Artikelen bij COM(2025)195 - Wijziging van Verordening (EU) 2017/2107 tot vaststelling van in het verdragsgebied van de Internationale Commissie voor de instandhouding van Atlantische tonijnen (ICCAT) geldende beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen, Verordening (EU) 2018/975 tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de regionale organisatie voor het visserijbeheer in het zuidelijke deel van de Stille Oceaan (SPRFMO), Verordening (EU) 2019/833 tot vaststelling van instandhoudings- en handhavingsmaatregelen die van toepassing zijn in het gereglementeerde gebied van de Visserijorganisatie voor het noordwestelijk deel van de Atlantische Oceaan, Verordening (EU) 2021/56 tot vaststelling van de beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Inter-Amerikaanse Commissie voor tropische tonijn, Verordening (EU) 2022/2056 tot vaststelling van de instandhoudings- en beheersmaatregelen die gelden in het verdragsgebied van de Commissie voor de visserij in het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan, Verordening (EU) 2022/2343 tot vaststelling van beheers-, instandhoudings- en controlemaatregelen die gelden in het bevoegdheidsgebied van de Commissie voor de tonijnvisserij in de Indische Oceaan (IOTC), en Verordening (EU) 2023/2053 tot vaststelling van een meerjarig beheersplan voor blauwvintonijn in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en in de Middellandse Zee

Dit is een beperkte versie

U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.



Artikel 1

Wijzigingen van Verordening (EU) 2017/2107

Verordening (EU) 2017/2107 wordt als volgt gewijzigd:

(1) De titel van hoofdstuk V wordt gewijzigd in: “Elasmobranchii”.

(2) Het volgende artikel 30 bis wordt toegevoegd:

“Artikel 30 bis

Walvishaai (Rhincodon typus)

1. Het is verboden hele karkassen of delen van walvishaaien die zijn gevangen in het kader van de door de ICCAT geregelde visserijen aan boord te houden, over te laden, of aan te landen.

2. Het is verboden een ringzegennet uit te zetten op een school tonijnen in de nabijheid van een walvishaai nadat de betrokken haai is waargenomen.

3. De lidstaten schrijven voor dat wanneer een walvishaai incidenteel in het ringzegennet wordt ingesloten, de kapitein alle redelijke maatregelen moet nemen om de veilige vrijlating van de haai te waarborgen.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat dergelijke interacties met walvishaaien tijdens het vissen met ringzegennetten worden geregistreerd via hun binnenlandse waarnemersprogramma’s en dat de volgende gegevens worden verzameld:

(a)bijzonderheden over de omstandigheden die hebben geleid tot en verband houden met de insluiting;

(b)het aantal personen dat bij de interactie betrokken was;

(c)de locatie van de interactie;

(d)de maatregelen die zijn genomen om de veilige behandeling en vrijlating van de in het ringzegennet ingesloten exemplaren te waarborgen;

(e)een beoordeling van de toestand van de walvishaai bij vrijlating (levend/dood/stervend/onzeker).

5. De lidstaten rapporteren de uit hoofde van lid 4 verzamelde gegevens en informatie in hun jaarverslagen. Voor gegevens die via waarnemersprogramma’s worden verzameld, rapporteren de lidstaten deze aan de Commissie overeenkomstig de voorschriften van de ICCAT inzake gegevensrapportage. De Commissie geeft deze gegevens door aan het ICCAT-secretariaat.

6. De leden 1 tot en met 5 zijn uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die actief zijn tussen 40° N.B. en 40° Z.B.”.

(3) Aan artikel 33 bis worden de volgende leden 6 en 7 toegevoegd:

“6. Vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van ten minste 12 meter mogen Zuid-Atlantische kortvinmakreelhaai alleen aan boord houden wanneer de vis bij het ophalen dood is en het vaartuig een waarnemer of een functionerend elektronisch monitoringsysteem (EMS) aan boord heeft om de toestand van de haaien te controleren.  

7. In aanvulling op de in lid 6 vermelde voorwaarden die van toepassing zijn op vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van minder dan 12 meter, geldt dat zij per visreis niet meer dan één exemplaar Zuid-Atlantische kortvinmakreelhaai aan boord mogen houden.”.

(4) Het volgende artikel 35 bis wordt toegevoegd:

“Artikel 35 bis

Roggen van het geslacht Mobula

1. Het is verboden delen of hele karkassen van rifmanta’s (Manta alfredi), reuzenmanta’s (Manta birostris), Atlantische duivelsroggen (Mobula hypostoma), gestekelde duivelsroggen (Mobula japanica), duivelsroggen (Mobula mobular), sikkelvinduivelsroggen (Mobula tarapacana) of gladstaartduivelsroggen (Mobula thurstoni), hierna “roggen van het geslacht Mobula” genoemd, en die zijn gevangen in het kader van de door de ICCAT geregelde visserijen aan boord te houden, over te laden, aan te landen of op te slaan.

2. Vangstvaartuigen van de Unie laten onopzettelijk gevangen roggen van het geslacht Mobula voor zover mogelijk ongedeerd vrij zodra zij in het net, aan de haak of op het vaartuig worden opgemerkt, op zodanige wijze dat de afzonderlijke roggen zo min mogelijk worden gedeerd.

3. De lidstaten registreren via hun nationale waarnemersprogramma’s het aantal teruggegooide en vrijgelaten roggen van het geslacht Mobula dat in de door ICCAT geregelde visserijen is gevangen met, indien mogelijk, een vermelding van de status (dood of levend). De lidstaten brengen hierover verslag uit aan de Commissie. De Commissie geeft deze gegevens door aan het ICCAT-secretariaat.

4. Indien een rog van het geslacht Mobula onopzettelijk wordt gevangen en ingevroren in het kader van een activiteit van een ringzegenvaartuig, leveren vangstvaartuigen van de Unie de hele rog in bij de verantwoordelijke overheidsautoriteiten, of andere bevoegde autoriteiten, of worden de roggen teruggegooid op de plaats van aanlanding. Roggen van het geslacht Mobula die op deze wijze worden ingeleverd, mogen niet worden verkocht of geruild, maar mogen wel voor huishoudelijk menselijk gebruik worden gedoneerd.”.

(5) Aan artikel 41 wordt het volgende lid 7 toegevoegd:

“7. In de Zuid-Atlantische Oceaan:

zijn de leden 2 bis, 4 en 5 niet van toepassing op vaartuigen die alleen actief zijn ten noorden van 55° NB of ten zuiden van 35° ZB in het oostelijke deel van de Zuid-Atlantische Oceaan en ten zuiden van 40° ZB in het westelijke deel van de Zuid-Atlantische Oceaan.

De grens voor de scheiding tussen het oostelijke deel van de Zuid-Atlantische Oceaan en het westelijke deel van de Zuid-Atlantische Oceaan ligt bij 20° WL.”.

(6) In artikel 66 bis wordt lid 3 vervangen door:

“3. Wanneer een vaartuig zoals bedoeld in lid 1 wordt waargenomen, registreert de betrokken lidstaat of het Europees Bureau voor visserijcontrole (EFCA) (de “waarnemende entiteit”) de bevindingen en zendt deze, indien mogelijk elektronisch, onverwijld een rapport aan de bevoegde autoriteiten van de vlaggenlidstaat of de vlaggen-CPC of de vlaggen-niet-CPC, met kopie aan het ICCAT-secretariaat, de Commissie en het EFCA. Indien het waargenomen vaartuig onder de vlag van een lidstaat vaart, neemt de vlaggenlidstaat onverwijld passende maatregelen ten aanzien van het betrokken vaartuig; zowel de waarnemende entiteit als de vlaggenlidstaat van het waargenomen vaartuig verstrekt de Commissie en het EFCA informatie over de waarneming, met inbegrip van bijzonderheden over eventuele vervolgmaatregelen.”.

Artikel 2

Wijzigingen van Verordening (EU) 2018/975

Verordening (EU) 2018/975 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

(a) punt 7 over “bodemvisserij” wordt vervangen door:

“7. “bodemvisserij”: visserij met gebruik van elke soort vistuig dat bij de normale activiteiten waarschijnlijk met de zeebodem of met bentische organismen in aanraking komt, met inbegrip van bodemtrawl-, pelagische trawl- en bodemlijnvisserij;”;

(b)de volgende punten worden ingevoegd:

(a)“7 bis. “bodemtrawlvisserij”: visserij met gebruik van een trawlnet dat ontworpen is om door het water te worden getrokken en in aanraking te komen met de zeebodem;

(b)7 ter. “pelagische trawlvisserij”: visserij op bentopelagische soorten met gebruik van een trawlnet dat ontworpen is om door het water dicht bij de zeebodem te worden getrokken en om niet langdurig in aanraking te komen met de zeebodem;

(c)7 quater. “bodemlijnvisserij”: visserij met een lijn waaraan een of meer haken (al dan niet met aas) zijn bevestigd en vastgemaakt om te zinken en zo op of dicht bij de zeebodem te kunnen vissen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, beuglijnen, handlijnen, vallijnen, beuglijnen en boeilijnen;”;

(c)punt 11 over “experimentele visserij” wordt vervangen door:

“11. “experimentele visserij”: een visserij:

(a)waarbij de voorbije tien jaar geen visvangst heeft plaatsgevonden waarbij die visserij beperkt was tot gerichte visserijen waarvoor de SPRFMO-commissie op basis van advies van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO toestemming had verleend, en de doelsoort was gedefinieerd als het grootste percentage in levend gewicht van de totale vangst bij een bepaalde vangst, trek of uitzetting; of

(b)waarbij met het oog op de visserij met een bepaalde soort vistuig of een bepaalde techniek de voorbije tien jaar niet met die specifieke soort vistuig of die specifieke techniek is gevist, waarbij die visserij beperkt was tot gerichte visserijen waarvoor de SPRFMO-commissie op basis van advies van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO toestemming had verleend, en de doelsoort was gedefinieerd als het grootste percentage in levend gewicht van de totale vangst bij een bepaalde vangst, trek of uitzetting; of

(c)die de voorbije tien jaar als experimentele visserij is ondernomen en waarover de SPRFMO-commissie nog geen besluit heeft genomen om de visserij als een gevestigde visserij te sluiten of te beheren; of

(d)waarbij bodemvisserijactiviteiten plaatsvinden overeenkomstig de voorwaarden van artikel 12, lid 2; of

(e)die niet is geëvalueerd door of is onderworpen aan wetenschappelijke monitoring door het wetenschappelijk comité, en het wetenschappelijk comité voor de betrokken visserij geen advies over het vangstniveau heeft uitgebracht, of dat advies door de SPRFMO-commissie niet in aanmerking is genomen;”;

(d)de volgende punten worden toegevoegd:

“19. “visserijentiteit”: een entiteit als bedoeld in artikel 305, lid 1, punten c), d) en e), van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee (Unclos) die heeft verklaard de voorwaarden van het SPRFMO-verdrag na te leven en die voldoet aan alle instandhoudings- en beheersmaatregelen die op grond daarvan zijn vastgesteld, zoals bepaald in bijlage IV bij het SPRFMO-verdrag;

20. “register van de SPRFMO van gemachtigde inspectievaartuigen en autoriteiten van het inspectievaartuig”: de lijst van inspectievaartuigen en autoriteiten die toestemming hebben om in het SPRFMO-verdragsgebied aan boord te gaan en inspecties uit te voeren; deze lijst wordt door het SPRFMO-secretariaat bijgehouden op basis van kennisgevingen door de verdragsluitende partijen en de samenwerkende niet-verdragsluitende partij;

21. “autoriteiten van het inspectievaartuig”: de autoriteiten van de partij bij het SPRFMO-verdrag onder de vlag waarvan het inspectievaartuig vaart;

22. “gemachtigd inspectievaartuig”: elk vaartuig dat is opgenomen in het SPRFMO-register van gemachtigde inspectievaartuigen en autoriteiten van het inspectievaartuig;

23. “gemachtigde inspecteur”: een inspecteur die is opgeleid en aangewezen door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor inspectie aan boord die is opgenomen in het register van gemachtigde inspectievaartuigen en de autoriteiten van het inspectievaartuig;

24. “achterlaten vistuig”: vistuig dat door het vaartuig opzettelijk op zee is achtergelaten als gevolg van overmacht of andere onvoorziene redenen;

25. “verloren vistuig”: vistuig waarover het vaartuig per ongeluk de controle heeft verloren en dat niet kan worden gelokaliseerd en/of teruggehaald;

26. “weggegooid vistuig”: vistuig dat op zee is achtergelaten zonder enige poging tot verdere controle of bergen door het vaartuig; en

27. “plastic”: een vast materiaal dat als hoofdbestanddeel een of meer hoogmoleculaire polymeren bevat en dat tijdens de vervaardiging van het polymeer of de verwerking tot een eindproduct wordt gevormd door warmte en/of druk.”.

(2) Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

(a)de volgende leden 1 bis, 1 ter en 1 quater worden ingevoegd:

“1 bis.    De Commissie stelt de lidstaten ervan in kennis wanneer de totale vangsten 70 % van de door de SPRFMO-commissie overeengekomen limiet voor het bestand in het verspreidingsgebied hebben bereikt.

1 ter.    Niettegenstaande lid 1 passen de lidstaten na de kennisgeving in lid 1 bis rapportageperioden van 15 dagen toe. Daartoe wordt de kalendermaand opgesplitst in twee rapportageperioden, waarbij de eerste periode loopt van dag 1 tot en met dag 15, en de tweede periode van dag 16 tot het einde van de maand.

1 quater.    Voor het eerste rapport over 15 dagen dat moet worden ingediend, delen de lidstaten hun vangsten binnen 15 dagen na het einde van de eerste periode mee aan de Commissie. De Commissie geeft die informatie binnen 20 dagen na het einde van die periode door aan het SPRFMO-secretariaat. De lidstaten melden hun vangsten vervolgens binnen 5 dagen na afloop van elke periode aan de Commissie. De Commissie geeft die informatie binnen 10 dagen na het einde van elke periode door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(3) Hoofdstuk I van titel III wordt vervangen door:

“Hoofdstuk I

Bodemvisserij

Artikel 12

Beheersgebieden voor de bodemvisserij

1. De bodemvisserij in het SPRFMO-verdragsgebied in het kader van dit hoofdstuk vindt alleen plaats in de in bijlage XIV vermelde beheersgebieden voor bodemtrawl-, pelagische trawl- en bodemlijnvisserij. In deze gebieden:

(a) vindt de bodemtrawlvisserij alleen plaats in een beheersgebied voor bodemtrawlvisserij;

(b)vindt pelagische trawlvisserij alleen plaats in een beheersgebied voor pelagische trawlvisserij of in een beheersgebied voor bodemtrawlvisserij; en

(c)vindt bodemlijnvisserij alleen plaats in een beheersgebied.

2. Onverminderd lid 1 vinden bodemvisserijactiviteiten in het SPRFMO-verdragsgebied plaats overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk II voor experimentele visserij indien deze plaatsvinden:

(a)buiten een beheersgebied; of

(b)binnen een beheersgebied wanneer gebruik wordt gemaakt van andere bodemvisserijmethoden dan bodemtrawlvisserij, pelagische trawlvisserij of bodemlijnvisserij; of

(c)binnen een beheersgebied voor pelagische trawlvisserij wanneer gebruik wordt gemaakt van bodemtrawlvistuig of in een beheersgebied voor bodemlijnvisserij wanneer gebruik wordt gemaakt van bodemtrawl- of pelagische trawlvistuig; of

(d)binnen een beheersgebied wanneer wordt gevist op soorten die niet eerder zijn bevist in het voorgestelde visgebied, tenzij de soort regelmatig is gevangen in het kader van een bestaande visserij.

Artikel 13

Bodemvisserijtoelating

1. De lidstaten staan de onder hun vlag varende vissersvaartuigen niet toe bodemvisserij te verrichten zonder voorafgaande toelating van de SPRFMO.

2. Lidstaten die voornemens zijn in het beheersgebied uit bijlage XIV bodemvisserijactiviteiten te verrichten, dienen uiterlijk 75 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO waar zij hun verzoek willen laten behandelen, een verzoek om toelating in bij de Commissie. De Commissie zendt het verzoek uiterlijk 60 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO door aan het SPRFMO-secretariaat. Het verzoek bevat een bodemvisserijeffectbeoordeling van de voorgestelde visserijactiviteiten.

3. De in lid 2 bedoelde effectbeoordeling wordt uitgevoerd overeenkomstig de SPRFMO-norm voor effectbeoordeling van de bodemvisserij 22 op basis van de beste beschikbare gegevens en wordt opgesteld op een schaal die niet meer afwijkt dan de in bijlage XV vermelde visserijbeheersgebieden, rekening houdend met de geschiedenis van de bodemvisserij in de voorgestelde gebieden en de cumulatieve effecten van vroegere en voorgestelde visserij, met inbegrip van mogelijke significante negatieve effecten op kwetsbare mariene ecosystemen, en omvat voorgestelde mitigatiemaatregelen om dergelijke effecten te voorkomen.

4. De Commissie stelt de betrokken lidstaat in kennis van het SPRFMO-besluit inzake de toelating voor bodemvisserij in het SPRFMO-verdragsgebied waarvoor de effectbeoordeling is verricht, met inbegrip van bijbehorende voorwaarden en ter zake relevante maatregelen ter voorkoming van nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen.

5. De lidstaten waarborgen dat de in lid 2 bedoelde effectbeoordelingen minstens elke drie jaar worden geactualiseerd en wanneer zich een substantiële verandering in de visserij heeft voorgedaan die waarschijnlijk invloed heeft op het risiconiveau of effecten heeft op de visserij, en geven die informatie, zodra deze beschikbaar is, door aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie door aan het SPRFMO-secretariaat.

Artikel 14

Kwetsbare mariene ecosystemen in de bodemvisserij

1. Wanneer indicatortaxa voor kwetsbare mariene ecosystemen zoals gedefinieerd in bijlage XVI worden aangetroffen bij een trek met een gewicht dat gelijk is aan of hoger is dan de gewichtsdrempels in bijlage XVII, of drie of meer verschillende indicatortaxa voor kwetsbare mariene ecosystemen met een gewicht dat gelijk is aan of hoger is dan de gewichtsdrempels in bijlage XVIII, schrijven de lidstaten voor dat vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, de bodemvisserij onmiddellijk moeten staken in een contactgebied van één zeemijl aan weerszijden van de trawlbaan die aan elk uiteinde met één zeemijl wordt verlengd.

2. De lidstaten melden contacten met kwetsbare mariene ecosystemen aan de Commissie op basis van de richtsnoeren in bijlage IV, met inbegrip van een gedetailleerde beschrijving van het contact, een vergelijking van het contact met de bestaande modelvoorspelling en voorgestelde beheersmaatregelen om significante nadelige effecten op kwetsbare mariene ecosystemen te voorkomen, om na te gaan of er waarschijnlijk een kwetsbaar marien ecosysteem aanwezig zal zijn in het contactgebied en/of het omliggende gebied, of een significant nadelig effect heeft plaatsgevonden en of het risico van een significant nadelig effect zich in de toekomst zal voordoen. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het SPRFMO-secretariaat.

3. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van eventuele contacten met kwetsbare mariene ecosystemen die door andere SPRFMO-leden en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen aan het SPRFMO-secretariaat zijn gemeld.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, geen bodemvisserijactiviteiten uitvoeren in de krachtens de leden 2 en 3 gemelde contactgebieden met kwetsbare mariene ecosystemen, tenzij en totdat de SPRFMO-commissie beheersmaatregelen vaststelt die de hervatting van bodemvisserijactiviteiten in het gebied mogelijk maken.

Artikel 15

Aanwezigheid van waarnemers in de bodemvisserij

De lidstaten verplichten vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en bodemvisserijactiviteiten uitvoeren de in bijlage XIX vastgestelde minimumniveaus voor de dekking door wetenschappelijke waarnemers toe te passen.

Artikel 16

Rapportering van gegevens inzake bodemvisserij

1. De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op de 15e dag van elke maand de vangsten van bodemvisserijsoorten in de voorgaande maand mee overeenkomstig artikel 33 van Verordening (EG) nr. 1224/2009.

2. De lidstaten verbieden de onder hun vlag varende vissersvaartuigen deel te nemen aan bodemvisserij indien het vereiste minimum aan gegevens inzake vissersvaartuigidentificatie zoals beschreven in bijlage V niet is verstrekt.

3. In afwijking van artikel 29, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat hun visserijcontrolecentra (VCC’s) de gegevens van het volgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) van vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en in het SPRFMO-verdragsgebied bodemvisserijactiviteiten uitvoeren, tijdens elke visreis ten minste om de 30 minuten aan het SPRFMO-secretariaat rapporteren, waarbij een visreis begint vanaf het moment dat het vaartuig de haven verlaat, met inbegrip van alle keren dat het zich in het SPRFMO-verdragsgebied bevindt en eindigt zodra het de haven binnenvaart.”.

