Artikelen bij COM(2025)574 - Stelsel van eigen middelen van de EU - Hoofdinhoud
Dit is een beperkte versie
U kijkt naar een beperkte versie van dit dossier in de EU Monitor.
dossier | COM(2025)574 - Stelsel van eigen middelen van de EU. |
---|---|
document | COM(2025)574 ![]() ![]() |
datum | 16 juli 2025 |
Inhoudsopgave
- Artikel 1 - Onderwerp
- Artikel 2 - Definities
- Artikel 3 - Categorieën eigen middelen en specifieke berekeningsmethoden
- Artikel 4 - Maxima van de eigen middelen
- Artikel 5 - Gebruik van op kapitaalmarkten geleende middelen
- Artikel 6 - Buitengewone leningen om de gevolgen van ernstige crises, zware tegenspoed of een ernstige dreiging daarvan in de periode 2028-2034 het hoofd te bieden
- Artikel 7 - Maximumbedrag aan buitengewone leningen om de gevolgen van ernstige crises, zware tegenspoed of ernstige dreiging daarvan in de periode 2028-2034 het hoofd te bieden
- Artikel 8 - Buitengewone en tijdelijke verhoging van de maxima van de eigen middelen
- Artikel 9 - Universaliteitsbeginsel
- Artikel 10 - Overdracht van het overschot
- Artikel 11 - Inning van de eigen middelen en terbeschikkingstelling ervan aan de Commissie
- Artikel 12 - Uitvoeringsmaatregelen
- Artikel 13 - Overgangs- en slotbepalingen
- Artikel 14 - Inwerkingtreding
- Artikel 15 - Adressaten
Artikel 1 - Onderwerp
Artikel 2 - Definities
(1) “netto-omzet”: de netto-omzet zoals gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2013/34/EU 8 of in het nationale recht;
(2) “onderneming”: elke rechtspersoon of juridische constructie (“entiteit”) met fiscale woonplaats in een lidstaat en elke in een lidstaat gelegen vaste inrichting van entiteiten die hun fiscale woonplaats in een derde land hebben en waarvan de netto-omzet moet worden gerapporteerd. Onder “ondernemingen” vallen echter geen overheidsinstanties, internationale organisaties en non-profitorganisaties;
(3) “tabaksfabrikaten”: producten zoals gedefinieerd in artikel 2 en volgende van Richtlijn 2011/64/EU van de Raad 9 ;
(4) “aan tabak verwante producten”: producten zoals gedefinieerd in artikel 2 en volgende van [Richtlijn [XXX] van de Raad] 10 ;
(5) “het minimumtarief” dat op elke lidstaat toepasselijk is: voor de toepassing van artikel 3, lid 1, punt d), de in elke lidstaat toepasselijke minimale nominale waarde van de totale accijns zoals gedefinieerd in de artikelen 10 en 14 van Richtlijn 2011/64/EU van de Raad;
(6) “tot verbruik uitgeslagen”: tot verbruik uitgeslagen zoals gedefinieerd in artikel 6, lid 3, van Richtlijn (EU) 2020/262 van de Raad 11 ;
(7) “kunststof”: kunststof zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 52), van Verordening (EU) 2025/40 van het Europees Parlement en de Raad 12 ;
(8) “verpakkingsafval”: verpakkingsafval zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 25), van Verordening (EU) 2025/40 van het Europees Parlement en de Raad;
(9) “recycling”: recycling zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, van Verordening (EU) 2025/40 van het Europees Parlement en de Raad;
(10) “elektrische en elektronische apparatuur”: elektrische en elektronische apparatuur zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt a), van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad 13 ;
(11) “inzameling”: voor de toepassing van artikel 3, lid 1, punt f), inzameling als bedoeld in artikel 3, lid 2, van Richtlijn 2012/19/EU;
(12) “in de handel gebracht”: voor de toepassing van artikel 3, lid 1, punt f), het in de handel brengen zoals gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt k), van Richtlijn 2012/19/EU van het Europees Parlement en de Raad.
