeltmateriaal

1. De officiële controles om naleving van de in artikel 1, lid 2, punt k), bedoelde regels te verifiëren omvatten officiële controles op plantaardig teeltmateriaal, en op exploitanten en andere personen die aan deze regels zijn onderworpen.

2. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 144 gedelegeerde handelingen ter aanvulling van deze verordening vast te stellen met regels voor de uitvoering van officiële controles op plantaardig teeltmateriaal, om te verifiëren of de in artikel 1, lid 2, punt k), bedoelde regelgeving van de Unie die op die goederen van toepassing is, wordt nageleefd, en ter uitvoering van de acties die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van de uitvoering van die officiële controles moeten ondernemen.

Die gedelegeerde handelingen bevatten regels betreffende de specifieke voorschriften voor de uitvoering van dergelijke officiële controles met betrekking tot:

a) de invoer en het in de handel brengen in de Unie van bepaald plantaardig teeltmateriaal dat onderworpen is aan de in artikel 1, lid 2, punt k), bedoelde voorschriften betreffende de identificatie en de kwaliteit ervan, en

b) specifieke voorschriften voor de uitvoering van dergelijke officiële controles van de activiteiten van exploitanten tijdens de productie van bepaald plantaardig teeltmateriaal waarop de in artikel 1, lid 2, punt k), bedoelde regels van toepassing zijn.

3. De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen regels vast betreffende eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles op plantaardig teeltmateriaal, teneinde de naleving te verifiëren van de in artikel 1, lid 2, punt k), bedoelde regels van de Unie die op die goederen van toepassing zijn, en ter uitvoering van de acties die de bevoegde autoriteiten naar aanleiding van die officiële controles ondernemen inzake:

a) eenvormige minimale frequentie van die officiële controles, waarbij een minimumniveau van officiële controles noodzakelijk is teneinde erkende eenvormige risico's van niet-naleving van de regels voor plantaardig teeltmateriaal met een bepaalde oorsprong of herkomst aan te pakken;

b) eenvormige frequentie van de officiële controles die door de bevoegde autoriteiten worden uitgevoerd op exploitanten die gemachtigd zijn om certificering onder officieel toezicht uit te voeren overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EU).../...++.

Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 145, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

_________

++OJ: Please insert in the text the number of this Regulation.

4. Voor de toepassing van artikel 30 is de delegatie van bepaalde officiële controletaken, zoals bedoeld in dit artikel, aan een of meer natuurlijke personen, toegestaan.

4) Aan artikel 40, lid 1, wordt het volgende punt toegevoegd:

“c)laboratoria die door de International Seed Testing Association zijn erkend om analyses, tests en diagnoses op zaadmonsters uit te voeren.”.

Artikel 81

Wijziging van Verordening (EU) 2018/848

Verordening (EU) 2018/848 wordt als volgt gewijzigd:

1) Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

a) punt 17 wordt vervangen door:

“17)“plantaardig teeltmateriaal”: plantaardig teeltmateriaal zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) … /… van het Europees Parlement en de Raad (*)+;”;

____________

(*)Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad ... (PB..., blz....). [footnote that will be in that regulation goes here]

[+OJ: Please insert in the text the number of this Regulation and insert the number, date, title and OJ reference of this Regulation in the footnote.]

b) punt 18 wordt vervangen door:

“18)“biologisch heterogeen materiaal”: heterogeen materiaal zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 27, van Verordening (EU).../... (*)++, dat overeenkomstig deze verordening is geproduceerd;”.

____________

(*)Verordening (EU) …/… van het Europees Parlement en de Raad ... (PB..., blz....). [footnote that will be in that regulation goes here]

[++OJ: Please insert in the text the number of this Regulation.]

2) Artikel 13 wordt geschrapt.

3) Deel I, punt 1.8.4, tweede alinea, van bijlage II bij Verordening (EU) 2018/848 wordt vervangen door: “Alle vermeerderingspraktijken met uitzondering van plantenweefselculturen, celculturen, kiemplasma, meristemen, chimere klonen, microvermeerderd materiaal, moeten onder gecertificeerd biologisch beheer worden uitgevoerd.”.

HOOFDSTUK VI - I

SLOTBEPALINGEN

Artikel 82

Intrekkingen

De Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG, 68/193/EEG, 2002/53/EG, 2002/54/EG, 2002/55/EG, 2002/56/EG, 2002/57/EG, 2008/72/EG en 2008/90/EG worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken rechtshandelingen gelden als verwijzingen naar deze verordening en worden gelezen volgens de in bijlage VIII opgenomen concordantietabel.

Artikel 83

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van ...[36 months from the date of the entry into force of this Regulation].

Hierbij geldt evenwel het volgende:

a) artikel 40, lid 4, is met ingang van drie dagen na de inwerkingtreding van deze verordening van toepassing;

b) artikel 52 is van toepassing met ingang van ... [60 months from the date of the entry into force of this Regulation] wat betreft de in de delen B en C van bijlage I vermelde soorten. Zij is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.