(4) Artikel 17 wordt vervangen door:

“Artikel 17

Toelating voor experimentele visserij

1. Lidstaten die voornemens zijn een onder hun vlag varend vissersvaartuig toe te staan om in een experimentele visserij te vissen, dienen bij de Commissie de in deze bepaling bedoelde vereiste documenten in:

(a)uiterlijk 130 dagen voor de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO, ter informatie, een beknopte beschrijving van hun voorgenomen visserijoperatieplan, met gebruikmaking van het model voor een beknopte beschrijving van het visserijoperatieplan 23 . De Commissie zendt deze informatie uiterlijk 120 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO door aan het SPRFMO-secretariaat;

(b)uiterlijk 80 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO, een kopie van de volgende documentatie:

i) een verzoek om toelating, met de in bijlage V beschreven informatie,

ii) een visserijoperatieplan overeenkomstig bijlage VI, met inbegrip van een toezegging om het SPRFMO-gegevensverzamelingsplan van artikel 18, leden 3, 4 en 5, in acht te nemen.

2. De Commissie zendt het verzoek uiterlijk 60 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO door aan de SPRFMO-commissie en het visserijoperatieplan aan het wetenschappelijk comité van de SPRFMO.

3. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van het SPRFMO-besluit inzake de toelating om in een experimentele visserij te vissen.”.

(5) Artikel 21 wordt vervangen door:

“Artikel 21

Kieuwnetten

Lidstaten die hun vaartuigen door het SPRFMO-verdragsgebied willen laten varen met kieuwnetten aan boord:

(a)stellen het SPRFMO-secretariaat en de Commissie hiervan ten minste 72 uur voordat de vaartuigen het SPRFMO-verdragsgebied betreden op de hoogte, met inbegrip van de verwachte aankomst- en vertrekdata en de lengte van het kieuwnet dat zich aan boord bevindt;

(b)zorgen ervoor dat de vaartuigen die hun vlag voeren tijdens hun aanwezigheid in het SPRFMO-verdragsgebied minstens éénmaal per uur een VMS-rapport inzenden;

(c)dienen automatisch VMS-positiemeldingen in bij hun VCC tijdens de doorreis door het SPRFMO-verdragsgebied;

(d)zorgen ervoor dat hun VCC de in punt b) bedoelde VMS-rapporten ten minste eenmaal per uur automatisch doorstuurt naar het SPRFMO-secretariaat; en

(e)melden, als kieuwnetten per abuis verloren raken of overboord slaan en worden achtergelaten, zo snel mogelijk, maar in elk geval binnen 48 uur nadat het tuig verloren is geraakt of overboord is geslagen en achtergelaten, de datum, tijd, positie en lengte (in meter) van de verloren kieuwnetten aan het SPRFMO-secretariaat en de Commissie.”.

(6) Artikel 22 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 2 wordt vervangen door:

“2. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die de toelating hebben om te vissen in het SPRFMO-verdragsgebied en die nog niet eerder zijn opgenomen in het vaartuigenregister van de SPRFMO, en wel ten minste 20 dagen vóór de datum van eerste binnenkomst van een dergelijk vaartuig in het SPRFMO-verdragsgebied om daar te vissen op SPRFMO-visbestanden. De Commissie zendt die informatie ten minste 15 dagen vóór de datum van eerste binnenkomst in het SPRFMO-verdragsgebied door aan het SPRFMO-secretariaat.”;

(b)het volgende lid wordt ingevoegd:

“4 bis. Voor de toepassing van lid 4 is een vermelding van een toelating in het vaartuigenregister van de SPRFMO niet langer geldig wanneer een van de volgende gegevens wordt gewijzigd, totdat de vereiste informatie is bijgewerkt:

(a)vlag van het vaartuig;

(b)internationale radioroepnaam/-namen (IRCS) (indien van toepassing);

(c)begindatum toelating;

(d)einddatum toelating;

(e)unieke vaartuigidentificator (UVI)/IMO-nummer.”.

(7) Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 2 wordt vervangen door:

“2. Overladingen op zee en in de haven vinden enkel plaats tussen toegelaten vissersvaartuigen die in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen.”;

(b)lid 3 wordt vervangen door:

“3. Overbrenging op zee van brandstof, bemanning, vistuig of andere benodigdheden in het SPRFMO-verdragsgebied vindt enkel plaats tussen toegelaten vissersvaartuigen die in het vaartuigenregister van de SPRFMO zijn opgenomen.”;

(c)de volgende leden 5 en 6 worden toegevoegd:

“5. Vissersvaartuigen van de Unie mogen tijdens dezelfde visreis niet zowel als losvaartuig en als ontvangend vissersvaartuig actief zijn, behalve in geval van overmacht buiten de controle van het vaartuig, met inbegrip van ernstige mechanische defecten of andere gebeurtenissen die de veiligheid van de bemanning bedreigen of tot een aanzienlijk financieel verlies door visbederf leiden. In dergelijke gevallen stelt de vlaggenlidstaat het SPRFMO-secretariaat en de Commissie binnen één werkdag na de voltooiing van de overlading in kennis van de overlading en van de omstandigheden die tot de overmacht hebben geleid.

6. Uiterlijk op 20 januari van elk jaar delen de lidstaten de Commissie de lijst mee van de onder hun vlag varende vissersvaartuigen die in het voorgaande jaar actief hebben gevist op of betrokken waren bij overlading van andere soorten dan horsmakreel in het SPRFMO-verdragsgebied. De Commissie geeft deze informatie elk jaar uiterlijk op 30 januari door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(8) Artikel 24 wordt vervangen door:

“Artikel 24

Kennisgeving van overlading

1. In het geval van overlading van in het SPRFMO-verdragsgebied gevangen visbestanden geeft de vlaggenlidstaat van het ontvangende vissersvaartuig van de Unie, ten minste 36 uur vóór de geschatte starttijd van de overlading, de voorafgaande kennisgeving van overlading van de SPRFMO gelijktijdig door aan de Commissie en het SPRFMO-secretariaat, overeenkomstig bijlage VII. Een dergelijke kennisgeving is vereist, ongeacht waar de overlading heeft plaatsgevonden.

2. Indien de in lid 1 bedoelde overlading niet begint binnen 72 uur na de meegedeelde geschatte starttijd van overlading of binnen 50 zeemijl van de geraamde locatie die in de voorafgaande kennisgeving van overlading is meegedeeld, stelt de vlaggenlidstaat van het ontvangende vissersvaartuig zo spoedig mogelijk en gelijktijdig de Commissie en het SPRFMO-secretariaat in kennis van de gewijzigde informatie van de voorafgaande kennisgeving van overlading van de SPRFMO, overeenkomstig bijlage VII.

3. Indien een gemelde overlading niet plaatsvindt, stelt de vlaggenlidstaat van het ontvangende Unievissersvaartuig de Commissie en het SPRFMO-secretariaat daarvan gelijktijdig en zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk vijf werkdagen na het gemelde tijdstip van overlading, in kennis.”.

(9) Het volgende artikel wordt ingevoegd:

“Artikel 24 bis

Opslagvoorschriften voor ontvangende vissersvaartuigen van de Unie

Indien een ontvangend vissersvaartuig van de Unie meer dan één overlading verricht, vereist de vlaggenlidstaat van het ontvangende vissersvaartuig van de Unie dat het de vangst van elke overlading afzonderlijk opslaat, zodat deze gemakkelijk kan worden geïdentificeerd. Het ontvangende vissersvaartuig van de Unie beschikt over een stuwplan aan boord dat voorziet in deze scheiding van vangsten van verschillende lossende vissersvaartuigen.”.

(10) Artikel 25 wordt vervangen door:

“Artikel 25

Monitoring van overlading

1. Ontvangende vissersvaartuigen van de Unie die betrokken zijn bij overlading op zee hebben een waarnemer aan boord om de overlading te monitoren en de informatie overeenkomstig te registreren in het SPRFMO-overladingslogblad overeenkomstig bijlage VIII.

2. Indien een lossend vissersvaartuig van de Unie tijdens een overlading een waarnemer aan boord heeft, monitort die waarnemer, in aanvulling op lid 1, ook de overlading en registreert hij de informatie in het SPRFMO-overladingslogblad van de waarnemer overeenkomstig bijlage VIII.

3. Een ontvangend vissersvaartuig van de Unie verricht slechts één overlading tegelijk voor elke waarnemer die beschikbaar is om de overlading te monitoren en daarover verslag uit te brengen.

4. Met het oog op de verificatie van de hoeveelheid en de soorten visbestanden die worden overgeladen, en om te waarborgen dat er behoorlijke verificatie kan plaatsvinden, heeft de waarnemer aan boord volledige toegang tot het betrokken vissersvaartuig van de Unie, met inbegrip van bemanning, vistuig, uitrusting, registers (inclusief in elektronische vorm) en visruimen.

5. De waarnemer vult de waarnemersgegevens van het SPRFMO-overladingslogblad in overeenkomstig bijlage VIII en geeft deze informatie uiterlijk 20 dagen nadat hij van boord gaat elektronisch door aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan het ontvangende vissersvaartuig van de Unie de vlag voert.

6. De lidstaat waarvan het ontvangende vissersvaartuig van de Unie de vlag voert, dient de waarnemersgegevens van het SPRFMO-overladingslogblad van de waarnemer binnen 25 dagen nadat de waarnemer van boord gaat, elektronisch bij de Commissie in. De Commissie zendt die informatie uiterlijk 30 dagen nadat de waarnemer van boord gaat elektronisch door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(11) Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

Na overlading te rapporteren informatie

1. 1. De lidstaten verlangen van ontvangende vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en die overladen, dat zij een SPRFMO-aangifte van overlading opstellen overeenkomstig bijlage IX, en dienen de aangifte uiterlijk op de tiende dag van de maand volgende op die waarin de overlading is voltooid, bij de Commissie in. De Commissie geeft deze informatie uiterlijk op de 15e dag van de maand volgende op die waarin de overlading is voltooid, door aan het SPRFMO-secretariaat.

2. 2. De lidstaten eisen van de ontvangende vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en die overladen, dat zij een kopie van de SPRFMO-aangifte van overlading voor de duur van de visreis aan boord bewaren en deze op verzoek aan elke gemachtigde inspecteur overleggen.”.

(12) Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. In aanvulling op de in de artikelen 7, 11, 14, 16, 18, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 28 bis, 28 duovicies, 29, 35 ter, 35 sexies, 40 en 41 vastgestelde vereisten inzake de rapportering van gegevens verstrekken de lidstaten waarvan de vaartuigen in het SPRFMO-verdragsgebied vissen, aan de Commissie de in de leden 2, 3 en 3 bis van dit artikel vastgestelde gegevens.”;

(b)het volgende lid wordt ingevoegd:

“3 bis.    Uiterlijk op 15 januari van elk jaar delen de lidstaten waarvan het vaartuig in het SPRFMO-verdragsgebied in andere visserijen dan de visserij op horsmakreel actief is, de Commissie de lijst mee van de vaartuigen die in het voorgaande kalenderjaar actief in het verdragsgebied hebben gevist of overgeladen. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 30 januari door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(13) In hoofdstuk IV wordt artikel 28 vervangen door de secties 1 tot en met 3:

“SECTIE 1

Procedure voor de accreditatie van waarnemersprogramma’s en minimumnormen

Artikel 28

Waarnemersprogramma’s

1. De lidstaten waarvan de vaartuigen in het SPRFMO-verdragsgebied vissen, stellen waarnemersprogramma’s vast om de in bijlage X vastgestelde gegevens te verzamelen.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat de overeenkomstig lid 1 ingestelde waarnemersprogramma’s en eventuele dienstverleners alleen onafhankelijke en onpartijdige waarnemers inzetten.

3. Voor visserijen waarvoor een minimumniveau van dekking door waarnemers vereist is, zorgen de lidstaten ervoor dat waarnemers aan boord van vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, alleen worden ingezet door waarnemersprogramma’s en dienstverleners die door de SPRFMO-commissie zijn geaccrediteerd.

4. Voor visserijen waarvoor geen 100 % dekking door waarnemers nodig is, zorgen de lidstaten ervoor dat de methode voor de toewijzing van waarnemers aan vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, representatief is voor de te monitoren visserij en in verhouding staat tot de specifieke gegevensbehoeften van de visserij als geheel.

5. De lidstaten documenteren en verstrekken informatie over de methoden die worden gebruikt voor de toewijzing van waarnemers aan vissersvaartuigen die onder hun vlag varen om te voldoen aan de vereisten inzake de aanwezigheid van waarnemers. De lidstaten rapporteren deze informatie aan de Commissie in hun jaarlijkse wetenschappelijke verslag over het voorgaande jaar.

6. Lidstaten die voornemens zijn waarnemers uit het waarnemersprogramma van een andere lidstaat, een SPRFMO-lid of een samenwerkende niet-verdragsluitende partij in te zetten, stellen de Commissie daarvan in kennis voordat zij deze inzetten. De Commissie vraagt de toestemming van de betrokken lidstaat, het SPRFMO-lid of de samenwerkende niet-verdragsluitende partij en stelt de betrokken lidstaat daarvan in kennis.

7. Vaartuigen voor wetenschappelijk onderzoek van de Unie die voor onderzoeksdoeleinden visactiviteiten uitvoeren, zijn vrijgesteld van de verplichting om geaccrediteerde waarnemers aan boord te hebben, tenzij zij zich bezighouden met experimentele visserij. De vlaggenlidstaten van die vaartuigen voldoen aan de voorschriften inzake gegevensverzameling en -rapportage van bijlage X en artikel 28 bis en zorgen ervoor dat het wetenschappelijk personeel aan boord over de capaciteit beschikt om alle in die voorschriften vervatte observatie- en rapportageverantwoordelijkheden volledig uit te voeren.

Artikel 28 bis

Rapportering van waarnemersgegevens

1. Elk jaar verstrekken de lidstaten waarvan de vaartuigen in het SPRFMO-verdragsgebied vissen, uiterlijk op 15 september aan de Commissie de toepasselijke, in bijlage X vastgestelde waarnemersgegevens over het vorige kalenderjaar. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 30 september door aan het SPRFMO-secretariaat.

2. Elk jaar verstrekken de lidstaten waarvan de vaartuigen in het SPRFMO-verdragsgebied vissen, uiterlijk 45 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO, een verslag over hun visserijactiviteiten inzake de uitvoering van het waarnemersprogramma in het vorige jaar. Het verslag omvat de opleiding van de waarnemers, het ontwerp en de dekking van het programma, het soort verzamelde gegevens, gegevens van de dienstverleners waar gebruik van is gemaakt en eventuele problemen die zich tijdens het jaar hebben voorgedaan. De Commissie zendt die informatie uiterlijk 30 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijk comité van de SPRFMO door aan het SPRFMO-secretariaat.

Artikel 28 ter

Accreditatie waarnemingsprogramma

1. Lidstaten die hun waarnemersprogramma willen accrediteren, dienen ten minste zeven maanden vóór de jaarlijkse vergadering van de SPRFMO-commissie waarin zij de accreditatie willen laten behandelen alle relevante informatie en documentatie bij de Commissie in om te voldoen aan de normen van de artikelen 28 quater tot en met 28 sexdecies, met inbegrip van handleidingen, gidsen en opleidingsmateriaal, en, in voorkomend geval, informatie over nationale programma’s en dienstverleners die reeds door andere regionale organisaties voor visserijbeheer zijn geaccrediteerd. De Commissie zendt deze informatie ten minste 6 maanden vóór de jaarvergadering van het SPRFMO-comité door aan het SPRFMO-secretariaat.

2. De lidstaten verstrekken de Commissie zo nodig aanvullende informatie en correcties die relevant zijn voor hun waarnemersprogramma. De Commissie zendt deze informatie door aan het SPRFMO-secretariaat.

3. De Commissie zendt het ontwerp van het voorlopige evaluatieverslag van hun waarnemersprogramma voor opmerkingen toe aan de lidstaten en zendt eventuele opmerkingen toe aan het SPRFMO-secretariaat.

4. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van het SPRFMO-besluit inzake de accreditatie van hun waarnemersprogramma.

Artikel 28 quater

Onpartijdigheid, onafhankelijkheid en integriteit

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s en dienstverleners alleen onafhankelijke en onpartijdige waarnemers inzetten. Dit betekent dat noch het waarnemersprogramma of de dienstverlener, naargelang het geval, noch de individuele waarnemers een rechtstreeks financieel belang in, eigendomsrelatie met of zakelijke banden hebben met vaartuigen, verwerkers, agenten en detailhandelaren die betrokken zijn bij het vangen, meenemen, oogsten, vervoeren, verwerken of verkopen van de vis of de visproducten.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s en dienstverleners, en de individuele waarnemers:

(a)geen rechtstreeks financieel belang hebben, met uitzondering van het verlenen van waarnemersdiensten, in de visserijen die onder de bevoegdheid van de SPRFMO vallen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot: i) elke vorm van eigendom van, hypotheek op of andere gewaarborgde deelneming in een vaartuig of verwerker die betrokken is bij het vangen, meenemen, oogsten of verwerken van de vis, ii) elk bedrijf dat goederen of diensten verkoopt aan een vaartuig of verwerker in de visserij, iii) elk bedrijf dat onverwerkte of verwerkte producten koopt van een vaartuig of verwerker in de visserij;

(b)geen fooien, giften, gunsten, amusement, buitensporige verblijven, leningen of iets van geldelijke waarde vragen of aannemen, direct of indirect, van enige partij of persoon die ofwel activiteiten uitvoert die worden gereglementeerd door een SPRFMO-lid of samenwerkende niet-verdragsluitende partij in verband met zijn diensten of de SPRFMO, noch belangen heeft die aanzienlijk kunnen worden beïnvloed door het uitvoeren of nalaten van de officiële taken van de waarnemer;

(c)niet fungeren als waarnemer op een vaartuig of bij verwerkers die eigendom zijn van of worden geëxploiteerd door een persoon voor wie de waarnemer in de afgelopen drie jaar eerder in een andere hoedanigheid heeft gewerkt (bv. als bemanningslid); en

(d)zich niet aanbiedt om als bemanningslid of werknemer in dienst te gaan bij een vaartuig of verwerker of een dergelijke functie aanvaardt terwijl hij een dienstverband heeft met het waarnemersprogramma of de dienstverlener van de lidstaat.

Artikel 28 quinquies

Kwalificaties van waarnemers

De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers die in hun waarnemersprogramma worden aangenomen of die door hun dienstverleners worden ingezet, aan de volgende criteria voldoen:

(a)zij hebben een relevante opleiding of technische opleiding genoten voor en/of ervaring met de betrokken vloten;

(b)zij hebben de capaciteit om de in deze sectie beschreven waarnemerstaken te vervullen;

(c)zij hebben geen strafblad met daarop veroordelingen als gevolg waarvan de integriteit van de waarnemer in twijfel kan worden getrokken of die wijzen op mogelijk gewelddadig gedrag; en

(d)zij slagen erin alle nodige documenten te verkrijgen, met inbegrip van paspoorten en visa.

Artikel 28 sexies

Opleiding van waarnemers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers in hun waarnemersprogramma of die door hun dienstverleners worden ingezet, voorafgaand aan hun inzet een passende opleiding hebben genoten. Bij deze opleiding wordt onder andere ingegaan op:

(a)de relatie tussen de visserijwetenschap en visserijbeheer en het belang van gegevensverzameling in dit verband;

(b)de relevante bepalingen van het SPRFMO-verdrag, deze verordening en de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO die relevant zijn voor de functies en taken van waarnemers;

(c)het belang van waarnemersprogramma’s, met inbegrip van inzicht in de taken, rechten, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van waarnemers;

(d)veiligheid op zee, met inbegrip van noodsituaties op zee, het aantrekken van een overlevingspak, het gebruik van veiligheidsuitrusting, het gebruik van radioapparatuur, overleven op zee, het oplossen van conflicten en overleven in koud water;

(e)kennis van eerste hulp bij ongelukken (EHBO), passend bij het werken op zee of in afgelegen gebieden;

(f)het herkennen en registreren van soorten die in zee worden aangetroffen, met inbegrip van doelsoorten en niet-doelsoorten, beschermde soorten, zeevogels, zeezoogdieren, zeeschildpadden, ongewervelde dieren, met vermelding van kwetsbare mariene ecosystemen enz.;

(g)kennis van de verschillende soorten en de werking van bijvangstbeperkende voorzieningen die vereist zijn volgens de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO;

(h)protocollen voor de veilige behandeling bij de rehabilitatie en vrijlating van zeevogels, zeezoogdieren en zeeschildpadden;

(i)vissersvaartuigen en soorten vistuig die relevant zijn voor de SPRFMO;

(j)technieken en procedures voor de raming van de vangst- en soortensamenstelling;

(k)gebruik en onderhoud van bemonsteringsapparatuur, met inbegrip van weegschalen, schuifmaten enz.;

(l)bemonsteringsmethoden op zee, d.w.z. de bemonstering en geslachtsbepaling van vissen, meet- en weegtechnieken, verzameling en bewaring van exemplaren en bemonsteringsmethoden;

(m)inzicht in mogelijke vertekening bij de bemonstering, hoe deze kan ontstaan en kan worden vermeden;

(n)bewaring van monsters voor analyse;

(o)codes en formaten voor gegevensverzameling;

(p)bekendheid met het gebruik van vangstlogboeken en de registratievereisten voor waarnemers bij het verzamelen van gegevens zoals vereist in het kader van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO;

(q)gebruik van digitale recorders of elektronische notebooks;

(r)elektronische apparatuur die wordt gebruikt voor waarnemingsactiviteiten en kennis van de werking ervan;

(s)gebruik van elektronische monitoringsystemen als aanvulling op hun werkzaamheden, indien van toepassing;

(t)mondelinge debriefing en het schrijven van verslagen;

(u)opleiding over relevante aspecten van het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen (Marpol).