Artikel 3 - Categorieën eigen middelen en specifieke berekeningsmethoden
(a)traditionele eigen middelen bestaande uit de heffingen, premies, extra bedragen of compenserende bedragen, aanvullende bedragen of aanvullende elementen, rechten van het gemeenschappelijk douanetarief en de overige door de instellingen van de Unie ingevoerde of in te voeren rechten op het handelsverkeer met derde landen, de douanerechten op de onder het vervallen Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vallende producten, alsmede de bijdragen en andere heffingen die in het kader van de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker zijn vastgesteld;
(b)jaarlijkse bijdragen van ondernemingen op basis van hun netto jaaromzet. De jaarlijkse bijdrage van elke onderneming wordt bepaald aan de hand van de volgende schaal:
I.netto-omzet van 100 000 000,01 EUR tot 249 999 999,99 EUR, een bijdrage van 100 000 EUR;
II.netto-omzet van 250 000 000 EUR tot 499 999 999,99 EUR, een bijdrage van 250 000 EUR;
III.netto-omzet van 500 000 000 EUR tot 749 999 999,99 EUR, een bijdrage van 500 000 EUR;
IV.netto-omzet van 750 000 000 EUR of meer, een bijdrage van 750 000 EUR;
(c)de toepassing van een uniform afdrachtpercentage van 0,30 % voor alle lidstaten op het totale bedrag aan btw-inkomsten dat is geïnd ten aanzien van alle belastbare leveringen, gedeeld door het gewogen gemiddeld btw-tarief, berekend over het betreffende kalenderjaar, zoals bepaald in Verordening (EEG, Euratom) nr. 1553/89 van de Raad 14 ;
(d)de toepassing van een uniform afdrachtpercentage van 15 % voor alle lidstaten op de hoeveelheden tabaksfabrikaten en op de hoeveelheden tot verbruik uitgeslagen aan tabak verwante producten vermenigvuldigd met het minimumtarief dat in een kalenderjaar op elke lidstaat van toepassing is;
(e)de toepassing van een uniform afdrachtpercentage op het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval dat in elke lidstaat wordt gegenereerd. Het uniform afdrachtpercentage bedraagt 1 EUR per kilogram.
Het gewicht van niet-gerecycled kunststof verpakkingsafval wordt berekend als het verschil tussen het gewicht van het kunststof verpakkingsafval dat in een bepaald jaar in een lidstaat wordt gegenereerd en het gewicht van het in dat jaar gerecyclede kunststof verpakkingsafval. Voor de berekening van het gegenereerde kunststof verpakkingsafval gebruiken de lidstaten beide benaderingen als bedoeld in artikel 53, lid 2, punten a) en b), van Verordening (EU) 2025/40, die worden aangepast om de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de resultaten te waarborgen;
(f)de toepassing van een uniform afdrachtpercentage op het gewicht van elektrische en elektronische apparatuur in elke lidstaat die in een jaar niet wordt ingezameld. Het uniform afdrachtpercentage bedraagt 2 EUR per kilogram.
Het gewicht van elektrische en elektronische apparatuur die in een bepaald jaar (N) in een lidstaat niet wordt ingezameld, wordt berekend als het jaarlijkse gemiddelde gewicht van elektrische en elektronische apparatuur die in de drie voorgaande jaren (N-1, N-2, N-3) in de handel is gebracht, verminderd met het gewicht van de afgedankte elektrische en elektronische apparatuur die in jaar N is ingezameld.