2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners permanente bij- en nascholing aanbieden, afhankelijk van de kwalificatievereisten. Relevante actualiseringen van de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO en de waarnemersvereisten worden vóór elke inzet aan waarnemers meegedeeld als onderdeel van het briefingproces, bijvoorbeeld in een bijgewerkte handleiding.

Artikel 28 septies

Opleiders van waarnemers

De lidstaten zorgen ervoor dat de opleiders van waarnemers in hun waarnemersprogramma’s of die door dienstverleners worden ingezet, over de passende vaardigheden beschikken en van dat programma of die dienstverlener toestemming hebben gekregen om waarnemers op te leiden.

Artikel 28 octies

Briefing en debriefing

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners voorzien in systemen voor het briefen en debriefen van waarnemers en voor het communiceren met de kapiteins van vaartuigen, op elk gegeven moment.

2. Het briefing- en debriefingproces wordt uitgevoerd door naar behoren opgeleid personeel en zorgt ervoor dat waarnemers en kapiteins van vaartuigen duidelijk weten wat hun respectieve taken en plichten zijn.

Artikel 28 novies

Gegevensvalideringsproces

1. De lidstaten zorgen ervoor dat er binnen hun waarnemersprogramma’s of bij dienstverleners een proces voor de validering van waarnemersgegevens is.

2. Het gegevensvalidatieproces wordt uitgevoerd door naar behoren opgeleid personeel en zorgt ervoor dat de door een waarnemer verzamelde gegevens en informatie worden gecontroleerd op discrepanties of onnauwkeurigheden die worden gecorrigeerd voordat de informatie in een databank wordt ingevoerd of voor analyse wordt gebruikt. Dit houdt onder meer in dat ervoor moet worden gezorgd dat het waarnemersprogramma of de dienstverlener van de lidstaat beschikt over een mechanisme om gegevens, verslagen en andere relevante informatie van een waarnemer te ontvangen op zodanige wijze dat interferentie met die gegevens door andere bronnen wordt voorkomen.

3. Het gegevensvalidatieproces waarborgt dat de gegevens aan de volgende normen voldoen:

(a)een mechanisme waarmee wetenschappelijke gegevens op een veilige en vertrouwelijke manier kunnen worden opgeslagen en doorgegeven aan het waarnemersprogramma van de lidstaat (of de dienstverlener);

(b)de vaartuiginformatie identificeert eenduidig vanaf welk vaartuig daadwerkelijk is gevist;

(c)de datums en tijden van de visserijinspanning zijn opgenomen en intern consistent (een eindtijd valt bijvoorbeeld later dan een begintijd);

(d)opname van een geldige plaats van visserij (bv. logische combinaties van breedte- en lengtegraad), die intern consistent is en in de juiste eenheden is ingevoerd;

(e)inspanningsgegevens aan de hand waarvan de door het vaartuig geïnvesteerde hoeveelheid inspanning kan worden gekwantificeerd, passend bij de gebruikte visserijmethode, die ook wordt geïdentificeerd;

(f)vangstinformatie die de visbestanden identificeert (zo mogelijk op soortniveau) en de hoeveelheid van die soort die wordt gehouden of teruggegooid. Indien de soortcodes worden gebruikt, moeten deze nauwkeurig zijn;

(g)wanneer voor een vis biologische informatie of informatie over de lengte is verzameld, wordt een rechtstreeks verband gelegd met de inspanning waarbij de vis is gevangen, met inbegrip van datum en tijd, de locatie en informatie over de visserijmethode, en wordt de methode voor het verzamelen van gegevens opgegeven;

(h)indien het waarnemersprogramma zich uitstrekt tot overlading en/of aanlanding, worden de hoeveelheid en de soorten overgeladen/aangelande visbestanden volgens een standaardmethode gekwantificeerd en geregistreerd;

(i)interactiegegevens met betrekking tot zeezoogdieren, zeevogels, reptielen en/of andere probleemsoorten die de individuele soort (waar mogelijk) identificeren, het aantal dieren, het lot (gehouden of vrijgelaten/teruggegooid), de status indien vrijgelaten (vitaal, levend, lethargisch, dood) en de soort interactie (haak/verstrikking in de lijn/botsing met kabels of trossen/netvangst/andere).

Artikel 28 decies

Identificatiekaarten van waarnemers

De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers in hun waarnemersprogramma’s of die door dienstverleners worden ingezet, identificatiekaarten krijgen waarop de volgende informatie is vermeld:

(a)de volledige naam van de waarnemer;

(b)de datum van afgifte en vervaldatum;

(c)de naam van het waarnemersprogramma van de lidstaat of de dienstverlener;

(d)een uniek identificatienummer (indien toegekend door het waarnemersprogramma of de dienstverlener);

(e)een pasfoto van de waarnemer; en

(f)een noodnummer.

Artikel 28 undecies

Coördinatie van de plaatsing en de inzet van waarnemers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners over voldoende capaciteit beschikken voor de tijdige inzet van waarnemers en dat de geselecteerde waarnemer gedurende de gehele duur van zijn plaatsing alle mogelijke bijstand ontvangt.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners beschikken over een protocol ter vervanging van een waarnemer indien deze zijn taken niet kan uitvoeren.

3. De lidstaten zorgen er ook voor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners zoveel mogelijk trachten te voorkomen dat één waarnemer op meerdere opeenvolgende reizen op hetzelfde vaartuig wordt ingezet.

4. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners ook de plaatsingen van waarnemers beheren, om de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van waarnemers overeenkomstig artikel 28 quater te behouden en ervoor te zorgen dat alle plaatsingen zo snel mogelijk na terugkeer van de waarnemers in de haven administratief worden afgehandeld.

5. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners met de waarnemer communiceren over toekomstige inzet, het reizen van waarnemers coördineren en zorgen voor de nodige benodigdheden voor waarnemerstaken.

Artikel 28 duodecies

Veiligheidsapparatuur voor waarnemers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers die door hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners worden ingezet, beschikken over passende uitrusting, met inbegrip van veiligheidsuitrusting, die in goede staat verkeert, routinematig wordt gecontroleerd en vernieuwd om hun taken aan boord van een vaartuig uit te voeren.

2. Essentiële uitrusting omvat een reddingsvest, een onafhankelijk apparaat voor tweewegscommunicatie dat spraak- of tekstcommunicatie kan verzenden en ontvangen, persoonlijke locatorbakens (PLB’s), onderdompelingspakken, een helm, goede werklaarzen of -schoenen voor op het dek, handschoenen en een beschermende bril (inclusief zonnebril).

Artikel 28 terdecies

Procedures voor beschuldigingen van wangedrag door waarnemers

De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners procedures vaststellen voor het voorkomen, onderzoeken en rapporteren van wangedrag door waarnemers, in coördinatie met de waarnemers, kapiteins van vaartuigen en relevante leden en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen.

Artikel 28 quaterdecies

Geschillenbeslechtingsprocedure

De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners beschikken over een eerlijk geschillenbeslechtingsproces voor alle partijen dat voorziet in een proces om problemen op te lossen met passende middelen, waaronder facilitering en bemiddeling.

Artikel 28 quindecies

Veiligheid van waarnemers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners beschikken over procedures om waarnemers te ondersteunen in hun vermogen om hun taken ongehinderd en in een veilige werkomgeving uit te voeren, met inbegrip van een vastgesteld noodplan. Het noodplan moet instructies bevatten voor het verzenden van berichten naar het aangewezen 24 uurscontactpunt van de aanbieder om onveilige omstandigheden te melden, waaronder gevallen van pesten, intimidatie of mishandeling.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners ook een permanente gedelegeerde of toezichthouder op het vasteland ter beschikking stellen om te allen tijde met de waarnemer op zee te communiceren.

Artikel 28 sexdecies

Verzekeringen en aansprakelijkheid

De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers die worden ingezet door hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners, voor de duur van hun inzet een gezondheids-, veiligheids- en aansprakelijkheidsverzekering hebben die in overeenstemming is met de nationale normen die in de lidstaat van het waarnemersprogramma of de dienstverlener van kracht zijn, alvorens de waarnemer op een vaartuig wordt geplaatst.

SECTIE 2

Rechten en plichten van waarnemers, visserijexploitanten, kapiteins van vaartuigen en bemanning

Artikel 28 septdecies

Rechten van waarnemers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers aan boord van vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, de in deze bepaling vastgestelde rechten genieten en dat een kopie van die rechten aan de bemanning van die vaartuigen wordt verstrekt of op opvallende wijze aan boord wordt weergegeven.

2. Bij de uitvoering van hun taken en plichten hebben de waarnemers de volgende rechten aan boord van vissersvaartuigen van de Unie:

(a)zij kunnen hun taken vrij verrichten zonder daarbij te worden aangevallen, gehinderd, opgehouden, geïntimideerd of lastiggevallen;

(b)zij hebben toegang tot en kunnen gebruikmaken van alle voorzieningen en uitrusting van het vaartuig die zij nodig achten voor de uitvoering van hun taken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, volledige toegang tot de brug, de vangst vóór sortering, de verwerkte vangst en eventuele bijvangsten aan boord, alsmede de plaatsen waar de vis kan worden gehouden, verwerkt, gewogen of opgeslagen, zolang dat veilig is;

(c)zij hebben toegang tot de registers van het vaartuig, met inbegrip van de logboeken, diagrammen van het vaartuig en documentatie, zodat zij deze kunnen inspecteren, beoordelen en kopiëren, en toegang tot navigatie-uitrusting, kaarten en overige visserij-gerelateerde informatie;

(d)zij hebben desgewenst toegang tot en kunnen gebruikmaken van communicatie-uitrusting en bemanning, voor de invoer, verzending en ontvangst van werkgerelateerde gegevens en informatie;

(e)zij kunnen redelijkerwijs gebruikmaken van de communicatieapparatuur aan boord om te allen tijde met het waarnemersprogramma aan land te communiceren, met inbegrip van noodsituaties;

(f)zij hebben toegang tot alle aanvullende uitrusting aan boord om hun werkzaamheden aan boord van het vaartuig te vergemakkelijken, zoals sterke kijkers, elektronische communicatiemiddelen, een diepvries voor het bewaren van exemplaren en weegschalen;

(g)zij hebben veilige toegang tot het werkdek of ophaalstation, tijdens het ophalen van het net of de lijn en tot (levende en dode) exemplaren aan dek om monsters te nemen;

(h)zij hebben onbeperkt toegang tot maaltijden, accommodatie en sanitaire voorzieningen die van een standaard zijn die vergelijkbaar zijn met die welke gewoonlijk aan een officier aan boord van het vaartuig geboden worden, alsook tot medische faciliteiten die voldoen aan de internationale maritieme normen;

(i)zij hebben toegang tot veiligheidsuitrusting aan boord om deze te controleren (via een veiligheidsintroductieronde onder leiding van officieren of bemanning) voordat het vaartuig het dok verlaat;

(j)zij hebben onbeperkte toestemming om alle informatie te registreren die relevant is voor wetenschappelijke doeleinden en gegevensverzameling;

(k)zij hebben het recht om een aangewezen contactpersoon of toezichthouder aan land te hebben waarmee zij op zee te allen tijde kunnen communiceren;

(l)zij hebben het recht om de inzet aan boord van een vissersvaartuig om gerechtvaardigde redenen te weigeren, onder meer wanneer er veiligheidsproblemen zijn vastgesteld;

(m)zij hebben het vermogen om te allen tijde veiligheidskwesties mee te delen aan de kapitein van het vaartuig, de autoriteiten van het waarnemersprogramma of de dienstverlener, het secretariaat en de vlaggenstaat, naargelang het geval;

(n)zij hebben, op verzoek van de waarnemer, het recht op redelijke bijstand van de bemanning bij de uitvoering van hun taken, waaronder het nemen van monsters, het hanteren van grote exemplaren, het vrijlaten van incidentele exemplaren en het doen van metingen;

(o)zij hebben het recht op privacy in de persoonlijke ruimten van de waarnemer;

(p)zij hebben het recht om taken die aan de bemanning zijn toegewezen niet uit te voeren, zoals het hanteren van vistuig (voor visserijdoeleinden) en het lossen van vis;

(q)de gegevens, registers, documenten, uitrusting en bezittingen van waarnemers mogen niet worden geopend, beschadigd of vernietigd.

3. Indien een waarnemer weigert aan boord van een Unievissersvaartuig te worden ingezet, documenteren de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan het waarnemersprogramma of de dienstenaanbieder de waarnemer zou inzetten, de redenen voor de weigering en geven zij de informatie door aan de Commissie. De Commissie verstrekt deze informatie aan het SPRFMO-secretariaat.

Artikel 28 octodecies

Taken van waarnemers

1. De lidstaten zorgen ervoor dat waarnemers die door hun waarnemersprogramma’s of dienstverleners aan boord van vissersvaartuigen worden ingezet, de in deze bepaling vastgestelde taken uitvoeren.

2. De waarnemers aan boord van vissersvaartuigen verrichten de volgende taken:

(a)zij hebben volledige en geldige documenten bij zich alvorens aan boord van het vaartuig te gaan, met inbegrip van, indien van toepassing, identificatiedocumenten, paspoorten, visa en certificaten van opleiding op het gebied van beveiliging op zee;

(b)zij leggen, indien nodig, kopieën van de hierboven vermelde documenten over aan de programmabeheerders van het waarnemersprogramma of de dienstverlener;

(c)zij blijven tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden te allen tijde onafhankelijk en onpartijdig;

(d)zij voldoen aan de wet- en regelgeving van de lidstaat waarvan het vaartuig de vlag voert;

(e)zij eerbiedigen de hiërarchie en algemene gedragsregels die gelden voor al het personeel van het vaartuig;

(f)zij vervullen hun taken zodanig dat de activiteiten van het vaartuig niet onnodig worden belemmerd, en houden, bij het vervullen van hun taken, naar behoren rekening met de operationele vereisten van het vaartuig en communiceren daartoe regelmatig met de kapitein van het vaartuig;

(g)zij kennen de noodprocedures aan boord van het vaartuig, met inbegrip van de plaats van de reddingsboten, brandblusapparaten en EHBO-dozen, en nemen regelmatig deel aan noodoefeningen waarvoor de waarnemer een opleiding heeft gekregen;

(h)zij communiceren regelmatig met de kapitein van het vaartuig over waarnemerszaken en -taken;

(i)zij onthouden zich van acties die het imago van het waarnemersprogramma negatief kunnen beïnvloeden;

(j)zij leven alle vereiste gedragscodes voor waarnemers na, met inbegrip van alle toepasselijke wetten en procedures;

(k)zij communiceren zo regelmatig als nodig met de programmabeheerders of de coördinator van het waarnemersprogramma aan land;

(l)zij voldoen aan alle instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO waarvan de bepalingen rechtstreeks van toepassing zijn op waarnemers;

(m)zij respecteren de privacy in de ruimten van de kapitein en de bemanning.

SECTIE 3

Rechten en plichten van exploitanten en kapiteins van vaartuigen van de Unie

Artikel 28 novodecies

Rechten van exploitanten en kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie

De lidstaten zorgen ervoor dat de exploitanten en kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie die onder hun vlag varen, de volgende rechten genieten:

(a)zij dienen geraadpleegd te worden en in te stemmen met of anders alternatieven voor te stellen met betrekking tot het tijdstip en de plaatsing van waarnemers, wanneer het vereist is om een of meer waarnemers aan boord te nemen;

(b)zij hebben het recht de activiteiten van het vaartuig uit te voeren zonder onnodige verstoring als gevolg van de aanwezigheid en de taken van de waarnemer;

(c)zij mogen naar eigen goeddunken een bemanningslid van het vaartuig aanwijzen om de waarnemer te vergezellen wanneer de waarnemer taken verricht op gevaarlijke plekken;

(d)zij moeten door het waarnemersprogramma of de dienstverlener na afloop van de reis van de waarnemer tijdig in kennis worden gesteld van eventuele opmerkingen over de activiteiten van het vaartuig. De kapitein heeft de mogelijkheid om het verslag van de waarnemer te beoordelen en van opmerkingen te voorzien, en heeft het recht om relevant geachte aanvullende informatie of een persoonlijke verklaring op te nemen.

Artikel 28 vicies

Plichten van exploitanten en kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie

De lidstaten zorgen ervoor dat vissersvaartuigen en kapiteins van vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, de in artikel 28 septdecies vastgestelde rechten van waarnemers eerbiedigen en de volgende plichten vervullen:

(a)zij aanvaarden, op verzoek van hun vlaggenlidstaat, een of meer door het waarnemersprogramma of de dienstverlener als waarnemers aangewezen personen aan boord van het vaartuig;

(b)zij zorgen ervoor dat de bemanning van het vaartuig naar behoren wordt ingelicht en de waarnemer niet aanvalt, lastigvalt, hindert, tegenhoudt, intimideert, beïnvloedt of stoort, of de waarnemer belemmert of vertraagt bij de uitvoering van zijn taken;

(c)indien vereist op grond van deze verordening of een instandhoudings- en beheersmaatregel van de SPRFMO, installeren en onderhouden zij, als aanvullend monitoringinstrument, tijdens de geselecteerde visreizen functionerende elektronische monitoringsystemen of -apparatuur;

(d)zij zorgen ervoor dat de waarnemer toegang heeft tot de vangst voordat de bestanddelen van de vangst worden gesorteerd, ingedeeld of op een andere wijze worden gescheiden;

(e)zij zorgen ervoor dat vaartuigen die in het SPRFMO-verdragsgebied actief zijn, voldoende ruimte voor de waarnemer hebben om indien nodig de bijvangst te bemonsteren of andere bemonsteringsactiviteiten uit te voeren, op een veilige manier die de verstoring van de activiteiten van het vaartuig beperkt, met een speciaal bemonsteringsstation en andere apparatuur zoals weegschalen;

(f)zij zorgen ervoor dat het bemonsteringsstation dat door de waarnemer kan worden gebruikt, veilig en schoon is en blijft;

(g)zij onthouden zich ervan tijdens een waargenomen reis iets aan het bemonsteringsstation te wijzigen zonder voorafgaand overleg met de waarnemer en daaropvolgende kennisgeving aan hun vlaggenlidstaat;

(h)zij informeren de bemanning over het tijdschema en de doelstellingen van het waarnemersprogramma en het tijdschema voor het aan boord gaan van waarnemers, alsook over hun verantwoordelijkheden wanneer een waarnemer van het waarnemersprogramma aan boord van het vaartuig komt;

(i)zij helpen de waarnemer om op een afgesproken plaats en tijdstip veilig aan en van boord te gaan;

(j)zij stellen de waarnemer in staat en ondersteunen hem om alle taken veilig uit te voeren en zorgen ervoor dat de waarnemer niet onnodig wordt belemmerd bij de uitvoering van zijn taken, tenzij er sprake is van een veiligheidsprobleem waarbij moet worden ingegrepen;

(k)zij stellen de waarnemer in staat en ondersteunen hem bij het verwijderen en opslaan van monsters uit de vangst en verlenen de waarnemer toegang tot opgeslagen exemplaren;

(l)zij voorzien de waarnemer aan boord van het vaartuig, zonder kosten voor de waarnemer, het waarnemersprogramma of de dienstverlener, van voedsel, accommodatie, adequate sanitaire voorzieningen en medische voorzieningen die van een standaard zijn die vergelijkbaar zijn met die welke gewoonlijk aan een officier aan boord van het vaartuig geboden worden;

(m)zij bieden de waarnemer volledige toegang tot en stellen hem in staat volledig gebruik te maken van alle voorzieningen en uitrusting van het vaartuig die de waarnemer nodig acht voor de uitvoering van zijn taken, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, volledige toegang tot de brug, de vangst vóór sortering, de verwerkte vangst en eventuele bijvangsten aan boord, alsmede de plaatsen waar de vis kan worden gehouden, verwerkt, gewogen of opgeslagen, zolang dat veilig is;

(n)zij volgen een door de SPRFMO-commissie ingesteld mechanisme voor het oplossen van conflicten dat een aanvulling vormt op de bestaande geschillenbeslechtingsprocedures van het waarnemersprogramma of de dienstverlener;

(o)zij bieden de waarnemer hun medewerking wanneer deze de vangst bemonstert;

(p)zij stellen de waarnemer ten minste vijftien minuten vóór de procedures voor het binnenhalen of uitzetten van vistuig daarvan in kennis, tenzij de waarnemer uitdrukkelijk verzoekt niet in kennis te worden gesteld;

(q)zij bieden de waarnemer op de brug of in een ander aangewezen gebied voldoende ruimte voor administratieve werkzaamheden, alsook voldoende ruimte aan dek of in de verwerkingsruimte om de taken van de waarnemer uit te voeren;

(r)zij zorgen voor persoonlijke beschermingsmiddelen en, in voorkomend geval, een onderdompelingspak;

(s)zij verlenen de waarnemer tijdig medische zorg in geval van lichamelijke of psychische klachten of letsel;

(t)zij ontwikkelen en onderhouden een noodplan met betrekking tot de veiligheid van waarnemers.

Artikel 28 unvicies

Veiligheidsintroductie

Kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie of een door de kapitein aangewezen bemanningslid verstrekken de waarnemer een veiligheidsintroductie bij het aan boord gaan van het vaartuig en voordat het vaartuig het dok verlaat. Deze introductie omvat het verstrekken van informatie over:

(a)de veiligheidsdocumentatie van het vaartuig en de locatie daarvan;

(b)de locatie van reddingsboten en de capaciteit daarvan, de taken van waarnemers, geldigheid, installatie en alle andere relevante veiligheidsgerelateerde informatie;

(c)de locatie van en instructies voor het gebruik van noodradiobakens die de positie van het vaartuig aangeven in geval van nood;

(d)de locatie van onderdompelingspakken en persoonlijke drijfmiddelen, hun toegankelijkheid en de aantallen voor iedereen aan boord;

(e)de locatie van fakkels, evenals de soorten, nummers en vervaldatums van de fakkels;

(f)de locatie van en het aantal brandblussers, hun vervaldatum en de toegankelijkheid ervan;

(g)de locatie van reddingsboeien;

(h)de procedures in geval van noodsituaties en essentiële handelingen van de waarnemer tijdens elke soort noodsituatie, zoals een brand aan boord of het weer aan boord halen van een persoon overboord;

(i)de locatie van EHBO-materialen en welke bemanningsleden verantwoordelijk zijn voor het verlenen van eerste hulp;

(j)de locatie van radioapparatuur, de procedures voor het doen uitgaan van een noodoproep en de bediening van radioapparatuur tijdens een oproep;

(k)veiligheidsoefeningen;

(l)veilige werkplekken aan dek en de benodigde veiligheidsuitrusting;

(m)de procedures in geval van ziekte of ongeval van de waarnemer of een ander bemanningslid.

Artikel 28 duovicies

Procedures in geval van een noodsituatie

1. De lidstaten zorgen ervoor dat een vissersvaartuig dat onder hun vlag vaart, indien een waarnemer overlijdt, vermist is of vermoedelijk overboord is geslagen:

(a)alle visserijactiviteiten onmiddellijk stopzet;

(b)onmiddellijk een opsporings- en reddingsoperatie opzet als de waarnemer wordt vermist of vermoedelijk overboord is geslagen, en gedurende ten minste 72 uur blijft zoeken, tenzij de waarnemer eerder wordt gevonden of tenzij de vlaggenlidstaat heeft opgedragen door te zoeken;

(c)de vlaggenlidstaat daarvan onmiddellijk in kennis stelt;

(d)de lidstaat, het SPRFMO-lid of de samenwerkende niet-verdragsluitende partij, of de dienstverlener in het kader waarvan de waarnemer wordt ingezet, indien van toepassing, daarvan onmiddellijk in kennis stelt;

(e)andere vaartuigen in de nabijheid onmiddellijk waarschuwt met behulp van alle beschikbare communicatiemiddelen;

(f)volledig meewerkt aan elke opsporings- en reddingsoperatie;

(g)ongeacht de zoekresultaten, voor verder onderzoek terugkeert naar de dichtstbijzijnde haven, zoals overeengekomen door de vlaggenlidstaat en het SPRFMO-lid of samenwerkende niet-verdragsluitende partij, het waarnemersprogramma van de lidstaat of de dienstverlener in het kader waarvan de waarnemer wordt ingezet;

(h)een verslag over het incident verstrekt aan hun vlaggenlidstaat, die dit doorzendt aan de Commissie, de waarnemersaanbieders en de bevoegde autoriteiten, afhankelijk van het incident; en

(i)volledig meewerkt aan elk officieel onderzoek en alle mogelijke bewijsstukken, de persoonlijke bezittingen en de leefruimte van de overleden of vermiste waarnemer bewaart en in stand houdt.

2. De lidstaten nemen alle nodige maatregelen om incidenten te voorkomen die ernstige schade of de dood van waarnemers aan boord van vissersvaartuigen die onder hun vlag varen tot gevolg kunnen hebben, en om de betrokkenen te bestraffen, onder meer door middel van strafrechtelijk onderzoek en strafvervolging. Daartoe werken de lidstaten samen met de Commissie, andere lidstaten, SPRFMO-leden en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen.”.

(14) In titel IV wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

“HOOFDSTUK IV bis

Identificatie van vissersvaartuigen en volgsystemen voor vaartuigen

Artikel 29 bis

Markering en identificatie van vissersvaartuigen

1. Naast de in artikel 6 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 404/2011 van de Commissie 24 vastgestelde regels over de markering van vissersvaartuigen vereisen de lidstaten van vissersvaartuigen die onder hun vlag varen dat zij hun IRCS-markering zodanig aanbrengen dat deze aan de volgende technische specificaties voldoet:

(a) de letters en cijfers zijn in blokschrift;

(b)voor de romp, de bovenbouw en/of de hellende oppervlakken moet de hoogte (h) van de letters en cijfers ten minste 1,0 m bedragen;

(c)de lengte van het verbindingsstreepje bedraagt de helft van de hoogte van de letters en cijfers;

(d)de lijnbreedte bedraagt voor alle letters en cijfers en voor het verbindingsstreepje h/6;

(e)tussenruimte:

i. de afstand tussen de cijfers en/of letters bedraagt niet meer dan h/4 en niet minder dan h/6,

ii. de ruimte tussen twee opeenvolgende letters met schuine zijden is niet groter dan h/8 en niet kleiner dan h/10;

(f)de achtergrond is zo groot dat rond het merkteken een rand van ten minste h/6 ontstaat;

(g)een extra ICRS-markering op een dek, d.w.z. elk horizontaal vlak met inbegrip van het dak van het stuurhuis, waarbij de hoogte van de markering niet minder dan 0,3 m mag bedragen.”.

(15) Artikel 31 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. In afwijking van artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 verplichten havenlidstaten vissersvaartuigen van derde landen die voor enigerlei doeleinde hun havens willen gebruiken om, als minimum, uiterlijk 48 uur vóór het vermoedelijke tijdstip van aankomst in de haven de informatie te verstrekken overeenkomstig bijlage XI, vergezeld van het volgende:

(a)een kopie van de visserijtoelating of, in voorkomend geval, elke andere door het vissersvaartuig gehouden toelating om verrichtingen met betrekking tot SPRFMO-visserijproducten te ondersteunen of om dergelijke visserijproducten over te laden;

(b)de bemanningslijst van het vissersvaartuig;

(c)de datums van de visreis.”;

(b)het volgende lid 1 bis wordt ingevoegd:

“1 bis.    Havenlidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van elk overeenkomstig lid 1 ontvangen verzoek om hun havens te gebruiken en zenden deze informatie door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(16) Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

(a)het volgende lid 3 wordt toegevoegd:

“3. Onverminderd artikel 4, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1005/2008 mogen de lidstaten de toegang tot hun havens van vissersvaartuigen uitsluitend toestaan met het oog op de inspectie ervan en het nemen van andere passende maatregelen overeenkomstig het internationaal recht om IOO-visserij en visserijgerelateerde activiteiten ter ondersteuning van die visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen.”;

(b)het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4. Wanneer de in lid 3 bedoelde vaartuigen om welke reden dan ook in een haven zijn binnengelopen, zullen de havenlidstaten deze vaartuigen het gebruik van hun havens voor het aanlanden, overladen, verpakken of verwerken van vis, alsmede het gebruik van andere havendiensten voor, onder meer, bijtank-, herbevoorradings-, onderhouds- of droogdokactiviteiten, weigeren.”.

(17) Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 2 wordt vervangen door:

“2. De bevoegde autoriteiten van de havenlidstaat zenden zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen vijf werkdagen na de voltooiing van de inspectie een kopie van het inspectieverslag en de tijdens de inspectie verzamelde bewijsstukken toe aan de Commissie en zorgen, voor zover mogelijk, voor de bewaring van de bewijsstukken. De Commissie zendt dat inspectieverslag en bewijsstukken onverwijld door aan het SPRFMO-secretariaat en aan het contactpunt van de verdragsluitende partij of samenwerkende niet-verdragsluitende partij waarvan het vaartuig de vlag voert.”.

(18) In titel IV wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

“HOOFDSTUK V bis

Inspectie aan boord op volle zee

Artikel 35 bis

Algemene beginselen

1. Vissersvaartuigen van de Unie die in het SPRFMO-verdragsgebied actief zijn, aanvaarden inspecties aan boord door gemachtigde inspectievaartuigen die de in bijlage XX vermelde inspectievlag en -wimpel van de SPRFMO voeren, en door gemachtigde inspecteurs van de partijen bij het SPRFMO-verdrag.

2. De Commissie kan de SPRFMO-commissie ervan in kennis stellen dat de bepalingen van de SPRFMO inzake inspecties aan boord op volle zee van overeenkomstige toepassing zijn tussen de Unie en een visserijentiteit.

3. De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de gemachtigde inspectievaartuigen en de autoriteiten van de inspectievaartuigen die zijn opgenomen in het SPRFMO-register van gemachtigde inspectievaartuigen en de autoriteiten van de inspectievaartuigen, en van alle actualiseringen daarvan.

4. De lidstaten stellen de vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en in het SPRFMO-verdragsgebied actief zijn, in kennis van de in lid 3 bedoelde informatie.

Artikel 35 ter

Procedure voor inspecties op volle zee aan boord van vissersvaartuigen van de Unie

1. Tijdens de inspectie aan boord doen de kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie het volgende:

(a)zij staan het snel en veilig aan boord gaan van de gemachtigde inspecteurs toe en faciliteren dit;

(b)zij volgen de internationaal aanvaarde beginselen van goed zeemanschap om gevaar voor de veiligheid van gemachtigde inspectievaartuigen en gemachtigde inspecteurs te voorkomen;

(c)zij verlenen medewerking en bijstand bij de inspectie van het vaartuig;

(d)zij onthouden zich van het aanvallen, weerstaan, intimideren, beïnvloeden, hinderen of onrechtmatig ophouden van de gemachtigde inspecteurs bij de uitvoering van hun taken;

(e)zij stellen de gemachtigde inspecteurs in staat om te communiceren met de bemanning van het gemachtigde inspectievaartuig, met de autoriteiten van het inspectievaartuig, met waarnemers die aan boord zijn en met de lidstaat van de bemanning en de vlaggenlidstaat;

(f)zij voorzien de gemachtigde inspecteurs aan boord van redelijke voorzieningen, waaronder, in voorkomend geval, levensmiddelen en accommodatie; en

(g)zij faciliteren een veilige ontscheping van de gemachtigde inspecteurs.

2. Kapiteins van een vissersvaartuig van de Unie die weigeren een gemachtigde controleur aan boord te laten en een inspectie te laten uitvoeren, dienen deze weigering te motiveren.

3. De vlaggenlidstaat geeft de kapitein opdracht de inspectie aan boord te aanvaarden, behalve in de gevallen waarin de relevante internationale maatregelen, procedures en praktijken met betrekking tot de veiligheid op zee uitstel van de inspectie aan boord noodzakelijk maken. Indien de kapitein een dergelijke opdracht niet opvolgt, schorst de vlaggenlidstaat de toelating om te vissen van het vaartuig en gelast hij het vaartuig om onmiddellijk naar de haven terug te keren.

4. De vlaggenlidstaat stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van de maatregelen die hij in de in lid 3 bedoelde omstandigheden heeft genomen. De Commissie zendt deze informatie onverwijld toe aan de autoriteiten van het inspectievaartuig en de SPRFMO-commissie.

Artikel 35 quater

Ernstige inbreuken

1. Voor de toepassing van deze verordening omvat een ernstige inbreuk de volgende inbreuken op deze verordening, het SPRFMO-verdrag of de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO:

(a)het vissen zonder geldige toelating van de vlaggenstaat;

(b)het zeer slecht bijhouden van vangst- en vangstgerelateerde gegevens overeenkomstig de rapportagevoorschriften van de Commissie of het overduidelijk verkeerd rapporteren van dergelijke vangst- en/of vangstgerelateerde gegevens;

(c)het vissen in een gesloten gebied;

(d)het vissen tijdens een gesloten seizoen;

(e)het opzettelijk vangen of houden van soorten in strijd met deze verordening, het SPRFMO-verdrag of een toepasselijke instandhoudings- en beheersmaatregel van de SPRFMO;

(f)het significant overschrijden van geldende vangstbeperkingen of quota;

(g)het gebruiken van verboden vistuig;

(h)het vervalsen of verbergen van de kentekens, de identiteit of het inschrijvingsnummer van een vissersvaartuig;

(i)het achterhouden, vervalsen of laten verdwijnen van bewijsmateriaal dat van belang is voor het onderzoek van een inbreuk;

(j)meerdere inbreuken die samen een ernstige schending vormen van deze verordening, het SPRFMO-verdrag of de van kracht zijnde instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO;

(k)de weigering om een inspectie aan boord te aanvaarden, op voorwaarde dat deze weigering niet valt onder de in artikel 35 ter, leden 2 en 3, beschreven situatie;

(l)het aanvallen, weerstaan, intimideren, seksueel intimideren, beïnvloeden, of onnodig hinderen of ophouden van een gemachtigde inspecteur; en

(m)het opzettelijk knoeien met of onklaar maken van het volgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS).

2. Na ontvangst van een kennisgeving van een vermeende ernstige inbreuk doet de vlaggenlidstaat van het vissersvaartuig van de Unie onverwijld het volgende:

(a)hij onderzoekt de inbreuk en, indien het bewijsmateriaal dit rechtvaardigt, treedt handhavend op tegen het betrokken vaartuig en stelt de Commissie daarvan in kennis, die de autoriteiten van het inspectievaartuig en het SPRFMO-secretariaat daarvan in kennis stelt; of

(b)machtigt de autoriteiten van het inspectievaartuig om de vermeende ernstige inbreuk te onderzoeken en de Commissie daarvan in kennis te stellen, die het SPRFMO-secretariaat daarvan in kennis stelt.

3. Voor de toepassing van deze verordening beschouwen de vlaggenlidstaten elke inmenging in de uitoefening van de taken van een gemachtigde inspecteur of een gemachtigd inspectievaartuig door vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, of door de kapiteins en bemanningen van dergelijke vaartuigen, op dezelfde wijze als een inmenging die plaatsvindt binnen hun exclusieve rechtsgebied.”.

(19) In titel IV wordt het volgende hoofdstuk ingevoegd:

“HOOFDSTUK V ter

Verontreiniging van de zee en het terughalen van achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig

Artikel 35 quinquies

Mariene verontreiniging

1. De lidstaten verbieden vissersvaartuigen die onder hun vlag varen plastics in zee te lozen, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, synthetische lijnen, synthetische visnetten, plastic vuilniszakken en verbrandingsas van kunststofproducten.

2. De lidstaten zorgen ervoor dat vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, alle plastics aan boord van het vaartuig opslaan totdat zij in adequate havenontvangstvoorzieningen kunnen worden geloosd.

3. De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op het lozen van plastics uit een vissersvaartuig wanneer dat nodig is om de veiligheid van een schip en de personen aan boord te waarborgen of mensenlevens op zee te redden, noch op het per ongeluk verliezen van kunststoffen, synthetische lijnen en visnetten uit een vissersvaartuig, mits alle redelijke voorzorgsmaatregelen zijn genomen om dit verlies te voorkomen.

Artikel 35 sexies

Terughalen van achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig

1. De lidstaten zorgen ervoor dat:

(a)vaartuigen die onder hun vlag varen en vistuig aan boord hebben om te vissen, alles in het werk stellen wat redelijkerwijs mogelijk is om het achterlaten, verliezen of anderszins weggooien van vistuig dat verband houdt met die vaartuigen te bestrijden, tot een minimum te beperken en te beëindigen;

(b)het vissersvaartuigen die onder hun vlag varen verboden wordt opzettelijk vistuig dat met die vaartuigen verband houdt, weg te gooien of achter te laten, behalve om veiligheidsredenen, met name vaartuigen die in nood verkeren en/of waarvan de levens van de personen aan boord in gevaar verkeren;

(c)het vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en vistuig hebben verloren, niet is toegestaan dit achter te laten zonder alle redelijke pogingen te ondernemen om het vistuig zo snel mogelijk terug te halen;

(d)vissersvaartuigen die onder hun vlag varen en vistuig aan boord hebben om te vissen, indien mogelijk, over uitrusting aan boord beschikken om achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig dat verband houdt met die vaartuigen, terug te halen;

(e)wanneer een onder hun vlag varend vissersvaartuig achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig niet weer aan boord van dat vaartuig kan halen, het zijn vlaggenlidstaat en de Commissie binnen 48 uur in kennis stelt van de volgende informatie over dat vistuig:

i) de naam, het IMO-nummer en de roepnaam van het vaartuig,

ii) de soort/het materiaal van het vistuig,

iii) de hoeveelheid vistuig,

iv) het tijdstip waarop het vistuig is verloren, is achtergelaten of anderszins is teruggegooid,

v) de positie (lengtegraad/breedtegraad) waar het vistuig is verloren, is achtergelaten of anderszins is weggegooid,

vi) maatregelen die het vaartuig heeft genomen om verloren vistuig terug te halen, en

vii) indien bekend, de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat het vistuig om veiligheidsredenen is verloren, is achtergelaten of anderszins is weggegooid;

(f)wanneer een onder hun vlag varend vaartuig achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid vistuig dat geen verband heeft met dat vaartuig, aan boord haalt, stelt het zijn vlaggenlidstaat binnen 48 uur in kennis van het volgende:

i) de naam, het IMO-nummer en de roepnaam van het vaartuig dat het vistuig heeft teruggehaald,

ii) de naam, het IMO-nummer en de roepnaam van het vaartuig dat het vistuig heeft achtergelaten, verloren of anderszins weggegooid (indien bekend),

iii) het type teruggehaald vistuig,

iv) de hoeveelheid teruggehaald vistuig,

v) het tijdstip waarop het vistuig is teruggehaald,

vi) de positie (lengtegraad/breedtegraad) waar het vistuig aan boord is gehaald en, indien mogelijk, foto’s van het aan boord gehaalde vistuig.

2. De lidstaten geven de uit hoofde van lid 1, punten e) en f), ontvangen informatie onverwijld door aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie onverwijld door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(20) Artikel 40 wordt vervangen door:

“Artikel 40

Door een verdragsluitende partij, een visserijentiteit of samenwerkende niet-verdragsluitende partij gerapporteerde vermeende inbreuken op instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO

1. De lidstaten wijzen een contactpunt aan voor de ontvangst van inspectieverslagen van verdragsluitende partijen, visserijentiteiten en samenwerkende niet-verdragsluitende partijen.

2. De lidstaten geven eventuele wijzigingen van het aangewezen contactpunt ten minste 20 dagen voordat die wijzigingen van kracht worden, door aan de Commissie. De Commissie zendt deze informatie ten minste 14 dagen voordat die wijzigingen van kracht worden door aan het SPRFMO-secretariaat.

3. Indien, in het geval van haveninspecties, het door een lidstaat aangewezen contactpunt een inspectieverslag ontvangt van een verdragsluitende partij, visserijentiteit of samenwerkende niet-verdragsluitende partij dat erop wijst dat een onder de vlag van de lidstaat varend vissersvaartuig een inbreuk op de instandhoudings- en beheersmaatregelen van de SPRFMO heeft gepleegd, onderzoekt de vlaggenlidstaat onverwijld de vermeende inbreuk en stelt hij de Commissie in kennis van de stand van het onderzoek en van eventuele handhavingsmaatregelen die zijn getroffen teneinde de Commissie in staat te stellen het SPRFMO-secretariaat binnen drie maanden na de ontvangst van de kennisgeving op de hoogte te brengen. Indien de lidstaat de Commissie niet binnen drie maanden na de ontvangst van het inspectieverslag een verslag over de stand van het onderzoek kan verstrekken, deelt hij de Commissie binnen de termijn van drie maanden mee waarom de vertraging is opgetreden en op welke dag het verslag over de stand van het onderzoek wél zal worden ingediend. De Commissie verstrekt de informatie betreffende de stand of de vertraging van het onderzoek aan het SPRFMO-secretariaat.

4. In het geval van een inspectie aan boord op volle zee stelt de vlaggenlidstaat, indien het door een lidstaat aangewezen contactpunt een inspectieverslag ontvangt van een verdragsluitende partij, visserijentiteit of samenwerkende niet-verdragsluitende partij dat erop wijst dat een onder de vlag van die lidstaat varend vissersvaartuig een inbreuk op de CMM’s van de SPRFMO heeft gepleegd, ten minste 110 dagen vóór de jaarvergadering van de SPRFMO-commissie, de Commissie in kennis van de maatregelen die hij naar aanleiding van de vermeende inbreuk heeft genomen, met inbegrip van eventuele ingestelde procedures en toegepaste sancties. De Commissie zendt die informatie ten minste 90 dagen vóór de jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(21) Aan artikel 41 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4. Uiterlijk 110 dagen vóór de jaarvergadering brengen de lidstaten waarvan de vaartuigen in het SPRFMO-verdragsgebied vissen, verslag uit over de methoden die worden gebruikt om manipulatie van de satellietvolgapparatuur door vissersvaartuigen die onder hun vlag varen, te voorkomen. De Commissie zendt die informatie ten minste 90 dagen vóór de jaarvergadering door aan het SPRFMO-secretariaat.”.