Indien het verschil negatief is, wordt het gewicht van de elektrische en elektronische apparatuur die in een lidstaat niet wordt ingezameld, geacht nul te zijn;
(g)de toepassing van een uniform percentage van 30 % op:
(1) de opbrengsten van de veiling van rechten door de lidstaten overeenkomstig de artikel 3 quinquies en artikel 10 van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 15 ;
(2) het bedrag dat wordt berekend door de jaarlijkse hoeveelheid emissierechten waarvoor de betrokken lidstaat een van de volgende toepast:
(a)de mogelijkheid van beperkte annulering als bedoeld in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 16 ;
(b)het gebruik van de in artikel 10 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde emissierechten voor veiling ten behoeve van het in artikel 10 quinquies, lid 3, van die richtlijn bedoelde moderniseringsfonds;
te vermenigvuldigen met de gemiddelde gewogen prijs van de overeenkomstig de artikelen 3 quinquies en 10 van Richtlijn 2003/87/EG door lidstaten op het gemeenschappelijke veilingplatform geveilde emissierechten in het jaar waarin deze rechten zouden zijn geveild.
(h)de toepassing van een uniform afdrachtpercentage ten belope van 75 % van de inkomsten uit de verkoop van certificaten van het bij Verordening (EU) 2023/956 ingestelde mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens 17 ;
(i)de toepassing van een, met inachtneming van alle andere ontvangsten, in het kader van de begrotingsprocedure vast te stellen uniform afdrachtpercentage op de som van de bni’s van alle lidstaten.
2. Voor de toepassing van lid 1, punten e) en f), wordt het respectieve afdrachtpercentage uitgedrukt in prijzen van 2028 en omgerekend in actuele prijzen door toepassing van de door de Commissie meegedeelde, meest recente deflator voor het bruto binnenlands product voor de Unie uitgedrukt in euro die beschikbaar is wanneer de ontwerpbegroting wordt opgesteld.
3. Voor de toepassing van lid 1, punt i), is het uniforme afdrachtpercentage van toepassing op het bni van elke lidstaat.
Onder bni in de zin van lid 1, punt i), wordt verstaan een jaarlijks bni, uitgedrukt in marktprijzen, zoals dat door de Commissie is meegedeeld in toepassing van Verordening (EU) nr. 549/2013 18 , zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2023/734 19 , totdat het herziene ESR van toepassing wordt. Wanneer het bni voor een bepaald jaar voor het eerst overeenkomstig het ESR 2010 is vastgesteld, blijft het ESR 2010 voor de toepassing van dit lid van toepassing.
4. Indien de Uniebegroting bij het begin van het begrotingsjaar niet is vastgesteld, blijven de bestaande uniforme bni-afdrachtpercentages van toepassing tot de inwerkingtreding van de nieuwe percentages.
Artikel 4 - Maxima van de eigen middelen
2. De jaarlijks in de Uniebegroting opgevoerde vastleggingskredieten bedragen niet meer dan 1,81 % van de som van de bni’s van alle lidstaten.
3. Er wordt een gepaste verhouding tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten in acht genomen om ervoor te zorgen dat zij verenigbaar zijn en om in de volgende jaren de hand te kunnen houden aan het in lid 1 bepaalde maximum.
4. Wanneer wijzigingen in Verordening (EU) nr. 549/2013, met name die tot invoering van het herziene ESR, leiden tot aanzienlijke veranderingen in het niveau van het bni, herberekent de Commissie de in de leden 1 en 2 vastgestelde maxima aan de hand van de volgende formule:
waarbij:
— | “x %” het maximum van de eigen middelen voor betalingskredieten is; | |
— | “y %” het maximum van de eigen middelen voor vastleggingskredieten is; | |
— | “t” het laatste volledige jaar is waarvoor de bij Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde gegevens beschikbaar zijn; | |
— | “ESR” het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Unie is. |
De aanpassingen zijn van toepassing vanaf het jaar waarvoor het bni voor het eerst overeenkomstig het herziene ESR moet worden vastgesteld. Wanneer het bni voor een bepaald jaar voor het eerst overeenkomstig het ESR 2010 is vastgesteld, blijft het ESR 2010 voor de toepassing van dit lid van toepassing.
Indien een dergelijke herberekening van de in de leden 1 en 2 vastgestelde maxima tot een neerwaartse aanpassing in euro zou leiden, worden de resultaten van die herberekening niet in aanmerking genomen voor de toepassing van dit lid.