(22) Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

(a)punt b) wordt vervangen door:

“b) de termijnen die zijn vastgesteld in artikel 7, lid 1, punten b en c, en lid 2, artikel 11, artikel 13, leden 2 en 5, artikel 16, leden 1 en 3, artikel 17, leden 1 en 2, artikel 21, artikel 22, leden 1 tot en met 4, artikel 23, lid 6, artikel 24, leden 1 tot en met 3, artikel 25, leden 5 en 6, artikel 26, lid 1, artikel 27, leden 2, 3 en 3 bis, artikel 28 bis, leden 1 en 2, artikel 28 ter, lid 1, artikel 28, lid 2, artikel 28 unvicies, artikel 28 duovicies, lid 1, artikel 29, leden 1 en 2, artikel 30, lid 2, artikel 31, leden 1 en 1 bis, artikel 34, leden 5 en 6, artikel 35, leden 2 en 3, artikel 35 ter, lid 4, artikel 35 sexies, lid 1, artikel 36, artikel 37, lid 1, artikel 39, lid 2, artikel 40, leden 2, 3 en 4, en artikel 41, leden 1, 2 en 4;”;

(b)punt c) wordt vervangen door:

“c) de in artikel 6 vastgestelde aanwezigheid van waarnemers;”;

(c)punt d) wordt geschrapt;

(d)punt f) wordt vervangen door:

“f) de in artikel 7, lid 2, artikel 11, artikel 13, leden 2 en 3, artikel 14, leden 1 en 2, artikel 16, lid 1, artikel 17, leden 1 en 2, artikel 18, leden 2 en 3, artikel 19, lid 1, artikel 21, artikel 22, leden 1 tot en met 4, artikel 23, lid 6, artikel 24, leden 1 tot en met 3, artikel 25, lid 1, artikel 26, lid 1, artikel 27, leden 2, 3 en 3 bis, artikel 28, lid 5, artikel 28 bis, leden 1 en 2, artikel 28 ter, lid 1, artikel 28 decies, artikel 28 quidecies, lid 1, artikel 28 unvicies, artikel 29, leden 1 en 2, artikel 29 bis, leden 1 en 4, artikel 31, lid 1, artikel 35 bis, lid 3, en artikel 35 sexies, lid 1, vastgestelde soort informatie en gegevens.”;

(e)de onderstaande punten g) tot en met u) worden toegevoegd:

“g) de in de artikel 7, lid 1 bis, vastgestelde drempel;

h) de in artikel 12 vastgestelde soorten beheersgebieden en visserijactiviteiten;

i) de in artikel 14, lid 1, vastgestelde criteria voor contact;

j) de in artikel 14, lid 1, artikel 24, lid 2, en artikel 29, leden 1 en 3, vastgestelde afstanden;

k) de in artikel 22, lid 4 bis, vastgestelde informatie over de lijst van vaartuigen;

l) de in artikel 28 quinquies vastgestelde kwalificatiecriteria voor waarnemers;

m) de in artikel 28 sexies, lid 1, vastgestelde lijst van opleidingseisen voor waarnemers;

n) de in artikel 28 nonies, lid 3, vastgestelde normen voor de validering van waarnemersgegevens;

o) de in artikel 28 duodecies, lid 2, vastgestelde lijst van essentiële veiligheidsuitrusting voor waarnemers;

p) de in artikel 28 septdecies, lid 2, vastgestelde lijst van rechten van waarnemers;

q) de in artikel 28 octodecies, lid 2, vastgestelde lijst van taken van waarnemers;

r) de in artikel 28 novodecies vastgestelde lijst van rechten van exploitanten en kapiteins van vaartuigen van de Unie;

s) de in artikel 28 vicies vastgestelde lijst van taken van exploitanten en kapiteins van vaartuigen van de Unie;

t) de in artikel 28 duovicies vastgestelde procedure die moet worden gevolgd in geval van een noodsituatie;

u) de in artikel 29 bis vastgestelde voorschriften inzake identificatie en markering van het vaartuig.”.

(23) De bijlagen XIV, XV, XVI, XVII, XVIII, XIX en XX worden toegevoegd aan Verordening (EU) 2018/975 overeenkomstig bijlage I bij deze verordening.

Artikel 3

Wijzigingen van Verordening (EU) 2019/833

Verordening (EU) 2019/833 wordt als volgt gewijzigd:

(1) In artikel 5, lid 3, punt a), wordt “alle door onder zijn vlag varende vaartuigen gevangen soorten” vervangen door “door onder zijn vlag varende vaartuigen gedane vangsten”.

(2) Aan artikel 6, lid 1, wordt punt e bis) toegevoegd:

“e bis) sluit zijn gerichte visserij op kabeljauw in sector 3L tussen 00:01 UTC op 15 april 2025 en 23:59 UTC op 30 juni 2025. Gedurende deze periode zorgen de lidstaten ervoor dat hun vaartuigen de vangsten van dit bestand aan boord en bij elke trek beperken overeenkomstig artikel 7, lid 3, punt a), en dat zij de afstandsbepalingen van artikel 8, lid 1, punt b), in acht nemen.”.

(3) In artikel 7, lid 3, wordt punt a) vervangen door:

“a) voor kabeljauw in de sectoren 3L en 3M, roodbaars in de sector 3LN en witje in de sector 3NO: 1 250 kg of 5 %, afhankelijk van welke hoeveelheid het grootst is;”.

(4) In artikel 6, lid 1, punten d) en e), wordt het tijdsformaat “24:00” vervangen door “23:59”.

(5) De titel van artikel 15 wordt vervangen door:

“Verloren, achtergelaten of weggegooid vistuig, terughalen van vistuig”.

(6) In artikel 15, lid 1, wordt punt c) vervangen door:

“c) laat niet opzettelijk vistuig achter of gooit het niet opzettelijk weg, behalve om veiligheidsredenen.”.

(7) In artikel 27 wordt lid 3 vervangen door:

“3. In afwijking van lid 2 mag een lidstaat toestaan dat vissersvaartuigen die onder zijn vlag varen een waarnemer aan boord hebben voor minder dan 100 %, maar niet minder dan 25 % van de door zijn vloot gemaakte visreizen, of van het aantal dagen dat de vissersvaartuigen aanwezig zijn in het gereglementeerde gebied, berekend over een periode van één kalenderjaar in de volgende gevallen:

a. wanneer een vlaggenlidstaat ervoor heeft gezorgd dat de vaartuigen vissen op soorten in gebieden waar een verwaarloosbare bijvangst van andere soorten te verwachten is; of

b. wanneer de vlaggenlidstaat informatie heeft verstrekt waaruit blijkt waarom een percentage van 100 % toezicht niet wordt toegepast; of

c. wanneer buitengewone en onvoorzienbare omstandigheden die 100 % waarnemerstoezicht verhinderen naar behoren worden gedocumenteerd en gerechtvaardigd door de vlaggenlidstaat;

of

d. wanneer een vaartuig gebruikmaakt van een door de vlaggenlidstaat goedgekeurd elektronisch observatieprogramma en:

i) de lidstaat bij de uitvoerend secretaris van de NAFO, met de Commissie en het EBVC in kopie, zijn normen en richtsnoeren voor elektronische waarneming indient, en

ii) de lidstaat binnen drie maanden na de elektronisch geobserveerde reis een ingevuld exemplaar van bijlage II.M bij de CEM als bedoeld in punt 35 van de bijlage bij deze verordening indient.

a) Voor elke visreis van zijn vaartuigen zonder waarnemer aan boord inspecteert de vlaggenlidstaat de aanlanding van het vaartuig in zijn havens fysiek of evalueert hij elke aanlanding in zijn havens op een andere passende wijze, na een risicobeoordeling. De inspecties worden gedocumenteerd in het formaat zoals voorgeschreven in bijlage IV.C bij de CEM (bedoeld in punt 9 van de bijlage bij deze verordening).”.

(8) Artikel 30 wordt vervangen door:

“Artikel 30

Surveillanceprocedures

1. De inspecterende lidstaat zorgt ervoor dat zijn inspecteurs voor elke waarneming in het gereglementeerde gebied van een vissersvaartuig dat gerechtigd is onder de vlag van een partij bij het NAFO-verdrag te varen, de volgende informatie registreren in een surveillancerapportformulier overeenkomstig bijlage IV.A bij de CEM, als bedoeld in punt 38 van de bijlage bij deze verordening:

a. de identificatiegegevens van de inspecterende verdragsluitende partij en de inspecteur(s);

b. de identificatie of roepnaam van het inspectieplatform;

c. de vlaggenstaat, naam en roepnaam van het waargenomen vissersvaartuig;

d. de activiteit van het waargenomen vissersvaartuig overeenkomstig bijlage II.I.B bij de CEM;

e. de datum en het tijdstip van de waarneming;

f. de positie van het vissersvaartuig op het tijdstip van de waarneming; en

g. of er beelden zijn gemaakt, of beeldmateriaal is opgenomen, en andere relevante waarnemingen.

2. De inspecterende lidstaat zorgt ervoor dat wanneer een inspecteur in het gereglementeerde gebied een onder de vlag van een verdragsluitende partij varend vissersvaartuig waarneemt waarvoor er redenen zijn om een duidelijke inbreuk op deze verordening te vermoeden, en een onmiddellijke inspectie niet haalbaar is, deze het volgende doet:

a. hij vult het surveillancerapportformulier in overeenkomstig bijlage IV.A bij de CEM (bedoeld in punt 38 van de bijlage bij deze verordening). Indien de inspecteur een volumetrische of vangstsamenstellingsevaluatie van de inhoud van een trek heeft gemaakt, bevat het surveillancerapport alle relevante informatie over de samenstelling van de trek, en maakt het melding van de voor de volumetrische evaluatie gebuikte methode;

b. hij maakt beelden van het vaartuig en registreert de positie, de datum en de tijd waarop het beeld is vastgelegd; en

c. hij zendt het surveillancerapport en de beelden onverwijld langs elektronische weg door aan zijn bevoegde autoriteit.

3. De bevoegde autoriteit van een lidstaat die een surveillancerapport ontvangt doet onverwijld het volgende:

a. zij zendt het surveillancerapport met betrekking tot een waarneming als bedoeld in lid 1 toe aan het EBVC, dat het binnen 15 dagen na de terugkeer van het inspectievaartuig naar de haven indient bij de uitvoerend secretaris van de NAFO;

b. zij zendt het surveillancerapport met betrekking tot een waarneming zoals bedoeld in lid 2 door aan het EBVC, dat het onverwijld doorzendt aan de uitvoerend secretaris van de NAFO voor doorzending aan de verdragsluitende vlaggenstaat van het vaartuig;

c. zij zendt op verzoek een kopie van de gemaakte beelden en/of video-opnamen, of andere beschikbare informatie met betrekking tot de waarneming, toe aan het EBVC, dat ze op zijn beurt doorzendt aan de verdragsluitende vlaggenstaat van het vaartuig of aan de vlaggenlidstaat indien verschillend van de inspecterende lidstaat;

d. zij waarborgt de beveiliging en het behoud van het bewijsmateriaal voor latere inspecties.

4. De bevoegde autoriteit van elke lidstaat voert na ontvangst van een surveillancerapport met betrekking tot een waarneming zoals bedoeld in lid 2 betreffende een onder zijn vlag varend vaartuig het onderzoek uit dat nodig is om passende follow-upmaatregelen te bepalen.

5. Elke lidstaat zendt het onderzoeksrapport zoals bedoeld in lid 4 toe aan het EBVC, dat het doorzendt aan de uitvoerend secretaris van de NAFO en aan de Commissie.”.

(9) Aan artikel 35, lid 3, wordt punt c), v) toegevoegd:

“v) gericht vissen gedurende een gesloten periode die in strijd is met artikel 6, lid 1, punt e bis), of vissen met een niet-toegestane maaswijdte of afstand tussen de roosterstaven of zonder gebruik te maken van roosters, in strijd met artikel 13, lid 2, punt d), wanneer er geen waarnemer aan boord is en het vaartuig in sector 3L vist op kabeljauw.”.

(10) Aan artikel 50, lid 2, wordt punt o) toegevoegd:

“o) wijzigingen in de sluitingsperioden genoemd in artikel 6, lid 1, punt e bis);”.

(11) Aan artikel 50, lid 2, wordt punt p) toegevoegd:

“p) aan boord gehouden bijvangsten genoemd in artikel 7, lid 3;”.

(12) Aan artikel 50, lid 2, wordt punt q) toegevoegd:

“q) de taken van de kapitein van het vissersvaartuig en van de lidstaten met betrekking tot verloren of achtergelaten vistuig, en het terughalen van vistuig genoemd in artikel 15;”.

(13) Aan artikel 50, lid 2, wordt punt r) toegevoegd:

“r) afwijkingen van het waarnemersprogramma genoemd in artikel 27, lid 3;”.

(14) Aan artikel 50, lid 2, wordt punt s) toegevoegd:

“s) wijzigingen van de verwijzing naar het NAFO-document voor de in artikel 30, lid 1, punt d), genoemde door de lidstaten gebruikte lijst van vaartuigactiviteiten.”.

Artikel 4

Wijzigingen van Verordening (EU) 2021/56

Verordening (EU) 2021/56 wordt als volgt gewijzigd:

(1) In artikel 4 worden de volgende leden 1 bis, 1 ter en 1 quater ingevoegd:

“1 bis. Voor ringzegenvaartuigen die hun jaarlijkse vangstbeperking overschrijden, geldt het volgende jaar een langere sluitingsperiode. De in lid 1 van dit artikel bedoelde sluitingsperiode wordt met 10 extra dagen verlengd voor ringzegenvaartuigen die in het voorgaande jaar de jaarlijkse vangstbeperking van 1 200 ton grootoogtonijn hebben overschreden. Voor ringzegenvaartuigen die de jaarlijkse vangstbeperking van 1 500 ton grootoogtonijn hebben overschreden, wordt de sluitingsperiode met 13 dagen verlengd. Voor ringzegenvaartuigen die de jaarlijkse vangstbeperking van 1 800 ton grootoogtonijn hebben overschreden, wordt de sluitingsperiode met 16 dagen verlengd. Voor ringzegenvaartuigen die de jaarlijkse vangstbeperking van 2 100 ton grootoogtonijn hebben overschreden, wordt de sluitingsperiode met 19 dagen verlengd; en voor ringzegenvaartuigen die de jaarlijkse vangstbeperking van 2 400 ton grootoogtonijn hebben overschreden, wordt de sluitingsperiode met 22 dagen verlengd, in aanvulling op de in lid 1 genoemde sluitingsperiode. De extra sluitingsdagen overeenkomstig dit lid worden in voorkomend geval toegevoegd aan het begin van de sluiting voor vaartuigen die de eerste periode in acht nemen en aan het einde van de sluiting voor vaartuigen die de tweede periode in acht nemen, zodat de sluiting van de eerste periode altijd eindigt op 8 oktober en de tweede periode altijd begint op 9 november van elk jaar.

1 ter. Met het oog op de toepassing van lid 1 bis versterkt elke lidstaat het monitoring- en controlesysteem voor tonijnvangsten, onder meer door gebruik te maken van gegevens van waarnemers aan boord, logboeken, havenbemonstering en informatie van tonijnverwerkingsinstallaties. De Commissie verzamelt de gegevens over de jaarlijkse vangsten van grootoogtonijn door individuele vaartuigen die onder de vlag van de Unie varen, en dient deze definitieve gegevens uiterlijk op 15 februari van het volgende jaar in bij het IATTC-secretariaat.

1 quater. De lidstaten maken aan het einde van elke visreis, in de dagen onmiddellijk na het einde van de visreis en het lossen, een raming van de vangst van grootoogtonijn van elk vaartuig dat onder zijn vlag vaart (bv. ramingen van waarnemers, logboekgegevens van het vaartuig, bemonstering van kuilen, gegevens van conservenfabrieken).”.

(2) Het volgende artikel 4 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 4 bis

Jaarlijks verslag over de vangsten van Pacifische blauwvintonijn

Elke lidstaat brengt jaarlijks verslag uit aan de Commissie over bijvangsten van Pacifische blauwvintonijn, die niet meer dan 10 ton per jaar mogen bedragen. De Commissie geeft deze informatie jaarlijks door aan het IATTC-secretariaat.”.

(3) Aan artikel 6 worden de volgende leden 2 bis, 2 ter, 2 quater en 5 bis toegevoegd:

“2 bis. Ringzegenvaartuigen van de Unie mogen een aan een FAD bevestigde satellietboei alleen in de volgende omstandigheden deactiveren: volledig verlies van signaalontvangst; stranding; toe-eigening van een FAD door een derde; tijdelijk, tijdens een geselecteerde sluitingsperiode; buiten: het gebied tussen 150° WL en 100° WL en tussen 8° NB en 10° ZB; het gebied tussen 100° WL en de kust van het Amerikaanse continent en tussen 5° NB en 15° ZB; of bij eigendomsoverdracht.

2 ter. Ringzegenvaartuigen van de Unie mogen een aan een FAD op zee bevestigde satellietboei op afstand in de volgende omstandigheden reactiveren: om te helpen bij het terughalen van een gestrande FAD; na een tijdelijke deactivering tijdens de sluitingsperiode; of bij eigendomsoverdracht terwijl de FAD zich op zee bevindt.

2 quater. Ringzegenvaartuigen van de Unie melden elke deactivering of reactivering op afstand van een satellietboei aan de IATTC overeenkomstig de bijlagen II en III. De verslagen worden maandelijks ingediend, met een vertraging van ten minste 60 dagen, maar niet langer dan 90 dagen na de deactivering of reactivering op afstand.

5 bis. Elke lidstaat verstrekt de Commissie informatie over de stand van uitvoering van de leden 4 en 5 voor elk kalenderjaar, in een formaat dat in overeenstemming is met de IATTC-normen voor het verstrekken van vangst- en inspanningsgegevens, en deze informatie wordt voor analyse ter beschikking gesteld van het wetenschappelijk personeel van de IATTC en de ad-hocwerkgroep inzake FAD’s.”.

(4) Het volgende artikel 6 bis wordt toegevoegd:

“Artikel 6 bis

FAD-ontwerp en het terughalen van FAD’s

1. Om de verstrikking van haaien, zeeschildpadden of andere soorten te verminderen, zetten vissersvaartuigen van de Unie alleen FAD’s in of opnieuw in die niet zijn voorzien van maasnetten of verstrikkingsmateriaal overeenkomstig de specificaties in bijlage IV.

2. Om de hoeveelheid synthetisch marien afval te verminderen:

(a)mogen de exploitanten van vissersvaartuigen van de Unie met ingang van 1 januari 2026 alleen niet-verankerde FAD’s uit de categorieën I, II, III of IV voor biologische afbreekbaarheid, zoals gedefinieerd in bijlage IV, (opnieuw) inzetten;

(b)mogen de exploitanten van vissersvaartuigen van de Unie met ingang van 1 januari 2029 alleen niet-verankerde FAD’s uit de categorieën I of II voor biologische afbreekbaarheid, zoals gedefinieerd in bijlage IV, (opnieuw) inzetten.

3. Het gebruik van niet biologisch afbreekbare materialen, met name nylontouw, is uitsluitend toegestaan om de structuur van het deel van de FAD dat op het water drijft of zich onder water bevindt uit de categorieën I en II voor biologische afbreekbaarheid te versterken, als tijdelijke oplossing bij gebrek aan een biologisch afbreekbaar alternatief.

4. Om verlies of stranding van niet-verankerde FAD’s te voorkomen, kunnen de lidstaten vrijwillige programma’s om niet-verankerde FAD’s terug te halen opzetten door middel van samenwerkingsinitiatieven tussen vissersvaartuigen die in het verdragsgebied actief zijn of vaartuigen die projecten voor het terughalen van dergelijke FAD’s uitvoeren. Zonder de reguliere visserijactiviteiten van ringzegenvaartuigen die met FAD’s vissen te beperken, worden dergelijke terughaalactiviteiten beperkt tot het verzamelen van niet-verankerde FAD’s voor verwijdering en vindt in het kader van deze activiteiten geen vorm van onderhoud of aanpassing plaats. Deze vaartuigen mogen geen FAD’s inzetten tenzij zij als ringzegenvaartuig een machtiging hebben. In het kader van het vrijwillige terughaalprogramma ingezamelde niet-verankerde FAD’s worden aan boord gehaald en naar de haven gebracht om te worden gerecycled of verwijderd.”.

(5) De volgende artikelen 7 bis, 7 ter en 7 quater worden ingevoegd:

“Artikel 7 bis

Havenstaatmaatregelen

1. Een lidstaat die toegang tot zijn havens wil verlenen aan vissersvaartuigen van derde landen met aan boord IATTC-visserijproducten die in het IATTC-verdragsgebied zijn gevangen of van dergelijke bestanden afkomstige visserijproducten die niet eerder zijn aangeland of overgeladen in een haven of op zee:

a. wijst de havens aan waartoe vissersvaartuigen van derde landen uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1005/2008 toegang mogen vragen;

b. wijst een contactpunt aan voor de ontvangst van de voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1005/2008;

c. wijst een contactpunt aan voor de ontvangst van de voorafgaande kennisgeving uit hoofde van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008.

2. De lidstaten zenden wijzigingen van de lijst van aangewezen havens en aangewezen contactpunten ten minste 20 dagen voordat zulke wijzigingen van kracht worden, aan de Commissie toe. De Commissie zendt die informatie ten minste 7 dagen voordat de wijzigingen van kracht worden, door aan het IATTC-secretariaat.

3. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat kapiteins de veilige toegang tot het vissersvaartuig vergemakkelijken, samenwerken met de bevoegde autoriteit van de haven van een staat die verdragsluitende partij is, de inspectie en communicatie vergemakkelijken, en de inspecteurs van de haven van een staat die verdragsluitende partij is bij de uitvoering van hun taken niet hinderen, intimideren of storen, noch iets doen dat ertoe leidt dat andere personen hen hinderen, intimideren of storen.

Artikel 7 ter

Volgsysteem voor vissersvaartuigen

1. Vissersvaartuigen van de Unie zorgen ervoor dat de door het volgsysteem voor vissersvaartuigen (VMS) verzamelde informatie het volgende omvat:

a. de identificatiegegevens van het vaartuig;

b. de geografische positie van het vaartuig (lengte- en breedtegraad), met een foutmarge van minder dan 100 meter bij een betrouwbaarheidsniveau van 98 %;

c. de UTC-datum en -tijd van de plaatsbepaling; en

d. de snelheid en koers van het vaartuig.

2. De in lid 1 bedoelde informatie wordt ten minste om de vier uur voor beugvisserijvaartuigen en om de twee uur voor andere vaartuigen verzameld door het visserijcontrolecentrum (VCC) aan land van de lidstaten.

3. De VMS-apparatuur die op vaartuigen is geïnstalleerd, moet ten minste manipulatiebestendig zijn (d.w.z. pogingen om met de apparatuur te knoeien, moeten detecteerbaar zijn voor de partij die elektronische monitoringdiensten verleent/eigenaar van het vaartuig, en moeten worden gemeld aan de respectieve autoriteit van de vlaggenstaat van het vaartuig), volledig automatisch zijn zodat de positiegegevens regelmatig worden doorgegeven, altijd operationeel zijn, ongeacht de omgevingsomstandigheden, en de mogelijkheid bieden om meldingen en berichten handmatig te versturen.

4. Het wordt het vaartuig van de Unie niet toegestaan met defecte satellietvolgapparatuur een visreis te ondernemen. Wanneer apparatuur tijdens een visreis ophoudt met functioneren of met een technische storing kampt die langer duurt dan 30 dagen, moet de reparatie of vervanging plaatsvinden zodra het vaartuig een haven binnenvaart.

5. Indien een aan boord van een vissersvaartuig geïnstalleerde satellietvolgapparatuur technisch defect is of niet functioneert, waardoor twee opeenvolgende transmissies niet kunnen worden ontvangen, begint de kapitein van het vaartuig met de handmatige transmissie overeenkomstig lid 5 en wordt het apparaat binnen 30 dagen gerepareerd of vervangen. Dit geldt alleen wanneer de bevoegde autoriteiten alle redelijke maatregelen hebben getroffen om transmissies te waarborgen en er geen tweede functionerende satellietvolgapparaat aan boord is.

6. Een vissersvaartuig van de Unie met een defect satellietvolgsysteem rapporteert de in lid 1 bedoelde informatie ten minste om de zes uur via passende telecommunicatiemiddelen (bv. radio, webberichten, e-mail, fax of telex) aan het VCC of de relevante bevoegde autoriteit.

Artikel 7 quater

Elektronische monitoringsystemen en vaartuigmonitoringplannen

1. Onder “elektronisch monitoringsysteem” of “EMS” wordt verstaan: een geïntegreerd systeem bestaande uit hardware en software ter ondersteuning van het vastleggen van videobeelden van visserijactiviteiten, positiegegevens en/of sensoren, dat de analyse en rapportage van elektronische monitoringregisters mogelijk maakt.

2. Vissersvaartuigen van de Unie passen de minimale technische voorschriften, prestatienormen en gegevensvereisten van de bijlagen VI en VII toe bij het gebruik van een EMS in het verdragsgebied.

3. De in bijlage VI vastgestelde minimale technische voorschriften, prestatienormen en gegevensvereisten worden op gezette tijden door de Commissie geëvalueerd om rekening te houden met de technologische vooruitgang en veranderingen in prioriteiten, alsook met de bijzondere vereisten van vaartuigen, op grond van de grootte, het gebruikte vistuig en de visserijpraktijken.

4. De minimale technische voorschriften, prestatienormen en activiteiten die onder het EMS moeten vallen en door de camera(’s) moeten worden vastgelegd, en de algemene aanbevelingen voor configuraties van EMS-apparatuur, zijn opgenomen in bijlage VI. Vaartuigen of groepen vaartuigen met een soortgelijk ontwerp die aan deze minimumnormen voldoen, moeten beschikken over een vaartuigmonitoringplan op basis van het ontwerp en de specifieke kenmerken van het vaartuig.

5. De EMS-apparatuur verzamelt automatisch en autonoom de registers om de vereiste elektronische monitoringgegevens te genereren en is manipulatiebestendig (d.w.z. pogingen om met de apparatuur te knoeien zijn detecteerbaar voor de partij die elektronische monitoringdiensten verleent/eigenaar van het vaartuig en worden gemeld aan de respectieve autoriteit van de vlaggenstaat van het vaartuig). Bijlage VII bevat zowel de verplichte minimale gegevensvelden die het EMS moet verzamelen als de facultatieve gegevensvelden die het EMS voor elk vaartuigtype kan verzamelen.

6. Indien een lidstaat voornemens is de visserijgegevens door een EMS te laten indienen, stelt hij voor elk vaartuig of voor groepen vaartuigen (bv. alle ringzegenvaartuigen, alle beugvisserijvaartuigen of alle beugvisserijvaartuigen van een bepaalde grootteklasse) die op tonijn of tonijnachtigen vissen, een vaartuigmonitoringplan voor EMS op, op basis waarvan de EMS-apparatuur moet worden gebruikt.

7. Vaartuigen of groepen vaartuigen met een soortgelijk ontwerp die een EMS gebruiken, die de minimumnormen van bijlage VI in acht nemen en die de IATTC-minimumnormen voor EMS toepassen, beschikken over een vaartuigmonitoringplan op basis van het ontwerp en de specifieke kenmerken van het vaartuig overeenkomstig bijlage VI.

8. In het vaartuigmonitoringplan wordt het volgende beschreven: de configuratie, componenten en installatie van de EMS-apparatuur voor elk vaartuig; deze configuratie moet EMS-registers kunnen verzamelen die in overeenstemming zijn met alle relevante verplichte minimumnormen en technische specificaties in dit document. De vereiste inhoud van het vaartuigmonitoringplan is opgenomen in bijlage VIII. De lidstaten kunnen een ander formaat van een vaartuigmonitoringplan kiezen, mits het de in bijlage VIII, lid 4, beschreven minimumvereisten bevat.

9. Een kopie van het door de lidstaat goedgekeurde vaartuigmonitoringplan wordt te allen tijde aan boord van elk vaartuig bewaard wanneer EMS-apparatuur wordt ingezet om de activiteiten van het vaartuig te monitoren.

10. Elke wijziging van het vaartuigmonitoringplan, ook met betrekking tot EMS-apparatuur, wordt ter goedkeuring gemeld aan de autoriteit van de vlaggenstaat van het vaartuig.

11. De normen voor de vastlegging en bewaring van EMS-registers, het opvragen van gegevens en de beoordeling en rapportage van gegevens zijn opgenomen in bijlage IX.

12. De kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie met een vaartuigmonitoringplan zorgen ervoor dat:

(a)in het geval van storingen in de EMS-apparatuur, deze storingen zo spoedig mogelijk worden gemeld aan de relevante autoriteit van de vlaggenstaat en, in voorkomend geval, aan de dienstverlener;

(b)fysieke toegang aan boord tot de onderdelen van de EMS-apparatuur wordt verleend indien de autoriteit van de vlaggenstaat of enig bevoegd personeel daarom verzoekt;

(c)overeenkomstig het vaartuigmonitoringplan en de cameraweergaven waarmee de in deze verordening gespecificeerde minimale gegevens kunnen worden verzameld, zoals gespecificeerd in bijlage VI, de camera’s vrij zicht hebben en de lenzen of lensdoppen zo nodig worden gereinigd;

(d)bij de behandeling van de vangst en de bijvangst, voor zover uitvoerbaar, de elektronische bewakingscamera’s adequaat beelden vastleggen om de relevante gegevensvelden te verzamelen zoals gespecificeerd in bijlage VI (bv. identificatie van soorten, samenstelling van de vangst enz.);

(e)het verzenden of opvragen van elektronische monitoringregisters geschiedt overeenkomstig de normen van bijlage IX;

(f)tenzij daartoe gemachtigd en geïnstrueerd door de vlaggenlidstaat of het bevoegde personeel van de lidstaat, wordt niet geknoeid met de EMS-apparatuur (bv. het systeem loskoppelen, het zicht op de camera’s wijzigen of belemmeren, de camera’s of sensoren loskoppelen, de EMS-apparatuur handmatig uitschakelen, het systeem opzettelijk kapot maken).

13. De lidstaten die besluiten een EMS in te voeren om visserijgegevens te verzamelen voor indiening bij de IATTC, zorgen ervoor dat, voordat zij EMS-gegevens bij de IATTC indienen, vaartuigen die onder hun vlag varen voldoen aan de volgende verplichte elementen van de minimumnormen en -vereisten voor het EMS:

(a)de programma’s van de lidstaten voor elektronische monitoring worden zodanig ontwikkeld, ontworpen en uitgevoerd dat zij transparant zijn en de resulterende gegevens verifieerbaar zijn overeenkomstig bijlage IX;

(b)de analyse van de EMS-registers tijdens de synthese van de monitoringgegevens wordt uitgevoerd door door de verdragsluitende partij gemachtigde bedrijven of door instellingen of autoriteiten van de verdragsluitende partij, die over de nodige opleiding, kennis, vaardigheden en capaciteiten beschikken om een doeltreffende analyse van de monitoringregisters en het genereren van EMS-gegevens te waarborgen. Dit omvat een voldoende nauwkeurige identificatie van soorten;

(c)het statusrapport van de EMS-apparatuur aan boord van elk vaartuig dat onder zijn jurisdictie valt, wordt verstrekt door de EMS-dienstverlener of door de EMS-apparatuur zelf;

(d)er worden regels en procedures vastgesteld en opgevolgd in geval van een storing in de EMS-apparatuur.

14. De lidstaten verstrekken de Commissie een beschrijving van het EMS-programma met ten minste de volgende informatie:

(a)de in het programma gebruikte vaartuigmonitorplannen;

(b)de verantwoordelijkheden van de visserijautoriteiten en de eigenaar/bemanning van het vaartuig met betrekking tot het installeren en onderhouden van de apparatuur, met inbegrip van routinematige reiniging van de camera’s, en het reageren op mechanische of technische storingen in het EMS;

(c)protocollen voor het opslaan, opvragen en versturen van gegevens overeenkomstig bijlage IX;

(d)protocollen voor interne rapportage en opvolging van mogelijke acties die niet in overeenstemming zijn met deze normen en die worden gedetecteerd, met inbegrip van regels en procedures in geval van storing in de EMS-apparatuur.

15. De beschrijving van het EMS-programma wordt door de Commissie bij de IATTC-directeur ingediend voordat het monitoringprogramma begint met het indienen van gegevens bij de IATTC. De lidstaten melden alle wijzigingen in hun nationale EMS-programma aan de Commissie, die de IATTC-directeur daarvan in kennis stelt wanneer dergelijke wijzigingen zich voordoen.

16. De lidstaten die besluiten een EMS in te voeren om visserijgegevens te verzamelen voor indiening bij de IATTC, rapporteren de EMS-gegevens die voor elk jaar zijn verzameld aan het IATTC-secretariaat op een wijze die in overeenstemming is met de in deze handeling vastgestelde minimumnormen, bij voorkeur in overeenstemming met de termijnen voor gegevensrapportage van de toepasselijke resoluties of tegen het einde van het volgende jaar met gebruikmaking van de formaten en richtsnoeren die zijn beschreven in de vertrouwelijkheidsvereisten van de bijlagen VI, VII en IX.

17. De lidstaten die besluiten een EMS in te voeren om visserijgegevens te verzamelen voor indiening bij de IATTC, dienen uiterlijk op 30 maart van het volgende jaar bij de Commissie op vlootniveau een samenvatting in van de vaartuigmonitorplannen, waarin de uitvoering van hun programma(’s) voor elektronische monitoring in het voorgaande jaar wordt beschreven, met inbegrip van ten minste het aantal vaartuigen dat elektronische monitoring uitvoert, uitgesplitst naar soort vistuig en visserij; het scala van EMS-configuraties die binnen de vloot worden toegepast; een algemene beschrijving van de EMS-voorschriften die door de lidstaten aan kapiteins/bemanningen van vaartuigen worden opgelegd; het percentage van het dekkingsniveau, uitgesplitst naar visserij en soort vistuig; de gegevens over de wijze waarop die dekkingsniveaus werden berekend; en, in voorkomend geval, informatie over het toezicht op de naleving.”.

(6) Artikel 10 wordt vervangen door:

“Artikel 10

Zijdehaaien

1. Het is verboden delen van of hele karkassen van in het verdragsgebied door ringzegenvaartuigen gevangen zijdehaaien (Carcharhinus falciformis) aan boord te houden, over te laden, aan te landen, op te slaan, te verkopen of aan te bieden voor verkoop.

2. Ringzegenvaartuigen van de Unie laten waar mogelijk levende zijdehaaien vrij.

3. Indien een zijdehaai onopzettelijk wordt gevangen en ingevroren in het kader van een activiteit van een ringzegenvaartuig en de overheidsinstantie op de plaats van aanlanding aanwezig is, wordt de hele zijdehaai ingeleverd bij die instantie. Indien de overheidsinstantie niet beschikbaar is, wordt de hele ingeleverde zijdehaai niet verkocht of geruild, maar mag hij voor huishoudelijk menselijk verbruik worden gedoneerd. Zijdehaaien die op deze manier worden ingeleverd, worden gemeld aan het IATTC-secretariaat.

4. Beugvisserijvaartuigen die incidenteel haaien vangen, beperken de bijvangst van zijdehaaien tot maximaal 20 % van de totale vangst (in gewicht) per visreis. De meersoortenvisserij die gebruikmaakt van drijvende beugen (waarbij de meeste haken vissen op diepten van minder dan 100 meter en wordt gevist op andere soorten dan zwaardvis) beperkt de vangst van zijdehaaien met een totale lengte van minder dan 100 cm tot 20 % van het totale aantal tijdens de visreis gevangen zijdehaaien.

5. Voor de meersoortenvisserij die gebruikmaakt van drijvende beugen waarvan de bijvangst van zijdehaaien met een totale lengte van minder dan 100 cm gemiddeld meer dan 20 % van het gewicht aan zijdehaaien per jaar bedraagt, verbieden de lidstaten het gebruik van stalen onderlijnen gedurende een periode van drie opeenvolgende maanden per jaar. Het gemiddelde aandeel zijdehaaien in de vangst wordt berekend op basis van gegevens van het voorgaande kalenderjaar. De bepalingen van dit lid zijn ook van toepassing op nieuwe vaartuigen die hun intrede doen in de meersoortenvisserij en vaartuigen waarvoor uit de onmiddellijk voorafgaande periode geen gegevens beschikbaar zijn.

6. Vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van minder dan 12 meter die gebruikmaken van handmatig bediend vistuig (d.w.z. zonder mechanische of hydraulische lieren) en die op geen enkel moment tijdens de visreis aan moederschepen leveren, zijn uitgesloten van de toepassing van dit artikel.

7. De lidstaten stellen de Commissie vóór 15 september van elk jaar in kennis van de in lid 5 bedoelde enkele periode van beperkt gebruik van stalen onderlijnen die voor het kalenderjaar in acht zal worden genomen. De Commissie stelt het IATTC-secretariaat daarvan in kennis.

8. De lidstaten schrijven voor dat vangstgegevens voor zijdehaaien worden verzameld en ingediend overeenkomstig de voorschriften van de IATTC inzake gegevensrapportage. De lidstaten registreren ook, via waarnemersprogramma’s en andere middelen, het aantal en de status (dood/levend) van zijdehaaien die zijn gevangen en vrijgelaten door ringzegenvaartuigen van alle capaciteitsklassen, en rapporteren deze gegevens aan de IATTC.

9. Vissersvaartuigen van de Unie vissen niet in gebieden die door de IATTC als kraamkamers voor zijdehaaien zijn geïdentificeerd.”.

(7) Artikel 12 wordt vervangen door:

“Artikel 12

Veilige vrijlating van haaien

10. Vissersvaartuigen van de Unie laten gevangen haaien (levend of dood) die niet ongedeerd worden gehouden, onmiddellijk vrij zodra zij aan de lijn worden gezien, in het net verstrikt zijn of in de beugel op het dek liggen, waarbij terdege rekening wordt gehouden met de veiligheid van personen. De lidstaten schrijven voor dat ringvisserijvaartuigen de volgende procedure moeten toepassen om de veiligheid van de bij een dergelijke activiteit betrokken personen te waarborgen:

(a)haaien worden zo spoedig mogelijk nadat zij voor het eerst in het net verstrikt zijn geraakt, losgemaakt en in de oceaan vrijgelaten;

(b)haaien die in de beugel op het dek liggen worden zo snel mogelijk in het water teruggezet, hetzij via een hellende plaat vanaf het dek die uitgeeft op een opening aan de zijkant van het vaartuig, hetzij via ontsnappingsluiken. Indien geen hellende platen of ontsnappingsluiken beschikbaar zijn, worden de haaien met een leng (hijsband) of een vrachtnet in het water gelaten met behulp van een kraan of soortgelijke uitrusting, indien beschikbaar, of zoals aangegeven in bijlage 3 van Resolutie C-24-05 25 ;

(c)het is verboden hijshaken, vishaken of vergelijkbare instrumenten te gebruiken voor de behandeling van haaien;

(d)het is verboden haaien op te hijsen bij de kop, de staart, een kieuwspleet of een spiraculum, of met behulp van binddraad tegen of ingebracht door het lichaam; het is verboden gaten in het lichaam van de haaien te maken (bv. om een kabel door te steken om de haai op te hijsen);

(e)het is verboden om walvishaaien (Rhincodon typus) aan boord van het vaartuig te hijsen, evenals walvishaaien uit een ringzegennet te trekken, bv. met sleepkabels.

11. De lidstaten schrijven voor dat beugvisserijvaartuigen de volgende procedure moeten toepassen om de veiligheid van de bij dergelijke activiteiten betrokken personen te waarborgen:

(a)de haaien worden zo spoedig mogelijk nadat zij voor het eerst in het net verstrikt zijn geraakt, losgemaakt en in de oceaan vrijgelaten;

(b)haaien die in de beugel op het dek liggen worden zo snel mogelijk in het water teruggezet, hetzij via een hellende plaat vanaf het dek die uitgeeft op een opening aan de zijkant van het vaartuig, hetzij via ontsnappingsluiken. Indien geen hellende platen of ontsnappingsluiken beschikbaar zijn, worden de haaien met een leng (hijsband) of een vrachtnet in het water gelaten met behulp van een kraan of soortgelijke uitrusting, indien beschikbaar, of zoals aangegeven in bijlage 3 van Resolutie C-24-05;

(c)het is verboden hijshaken, vishaken of vergelijkbare instrumenten te gebruiken voor de behandeling van haaien;

(d)het is verboden haaien op te hijsen bij de kop, de staart, een kieuwspleet of een spiraculum, of met behulp van binddraad tegen of ingebracht door het lichaam; het is verboden gaten in het lichaam van de haaien te maken (bv. om een kabel door te steken om de haai op te hijsen);

(e)het is verboden om walvishaaien (Rhincodon typus) aan boord van het vaartuig te hijsen, evenals walvishaaien uit een ringzegennet te trekken, bv. met sleepkabels;

(f)haaien worden waar mogelijk in het water gelaten;

(g)lijnsnijders worden gebruikt om de bijlijn zo dicht mogelijk bij de haak door te snijden, zodat er, voor zover mogelijk, minder dan 1 meter om het dier achterblijft.

12. In aanvulling op artikel 12, lid 1, passen vissersvaartuigen van de Unie de beste praktijken voor de veilige behandeling en vrijlating van haaien toe overeenkomstig de richtsnoeren van de bijlagen 3 en 3.1 bij Resolutie C-24-05.”.

(8) Artikel 14 wordt vervangen door:

“Artikel 14

Verzameling van gegevens over haaiensoorten

1. De kapiteins van vissersvaartuigen van de Unie verzamelen en verstrekken aan de lidstaten vangstgegevens voor zijdehaaien en hamerhaaien, waarna de lidstaten de gegevens vóór 31 maart van elk jaar bij de Commissie indienen. De Commissie zendt de gegevens door aan het IATTC-secretariaat.

2. Elke lidstaat verstrekt de Commissie jaarlijks uiterlijk op 31 maart gegevens over de vangsten, de inspanning uitgesplitst naar vistuig, de aanlanding en de handel in haaien, indien mogelijk naar soort, overeenkomstig de rapportageprocedures van de IATTC, met inbegrip van beschikbare historische gegevens. De Commissie zendt de gegevens door aan het IATTC-secretariaat.

3. De waarnemers op de vissersvaartuigen van de Unie registreren het aantal en de toestand (dood of levend) van de zijdehaaien en hamerhaaien die zijn gevangen en vrijgelaten.

4. De lidstaten verstrekken ook, door middel van waarnemersprogramma’s, elektronische monitoringprogramma’s of andere middelen, de identificatie van de soorten, het aantal en de status (dood/levend) van alle haaien die zijn gevangen, overeenkomstig de toepasselijke monitoringvoorschriften, met inbegrip van haaien die incidenteel zijn gevangen en/of zijn vrijgelaten door ringzegenvaartuigen van alle capaciteitsklassen en door beugvisserijvaartuigen.”.

(9) Aan artikel 20, lid 1, wordt punt q) toegevoegd:

“q) een geldige machtiging om in het verdragsgebied te vissen/over te laden.”.

(10) Aan artikel 25 wordt lid 6 toegevoegd:

“6. De lidstaten verstrekken de voor het voorgaande kalenderjaar overeenkomstig 14 van deze verordening op FAD’s verzamelde gegevens uiterlijk 75 dagen vóór elke gewone vergadering van het wetenschappelijk adviescomité (SAC) aan de Commissie. De Commissie zendt die informatie uiterlijk 60 dagen vóór de vergadering van het wetenschappelijke adviescomité naar het IATTC-secretariaat door.”.

(11) Artikel 26 wordt vervangen door:

“Artikel 26

Nalevingsproces en vermeende niet-naleving gemeld door de IATTC

1. De lidstaten vullen de standaardvragenlijst over de naleving van de IATTC-maatregelen als bedoeld in bijlage I bij Resolutie C-22-02 26 in en dienen deze uiterlijk 75 dagen vóór de jaarlijkse vergadering van het Comité voor de evaluatie van de uitvoering van de door de IATTC-commissie vastgestelde maatregelen (“het nalevingscomité”) in. De Commissie zendt die informatie uiterlijk 60 dagen vóór de vergadering van het nalevingscomité naar de directeur van de IATTC door.

2. Indien de Commissie van de directeur van de IATTC informatie ontvangt die wijst op vermoedelijke niet-naleving van het verdrag of van de resoluties door een lidstaat of door vissersvaartuigen van de Unie, zendt zij die informatie onverwijld aan de betrokken lidstaat toe.

3. De lidstaat voert een onderzoek uit naar de vermeende niet-naleving en stelt de Commissie minstens 75 dagen vóór de jaarlijkse vergadering van het nalevingscomité in kennis van de resultaten van dat onderzoek en van de maatregelen die zijn genomen om eventuele gevallen van niet-naleving aan te pakken.

4. De Commissie zendt die informatie ten minste 60 dagen vóór de vergadering van het nalevingscomité door aan de directeur van de IATTC.”.

(12) Het volgende artikel 27 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 27 bis

Richtsnoeren

De Commissie stelt de lidstaten met vangstmogelijkheden in het onder het verdrag vallende gebied in kennis van alle door de IATTC ontwikkelde richtsnoeren, met name wat betreft de beste praktijken inzake voorzichtige behandeling en vrijlating van haaien.

De betrokken lidstaten zorgen ervoor dat die richtsnoeren worden meegedeeld aan de kapiteins van hun vaartuigen die de desbetreffende visserijactiviteiten verrichten. Die kapiteins treffen alle noodzakelijke/mogelijke maatregelen om deze richtsnoeren toe te passen.”.

(13) Aan artikel 28, lid 1, wordt punt p) toegevoegd:

“p) de verwijzing naar de richtsnoeren in artikel 12, lid 1, punt b), artikel 12, lid 2, punt b), en artikel 12, lid 3, en de verwijzing naar internationale besluiten in artikel 26, lid 1.”.

(14) In de titel van de bijlage bij Verordening (EU) 2021/56, “Tabel 1: Risicobeperkende maatregelen”, wordt “bijlage” vervangen door “bijlage II”.

(15) De bijlagen II, III, IV, V, VI, VII, VIII en IX worden aan Verordening (EU) 2021/56 toegevoegd overeenkomstig bijlage II bij deze verordening.

Artikel 5

Wijzigingen van Verordening (EU) 2022/2056


Verordening (EU) 2022/2056 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Artikel 14 wordt vervangen door:

“Algemene beschermingsmaatregelen voor haaien

1. De beugvisserijvaartuigen van de Unie die tussen 20° NB en 20° ZB op tonijn en zeilvis vissen, maken geen gebruik van stalen lijnen als bijlijnen of stalen onderlijnen en het is niet toegestaan om gebruik te maken van haaienlijnen of rechtstreeks van de beug of de vallijn lopende bijlijnen, die ook wel haaienlijnen worden genoemd en afgebeeld zijn in bijlage VI. Vaartuigen die deze stalen lijnen als bijlijnen of stalen onderlijnen aan boord hebben, bergen deze op.

2. Vissersvaartuigen van de Unie zorgen ervoor dat haaien die worden gevangen en niet mogen worden gehouden, naast het vaartuig worden meegetrokken voordat zij worden losgesneden, teneinde de identificatie van soorten te vergemakkelijken, in die gevallen waarin een waarnemer of een elektronische bewakingscamera aanwezig is en rekening houdend met de veiligheid van de bemanning en de waarnemer.

3. Haaien die door de beugvisserijvaartuigen van de Unie worden gevangen en niet worden gehouden, worden, rekening houdend met de veiligheid van de bemanning en de waarnemer, zo spoedig mogelijk op de volgende wijze vrijgelaten:

(a)de haai wordt waar mogelijk in het water gelaten; en

(b)met behulp van een lijnsnijder wordt de bijlijn zo dicht mogelijk bij de haak doorgesneden.”.

(2) Aan artikel 15 wordt het volgende lid 5 toegevoegd:

“5. Exemplaren van oceanische witpunthaaien die onopzettelijk worden gevangen en ingevroren als onderdeel van de activiteiten van ringzegenvaartuigen, worden door het vissersvaartuig ingeleverd bij de verantwoordelijke overheidsinstanties of teruggegooid op de plaats van aanlanding of overlading. De oceanische witpunthaaien die op deze manier worden ingeleverd, mogen niet worden verkocht of geruild door de verantwoordelijke overheidsinstanties, maar mogen voor huishoudelijke menselijke consumptie worden gedoneerd.”.

(3) Aan artikel 17 wordt het volgende lid 6 toegevoegd:

“6. Exemplaren van zijdehaaien die onopzettelijk worden gevangen en ingevroren als onderdeel van de activiteiten van ringzegenvaartuigen, worden door het vissersvaartuig ingeleverd bij de verantwoordelijke overheidsinstanties of teruggegooid op de plaats van aanlanding of overlading. Zijdehaaien die op deze wijze worden ingeleverd, mogen niet worden verkocht of geruild door de verantwoordelijke overheidsinstanties, maar mogen wel voor huishoudelijk menselijk gebruik worden gedoneerd.”.

(4) In artikel 24 wordt punt c) vervangen door:

“c) vissersvaartuigen die de vlag voeren van een niet-verdragsluitende partij en in het kader van een charter-, lease- of soortgelijke overeenkomst worden geëxploiteerd, die voldoen aan de CMM’s.”.

Artikel 6

Wijzigingen van Verordening (EU) 2022/2343

Verordening (EU) 2022/2343 wordt als volgt gewijzigd:

(1) Aan artikel 3 wordt punt 18) toegevoegd:

“18) “elektronisch monitoringsysteem” of “EMS”: een geïntegreerd systeem bestaande uit hardware en software ter ondersteuning van het vastleggen van videobeelden van visserijactiviteiten, positiegegevens en/of sensoren, dat de analyse en rapportage van elektronische monitoringregisters mogelijk maakt.”.

(2) In artikel 4 worden de volgende leden ingevoegd:

“1 bis. Ringzegenvaartuigen van de Unie mogen tropische tonijn niet teruggooien nadat het net volledig is samengetrokken en meer dan de helft van het net is opgehaald. Indien storingen in de uitrusting van invloed zijn op het samentrekken en ophalen van het net, op zodanige wijze dat dit voorschrift niet kan worden nageleefd, moet de bemanning zich inspannen om de tonijnen en de niet-doelsoorten zo spoedig mogelijk vrij te laten.

1 ter. Ringzegenvaartuigen van de Unie houden, voor zover mogelijk, alle vangsten van andere tonijnen, regenboogstekelmakreel, goudmakreel, trekkervissen, zwaardvissen en zeilvissen, wahoo en barracuda aan boord en landen deze aan, met uitzondering van vis die ongeschikt is voor menselijke consumptie.”.

(3) Het volgende artikel 5 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 5 bis

Vrijwillige sluiting van de visserij

1. De lidstaten kunnen besluiten vaartuigen die onder hun vlag varen te verbieden om in het bevoegdheidsgebied van de IOTC gedurende ten minste 31 opeenvolgende dagen op grootoogtonijn, geelvintonijn en gestreepte tonijn te vissen. Vaartuigen met een lengte over alles van minder dan 12 meter die in de EEZ van een lidstaat vissen, kunnen worden uitgesloten.

2. De lidstaten die besluiten de visserij te sluiten, delen de voor de visserijsluiting gekozen periode uiterlijk op 15 december van elk jaar aan de Commissie mee. De Commissie zendt die informatie uiterlijk op 31 december aan het IOTC-secretariaat.”.

(4) Het volgende artikel 8 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 8 bis

Beheer van niet-verankerde FAD’s

1. Alleen ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen mogen niet-verankerde FAD’s (DFAD’s) en instrumentboeien inzetten.

2. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen mogen alleen DFAD’s inzetten met een instrumentboei die is geactiveerd en geregistreerd in het register van DFAD’s nadat de IOTC dit register heeft ingevoerd. Het gebruik van andere boeien, zoals radioboeien, is verboden.

3. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen activeren instrumentboeien pas wanneer deze fysiek aan boord aanwezig zijn, en reactiveren instrumentboeien pas nadat zij naar de haven zijn gebracht en door hun vlaggenlidstaten zijn gemachtigd.

4. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen nemen alle redelijke voorzorgsmaatregelen om onopzettelijk verlies van DFAD’s en instrumentboeien te voorkomen en mogen zich niet opzettelijk ontdoen van DFAD’s of bijbehorende instrumentboeien, behalve in gevallen van overmacht.

5. Alvorens melding te maken van het verlies van een DFAD, trachten ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen zo spoedig mogelijk een dergelijke DFAD te lokaliseren en terug te halen.

6. Wanneer zij een instrumentboei terughalen die aan een DFAD is bevestigd, laten ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen de DFAD niet in zee achter zonder een actieve instrumentboei.

7. De lidstaten stellen een nationaal beheersplan op voor het gebruik van DFAD’s door hun vissersvaartuigen. Het beheersplan volgt de richtsnoeren van bijlage 2.

8. De lidstaten dienen het in lid 1 bedoelde beheersplan uiterlijk 75 dagen vóór de jaarvergadering van de IOTC in 2025 bij de Commissie in en dienen vervolgens, indien nodig, jaarlijkse wijzigingen in.”.

(5) Het volgende artikel 8 ter wordt ingevoegd:

“Artikel 8 ter

Ontwerp en constructie van DFAD’s

1. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen gebruiken alleen DFAD’s waarvan het ontwerp en de constructie voldoen aan de volgende specificaties, zoals beschreven als voorbeeld in bijlage 3 bis:

(a)het gebruik van materiaal met mazen is verboden voor elk deel van een DFAD;

(b)er mogen alleen niet-verstrikkende materialen en ontwerpen worden gebruikt; en

(c)de onderwatercomponent van de structuur is beperkt tot een lengte van 50 meter.

2. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen mogen:

(a)vanaf 1 januari 2026 geen DFAD’s van categorie V meer inzetten en alleen DFAD’s gebruiken van de categorieën I, II III en IV voor biologische afbreekbaarheid, zoals gedefinieerd in bijlage III;

(b)vanaf 1 januari 2027 alleen DFAD’s gebruiken van de categorieën I en II, zoals gedefinieerd in bijlage III; en

(c)vanaf 1 januari 2029 alleen DFAD’s gebruiken van categorie I, zoals gedefinieerd in bijlage III.

3. Instrumentboeien die aan een ingezette DFAD zijn bevestigd, worden permanent en duidelijk gemarkeerd met het unieke referentienummer (verstrekt door de fabrikant van de instrumentboei) en het unieke vaartuigidentificatienummer van de IOTC.

4. Met ingang van 1 januari 2026 worden DFAD’s permanent gemarkeerd met een specifieke unieke DFAD-identificatiecode van de IOTC, die wordt verstrekt door het IOTC-secretariaat. De markering moet gescheiden zijn van de markering van de instrumentboei.

5. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen die DFAD’s tegenkomen die niet voldoen aan de eisen inzake ontwerp en constructie, halen dergelijke DFAD’s, voor zover mogelijk, onmiddellijk uit het water. Ringzegenvaartuigen en bijbehorende bevoorradingsvaartuigen melden dergelijke gevallen aan hun vlaggenlidstaat. De lidstaten melden dit aan de Commissie, die dit op haar beurt meldt aan het IOTC-secretariaat.

6. De lidstaten verstrekken informatie over de stand van uitvoering van biologisch afbreekbare FAD’s overeenkomstig artikel 51, lid 5.”.

(6) Het volgende artikel 8 quater wordt ingevoegd:

“Artikel 8 quater

Rapportageverplichtingen voor DFAD’s

1. Vissersvaartuigen van de Unie registreren alle visserijactiviteiten in verband met een drijvend voorwerp (DFAD of boomstam) en/of een instrumentboei, vanaf de inzet tot het einde van het gebruik, aan de hand van de specifieke gegevenselementen in bijlage 3 en het door het IOTC-secretariaat verstrekte model 27 . De lidstaten zenden die informatie overeenkomstig artikel 51, lid 2, toe aan de Commissie.

2. Vissersvaartuigen van de Unie geven jaarlijks aan hun vlaggenlidstaat het aantal instrumentboeien door dat hen aan het einde van elk kalenderjaar is toegewezen, met inbegrip van instrumentboeien die verloren zijn gegaan of zijn achtergelaten en/of teruggegooid, per vak van 1° bij 1°, per maand gestratificeerd en per soort DFAD. De informatie wordt gestratificeerd naar vloot, jaar, maand en vak van 1° bij 1°, en uitgedrukt als het gemiddelde dagelijkse aantal actieve instrumentboeien in elk stratum. De lidstaten zenden die informatie overeenkomstig artikel 51, lid 2, toe aan de Commissie.

3. Totdat de Commissie de lidstaten in kennis stelt van de inwerkingtreding van het DFAD-register van de IOTC, zorgen de lidstaten ervoor dat de onder hun vlag varende vaartuigen in het juiste logboek de datum, het tijdstip en de geografische coördinaten (decimale graden) van de inzet registreren voor elke instrumentboei, met daarbij het unieke referentienummer van de instrumentboei.

4. Zodra de Commissie de lidstaten in kennis stelt van de inwerkingtreding van het DFAD-register van de IOTC, voegen de eigenaren van de boeien de volgende informatie over de inzet van instrumentboeien toe:

(a)het unieke referentienummer van de instrumentboei aan de hand waarvan de eigenaar van de boei kan worden geïdentificeerd;

(b)de naam van de eigenaar van de boei;

(c)het unieke IOTC-vaartuigregisternummer van het ringzegenvaartuig dat aan de instrumentboei is toegekend;

(d)de lidstaat van het ringzegenvaartuig waaraan de instrumentboei is toegewezen;

(e)de fabrikant van de instrumentboei;

(f)de modelnaam van de instrumentboei;

(g)de unieke DFAD-identificatiecode van de IOTC, zoals verstrekt door het IOTC-secretariaat;

(h)de categorie van biologische afbreekbaarheid van de DFAD of, indien van toepassing, de boomstam, waarmee de boei is ingezet;

(i)de datum en tijd van inzet;

(j)de locatie van de inzet.

5. De eigenaren van boeien nemen de boeien op die zijn ingezet vóór de inwerkingtreding van het DFAD-register en die nog steeds actief zijn op 1 januari 2026, wanneer het DFAD-register in werking treedt.

6. De eigenaar van de boei stelt het IOTC-secretariaat en zijn vlaggenlidstaat via het DFAD-register en binnen 24 uur na activering van een instrumentboei daarvan in kennis, met vermelding van de unieke DFAD-identificatiecode van de IOTC zoals verstrekt door het IOTC-secretariaat.

7. De lidstaten verifiëren de door de eigenaar van de boei in het DFAD-register verstrekte informatie en valideren deze ten minste eenmaal per jaar.

8. De eigenaar van de boei stelt het IOTC-secretariaat via het DFAD-register en binnen 72 uur na deactivering van een instrumentboei daarvan in kennis, met vermelding van informatie over of de DFAD en de instrumentboei zijn teruggehaald. Indien een aan een DFAD bevestigde actieve boei wordt gedeactiveerd zonder te worden teruggehaald, vermeldt de eigenaar van de boei in de kennisgeving via het DFAD-register de datum, het tijdstip en de laatste locatie van de boei en de redenen voor het deactiveren ervan. De eigenaar van de boei registreert in het DFAD-register wanneer een instrumentboei buiten gebruik is gesteld (d.w.z. dat de boei is teruggehaald en niet opnieuw kan worden ingezet of opnieuw kan worden geactiveerd).

9. De lidstaten zenden de Commissie dagelijks informatie over alle actieve FAD’s toe, die de volgende informatie bevat:

(a)de geografische locatie (graden, minuten en seconden);

(b)de datum;

(c)het tijdstip;

(d)het unieke referentienummer van de instrumentboei;

(e)de naam en het IOTC-registratienummer van de vaartuigen die aan de instrumentboei zijn toegewezen.

De informatie wordt maandelijks verzameld en niet eerder dan 30 dagen, maar niet later dan 60 dagen, na de maandelijkse verzameling van de betrokken informatie ingediend. De Commissie zendt die informatie toe aan het IOTC-secretariaat.

10. De lidstaten kunnen bij de Commissie een met redenen omkleed verzoek indienen om toegang tot de in lid 4, punten c), d) en j), vermelde informatie met betrekking tot DFAD’s die door andere CPC’s worden ingezet.

11. Indien een andere CPC verzoekt om toegang tot de in lid 4, punten c), d) en j), vermelde informatie met betrekking tot door een lidstaat ingezette DFAD’s, zendt de Commissie dit verzoek door aan de betrokken lidstaat na de verzoekende CPC om de motivering van het verzoek te hebben verzocht. De betrokken lidstaat verleent de Commissie binnen 20 dagen toestemming voor het verstrekken van de in lid 4, punt j), bedoelde informatie ofwel weigert deze, waarbij de redenen voor de weigering worden gegeven.”.

(7) Artikel 9 wordt vervangen door:

“Artikel 9

Verankerde FAD’s

1. Vissersvaartuigen van de Unie registreren visserijactiviteiten met behulp van verankerde FAD’s (AFAD’s) aan de hand van de specifieke gegevenselementen in bijlage 3. De lidstaten zenden die informatie overeenkomstig artikel 51, lid 2, toe aan de Commissie.

2. De lidstaten stellen een nationaal beheersplan op voor het gebruik van AFAD’s door hun vissersvaartuigen. Het beheersplan volgt de richtsnoeren van bijlage 2.

3. De lidstaten zorgen ervoor dat hun vaartuigen alleen AFAD’s gebruiken die permanent en duidelijk zijn gemarkeerd met een uniek nationaal identificatienummer dat de lidstaten of het vaartuig/de vaartuigen identificeert waartoe de AFAD’s behoren (indien van toepassing).

4. De lidstaten voeren inspecties op zee uit om ervoor te zorgen dat de ingezette AFAD’s gemarkeerd en gebouwd zijn overeenkomstig artikel 9 bis.

5. De lidstaten verstrekken binnen 15 dagen na de inzet aan de Commissie de volgende informatie over de inzet van een nieuwe AFAD in de wateren van de Unie:

(a)de datum van inzet;

(b)de GPS-positie;

(c)het unieke nationale identificatienummer, als bedoeld in lid 4.

De Commissie zendt die informatie onverwijld en uiterlijk 21 dagen na de inzet toe aan het IOTC-secretariaat.

6. Uiterlijk 75 dagen vóór de jaarvergadering van de IOTC dienen de lidstaten een voortgangsverslag in over de uitvoering van het beheersplan voor het gebruik van AFAD’s en, indien nodig, een evaluatie van het oorspronkelijk ingediende beheersplan. Het voortgangsverslag bevat een register van ingezette, verloren, achterlaten en afgedankte AFAD’s en het aantal en de resultaten van de in lid 3 bedoelde inspecties.

7. De Commissie zendt die informatie uiterlijk 60 dagen vóór de jaarvergadering van de IOTC toe aan het IOTC-secretariaat.”.

(8) Het volgende artikel 9 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 9 bis

Ontwerp en constructie van AFAD’s

1. De lidstaten en de vissersvaartuigen van de Unie gebruiken alleen niet-verstrikkende ontwerpen en materialen voor de constructie van de aggregatoren van de AFAD’s die zich onder water bevinden. Aan de meerlijn bevestigde aggregatoren die zich onder water bevinden, moeten van biologisch afbreekbare materialen zijn vervaardigd.

2. De lidstaten en de vissersvaartuigen van de Unie worden aangemoedigd AFAD’s te maken van materialen die een langere levensduur garanderen.