Artikel 5 - Gebruik van op kapitaalmarkten geleende middelen
Artikel 6 - Buitengewone leningen om de gevolgen van ernstige crises, zware tegenspoed of een ernstige dreiging daarvan in de periode 2028-2034 het hoofd te bieden
2. Binnen de totale limiet van de in artikel 7 bedoelde bedragen kan de verordening van de Raad toestaan dat leningen worden opgenomen voor leningen aan lidstaten, op voorwaarde dat de respectieve leningsovereenkomsten tussen 1 januari 2028 en 31 december 2034 in werking treden.
3. De in de eerste alinea vastgestelde procedure wordt niet geactiveerd wanneer programma’s van de Unie de gevolgen van de situatie reeds adequaat aanpakken.
Artikel 7 - Maximumbedrag aan buitengewone leningen om de gevolgen van ernstige crises, zware tegenspoed of ernstige dreiging daarvan in de periode 2028-2034 het hoofd te bieden
2. De som van de uitstaande hoofdsommen die de Commissie voor dergelijke financiering op de kapitaalmarkten mag lenen, is beperkt tot het bedrag dat, in het licht van de verwachte meerjarige ontwikkeling van voorwaardelijke verplichtingen als gevolg van de door de Commissie namens de Unie opgenomen leningen, verenigbaar is met het in artikel 8 vastgestelde plafond.
Artikel 8 - Buitengewone en tijdelijke verhoging van de maxima van de eigen middelen
De verhoogde maxima van de eigen middelen mogen niet worden gebruikt ter dekking van andere verplichtingen van de Unie.
Artikel 9 - Universaliteitsbeginsel
Artikel 10 - Overdracht van het overschot
Artikel 11 - Inning van de eigen middelen en terbeschikkingstelling ervan aan de Commissie
2. De lidstaten innen de in artikel 3, lid 1, punten a) en b), bedoelde eigen middelen overeenkomstig de desbetreffende Uniewetgeving, de krachtens artikel 12 vastgestelde regels en de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die nodig zijn om te zorgen voor de inning, met inbegrip van invordering, handhavingsmaatregelen, sancties en administratieve boetes in geval van niet-naleving. De lidstaten stellen die bepalingen vast of passen deze aan om deze in overeenstemming te brengen met de Unievoorschriften, met inachtneming van de beginselen van goed financieel beheer en bescherming van de financiële belangen van de Unie.
De Commissie onderzoekt de desbetreffende nationale bepalingen waarvan de lidstaten haar in kennis stellen, deelt de lidstaten de aanpassingen mee die zij noodzakelijk acht om deze bepalingen in overeenstemming te brengen met de Unievoorschriften, en brengt zo nodig verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad.
3. De lidstaten houden 10 % van de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde bedragen in als inningskosten.
4. De lidstaten stellen de in artikel 3, lid 1, van dit besluit bedoelde eigen middelen ter beschikking van de Commissie, in overeenstemming met verordeningen die op grond van artikel 322, lid 2, VWEU worden vastgesteld. In die verordeningen worden ook regels vastgesteld betreffende de aansprakelijkheid van de lidstaten jegens de Unie voor de inning en invordering van de in artikel 3, lid 1, punten a) en b), bedoelde eigen middelen van douaneschuldenaren en ondernemingen.
Artikel 12 - Uitvoeringsmaatregelen
(a)de procedure voor de berekening van het saldo van de jaarlijkse begroting als bedoeld in artikel 10;
(b)de voorschriften en regelingen welke noodzakelijk zijn voor de controle en het toezicht op de inning van de in artikel 3, lid 1, bedoelde eigen middelen en eventuele relevante rapportagevereisten;
(c)met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, punt b), bedoelde eigen middelen,
I.regels in verband met de verplichtingen van ondernemingen met betrekking tot de bijdrage;
II.alle regels die nodig zijn voor de praktische werking van de inning van de bijdrage door de lidstaten bij de ondernemingen, met inbegrip van regels in verband met administratieve procedures, formulieren, achterstandsrente, controlemaatregelen en alle relevante maatregelen met betrekking tot invordering, en sancties en administratieve boetes in geval van niet-naleving door de ondernemingen;
III.de regels voor de omrekening van de drempels en de bedragen van de bijdrage in nationale valuta in het geval van lidstaten die niet de euro als munt hebben;
(d)met betrekking tot de in artikel 3, lid 1, punt e), bedoelde eigen middelen, bepalingen inzake aanpassingen om de vergelijkbaarheid, betrouwbaarheid en volledigheid van de resultaten met betrekking tot het gewicht van gegenereerd kunststof verpakkingsafval te waarborgen.
Artikel 13 - Overgangs- en slotbepalingen
Verwijzingen naar Besluit 70/243/EGKS, EEG, Euratom van de Raad 20 , Besluit 85/257/EEG, Euratom van de Raad 21 , Besluit 88/376/EEG, Euratom van de Raad 22 , Besluit 94/728/EG, Euratom van de Raad 23 , Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad 24 , Besluit 2007/436/EG, Euratom van de Raad 25 , Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad 26 of Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad 27 worden beschouwd als verwijzingen naar dit besluit; verwijzingen naar het ingetrokken besluit worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage bij dit besluit.
2. De artikelen 2, 4 en 5 van Besluit 94/728/EG, Euratom, de artikelen 2, 4 en 5 van Besluit 2000/597/EG, Euratom, de artikelen 2, 4 en 5 van Besluit 2007/436/EG, Euratom, de artikelen 2, 4 en 5 van Besluit 2014/335/EU, Euratom en artikel 2 van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad blijven van toepassing op de berekening en de aanpassing van de ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van een afdrachtpercentage op de btw-grondslag die op uniforme wijze is vastgesteld en beperkt tot 50 % à 55 % van het bnp of bni van elke lidstaat, al naargelang het jaar.
3. Artikel 5, artikel 6, en artikel 9, leden 4 tot en met 9, van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad blijven van toepassing met het oog op de buitengewone en tijdelijke aanvullende middelen om de gevolgen van de COVID-19-crisis aan te pakken.
4. Het Europees systeem van rekeningen als bedoeld in artikel 2, lid 3, van Besluit 2020/2053 van de Raad blijft het ESR 2010.
5. Op de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde bedragen die vóór 28 februari 2001 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende Unievoorschriften, wordt door de lidstaten 10 % als inningskosten ingehouden.
6. Op de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde bedragen die tussen 1 maart 2001 en 28 februari 2014 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende Unievoorschriften, wordt door de lidstaten 25 % als inningskosten ingehouden.
7. Op de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde bedragen die tussen 1 maart 2014 en 28 februari 2021 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende Unievoorschriften, wordt door de lidstaten 20 % als inningskosten ingehouden.
8. Op de in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde bedragen die tussen 1 maart 2021 en 29 februari 2028 door de lidstaten beschikbaar hadden moeten worden gesteld overeenkomstig de geldende Unievoorschriften, wordt door de lidstaten 25 % als inningskosten ingehouden.
9. In de periode tussen [1 november 2026] en 31 december 2027 worden, in afwijking van artikel 9, lid 3, en de krachtens artikel 10, punt b), van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 vastgestelde regels, bedragen aan traditionele eigen middelen in verband met de behandeling van het in het vrije verkeer brengen van in het kader van afstandsverkopen verkochte goederen niet beschikbaar gesteld en zijn de regels inzake controles, toezicht en rapportage niet van toepassing op die bedragen.
10. Voor de toepassing van dit besluit moeten alle bedragen worden uitgedrukt in euro.
Artikel 14 - Inwerkingtreding
De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad onverwijld in kennis van de voltooiing van de volgens hun grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit besluit vereiste procedures.
Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na de ontvangst van de laatste van de in de tweede alinea bedoelde kennisgevingen.
Het is van toepassing met ingang van [1 januari 2028].
Artikel 3, lid 1, punt b), is evenwel van toepassing met ingang van 1 januari van het eerste kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin dit besluit in werking is getreden.