3. De lidstaten en de vissersvaartuigen van de Unie zorgen ervoor dat bij de keuze van een locatie voor de inzet of vervanging van ingezette AFAD’s rekening wordt gehouden met de aard en het profiel van de zeebodem. Waar mogelijk moeten locaties met steile hellingen worden vermeden om het risico op verlies tot een minimum te beperken.

4. De lidstaten en de vissersvaartuigen van de Unie zorgen ervoor dat de drijver van de AFAD’s geschikt is voor offshore-toepassingen met een sterke stroming, door gebruik te maken van ontwerpen die zijn gestroomlijnd om de weerstand tegen stromingen en golven te verminderen.”.

(9) In artikel 13 wordt het volgende lid 3 ingevoegd:

“3. Transportvaartuigen van de Unie die gemachtigd zijn om overladingen van IOTC-soorten in ontvangst te nemen, slaan de overgeladen vis per vissersvaartuig gescheiden op en stellen een stuwplan op waarin de locaties in het ruim van de hoeveelheden per vaartuig en per belangrijke soort en, indien mogelijk, per andere soort worden weergegeven. De kapitein van het transportvaartuig legt het stuwplan op verzoek voor aan de inspecteurs.”.

(10) Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

a) in lid 2 wordt punt b) vervangen door:

“b) meldt interacties met walvisachtigen aan de vlaggenlidstaat van het vaartuig, met opgave van de volgende informatie:

–de soort (indien bekend);

–het aantal exemplaren;

–een korte beschrijving van de interactie, met zo mogelijk bijzonderheden over het hoe en waarom van de interactie;

–de plaats van de insluiting;

–de maatregelen die zijn genomen om een veilige vrijlating te waarborgen; en

–een beoordeling van de toestand van het dier bij vrijlating, waarbij in voorkomend geval wordt vermeld dat het levend werd vrijgelaten maar vervolgens is gestorven.”;

b) het volgende lid 4 wordt ingevoegd:

“4. De lidstaten zorgen ervoor dat vissersvaartuigen van de Unie op de hoogte zijn van passende technieken voor risicobeperking, identificatie, behandeling en vrijlating en deze gebruiken, en dat zij alle nodige apparatuur aan boord hebben om walvisachtigen op een veilige manier vrij te laten.”.

(11) In artikel 22 wordt lid 1 vervangen door:

“1. Vissersvaartuigen van de Unie gebruiken risicobeperkende maatregelen om het aantal bijvangsten van zeevogels in alle visserijgebieden, seizoenen en visserijactiviteiten te verminderen. In het gebied ten zuiden van 25° ZB gebruiken beugvisserijvaartuigen ten minste twee van de drie risicobeperkende maatregelen van bijlage 4, zoals gewijzigd bij deze verordening, dan wel gebruiken zij alleen haakafschermende middelen, en voldoen zij aan de minimumnormen voor die maatregelen. Het ontwerp en het gebruik van vogelverschrikkerlijnen zijn in overeenstemming met de aanvullende specificaties in bijlage 5.”.

(12) Aan artikel 30 worden de volgende leden 4, 5 en 6 toegevoegd:

“4. Op voorwaarde dat aan de minimumnormen voor verplichte gegevensrapportage in het kader van de regionale waarnemersregeling 28 wordt voldaan, kunnen de lidstaten de in lid 1 bedoelde minimale dekking door menselijke waarnemers aanvullen of vervangen door middel van een elektronisch monitoringsysteem (EMS). Het EMS wordt zo nodig aangevuld met havenbemonstering en/of andere door de IOTC goedgekeurde methoden voor gegevensverzameling.

5. De lidstaten die ervoor kiezen een EMS in te voeren om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de in lid 1 vastgestelde minimumdekking, zorgen ervoor dat hun nationale elektronische monitoringprogramma, hun elektronische monitoringsysteem en gegevensnormen voldoen aan de vereisten van deze verordening met het oog op het regionale elektronische monitoringprogramma (REMP) van de IOTC. Dit omvat de voorschriften, waaronder die van bijlage 11, zoals vastgesteld bij deze verordening.

6. De lidstaten die ervoor kiezen een EMS in te voeren om geheel of gedeeltelijk te voldoen aan de in lid 1 vastgestelde minimumdekking:

(a)zorgen ervoor dat voor elk vaartuig dat met elektronische monitoringapparatuur is uitgerust een vaartuigmonitoringplan als bedoeld in bijlage 11 wordt opgesteld en bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat wordt ingeleverd;

(b)zorgen ervoor dat de elektronische monitoringapparatuur in die vaartuigen wordt geïnstalleerd volgens een vaartuigmonitoringplan, zodat de vereiste gegevens worden verzameld en wordt voldaan aan de door de Commissie overeengekomen dekkingsdoelstellingen;

(c)zorgen ervoor dat de invoering van het EMS in overeenstemming is met het REMP en de minimumnormen van de IOTC;

(d)werken samen om ervoor te zorgen dat de nationale elektronische monitoringprogramma’s compatibel en waar nodig geharmoniseerd zijn;

(e)documenteren de taken en verantwoordelijkheden van overheidsinstanties voor de visserij en van eigenaren van vaartuigen en de bemanning met betrekking tot onder meer het installeren en onderhouden van apparatuur, het routinematig reinigen van de camera’s, het verzenden van opslagapparatuur, toegang tot de monitoringregisters en -gegevens, reacties op mechanische of technische storingen van het EMS;

(f)verstrekken het IOTC-secretariaat de contactgegevens van de coördinator(en) van hun elektronisch monitoringprogramma.”.

(13) In artikel 31 worden de volgende leden 1 bis en 1 ter ingevoegd:

“1 bis. Bij de uitvoering van hun taken maken waarnemers gebruik van de door de Commissie verstrekte minimale standaardgegevensvelden van de regionale waarnemersregeling van de IOTC, de gegevensverzamelingsformulieren van de IOTC, de soortidentificatiekaarten van de IOTC, het IOTC-waarnemershandboek en de IOTC-waarnemersformulieren 29 .

1 ter. Waarnemers die op ringzegenvaartuigen worden ingezet, verzamelen vóór de inzet van elke DFAD gedetailleerde informatie over het ontwerp van de gebruikte DFAD en hoe dit voldoet aan de vereisten van bijlage 3 bis.”.

(14) Aan artikel 33 wordt het volgende lid 4 toegevoegd:

“4. De lidstaten die ervoor kiezen een EMS in te voeren, verstrekken de Commissie de volgende informatie:

(a)uiterlijk op 15 juni van elk jaar, een vaartuigmonitoringplan voor elk vaartuig dat een EMS gebruikt en waarin de EMS-opstelling voor elk vaartuig wordt geschetst, overeenkomstig de richtsnoeren in bijlage 11;

(b)uiterlijk op 15 juni van elk jaar, een tabel voor het verzamelen van gegevens in het kader van de regionale waarnemersregeling, met de volgende gegevensvelden:

i. de gegevensvelden voor de naam en de beschrijving,

ii. het gegevensveld voor het vereiste niveau van rapportage (verzameling is verplicht, rapportage is verplicht indien verzameld, niet verplicht),

iii. voor elk gegevensveld een korte beschrijving van de gebruikte methode voor het verzamelen van gegevens,

iv. in hun overeenkomstig artikel 51, lid 6, in te dienen nationaal wetenschappelijk rapport, een samenvatting van het vaartuigmonitoringplan, met vermelding van:

–het aantal vaartuigen dat onder de vlag van een lidstaat vaart, uitgesplitst naar soort vistuig en visserij dat het EMS uitvoert,

–het scala van EMS-configuraties die binnen de vloot worden toegepast (met inbegrip van de aantallen en plaatsingen van camera’s voor elke configuratie),

–een algemene beschrijving van de door de overheid aan de bemanning van de vaartuigen opgelegde EMS-voorschriften.”.

(15) Aan artikel 44 worden de volgende leden 3 en 4 toegevoegd:

“3. De havenlidstaat moet prioriteit geven aan de inspectie in de haven van de volgende vaartuigen:

(a)transportvaartuigen waarvan de AIS/VMS-signalen onder verdachte omstandigheden en zonder uitleg wegvallen en/of op dubieuze bewegingen duiden;

(b)transportvaartuigen die niet zijn opgenomen in het IOTC-register van transportvaartuigen.

4. De inspectie van overladingsactiviteiten in de haven moet de monitoring van de volledige overlading omvatten, met inbegrip van een evaluatie van de voorafgaande vergunning voor overlading in de haven die door de vlaggen-CPC aan het vissersvaartuig is afgegeven.”.

(16) Artikel 51, lid 2 wordt vervangen door:

“2. Naast de in lid 1 bedoelde informatie dienen de lidstaten de volgende visserij-inspanningsgegevens in met betrekking tot de ringzegenvloot die gebruikmaakt van bevoorradingsvaartuigen en FAD’s en vissersvaartuigen die gebruikmaken van AFAD’s:”.

(17) Aan artikel 51, lid 2, worden de volgende punten d) en e) toegevoegd:

“d) visserijactiviteiten in verband met een drijvend voorwerp (DFAD of boomstam) en/of een instrumentboei, vanaf de inzet tot het einde van het gebruik, met gebruikmaking van de specifieke gegevenselementen in bijlage 3;

e) alle visserijactiviteiten met behulp van AFAD’s aan de hand van de specifieke gegevenselementen in bijlage 3.”.

(18) In artikel 51 wordt lid 5 vervangen door:

“5. De lidstaten dienen 75 dagen vóór de jaarvergadering van de IOTC bij de Commissie informatie over het voorgaande kalenderjaar in met betrekking tot de maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan hun rapportageverplichtingen voor alle IOTC-visserijactiviteiten, met inbegrip van haaiensoorten die in het kader van IOTC-visserijactiviteiten worden gevangen, met name de maatregelen die zijn genomen voor een betere gegevensverzameling wat directe en incidentele vangsten betreft, en de inzet van biologisch afbreekbare DFAD’s, overeenkomstig artikel 8 ter. De Commissie bundelt de informatie in een uitvoeringsverslag van de Unie, dat zij naar het IOTC-secretariaat zendt.”.

(19) Aan artikel 51, lid 6, wordt het volgende punt e) toegevoegd:

“e) een verslag over het EMS als bedoeld in artikel 30, lid 4.”.

(20) Aan artikel 54, lid 1, wordt het volgende punt k) toegevoegd:

“k) wijzigingen in de rapportageverplichting en kennisgevingen voor DFAD’s in artikel 8 quater.”.

(21) De bijlagen 2 en 3 bij Verordening (EU) 2022/2343 worden vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage IV bij deze verordening.

(22) De bijlagen 3 bis en 3 ter worden ingevoegd in Verordening (EU) 2022/2343 overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

(23) Bijlage 4 bij Verordening (EU) 2022/2343 wordt gewijzigd overeenkomstig de tekst die is opgenomen in bijlage IV bij deze verordening.

(24) Bijlage 11 wordt toegevoegd aan Verordening (EU) 2022/2343 overeenkomstig bijlage IV bij deze verordening.

Artikel 7

Wijzigingen van Verordening (EU) 2023/2053

(1) In artikel 30 wordt lid 6 vervangen door:

“6. In geval van overmacht als gevolg waarvan de geplande gezamenlijke visactie niet plaats kan vinden, zijn de in lid 5 vastgelegde termijnen niet van toepassing op de informatie over de kwekerijen van bestemming. In zulke gevallen mag de betrokken lidstaat de ongebruikte quota van vaartuigen die deelnemen aan een gezamenlijke visactie overdragen aan zijn eigen vaartuigen of vaartuigen van andere lidstaten die deelnemen aan een andere gezamenlijke visactie, op voorwaarde dat een dergelijke overdracht noodzakelijk is wegens overmacht. De lidstaten informeren de Commissie zo snel mogelijk over dergelijke overdrachten, samen met een beschrijving van de gebeurtenissen waardoor sprake is van overmacht. Deze informatie wordt aan de Commissie meegedeeld vóór het begin van de gezamenlijke visactie waarbij de vaartuigen betrokken zijn die het ongebruikte quotum ontvangen. De Commissie zendt die informatie door aan het Iccat-secretariaat.”.

(2) Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

(a)de leden 3, 4 en 5 komen als volgt te luiden:

“3. In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten waar blauwvintonijn wordt aangeland, een kortere termijn vaststellen voor de in lid 1 bedoelde voorafgaande kennisgeving voor vissersvaartuigen van de Unie met een lengte over alles van 12 meter of meer die zijn opgenomen in de in artikel 26 bedoelde lijst van vaartuigen die minder dan drie exemplaren blauwvintonijn of minder dan 1 ton vangen, rekening houdend met het soort visserijproducten en de afstand tussen de visgronden en de haven of aanlandingsplaats, en op voorwaarde dat een dergelijke kortere termijn van voorafgaande kennisgeving geen afbreuk doet aan het vermogen van die lidstaat om inspecties uit te voeren.

4. De lidstaten die gebruikmaken van de afwijking waarin lid 3 voorziet, verstrekken deze informatie, met inbegrip van de details van de mogelijke verkorte termijn voor voorafgaande kennisgeving en de redenen daarvoor, en de overige voorwaarden voor de voorafgaande kennisgeving, voorafgaand aan de uitvoering ervan, in hun in artikel 14 bedoelde monitorings-, controle- en inspectieplan. Eventuele latere wijzigingen worden de Commissie onverwijld meegedeeld, ten minste 20 dagen voordat de wijzigingen van kracht worden. De Commissie zendt deze informatie ten minste 14 dagen voordat de wijzigingen van kracht worden door aan het Iccat-secretariaat en de Commissie stelt deze informatie beschikbaar op een openbare website van de Commissie. De lidstaten stellen de informatie over kortere termijnen voor voorafgaande kennisgeving ook beschikbaar op openbare websites.

5. De autoriteiten van de havenlidstaat houden een register bij van alle voorafgaande kennisgevingen gedurende een periode van één jaar vanaf de datum van het binnenvaren van de haven.

5 bis. Alle aanlandingen in de Unie worden gecontroleerd door de bevoegde controleautoriteiten van de havenlidstaat en een percentage daarvan wordt geïnspecteerd op basis van een risicobeoordelingssysteem waarbij quota, omvang van de vloot en visserijinspanning in aanmerking worden genomen. Alle details van een door elke lidstaat ingevoerd controlesysteem worden opgenomen in het in artikel 14 bedoelde jaarlijkse monitoring-, controle- en inspectieplan.”;

b) het volgende nieuwe lid 7 wordt toegevoegd:

“7. Wanneer blauwvintonijn wordt aangeland in andere CPC-havens of CPC-aanlandingsfaciliteiten dan de havens of aanlandingsfaciliteiten van de in kennis gestelde lidstaat, dienen kapiteins van vangstvaartuigen van de Unie, ongeacht de lengte over alles van het vaartuig, binnen 48 uur na voltooiing van de aanlanding bij de CPC waar de blauwvintonijn wordt aangeland, een aangifte van aanlanding in die de in artikel 17, lid 2, punten a), b) en c), van Verordening (EG) nr. 1224/2009 vereiste informatie en de hoeveelheden en het gewicht van de aangelande blauwvintonijn bevat.”.

(3) In artikel 42 wordt lid 3 vervangen door:

“3. Het origineel van de Iccat-overhevelingsaangifte vergezelt de overheveling naar de kwekerij van bestemming waar de blauwvintonijnen worden gekooid. Bij de eerste overheveling maakt de overhevelende exploitant een kopie van het origineel van de Iccat-overhevelingsaangifte wanneer een vangst van de ringzegen of de tonnara naar meer dan één transportkooi wordt overgeheveld. In het geval van een verdere overheveling actualiseert de kapitein van het overhevelende sleepvaartuig de Iccat-overhevelingsaangifte door rubriek 3 (“Verdere overhevelingen”) in te vullen en de geactualiseerde Iccat-overhevelingsaangifte door te zenden aan het ontvangende sleepvaartuig. De bijgewerkte Iccat-overhevelingsaangifte wordt gedupliceerd door de kapitein van het overladende sleepvaartuig indien de over te dragen vis over meer dan één transportkooi is verdeeld. Een kopie van de Iccat-overhevelingsaangifte wordt bewaard aan boord van het overhevelende vangst- of sleepvaartuig, of door de exploitant van de overhevelende tonnara of kwekerij, en kan te allen tijde gedurende het visseizoen worden ingezien voor controledoeleinden.”.

(4) In artikel 43, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

“a) voor de eerste overheveling en elke eventuele vrijwillige of controleoverheveling: aan de regionale Iccat-waarnemer, aan de kapitein van het ontvangende sleepvaartuig en, aan het einde van de visreis, aan de bevoegde autoriteit van de vlaggen- of tonnaralidstaat van de overhevelende exploitant;”.

(5) In artikel 46 bis wordt lid 1 vervangen door:

“1. Bij aankomst van het sleepvaartuig in de nabijheid van de kwekerij ziet de bevoegde autoriteit van de kwekerijlidstaat erop toe dat dat sleepvaartuig en de kooi op een afstand van ten minste 0,1 zeemijl blijven van alle voorzieningen van de kwekerij totdat de bevoegde autoriteit van de kwekerijlidstaat fysiek ter plaatse is. De positie en activiteit van dat sleepvaartuig worden te allen tijde gemonitord.”.

(6) In artikel 46 bis wordt lid 6 vervangen door:

“6. De vis wordt vóór 22 augustus van elk jaar gekooid, tenzij de bevoegde autoriteiten van de kwekerijlidstaat naar behoren gemotiveerde redenen, met inbegrip van overmacht, opgeven, die samen met het kooirapport worden ingediend. De bovengenoemde termijn geldt niet voor overhevelingen tussen kwekerijen.”.

(7) Aan artikel 49 wordt het volgende lid 2 bis toegevoegd:

“2 bis. In geval van aanhoudende troebelheid in het kwekerijgebied kan de bevoegde autoriteit van de CPC van de kwekerij toestaan dat de controlekooiing buiten de kwekerij plaatsvindt, in een aangrenzend gebied met voldoende zichtbaarheid. De CPC’s documenteren de meting van de troebelheid volgens standaardmethoden.”.

(8) In artikel 56 ter wordt lid 1 vervangen door:

“1. Er vinden geen overhevelingen binnen kwekerijen plaats zonder de machtiging van de bevoegde autoriteit van de kwekerijlidstaat. Elke overheveling wordt geregistreerd met behulp van controlecamera’s om het aantal overgehevelde blauwvintonijnen te bevestigen. De video-opnamen moeten voldoen aan de in bijlage X vastgelegde minimumnormen voor video-opnameprocedures. De bevoegde autoriteit van de kwekerijlidstaat monitort en controleert die overhevelingen en zorgt ervoor dat elke overheveling binnen kwekerijen in het eBCD-systeem wordt geregistreerd.”.

(9) In artikel 56 ter wordt een nieuw lid 1 bis ingevoegd:

“1 bis. Er kan door de bevoegde autoriteit van de kwekerijlidstaat een foutmarge van ten hoogste 5 % worden toegestaan tussen het aantal blauwvintonijnen volgens de beoordeling van overdrachten en het verwachte aantal in de kooi. Indien het margeverschil meer is dan 5 %, gelast de bevoegde autoriteit van de kwekerijlidstaat de vrijlating van het overeenkomstige aantal blauwvintonijnen. De vrijlatingsverrichting wordt uitgevoerd overeenkomstig bijlage XII. Compensatie voor onderlinge verschillen tussen kooien op dezelfde kwekerij is niet toegestaan.”.

(10) In artikel 66, lid 1, wordt punt b) vervangen door:

“b) termijnen voor het rapporteren van informatie zoals vastgesteld in artikel 7, lid 2, punt a), artikel 9, lid 1, artikel 16, leden 1 en 2, artikel 24, lid 4, artikel 26, lid 1, artikel 29, lid 1, artikel 32, leden 2 en 3, artikel 35, leden 5 en 6, artikel 36, artikel 41, lid 3, artikel 44, lid 2, artikel 52, lid 2, artikel 57, lid 5, punt b), en artikel 58, lid 6;”.

(11) In artikel 66, lid 1, wordt punt c), vervangen door:

“c) perioden voor visseizoenen zoals vastgesteld in artikel 17, leden 1, 2, 3 en 4;”.

(12) In artikel 66, lid 1, wordt punt e) vervangen door:

“e) de in artikel 13, artikel 15, leden 3 en 4, artikel 20, lid 1, artikel 21, lid 2, artikel 38, lid 1, artikel 44, lid 2, artikel 46, lid 1, punt a), artikel 50 en artikel 51, lid 8, vastgestelde percentages en referentieparameters;”.

(13) In artikel 66, lid 1, wordt punt f) vervangen door:

“f) de bij de Commissie in te dienen informatie als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt a), artikel 11, lid 1, artikel 16, lid 1, artikel 24, lid 1, artikel 25, lid 3, artikel 29, lid 1, artikel 30, lid 5, artikel 32, lid 1, artikel 34, lid 2, en artikel 40, lid 1;”.

(14) Aan artikel 66, lid 1, wordt het volgende punt o) toegevoegd:

“o) de informatie in de in artikel 32, lid 1, bedoelde dagelijkse vangstaangiften, de informatie over de voorafgaande kennisgeving van aanlandingen als bedoeld in artikel 34, lid 2, de informatie die moet worden opgenomen in een voorafgaande kennisgeving van overheveling als bedoeld in artikel 40, lid 1.”.

Artikel 8

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.